Biografie
Elk nummer van Hermans-magazine bevat biografisch materiaal van Willem Frederik Hermans. Onderstaand korte levensoverzicht is gebaseerd op de respectieve afleveringen van Hermans-magazine waarin een bepaalde levensfase of activiteit van Hermans aan de orde kwam. Zie de cijfers tussen [vierkante haken].
1921-1933: Jeugd Willem Frederik Hermans wordt op 1 september 1921 geboren in Amsterdam. Hij is de zoon van Johannes Hermans [19, 35, 36] en Rika Eggelte [33]. Er is ook een ouder zusje, Corry [29]. Van vaderskant stamt de familie Hermans uit Brielle [19, 20]. Regelmatig logeert het gezin ook bij een oom en tante in Almelo[19, 20]. Hermans' moeder komt uit Amsterdam. Háár familie had haar wortels in en om de Jordaan [33]. Het onderwijzersgezin Hermans woont eerst in de Brederodestraat en vanaf 1929 in de Eerste Helmersstraat in Amsterdam Oud-West [7, 8, 12, 31, 37]. Voor het basisonderwijs gaat Wim Hermans naar de Pieter Langendijkschool.
1933-1940: Puberteit In 1933 gaat Hermans naar het Barlæus Gymnasium. Anders dan op de lagere school verkeert hij nu tussen kinderen uit de hogere standen. Hij wordt redacteur van het schoolblad Suum Cuique. Kort voor het afstuderen moet hij maanden het bed houden wegens pleuritis. Zijn levenlang blijft hij last houden van zwakke longen en luchtwegen. Niettemin wordt hij een verstokte roker. Hermans heeft al vroeg belangstelling voor de natuur. Hij wordt lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) [34].
1940-1945: Oorlogsjaren In 1940 gaat Hermans sociale geografie studeren, in 1941 schakelt hij over naar fysische geografie [17, 21, 23]. In 1943 staakt Hermans zijn studie, hij tekent de loyaliteitsverklaring aan de Duitsers niet, maar als wetenschappelijk assistent van dr. J.P. Bakker [22] blijft hij nog geruime tijd doorwerken. Hoe passief Hermans ook is in de oorlogsjaren, hij let goed op, wat zijn weerslag vindt in romans als De tranen der acacia's [4, 9, 11, 22, 23, 25, 35] (1949), De donkere kamer van Damokles [3, 4, 16, 30, 31, 32] (1958) en Herinneringen van een engelbewaarder (1971) en in het Boekenweekgeschenk [Madelon i]n de mist van het schimmenrijk [6, 7, 8, 9, 12] (1993). In de loop van de oorlog legt hij, o.a. op enkele clandestiene salons, zijn eerste literaire contacten. Hij leert Charles B. Timmer [15], Adriaan Morriën [2, 3, 4, 5] en Oey Tjeng Sit [34] kennen. In het clandestiene Parade der profeten [4, 22] publiceert Hermans gedichten. Zijn eerste verhalen, waaronder 'Loo-Lee' [19, 20] en 'Elektrotherapie' [19] worden na de oorlog gebundeld in Moedwil en misverstand.
1945-1950: Overgangsjaren Hermans is in de oorlogsjaren en kort daarna aanvankelijk vooral bekend als dichter [26]. In 1946 wordt Hermans redacteur van het gerenommeerde literaire tijdschrift Criterium. Hij legt contact met gevestigde schrijvers zoals F. Bordewijk [6] en S. Vestdijk [12, 17]. Niettemin heeft Hermans een moeizame start in de literatuur. Na afwijzingen van andere uitgevers verschijnt zijn debuutroman Conserve (1947) bij W.L. Salm [3]. Op verzoek van uitgever John Meulenhoff schrapt hij enkele erotisch getinte passages in een voorpublicatie van De tranen der acacia's [4, 9, 11, 22, 23, 25, 35] in Criterium. Het samengaan in 1949 van Criterium met Libertinage [18] leidt tot een levenslange vete met mederedacteur Adriaan Morriën [2, 3, 4, 5]. Ook H.A. Gomperts [18] van Libertinage rekent Hermans tot zijn literaire vijanden. Hermans staakt zijn studie en probeert van de pen te leven. Noch zijn literaire activiteiten noch zijn wetenschappelijke carrière komen in deze overgangsjaren echt van de grond. De liefde voor Juus Hartman brengt hem evenmin geluk. In 1948 gaat Hermans op verzoek van Charles B. Timmer [15] als houtcontroleur werken in Canada [15, 26]. In New York [5] bezoekt hij o.a. Leo Vroman [16]. In deze jaren manifesteren Hermans en G.K. van het Reve [14, 20] zich naast de Vijftigers al snel als de grootste jonge literaire talenten van Nederland.
