Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
21-05-2014
Bosschildmos
Het "Bosschildmos"(Flavoparmelia caperata) heeft zoals men kan zien een bladvormige thallus (lichaam) en is gelig groengrijs en plat aangedrukt op het substraat (hier een wilg). Oudere exemplaren zijn in het midden opvallend gerimpeld. Zo'n exemplaar als dit ziet men ook niet alle dagen. De grootste afmetingen waren 13,5 cm in de hoogte en 11,5 cm in de breedte. Een exemplaar om u tegen te zeggen! Mogelijk hebben de gunstige omstandigheden: op een wilg naast een beek (vochtig) daartoe bijgedragen.
Op dit "Gewoon schildmos" (Parmelia sulcata) vonden we ook "berijping"! Op de uiteinden van de lobben werden deze bedekt met kristallen, wat we "rijp" noemen. Het kwam ons zeer vreemd over omdat we dit nog niet zagen en nu toch wel en voor de tweede keer op korte tijd. Gelukkig vonden we in de literatuur dat dit "soms" voorkomt. Eerst dachten we dat het een speciale vorm was, maar niet dus! In "bijlage" maakten we nog en specifiek uitvergrote opname waar de kristallen goed te zien zijn!
"De "Witte schotelkorst" (Lecanora chlarotera) is van ver al wat duidelijker op te merken op en boomstam. De thallus is korstvormig (ligt op de boomschors) is glad en wat opgebartsten in areolen en is wit (vandaar de naam). De vruchtlichamen (apotheciën) hebben en witte rand en droog zijn deze lichtbruin tot bruin en niet berijpt (er ligt geen wit poeder op). Dit licheen is nogal algemeen en bijna overal aan te treffen op goed belichte loofbomen.
"Bolle schotelkorst" (Lecanora symmicta) valt niet zo op. Het thallus (lichaam van het licheen) is glad tot wat korrelig en geelgroen tot geelgrijs. De vruchtlichamen (apotheciën) kunnen tot 1 mm groot worden en zijn meestal bol (vandaar de naam). De kleur van deze apotheciën is bleekbruin tot wasachtig geel. De rand is niet vlug te zien omdat die verdwijnt en die is bleek. Op goed belichte schors van allerlei boomsoorten komt het voor. In "bijlage" nog een opname, samen met de "Ammoniakschotelkorst" (het groenige gedeelte).
"Wrattig bekermos" (Cladonia monomorpha) is ook te vinden in zandverstuivingen in de heide. De bekers vooral vallen op. Ze zijn grijsgroen en soms wat bruin aangelopen. Ook relatief breed en de binnen- en buitenkant zijn vooral bezet met beschorste platte tot bolle vlakjes, die niet soredieus zijn. Aan deze beschubde bekers zijn zij wel te herkennen. In "bijlage" nog een opname van deze toch wel vrij zeldzame "Cladonia"!
Het "Hamerblaadje" (Cladonioa strepsilis) heeft nogal grote grondschubben, tot 2 cm hoog en 0,5 cm breed. Deze zijn grijsgroen tot donker olijfgroen en opvallend dik en gebobbeld. Dit laatste kenmerk wordt wel eens omschreven als "gedreven met een hamer". Vandaar heeft het natuurlijk ook zijn Nederlandse naam gekregen. Dit "gebobbeld" zijn, is natuurlijk ook een goed kenmerk om het te herkennen. Het is in stuifplekken van heideveldjes te ontdekken, zoals zo vele "Cladonia's".
"Trompettakmos" (Ramalina fastigiata) is natuurlijk ook geen "mos" maar een struikvormig licheen. Het is onregelmatig dichtvertakt. Deze takken zijn nogal hoekig en bovenaan groengrijs onderaan wat lichter. De takken zijn ook wat afgeplat, maar hol. Soms ziet men op het einde van de takken ook apotheciën of vruchtlichamen. Deze zijn wittig en wat hol en afgeplat. Dit licheen komt men niet zo dikwijls tegen. In "bijlage" geven we nog een opname van dichterbij. Meteen is dit de 1000 -ste bijdrage op deze blog. We hielden er aan om een licheen te gebruiken, omdat deze toch de favorieten uitmaken van ons natuurbeleven ...
