Met bijzondere dank aan Steven De Schuiteneer voor bovenstaande foto uit het blad Le Patriote Illustrée van 4 maart 1928 en Albert Schrever voor de onderstaande tekst.
Zelden wist me iets zo te bekoren dan bovenstaande foto en onderstaande proza. Neem je tijd en geniet van elke poëtische sprankel die Louis Bert in 1879 voor elke Geraardsbergenaar en voor jou neerschreef.
Louis Bert-de l'Arbre over Krakelingenfeest in 1879
130 jaar geleden
Toen we in 1988 ons eerste boekje over "L. Bert-de l'Arbre en de Neogotiek in Geraardsbergen" voorbereidden stelden we vast dat Bert (1835-1903) een reeks cultuurhistorische bijdragen publiceerde in "Rond den Heerd", het West-Vlaams weekblad dat in 1865 was gesticht door Guido Gezelle.
In 1879, 130 jaar geleden, verscheen daarin het artikel over "De Feeste van Tonnekenbrand te Geerardsbergen" (blz.166-168), waaruit we de belangrijkste passage citeren naar aanleiding van het Krakelingenfeest 2009. We citeren letterlijk met de vaak ingewikkelde en overbodige interpunctie, de soms vreemde zins- en woordstructuur en in de soms inconsequente of foute spelling van L. Bert.
Op de eerste zondag van den Vasten
"Wij zijn op den eerste zondag van den vasten.
"De winter is wel met zijne gure vorst jaarlijks op dit tijdstip verdwenen, maar toch doorgaans loeit de noorderwind, zweept soms de sneeuwvlok nog snerpend het aangezicht, en klettert de slagregen op de modderige voetpaden.
"Maar blinke, zooals dees jaar, de heldere warme lentezon aan den hemeltrans, de feest is volkomen, onbeschrijvelijk de vreugde, en ontelbaar de samengekomen menigte.
"Op de grenzen van drie provintiën gelegen, is het uitzicht van Geerardsbergen op dien dag wonder schilderachtig: zoo verschillig van kleedij, taal en gebaren is de wemelende volkzwerm die de bergachtige straten der stad doorkruist.
"De knappe Brabandsche boerin met jufferssmaak opgetooid, schijnt als een fiere pauw hare pluimen in het zonnelicht te doen blinken, en eenieders bewondering af te smeeken; zediger van houding en manieren, maar toch met de winkende kleuren van den regenboog overdekt, trekt ons Vlaamsch dorpsmeisje stilzamer haren weg voort, en zendt hare stem zoo schetterend niet lijk de Brabandster de wijde lucht in. En de rondborstige waal ? o, deze spant de kroone voor de lente! Schietig maar toch hartelijk en vriendelijk van houding, blinkt zijne stem hooge in vrijmoedig gekout en vroolijk lied; in een woord: hij is 't haantje van 't kot, 't poeder in 't vuur, de vreugde in persoon, en 't lawijt in vacantie.
"Een ure komt aan. De straten slikken meer om meer van ontelbare scharen vreemdelingen. Oud en jong, man en vrouw, knaap en meisje, ja zelfs arme zuigelingskens op den arm, zijn toegekomen; allen zijn gretig den steilen Oudenberg met den stoet te mogen opklimmen, om er een rijken oogst van lekker te gaan inzamelen.
Gothiek Stadhuis
"Eindelijk slaat het twee ure op den kerktoren. De nationale vlag verschijnt op het balkoen van ons gothiek Stadhuis, de beiaard vangt zijne vroolijkste arias aan, de machtige stem van onze groote gemeenteklok bromt over stad en heuvel, terwijl, vooraf gegaan door onze spelende toonmaatschappij, de geestelijke en burgerlijke overheden, de stadsbedienden, gods-huis en armbureel, de voornaamste inwoners, politieagenten en gendarmen vooruitstappen, en gevolgd door een twaalftal groote manden tot proppens toe met krakelingen (drij duizend) en haringen opgevuld, de steile Abdijstraat naar den Oudenberg optrekken.
"Bovengekomen, boort de stoet zich door de haardichte scharen eenen weg naar de kapel, tot aan den voet van het miraculeus beeld der H. Moeder Gods, troosteresse der bedrukten. Nauwelijks heeft de Heer Deken tusschen de geknielde menigte Maria's litaniën met luider stemme gelezen, of het muziek treft weder aan; de stoet verlaat het heiligdom, trekt den hoogsten top van den heuvel op, en treedt den voorbereiden omkring binnen.
Met dank aan Philippe Haegeman voor bovenstaande foto.
Zestiende eeuw
"De wijn van eer is ontstopt; en frischgeurend en parelend stort het lekkere druivensap in de honderdjarige zilveren drinkschaal met stadswapenschild versierd; terwijl getrouw aan de aloude gewoonte men een levendig vischje in het voor hem zoo zonderlinge nat, te spartelen werpt.
"De drinkschaal gaat in 't ronde; en, schoon bewijs der oude en heden verloren eerbiedige en vriendelijke betrekkingen der beide stedelijke overheden, biedt men ze vooreerst plechtig het geestelijk hoofd der stad aan.
