Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
30-10-2014
Heksenschermpje
Het "Heksenschermpje" (Mycena rosea) is licht- tot dieproze zonder violet. De lamellen zijn witachtig- of vleeskleurig maar die zien we hier niet.De steel is ook witachtig tot roze en kaal. De naam spreekt ook tot de verbeelding en is niet zo sympathiek. Dit heeft misschien te maken met zijn giftigheid. Hij bevat het zenuwgif "muscarine" dat ook in de Vliegenzwam te vinden is. Men kan er dus van halucineren en misselijk worden.
Deze "Kroontjesknotzwam"(Artomyces pyxidatus) is een eenjarige zwam die kroonachtig vertakt is. De rechtopstaande takken staan dicht opeen en bovenaan is er een afgeknotte, bekerachtige verdieping. Aan de basis is hij stronkachtig vertakt. De kleur is beige of okergeel maar kan ook vleeskleurig zijn. Als men zou willen proeven, is de smaak wel mild maar toch wat bitter. De geur is scherp kruidig. Het is wel een saprofiet, vooral op ontbaste stammen van populieren te vinden. Hij is ook wel zeldzaam, zo is hij in Nederland maar in 1996 voor het eerst opgedoken. Van het boveneinde maakten we nog een opname die meer dan 10 x vergoot werd. Zie "bijlage". Het geeft aan hoe prachtig deze zwam wel is.
De "Witte koraalzwam" (Claviculina coralloides) is meestal wit of witachtig zoals hier en koraalvormig vertakt zoals de naam laat vermoeden. De top van de takjes is wel wat afgeplat maar ook kamvormig tot handvormig ingesneden. Hij groeit op de grond of op sterk vermolmd hout in groepjes. Er word van gezegd dat hij ook eetbaar zou zijn maar niet echt smakelijk! Toch een mooi wit zwammetje!
Op het terras van een vliegveld in Stabroek werden we troch verrast toen we merkten dat op de stijlen van een stoel uit bamboe "Elfenbankjes" Trametes versicolor) te vinden waren. Meestal groeien ze op loofbomen en minder vaak op naaldhout. Op bamboe nog nooit gezien. Toch wel merkwaardig dat in deze buurt het Gewoon elfenbankje te zien was. Blijkbaar werd aan dit "vliegveld" ook een landinsplaats voorzien voor "Elfjes." In "bijlage' plaatsen we nog en foto van het Gewoon elfenbankje op de andere stijl van de stoel.
"Gewoon kantmos" (Lophocolea bidentata) is nu wel en echt mos. Het heeft blaadjes met cellen waar het watertransport door osmose van de ene cel naar de andere kan. Het wordt bij de levermossen gerekend en heeft een voorkeur voor beschaduwde vochtige groeiplaatsen. De blaadjes liggen nogal plat naast elkaar langs een stengel en langs beide zijden. De top van de blaadjes is ongeveer voor een derde ingesneden en er zijn zo twee bladspitsen te zien. Omwille van die speciale vorm van die blaadjes zijn er mensen die er de prozaïsche naam van "Platgeslagensinterklaasmutsmos" van gemaakt hebben. Wel heel creatief om deze naam te verzinnen. Maar normaal houdt men het bij "Gewoon kantmos".
"Valse knoopjeskorst" (Coenogonium pineti) vroeger (Dimerella pineti) is opnieuw en licheen. Het komt nogal algemeen voor in dennenbossen ("pineti"= denbewonend). Maar ook op heel wat boomvoeten van andere bomen. Het heeft niet zo veel licht nodig om zich goed te voelen. Doorgaans heeft men wel een donkergroene thallus (grondvlak) waarop als ze droog zijn wittige knoopjesvormige apotheciën of vruchtlichamen te zien zijn. Als ze erg nat zijn zijn de "knoopjes" nog moeilijker te vinden want dan zijn ze ook groen. Het licheen heeft dus wel een zinvolle Nederlandse naam gekregen. Deze "knoopjes" zijn ook zeer klein (ongeveer tot 0,5 mm). Men heeft dus doorgaans wel een loep nodig om ze te vinden. Enigszinds kan men wel afgaan op de donkergroene thallus om ze op te zoeken. Wel mooi om te ontdekken!
Deze vlieg, de soort is ons niet bekend, liet zich ook geduldig op foto vereeuwigen. Het was nogal koud en daarom bleef zij rustig zitten waarschijnlijk. Van vliegen en muggen zijn er wel een 100.000 soorten gekend. Sommigen zoals deze hieronder de "Schorsvlieg" is wel duidelijk herkenbaar maar de anderen zijn wat moeilijker thuis te brengen. Toch is ook dit insect een prachtig wezen als men het wat van meer nabij kan observeren.