"Syzygospora physciacearum" is ook een parasiet op een licheen. Het komt voor zoals de naam het zegt op Physcia, een vingermos. We zien hier kleine bruine bolletjes (de vruchtlichamen van de schimmel). Deze opname is wel een vergroting onder bino met x30. Het is wel goed uitkijken om deze parasiet te vinden op dit licheen. Wanneer de lichenen al een zekere ouderdom hebben heeft men de meeste kans. Zoals de meeste parasieten heeft ook deze nog of nog geen Nederlandse naam gekregen...
"Taeniolella punctata" is een parasiet op het "Rond schaduwmos" dat een licheen is. Op het "Rond schaduwmos" -Phaeophyscia orbicularis komen zeer fijne zwarte schimmeldraden naar boven. Men moet wel heel goed kijken om deze te ontdekken op de lobjes van het licheen. Ze leven van het licheen dat zelf wel zijn suikers haalde uit de symbiose met algen. Zo zien we nog maar eens hoe divers schimmels zich kunnen ontplooien. Bijzonder is ook wel dat deze parasiet juist als "waard" o.a. dit licheen heeft "verkozen". Deze opname werd onder een binoculair genomen met vergroting x 10.
Deze zogenaamde "Gewone stipjes" (Naetrocymbe punctiformis) zijn wel heel kleine stipjes, +/- 0,2 mm!, op de gladde schors van bomen. De schors vertoond wel een verkleuring. Deze stipjes zijn de peritheciën van de schimmel. Het is dus geen echt licheen omdat het geen symbiose heeft met een alg! Toch wordt dit door lichenologen genoteerd. De peritheciën of vruchtlichamen van deze schimmel komen als een bolletje even boven de schors uit en hebben een opening in het midden waar de sporen uit kunnen komen. Het zijn dus geen apotheciën zoals andere lichenen hebben, waar we "schoteltjes" kunnen waarnemen. In "bijlage" geven we nog een vergroting van x 30 onder een binoculair. Hier kunt u een paar van de zogenaamde "openingen" van peritheciën waarnemen.
De "Ammoniakschotelkorst" (Lecanora barkmaniana) komt voor op voedselrijke of geëutrofieerde schors van goed belichte bomen vooral langs wegen in dorpen en op boerenerven. Dat zij wel wat ammoniak lust laat de naam dus wel verstaan. Het thallus is grijswit zoals we aan de rand kunnen zien en in het midden is er een laag van gele tot groengrijze soralen. Hier zien we praktisch geen apotheciën. Ook intressant is te weten dat Barkman een geronomeerd lichenoloog was in Nederland, wat vereeuwigd werd in de wetenschappelijkenaamgeving van dit licheen.
De "Kleine schotelkorst" (Lecanora hagenii) heeft haar naam niet gestolen. De vruchtlichaen (apotheciën) zijn maar maximaal 0,5 mm! Ze zijn bleekbruin tot bruin en de rand wat grijzig. De thallus (het lichaam van het licheen) is zeer glad en effen, soms bijna afwezig. Zij komt op steen voor maar meestal vinden we ze op allerlei boomsoorten, vaak bij bastwonden. In "bijlage" nog een opname.
"Heideveenkorst"(Placynthiella oligotropha) is op zure humeuze aarde te vinden en zulke bodem vinden we bij uitstek in heideghebied. Het betsaat uit losse tot samenklonterende bolle en gladde areolen die okerbruin zijn tot donkerbruin en als ze nat zijn donkergroen. Hier is links een gedeelte nat. De apotheciën van dit licheen zijn zwart. We zien hier duidelijk de vele apotheciën. Men moet natuurlijk de bodem wel goed afspeuren om het te vinden niettegenstaande dat het vrij algemeen is op gunstige bodemgesteldheden. In "bijlage" nog een opname.
Het "Open heidestaartje" (Cladonia crispata) is een glad (geen soralen), bruin heidestaartje met "open" oksels. Dit toond zich door bovenaan met 3 tot 5 spitsen naar buiten te staan en in het midden bevind zich een opening (het podetium is hol). Dit is op foto wel niet zo goed te zien, maar bovenaan staan wel overal die spitsen naar buiten gericht. Het podetium hier is wit met groene vlekken. Het zijn nu juist deze "groene vlekken" die de algenlaag tonen, die in het licheen voor de suikerproductie zorgen voor de schimmel.
