Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 87 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
17-04-2014
Ammoniakschotelkorst
De "Ammoniakschotelkorst" (Lecanora barkmaniana) komt voor op voedselrijke of geëutrofieerde schors van goed belichte bomen vooral langs wegen in dorpen en op boerenerven. Dat zij wel wat ammoniak lust laat de naam dus wel verstaan. Het thallus is grijswit zoals we aan de rand kunnen zien en in het midden is er een laag van gele tot groengrijze soralen. Hier zien we praktisch geen apotheciën. Ook intressant is te weten dat Barkman een geronomeerd lichenoloog was in Nederland, wat vereeuwigd werd in de wetenschappelijkenaamgeving van dit licheen.
De "Kleine schotelkorst" (Lecanora hagenii) heeft haar naam niet gestolen. De vruchtlichaen (apotheciën) zijn maar maximaal 0,5 mm! Ze zijn bleekbruin tot bruin en de rand wat grijzig. De thallus (het lichaam van het licheen) is zeer glad en effen, soms bijna afwezig. Zij komt op steen voor maar meestal vinden we ze op allerlei boomsoorten, vaak bij bastwonden. In "bijlage" nog een opname.
"Heideveenkorst"(Placynthiella oligotropha) is op zure humeuze aarde te vinden en zulke bodem vinden we bij uitstek in heideghebied. Het betsaat uit losse tot samenklonterende bolle en gladde areolen die okerbruin zijn tot donkerbruin en als ze nat zijn donkergroen. Hier is links een gedeelte nat. De apotheciën van dit licheen zijn zwart. We zien hier duidelijk de vele apotheciën. Men moet natuurlijk de bodem wel goed afspeuren om het te vinden niettegenstaande dat het vrij algemeen is op gunstige bodemgesteldheden. In "bijlage" nog een opname.
Het "Open heidestaartje" (Cladonia crispata) is een glad (geen soralen), bruin heidestaartje met "open" oksels. Dit toond zich door bovenaan met 3 tot 5 spitsen naar buiten te staan en in het midden bevind zich een opening (het podetium is hol). Dit is op foto wel niet zo goed te zien, maar bovenaan staan wel overal die spitsen naar buiten gericht. Het podetium hier is wit met groene vlekken. Het zijn nu juist deze "groene vlekken" die de algenlaag tonen, die in het licheen voor de suikerproductie zorgen voor de schimmel.
In heidevelden komt men dit "Kronkelheidestaartje" (Cladonia subulata) al eens meer tegen. Het zijn podetiën (staafvormige structuren) die vrij recht, onvertakt of bovenaan soms toch wat vertakt en inktvisachtig bekervormigkunnen zijn. De podetiën zijn wel fijn soredieus onderaan soms ook mogelijk met schubjes. Dit licheen van de familie "cladonia" laat eens te meer zien hoe wonderlijk de symbiotische vormen van lichenen kunnen varieren. In "bijlage" nog een andere opname.
De naam van dit licheen "Dove heidelucifer" (Cladonia macilenta) is wel wat apart. Hier zien we dit licheen met mooie rode apotheciën (geslachtelijke voortplanting), meestal zien we het met kleinere rode picnidiën (ongeslachtelijke voortplanting) en soms zijn deze picnidiën ook afwezig en is er helemaal niets rood aan te zien. Vandaar allicht de naamgeving. De onderblaadjes die hier niet te zien zijn, hebben altijd wel aan de basis en de onderkantgele tot oranje vlekken en in dat geval kan men toch zeggen dat het om de "Dove heidelucifer" gaat. Het is dus niet altijd zo simpel. Bovenaan de staafvormige structuren is het wel met fijne sorediën (korrels) bezet. Het is veel te vinden op rottend hout van boomstronken en ook op strooisel in de heide, zoals wij het hier aantroffen.
Het "Open rendiermos" (Cladonia portentosa) is het meest voorkomende licheen of korstmos. Tussen heidestruiken is het gemakkelijk te vinden. Van ver zijn het grijzige pollen. Het is geheel struikvormig zonder zijbladjes. De laatste toppen zijn in drieën gesplitst en de eindtopjes bruin aangelopen. De naam zegt ons dat het een uitgelezen voedsel is voor rendieren. Mensen verteren het moeilijker maar er is opgetekend dat eskimo's het rendiermos uit de maag van het rendier recupereerden om het alsnog op te eten, omdat het dan reeds half verteerd was. In "bijlage" nog een opname van wat dichterbij.
Dit "Groen boomschildmos" (Flavoparmelia soredians) heeft nog geliggroengijze delen en heeft ook nog fijne sorediën (korrels) op de lobben. Toch heeft het hier een opvallenderode kleur gekregen. Bij veroudering zien we dit fenomeen zich voordoen. Het zijn de zuren die tot uiting komen en deze verkleuring geven. Dit licheen is ook gekend als een zuidelijke soort die als gevolg van klimaatsverandering in korte tijd algemeen is geworden. Voor ongeveer 1990 waren er in Nederland zo geen exemplaren te vinden en nu is dit tamelijk algemeen geworden. Op bomen met een niet te zure schors is het te vinden.