Op zoek naar lichenen of korstmosen kan het wel voorvallen dat men plots geconfronteerd wordt met een speciale vlieg. Hier blijkt het de "Schorsvlieg" (Mesembrina meridiana) te zijn. Deze vlieg zou er van houden om veel op boomschors te gaan zonnen. Zij heeft daarvan blijkbaar een beetje ook de naam door gekregen nml. "Schorsvlieg". Met de oranje vlekken valt zij in elk geval wel op naast een algemeen korstmos "Groot dooiermos" (Xanthoria patietina) dat zijn naam omwille van de kleur ook niet gestolen heeft. (Het zijn de gele plekken op de schors) In "bijlage" wel nog een opname van deze prachtige "Schorsvliegen".
Het "Heksenvingermos" (Physcia tenella) is zeer algemeen en een stikstofminnend licheen. De lobjes zijn op het einde naar boven gekruld waar zich soralen vormen als een van de ongeslachtelijke voortplantingen van het licheen. We zien hiet op het uiteinde van de lobben ook de ciliën of "wimpers" van het licheen en met wat fantasie zijn het de "heksenvingers"! Bijzonder zijn hier ook de zwarte stipjes die we op de lobben kunnen zien, als we wat moeite doen. Het zijn de zwarte randen en zeer kleine openingen van de pycnidiën, als ongeslachtelijke vruchtlichamen van het licheen. Hier worden, in het thallus besloten, de conidiosporen of conidiën (ééncelige ellipsoïde structuren) gevormd. Zij kunnen met honderden in een zakvormige structuur gevormd worden. Het zijn afsnoeringen van het mycelium van de zwam, die zich op deze wijze, niet geslachtelijk voortplanten. Nog maar eens een systeem om zich voort te zetten. Mooi toch!
De Nederlandse naam "Grauw rijpmos" (Physconia grysea) is zeer goed gekozen. Op de eindlobben, die wel 3 mm breed kunnen zijn, zien we heel wat "berijping". Het zijn witte kristallen op het thallus. Wat de functie van deze kristallen juist is is niet zo duidelijk maar het geeft wel een mooi zicht aan dit licheen. Er zijn ook altijd sorediën (korreltjes) aanwezig, vooral aan de randen van de lobben, die we hier ook kunen zien. Op basische steen kunnen we het veel vinden en ook op basisch en geëutrofieerde schors van bomen in de buurt van boerenerven en in de bebouwde kom van dorpen en steden. In "bijlage" nog een opname om de berijping nog beter te zien.
Een van de meest voorkomende lichenen hier bij ons dat veel op stoepen en betonnen boorden voorkomt is "Muurschotelkorst"(Lecanora muralis). Het thallus is geelgroen tot grijsgroen, op het uiteinde zijn er vertakte lobben. Er zijn ook veel apotheciën die vrij groot kunen worden (tot 3 mm) die bleekbruin tot geelgroen zijn. Alle kleuren komen bijna voor! Het geheel is dan ook een mooie, kleurrijke, bijna ronde korst op steen. In "bijlage" geven we nog een opname met meer detail waarop lobben en apotheciën nog beter te zien zijn.
Dit is nog een licheenparasiet (lichenicole of licheen-bewonende parasiet)die nog geen Nederlandse naam kreeg: Lichenodiplis lecanorae. Het zijn de ronde, zwarte, bolle apotheciën die hier te zien zijn naast deze van de Houtschotelkorst(Lecanora saligna) die bleekbruine tot bruine apotheciën heeft. Opnieuw zien we hier, waar voedsel (het licheen met de algen die suikers aanmaken) te vinden is, dat er parasitaire schimmels klaar staan om deze aan te tasten. Typisch is wel dat dit blijkbaar gespecialiseerde schimmels zijn, in die zin dat zij voorkomen op steeds hetzelfde licheen!
Op lichenen komen ook nog eens parasieten voor. Men noemt het "lichenicole parasieten. Het zijn schimmels die op lichenen voorkomen. Zij zullen er van de voedselvoorraad (de suikers gevormd door de algen) gaan mee-eten. Gewoonlijk betekend dit ook wel het einde van het licheen. Hier is deze schimmel duidelijk te zien daar hij rood gekleurd is. Zijn naam is "Illosporiopsis christiansenii". Hij heeft geen Nederlandse naam. We zien hem hier op "Kapjesvingermos" (Physcia adscendens) verschijnen. Het Kapjesvingermos is al een ouder exemplaar, gezien het ook al apotheciën (vruchtlichamen van de schimmelkomponent van het licheen) heeft. In "bijlage" nog een opname van dit verschijnsel. Opvallend is het wel.
