Albert Schrever sprak Frans Minnaert openlijk toe op 18 oktober 2011
Tekst van Albert Schrever als eerbetoon bij de voorstelling van het boek over
Frans Minnaert
In december vorig jaar exposeerde kunstschilder Frans Minnaert hier in het Koetshuis van zijn geboortestad waar hij als jonge kunstenaar ook zijn eerste tentoonstelling had gehouden. Hij wist niet dat dit ook zijn zwanenzang was. De cirkel was rond: een maand later, in januari jongstleden, verliet hij ons. En toch blijft Frans leven in het hart en de geest van wie hem kende.
Graag zou ik iets vertellen over vier andere Geraardsbergenaars die in het verleden en extra muros, net als Frans, een waardige ambassadeur van onze stad waren en nog blijven verderleven.
Willem van Moerbeke (Moerbeke ca. 1215 - Corinthe 1286)
Voor de eerste gaan we terug naar de dertiende eeuw toen Willem van Moerbeke omstreeks 1215 werd geboren in de gelijknamige deelgemeente. Dat hij een grote betekenis had voor het Westers Avondland moge blijken uit het feit dat een team specialisten uit Europa, Groot-Brittanië en de Verenigde Staten eind september 1986 gedurende drie dagen in Leuven de figuur en de betekenis van Van Moerbeke bestudeerden op zijn 700ste overlijdensverjaardag. In de lijvige studie over Guillaume de Moerbeke, uitgegeven in de University Press, behandelden internationale specialisten de vele facetten uit het rijkgevulde leven van Willem van Moerbeke. Hij trad in bij de dominicanen in Leuven vanwaar hij als missionaris naar Griekenland trok. Rond 1260 verbleef hij in Thebe, tien jaar later verbleef hij aan het pauselijk hof in Viterbo waarna hij kapelaan en penitentiarius (biechtvader) was van de paus. Op het Concilie van Lyon (1274) streefde hij naar een hereniging met de Griekse Kerk en van 1278 tot zijn dood in 1286 was hij aartsbisschop van Corinthe.
Zijn grootste verdienste echter bestaat erin dat hij, gedurende meer dan 20 jaar, de punctuele Latijnse vertaling maakte van grote Griekse schrijvers: Aristotheles, Archimedes, Plato... van wie vele originele handschriften intussen verloren zijn gegaan. Door dit vertaalwerk fungeerde Willem van Moerbeke als doorgeefluik van meer ruim 300 originele Griekse werken die zonder hem nooit in het Westen zouden zijn doorgedrongen.
Vermelden we nog dat hij één oorspronkelijk werk schreef: de Geomantia wat neerkomt op toekomsvoorspellingen uit de aarde, een zg. "wetenschap" uit zijn tijd.
Ten slotte wijzen we erop dat er op zowat 60 km van Corinthe een dorpje ligt met een kerk die van Moerbeke liet optrekken. Het heet Merbakas welke naam misschien wel verwijst naar de geboorteplaats van Willem van Moerbeke.
Pieter van Gent (Idegem ca. 1480 - Mexico 1572)
Recent onderzoek heeft bewezen dat de Vlaamse missionaris-franciskaan Pieter van Gent, die een standbeeld heeft in de Arteveldestad, niet werd geboren in Gent maar afkomstig is uit de Geraardsbergse deelgemeente Idegem, destijds afhankelijk van de baronie Boelare.
Hij werd omstreeks 1480 geboren en was een verwant van Keizer Karel die hem meermaals financieel steunde tijdens zijn missie in Mexico waar hij in 1528 voet aan land zette. Naast zijn missioneringswerk realiseerde hij een aanzienlijk aantal projecten.
Zo bouwde hij in Mexico meer dan 100 kerken en ziekenhuizen.
Hij stichtte er diverse scholen, geïnspireerd op Europese leest waar niet allen technisch maar ook kunst- en muziekonderwijs werd gegeven.
Hij was de Amerikaanse Gutenberg omdat hij de eerste drukkerij in de Nieuwe Wereld introduceerde.
Hij werd de vader van de Amerikanistiek omdat hij de eerst was die een tekst publiceerde in het Nahuatl, de taal van de Indianen.