"Op een pink, muziek en handgeklap dreunt over de menigte heen, en alle oogen staan nieuwsgierig gevestigd... Hoep!... met een teuge drank en vischtje zijn verdwenen, en, de schaal hervuld en reeds voort in de handen van den heere Burgemeester over.
"Min tijd als wij noodig hebben om het te vertellen, is, even lijk te vooren, drank en vischje in de duistere gewelven van 's menschens kronkelende ingewanden verdwenen, terwijl schepenen, raadsleden en stadsbedienden de zelfde operatie met min of meer behendigheid ten uitvoer pogen te brengen.
"De wijn van eere is nu gedronken; de vischjes zijn opgeslokt. Is hiermede Tonnekenbrandfeeste ten einde? Zeker niet!
"Ziet! Ziet! Eensklaps, welke beweging in het volk! Het wemelt, het wiegelt lijk de koornhalmen onder het geblaas van het zoele zomerwindje. Gejouw, gelach stijgen vroolijk ten hemel op, en honderde en honderde armen gaan op en reiken vooruit.
"Waarom zoo plotseling die vreugd? Waarom zoo plotseling die woelige gebaren?... Waarom?
Koekuitdeeling
"Ha, Heeren Deken en Burgemeester hebben het sein der koekuitdeeling gegeven, de eerste krakelingen, de eerste ha-ringen zijn lijk eene kletterende hagelbui tusschen de menigte nedergeworpen, en de eerste worsteling voor de brokken is aangevangen.
"Onbeschrijvelijk is het oogenblik toen dozijnen handen, honderde haringen, krakelingen, oranjeappels, vijgen en gansch gevulde korven over hoofd en arm den berg afroeien; toen honderde mannen, honderde vrouwen aan 't worstelen vallen, honderde smeekende handen in de hoogte klimmen, honderde smeekende stemmen rondklinken, en menige sukkelaar in den vijver die op den berg gedolven is, een ijskoude bad onvergist gaat nemen.
"Maar de stadsgiften uitgeput, toch is de feest nog niet ten einde. Daar ook op den top van den berg heeft mevrouw Exploitatie sluw en baatzuchtig hare tente geslagen. Dozijnen en dozijnen stadskramers zijn lijk dorstige eggels aan de omstaanders vastgeklampt, die smeeken om hunne waren aan goudwaarde af te koopen.
"En toch hoe hoog die prijs ook zij, hier lijk elders, maakt alweder de gelegenheid den dief. De eene volgt het verleidend voorbeeld van den anderen na, en welhaast vliegen op nieuw honderde krakelingen, hondere oranjeappels, meesterlijk naar een uitverkozen doel gericht, de wijde wereld snorrend door, tot dat de laaste mande geledigd, de laatste korf de lucht in, de trommel den aftocht slaat, en de stoet geschikt zoo hij opkwam, den berg aftrekt, en zijn afscheid in de eerezale van het stadhuis gaat nemen.
"Een vroolijk eetmaal ten koste der stadskas, aan stadsraad en hooge stadsbedienden gegeven, sloot des avonds, tot in 1852, deze heugelijke vriendenfeest; terwijl, sedert eeuwen en eeuwen, en, tot heden toe nog, op het toppunt van den Oudenberg, het oude pektonnetje of Tonnekenbrand in vuur wordt gestoken, om aan den naburigen landman die het van allen kant met eene vlammende strooien toorts begroet, het einde der aloude stadsfeest te gaan afkondigen".
Zestiende eeuw
Hoewel Bert spreekt over de slechts "honderdjarige" zilveren drinkschaal is die beslist veel ouder. In hun fraaie studie over de Krakelingenworp en de Tonnekensbrand (1994) schrijven Geert Van Bockstaele c.s. dat dit kunstwerk uit de zestiende eeuw dateert wat heel wat aannemelijker lijkt.
De vermoedelijk oudste foto waarop die beker voorkomt dateert van het einde van de 19de eeuw en hij is van de hand van de Geraardsbergse notaris-amateur-fotograaf Désiré Declercq (1842-1923). De prent staat afgebeeld in het boek "notaris-fotograaf Désiré Declercq pictorialist - documentarist" (pag. 45) van Marc Van Gysegem en Albert Schrever. Declercq geniet een grote reputatie in het buitenland. In de studie "Kunst-photographie um 1900. Die Sammlung Ernst Juhl" uitgegeven door het Museum für Kunst und Gewerbe in Hamburg (1989) staan, naast zijn biografie, twee van zijn welbekende werken afgebeeld: "Schwache Augen" (1893) en "Die Netzflickerin" (1896). In hetzelfde werk lezen we dat de Geraardsbergse D. Declercq van 1893 tot 1899 in Hamburg bijna jaarlijks deelnam aan de internationale fototentoonstellingen met minimum vier en maximum tien inzendingen. In verscheidene Europese musea hangen zijn kunstfoto's te kijk.
door Albert Schrever
13-02-2009 om 00:00
geschreven door Marleen De Smet
Categorie:Schrever Albert
|