1950-1958: Opgang Op 4 juli 1950 trouwt Hermans met Emmy Meurs [24] (1923). Het zijn jaren van woningnood. Hij verhuist uit Amsterdam en trekt in bij zijn vrouw en schoonmoeder in Voorburg [16]. Het jonge paar blijft er tot eind 1952 wonen. In 1951 wordt Hermans justitieel vervolgd wegens een antipapistische passage in zijn roman Ik heb altijd gelijk. Tot zijn tegenstanders horen Anton van Duinkerken [16, 18] en de r.k. Informatie-Dienst Inzake Literatuur (Idil) [16]. Zijn inzending voor de (toen nog bestaande) prijsvraag van de Boekenweek [2, 6] wordt afgewezen. Naam maakt hij wél met Het behouden huis [3, 9] (1952). Eind 1952 vestigt Hermans zich met zijn vrouw in Groningen [13, 27] waar hij aan de Rijksuniversiteit [1, 22, 37] (aanvankelijk nog op contract) een betrekking krijgt als docent. Hij gaat wonen aan de Spilsluizen 17a [13, 27]. Op 6 februari 1955 wordt zijn eerste en enige zoon geboren, Ruprecht. In deze jaren doet Hermans veldonderzoek in Luxemburg [5] voor zijn proefschrift [5, 31, 32, 33] waarop hij in 1955 cum laude promoveert bij prof. dr. J.P. Bakker [22, 37]. Naast zijn wetenschappelijke bezigheden blijft Hermans in andere opzichten actief. In 1953 houdt hij een radiopraatje over experimentele poëzie voor de Regionale Omroep Noord [32]. Hij houdt lezingen voor Groninger studenten [25] en is verder o.a. betrokken bij de literaire activiteiten van De Bijenkorf [30]. In 1951 neemt hij met de novelle 'De schoorsteenveger' [29]deel aan de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam. Zijn veelzijdigheid blijkt ook uit zijn filmscenario's [18, 19, 20, 21] en uit zijn eigen uitgeverij De Mandarijnenpers [10, 11, 12, 13]. Zijn Mandarijnen op zwavelzuur worden berucht. Verder manifesteert Hermans zich af en toe als beeldend kunstenaar [21]. Hij exposeert foto's [11], fotomontages en pentekeningen. Met E. van Moerkerken [10] ontstaat een jarenlange vriendschap.
1958-1973: Doorbraak De publicatie van De donkere kamer van Damokles [3, 4, 16, 30, 31, 32] (1958) betekent de literaire doorbraak van Hermans. In 1962 wordt de roman verfilmd. Opschudding veroorzaakt hij met de novelle 'Het grote medelijden' [24] (1962), waarin hij zich behalve tegen de familie van zijn vrouw afzet tegen Menno ter Braak. So wie so is hij omstreeks 1960 buitengewoon actief. Hij schrijft o.a. toneelstukken, polemieken, romans en verhalen. In 1962 verruilt hij na een meningsverschil uitgever G.A. van Oorschot voor De Bezige Bij die hij tot aan zijn dood trouw blijft. Een aantal wetenschappelijke ervaringen en enkele reizen in 1960 en 1961 naar Zweden en Noors Lapland verwerkt hij in de roman Nooit meer slapen [13, 14, 20] (1966). Zijn werk verschijnt in steeds meer talen [10]. In 1971 wordt hem de P.C. Hooftprijs toegekend die hij weigert. Vanaf het eind van de jaren vijftig brengt Hermans jarenlang met zijn gezin de vakantie door op Terschelling [34]. Pas later gaat hij met de auto op vakantie [25]. In 1967 verblijft hij o.a. in Hollywood [10] (1970).
1973-1991: Consolidatie Na een conflict neemt Hermans in 1973 ontslag aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Eind 1973 vestigt hij zich met zijn vrouw in Parijs [34, 35, 36, 37]. In Onder professoren [16, 20] (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981) legt Hermans veel van zijn ervaringen in Groningen en met de RuG vast. In felle polemieken trekt Hermans jarenlang van leer tegen de vermeende verzetsstrijder Friedrich Weinreb en diens volgelingen [4]. Zijn buitenlandse reizen reiken steeds verder. Hij bezoekt o.a. Kenya, Tanzania, Sri Lanka en Argentinië. Op diverse plekken in zijn werk verwerkt hij zijn reiservaringen. Met zijn sportauto [25] bezoekt Hermans Turkije, wat zijn weerslag vindt in de novelle Homme's hoest [25] (1981). Veel opschudding veroorzaakt zijn bezoek aan Zuid-Afrika in 1983 waar dan nog het blanke apartheidsregiem aan de macht is [28, 30]. In Parijs schrijft hij romans als Au pair [21] (1989). Hermans is inmiddels een gevestigde schrijver. Sylvia Willink-Quiël [12] maakt zijn kop in brons, Erik van Straten [8, 9] maakt een portretschilderij van hem. In 1977 neemt hij de Prijs der Nederlandse Letteren in ontvangst uit handen van Koning Boudewijn.
1991-1995: Laatste jaren In 1991 verhuist Hermans met zijn vrouw naar Brussel. In 1993 schrijft hij het Boekenweekgeschenk [6, 7, 8, 9, 12]. Hij heeft bepaald niet altijd gelijk. In 1994 beschuldigt hij ontwerper Helmut Salden [18] er ten onrechte van in de Tweede Wereldoorlog te hebben gediend bij de Wehrmacht. Tegen het eind van zijn leven verschijnen steeds vaker roofdrukken van Hermans' werk. In 1993 wint hij een civiele procedure tegen mystificator Bob Polak [9]. Hermans treedt steeds vaker op voor publiek. Door het vele roken zijn zijn longen onherstelbaar aangetast. Niettemin moet het publiek vaak lachen om zijn enorme hoestbuien. Op 27 april 1995 overlijdt hij. Hermans' verzameld werk [36] verschijnt tussen 2003 en 2013 in circa 20 delen.
06-02-2006 om 11:56
geschreven door cultura
|