Hij voerde Nieuwe Wetten in waardoor hij een einde poogde te stellen aan de slavernij.
Hij weigerde de bisschopsmijter en gaf er de voorkeur aan gewoon minderbroeder te blijven.
Specialisten als prof. John Everaert en de Mexicokenner Paul Ghijsels, die een lijvige studie over Pieter in de maak hebben, sluiten niet uit dat hij ook aan de basis zou kunnen liggen van het Mariaal bedevaartsoord van Guadeloupe wat zou kunnen zijn geïnspireerd door het heiligdom op de Oudenberg.
Vanuit Mexico correspondeerde Pieter regelmatig met Europa, niet alleen met zijn moederklooster in Gent maar ook met Keizer Karel die hij zijn bloedverwant noemde en die hem geld toestopte, telkens als hij erom vroeg.
Toen missionaris Pieter van Gent in 1572 stierf rouwde heel Mexico.
Gabriel Grupello (Geraardsbergen 1644 - Kerkrade 1730)
In het Duitse Düsseldorf liep in 1971 een internationale tentoonstelling over de Europese Barokbeeldhouwkunst onder de titel "Grupello und seine Zeit", een huldebetoon aan de beeldhouwer die in 1644 in Geraardsbergen werd geboren en er wellicht zijn eerste vorming kreeg in de kollege van de benediktijnen. Volgens prof. Christian Theuerkauff, die de organisatie van de tentoonstelling in handen had, was Grupello "eine der bedeutendsten Bildhauerpersönlichkeiten im Deutschland um 1700". Een muurplaats wijst erop dat hij werd geboren in de Penitentenstraat: zijn vader Bernardo, een telg uit de Milanese adel, was kapitein bij de ruiterij en ridder van het Roomse Keizerrijk, een titel die zijn zoon overerfde. Zijn moeder Cornelia Delinck had een oudere zus die kloosterlinge was in de priorij van de benedictinessen in Hunnegem. Grupello, die hier lid was van het toneelgezelschap St.-Pieter-Vreugd-en-Deugd, verhuisde naar Antwerpen waar hij in de leer ging bij beeldhouwer Arthus Quillin waarna hij zich verder als beeldhouwer ging bekwamen in Den Haag en Amsterdam. Van 1668 tot 1670 leerde hij bronsgieten in Parijs.
In 1674 ontving hij als dertigjarige de erkenning als meester-beeldhouwer. Hij werkte voor keurvorst Friedrich III van Brandenburg en trad in dienst van Johann-Wilhelm von der Pfalz in Düsseldorf. Hij werd er vereerd met een vorstelijke woning, een rijk jaarloon, diverse ateliers en talrijke opdrachten. Karel VI, koninklijke majesteit der Nederlanden, verleende hem in 1719 de titel "Opperbeeldsnijder van Syne Majesteit".
Van Grupello zijn ruim 120 kunstwerken bekend o.m. in Brussel, Kerkrade, Aken, Berlijn, Mannheim, Düsselforf, Wenen en... Geraardsbergen.
Van zijn zeven kinderen overleden er drie op jeugdige leeftijd. Zijn zoon werd jezuiet, twee dochters werd kloosterlinge en de derde huwde met een edelman met wie ze zich vestigde in het Slot Erenstein in het Nederlandse Kerkrade. Daar overleed Grupello in 1730. In Kerkrade werd een straat naar hem werd genoemd.
Frans Rens (Geraardsbergen 1805- Gent 1874)
Dat we vandaag nog onze moedertaal gebruiken hebben we te danken aan een groep "taelminnaren" die zich, sinds onze Onafhankelijkheid, hebben ingezet voor de ontvoogding van ons volk en onze taal die in onze Franstalige staat in hun voortbestaan ernstig waren bedreigd. Eén van de voormannen in de Vlaamse wederopstanding is François Rens die in niet geringe mate heeft meegewerkt aan de overleving en de wedergeboorte van onze taal en onze cultuur.
Hij werd hier geboren in 1805 als telg uit de literaire zijtak van de huidige Geraardsbergse notarisfamilie. Na lager onderwijs in zijn geboortestad verhuisde hij naar Gent waar hij zijn voornaam wijzigde: François werd Frans wat beter paste in de kringen waartoe hij ging behoren, een veelzeggende naamsverandering.