"Gebogen schildmos" (Hypotrachyna revolute) is duidelijk bladvormig. De randen van de bladeren zijn ook opstijgend en ondiep ingesneden. Soralen (korrelhoopjes) zijn ook aanwezig. Zij worden gevormd op de bovenzijde van de lobben. Deze zijn groenig tot blauwig of wittig grijs. Meestal zien we op dit licheen geen apotheciën. Hier hebben we, wat uitzonderlijk, toch een apothecium gevonden. Het komt in een rond cirkeltje uit een blad van het licheen. Om te verduidelijken hebben we een rood pijltje naar het apothecium toe getrokken op de foto. In "bijlage" nog een opname van het licheen, maar meer in zijn geheel opgenomen.
Ook "Dun schaduwmos" (Hyperphyscia adglutinata) heeft de naam "mos" nog in zich, al is het een licheen. Het zijn ronde plekjes met bladvormige lobjes die mooi in een rozetje liggen. De Blaadjes liggen zeer sterk aan het substraat gehecht omdat zij gewoon met de onderzijde aan de ondergrond (hout of steen) gekleefd liggen (zij hebben geen rhizinen of hechtworteltjes). De lobjes zijn ook zeer smal (tot 2 cm) en verder op de thallus zijn nog ronde wat bolle soralen (korrelhoopjes te vinden). Typisch is ook dat als dit licheen droog is, dat het grijzig is, terwijl het nat, donkerder wordt en groeniger. In "bijlage" hebben we zo'n exemplaar dat er donkerder en groeniger uitziet.
"Poedergeelkorst" (Candelariella reflexa) komt zeer veel voor op allerlei bomen en zeker in de buurt van boerderijen en veehouderijen. Het is een "ammoniakminner". Deze "korrels op kleine blaadjes", want daaruit bestaat het lichen in hoofdzaak, is dus ook zeer eenvoudig van structuur. Wat bij deze wel verrassend was dat er ook apotheciën (de vruchtlichamen van de schimmel in de samenstelling van dit licheen) te zien waren. Terwijl er in een handboek stond dat in Nederland "apotheciën niet voortkwamen"! Het was dus voor ons ook de eerste maal dat we dit tegenkwamen in België!
In "bijlage" nog een opname met de apotheciên in detail, beter zichtbaar. (Gelige wat bruinig ook, bolvormige structuren).
"Vals dooiermos" (Candelaria concolor) heeft ook een bladvormig thallus al zijn deze blaadjes wel piepklein, 0,1 mm breed! Men moet inderdaad zeer goed kijken om ze te zien. De "lobjes" (vertakte blaadjes) staan wat opgericht en vormen een rozetje. Hier hebben we een afzonderlijk rozetje. Ze kunnen echter tot grote matjes samen groeien! Daarop komen soralen voor waarmee het licheen zich vooral zal verspreiden. Apotheciën komen niet veel voor. Dat het om een licheen gaat is waarschijnlijk wel duidelijk al heeft het nog altijd een Nederlandse naam, "ooit" gekregen, met "mos " er in. Het zou mooi zijn dat deze Nederlandse namen eens weren aangepast....
De "Grijsgroene stofkorst" (Buellia griseovirens) Heeft een grondvlak (thallus) die glad en grijs is tot doorzichtig en vliesvormig. Hier is het duidelijk grijs. Daarop zien we verspreid vrij regelmatige ronde en vrij kleinesoralen (0,5 mm). Deze soralen zijn wat blauwgrijs aan het oppervlak. Dit licheen heeft geen apotheciën en verspreidt zich dus met de soralen, die met de wind kunnen meegevoerd worden. Het is te vinden op nogal droge schors van vrijstaande bomen zoals eik maar ook op beuk te vinden. Dit is een wel mooi en duidelijk exemplaar!
Dit "Bosschildmos" (Flavoparmelia caperata) was wel een prachtig groot exemplaar geworden, de lengte was 17 cm! Het ziet er gelig groengrijs uit, hier niet zo gelig, omdat het in de schaduw opgenomen is. De eindlobben zijn vrij rond en ondiep ingesneden. Vanuit het midden worden er ook veel soralen gevormd. In het midden was het al afgestorven (dat zijn ook de oudste delen) en er heeft zich reeds een nieuw exemplaar gevormd dat ook een groot gedeelte van het oude exemplaar beslaat. Op deze wijze handhaaft het licheen zich wel zeer goed op deze plaats. Het stond op een mispelboom.
"Vertakt bekermos" (Cladonia digitata) heeft eigenlijk geen bekers hier, maar enkele staafvomige podetiën met rode apotheciën op. Zij blijven ook klein. Wel opvallend zijn de grondblaadjes die helder grijs tot iets gelig grijs zijn en langs alle zijdensoredieus. Dit is te vinden op zuur rottend hout. Op dood hout in bossen is het dus wel te vinden en dan nog liefst op droge zandgronden. In "Bijlage" nog een opname meer in overzicht.