In heidevelden komt men dit "Kronkelheidestaartje" (Cladonia subulata) al eens meer tegen. Het zijn podetiën (staafvormige structuren) die vrij recht, onvertakt of bovenaan soms toch wat vertakt en inktvisachtig bekervormigkunnen zijn. De podetiën zijn wel fijn soredieus onderaan soms ook mogelijk met schubjes. Dit licheen van de familie "cladonia" laat eens te meer zien hoe wonderlijk de symbiotische vormen van lichenen kunnen varieren. In "bijlage" nog een andere opname.
De naam van dit licheen "Dove heidelucifer" (Cladonia macilenta) is wel wat apart. Hier zien we dit licheen met mooie rode apotheciën (geslachtelijke voortplanting), meestal zien we het met kleinere rode picnidiën (ongeslachtelijke voortplanting) en soms zijn deze picnidiën ook afwezig en is er helemaal niets rood aan te zien. Vandaar allicht de naamgeving. De onderblaadjes die hier niet te zien zijn, hebben altijd wel aan de basis en de onderkantgele tot oranje vlekken en in dat geval kan men toch zeggen dat het om de "Dove heidelucifer" gaat. Het is dus niet altijd zo simpel. Bovenaan de staafvormige structuren is het wel met fijne sorediën (korrels) bezet. Het is veel te vinden op rottend hout van boomstronken en ook op strooisel in de heide, zoals wij het hier aantroffen.
Het "Open rendiermos" (Cladonia portentosa) is het meest voorkomende licheen of korstmos. Tussen heidestruiken is het gemakkelijk te vinden. Van ver zijn het grijzige pollen. Het is geheel struikvormig zonder zijbladjes. De laatste toppen zijn in drieën gesplitst en de eindtopjes bruin aangelopen. De naam zegt ons dat het een uitgelezen voedsel is voor rendieren. Mensen verteren het moeilijker maar er is opgetekend dat eskimo's het rendiermos uit de maag van het rendier recupereerden om het alsnog op te eten, omdat het dan reeds half verteerd was. In "bijlage" nog een opname van wat dichterbij.
Dit "Groen boomschildmos" (Flavoparmelia soredians) heeft nog geliggroengijze delen en heeft ook nog fijne sorediën (korrels) op de lobben. Toch heeft het hier een opvallenderode kleur gekregen. Bij veroudering zien we dit fenomeen zich voordoen. Het zijn de zuren die tot uiting komen en deze verkleuring geven. Dit licheen is ook gekend als een zuidelijke soort die als gevolg van klimaatsverandering in korte tijd algemeen is geworden. Voor ongeveer 1990 waren er in Nederland zo geen exemplaren te vinden en nu is dit tamelijk algemeen geworden. Op bomen met een niet te zure schors is het te vinden.
Als men naar lichenen op zoek is die op bomen staan is het soms wel verrassend te zien hoe bomen, die in een perkje staan, omgeven met kleine kaseitjes, zich ontwikkelen. De wortels van deze boom moeten een enorme inspanning doen om toch maar het wortelgebied uit te breiden. Deze boom had zich langs alle zijden met zijn wortels tussen en over de kasseitje gewrongen. Het gaf een merkwaardig beeld! In een tweede opname, "bijlage", langs een andere zijde van de boom zagen we nog zo'n merkwaardig patroon van de boomwortels op zoek naar voedsel!
Het "Hamsteroortje" (Normandina pulchella) is een zeer zeldzaam licheen dat uit rondachtige, heldergrijze schubjes bestaat met uitstaande randjes die langs deze rand soms soredieus zijn. Hier kunnen wij deze rand goed zien. De opname is ook onder een binoculair genomen met een vergroting van X30! De schubjes zijn dus echt wel klein en men merkt ze maar eerst op als men er met de neus recht voor staat. De naam is ook wel heel knap gekozen! Deze schubjes lijken wel echt op een "hamsteroortje"!