Hoewel Rens nooit tot onze grote dichters zou behoren haalde hij literaire onderscheidingen in Deinze, Eeklo en Brugge... Zijn poëtische ontboezemingen kregen gestalte in enkele bundels en werden ook opgenomen in diverse tijdschriften. Grote poëzie kan dit echter bezwaarlijk worden genoemd. Vandaar dat we vadertje Rens best als een poeta minor beschouwen.
In Gent kwam hij in contact kwam met de voormannen in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en ontplooide hij zich als een echte en volwaardige taalminnaer.
Zo stichtte hij in 1834 het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje dat hij tot zijn overlijden in 1874 leidde en dat ook nu nog druk wordt bestudeerd en geraadpleegd. Het was zijn jaarlijkse bloemlezing van wie het jaar voordien van betekenis was geweest voor de Zuid-Nederlandse letterkunde. Zo treffen we er teksten in aan van o.m. Hendrik Conscience, Julius De Geyter, Frans De Potter, Karel Lodewijk Ledeganck, Prudens Van Duyse, Hoffmann von Fallersleben, de gezusters Loveling...
Hoewel hij zijn Jaarboekje bijna een halve eeuw lang zou leiden werkte Rens ook mee aan verscheidene andere literaire initiatieven. We vermelden enkel het "Belgisch Museum voor de Nederduytsche Tael- en Letterkunde en de geschiedenis des Vaderlands" van J.F. WILLEMS. In 1839 verscheen daarin zijn parabel van de verloren zoon in het Geraardsbergs dialect, het eerste dialectgeografisch document over de Oudenbergstad.
In 1862 werd Frans Rens voorzitter van het Willemsfonds dat hij in 1851 had helpen stichten. Hij maakte deel uit van de Commissie voor Spellingshervorming die in 1864 de Spelling De Vries en Te Winkel als officieel zou aanvaarden. Samen met Hendrik Conscience en kanunnik Jan David zetelde hij in de Grievencommissie, die in 1856 het Vlaams eiste in het bestuur, het onderwijs en het gerecht.
In niet geringe mate droeg Rens ook bij tot de expansie van onze taal in Duitsland. Zo had hij o.m. contact met de Hoogduitser Hoffmann von Fallersleben en met de Nederduitser Klaus Groth endiens aldietse beweging. Nadat Der Löwe von Flandern van Hendrik Conscience in 1846 in Duitsland was verschenen heeft ook Frans Rens zijn steentje bijgedragen niet alleen tot de expansie maar ook tot de huidige invasie van het Nederlands in Duitsland.
Toen hij in 1874 overleed spraken niet minder dan drie grote Vlamingen een lijkrede over Rens uit: de Gentse hoogleraar Jacob Heremans namens de maatschappij De Tael is gansch het Volk, de Gentse advokaat Julius Vuylsteke namens het Willemsfonds en ten slotte de vertegenwoordiger van de Zetternamkring: drie verenigingen die Rens had helpen stichten en in wier bestuur hij ook had gezeteld.
Niemand twijfelt eraan dat Frans Rens een voorman van de Vlaamse ontvoogding was die daarom ook nu nog onze waardering verdient. Dat ons Nederlands de 19de eeuw heeft overleefd hebben we immers o.m. aan hem te danken.
Dames en heren, tot daar enkele figuren uit het Geraardsbergse Pantheon. Door hun verdiensten roepen ze onze erkentelijkheid op en blijven ze voortleven in ons hart en in onze geest.
Tot dit Pantheon hoort ook kunstschilder Frans Minnaert.
Zijn goede vriend Johan Van Cauwenberge, met wie hij enkele artistieke projecten uitwerkte, zal jullie meer vertellen over Frans Minnaert, een man op wie onze stad trots mag zijn.
Albert Schrever ontving het Eremerk Graaf Boudewijn
Albert Schrever laureaat Eremerk Graaf Boudewijn
Dankwoord
Als lid van Gerardimontium woonde ik de eerste vier uitreikingen van het Eremerk Graaf Boudewijn bij.
Telkens was ik verheugd in de plaats van de gelauwerden. Ik moet eerlijk bekennen dat ik er in stilte van droomde dat die eer ook aan mij kon te beurt vallen. Het is steeds gebleven bij stille dagdromen waar niemand anders weet van kreeg.
Steeds was ik er ook trots op dat Gerardimontium het initiatief nam dit eremerk uit te reiken: een moeilijke taak die inhoudt dat telkens meer dan een potentiële kandidaat moest worden uitgesloten.
Nu het eremerk voor de vijfde maal wordt uitgereikt ben ik weer aanwezig, niet als gewoon lid maar als feestvarken... Ik geef toe dat die onderscheiding me fel raakte toen ik op die bewuste woensdagvoormiddag de brief ontving met de beslissing van het bestuur van Gerardimontium: een grote verrassing en een diepe ontroering. Voorzitter Marc Van Trimpont kan het getuigen.
Het spreekt vanzelf dat ik in de eerste plaats met graagte mijn dankbaarheid betuig aan het bestuur van Gerardimontium dat me, drie dagen na mijn verjaardag, bedenkt met dit onvergetelijk verjaardagsgeschenk.
Voortgaand op de spreuk van Bond zonder Naam "Dankbaarheid is het geheugen van het hart" zou ik graag, aan de hand van enkele voorbeelden, tonen dat ik een beetje een geheugen en ook een beetje een hart heb. Omdat historisch geïnteresseerden een geoefend geheugen moeten hebben mag ik dus het cerebraal aspect belichten. Een mens heeft echter niet alleen een animus maar ook een anima: het hart als zetel van de gevoelens.
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen dank ik in de eerste plaats aan mijn ouders: aan moeder die me mijn moedertaal aanleerde en aan vader die ons liefde en respect voor de taal bijbracht.
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen dank ik aan de leraren die me een hele reeks talen leerden bestuderen: het Nederlands, het Frans, het Latijn, het Grieks, het Engels en het Duits en later ook het Oud-Engels, het Oud-Hoogduits, het Gotisch, het Oud-Fries...
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen dank ik heel speciaal aan enkele eminente taalkundigen: professor Pauwels, dialectoloog en mederedacteur van het eerste Groene Woordenlijst (1954), oud-Geraardsbergenaar professor Frans Van Coetsem, specialist in het oud-Germaans en redacteur van enkele edities van het WNT, professor Guido Geerts die twee uitgaven van van Dale op zijn naam heeft, aan prof. Jan Goossens, een eminente dialectoloog...
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen heb ik ook te danken aan mijnheer Octavus Willems die me, namens de VUM, in 1977 kwam vragen lokaal correspondent te worden van Het Nieuwsblad en De Standaard. Ik ging niet alleen in op zijn verzoek maar ook op dat van dhr. Paul De Clercq die me in 1985 uitnodigde te schrijven voor De Beiaard, op de vraag van Hendrik Coleman die me in 1986 aanwierf als correspondent van radio twee Oost-Vlaanderen en ten slotte gaf ik een positief antwoord op het verzoek van Dirk Merckaert om te schrijven voor Het Spuwerke... Zij zijn het die me leerden mijn pen vast te houden.
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen dank ik aan de verenigingen en instanties die teksten van mij opnamen in hun tijdschrift of die een boek van mijn hand, al dan niet in samenwerking met specialisten, uitgaven.
Interludium
Aangezien ik de indruk heb dat tot nog toe niemand in slaap viel wil ik heel even een vraag beantwoorden die me regelmatig wordt gesteld: zijn er teksten waar je bijzonder trots op bent?
Wie zelf schrijft weet dat iedere tekst het resultaat is van een inspanning, de ene al wat groter dan de andere. Maar iedere tekst is een geesteskind dat wij verwekten.
Heel kort zou ik vier teksten willen aanhalen:
1.Onder de titel "de M van Geraardsbergen" publiceerde Het Nieuwsblad in oktober 1986 een tekst waarin ik het Manneken-Pis, de Mattentaart en de Muur als drie ambassadeurs van onze stad afschilderde. Kort nadien vroeg de VVV me daarover een tekst te schrijven en sindsdien is die "M van Geraardsbergen" een zelfstandig leven gaan leiden. We vinden ze terug op allerlei publicaties en toen ons vorstenpaar onze stad bezocht hebben ze ook met die merkwaardige letter uit het Geraardsbergs alfabet kennis gemaakt.
2.Na jaren onderzoek leverde ik op een volledige pagina van Het Nieuwsblad van 26 juni 1987 en in een rechtstreekste uitzending van radio 2 het bewijs dat de Vlaams missionaris Pieter van Gent niet werd geboren in Gent, waar hij een standbeeld en een gedenkplaat heeft, maar dat hij afkomstig was uit de deelgemeente Idegem die toen toebehoorde aan de baronie Boelare. Dit linguistisch bewijs kreeg de historische goedkeuring van Toon Vollemaere, dr. in de Amerikanistiek, prof. John Everaert, specialist Overzeese Geschiedenis aan de RUG, Paul Ghysels, Mexicospecialist en destijds bekend in "Van Pool tot Evenaar". Onder impuls van het plaatselijk Davidsfonds kwam er in 1992 een gedenkplaat voor Pieter van Gent tegen de kerkmuur van Idegem en op initiatief van Geert van Bockstaele, Annemarie Vanden Herrewegen en Louis De Cock stapte Pieter van Gent in 2006 mee op in de Krakelingenstoet. Door toedoen van senator De Padt werd een redactieploeg samengesteld die, onder leiding van prof. Everaert, een publicatie over Pieter van Gent/Idegem voorbereidt en worden ook plannen gemaakt om in Idegem een standbeeld op te richten, gewijd aan de wellicht grootste figuur uit de Geraardsbergse geschiedenis.
3.Zoals ik al zei is iedere tekst een creatie, een geesteskind van de auteur. Het kind waarop ik bijzonder trots ben is mijn boek "Geraardsbergen, zijn taalgebruiken zijn taaleigen" dat onze stad in 2004 uitgaf in een oplage van 500 exemplaren en dat twee jaar later volledig was uitverkocht. Korte tijd nadat het boek was verschenen kreeg ik een telefoontje van ene Piet Paardekooper waarop ik aan de man vroeg: professor Paardekooper? "Ja" antwoordde de man en voegde daar onmiddellijk aan toe "Zeg maar Piet". Sindsdien heeft Piet Paardekooper me regelmatig gebeld en hebben we ons hoofdzakelijk beziggehouden met het epenthetisch encliticon. Het AN zinnetje "Hij is groter dan je denk" luidt in ons dialect: "Aj es groter az daje en zutj paazen." Het tussengevoegd encliticon "en" dat soms ook de varianten kent als "wè" en "na" is vaak het onderwerp geworden van vele telefoongesprekken vanuit en naar Leiden en van een behoorlijk aantal mails. Professor Paardekooper die ik als jongeling plaatste naast taalzuiveraars als Joos Florquin, Marc Galle , Maarten Van Nierop en Heidbuchel heeft zich de jongste jaren ontpopt als een toonaangevend dialectoloog. Niemand zal me geloven dat de Taalzuiveraar van weleer nu bijzonder onderlegd is in ons dialect. Door de vele structuren in ons dialect die we met elkaar bespraken mogen we zeggen dat hij thuis is in de klank- en de vormleer van het Geraardsbergs dialect.
4.In het najaar van 2007 las ik dat de gemeente Galmaarden een wedstrijd uitschreef op zoek naar een gedicht over stilte. De laureaat de met winnende inzending zou dorpsdichter Galmaarden 2008 worden. Zonder enige ervaring in het schrijven van poëzie besliste ik mijn kans te wagen. De eerste dag had ik al twee beginregels. Na een maand was mijn gedicht klaar. Dit gedicht bezorgde me niet alleen de titel "Dorpsdichter van Galmaarden 2008" maar ook de eerste prijs in de Hilarion Thanspoëziewedstrijd in Lanaken waar ik mijn prijs in ontvangst mocht nemen uit de handen van minister Marino Keulen.
Op zondag 9 oktober 2011 om 10.30 uur wordt in het Koetshuis van de Sint-Adriaanabdij het Eremerk Graaf Boudewijn uitgereikt aan Albert Schrever, laureaat 2011.
Theo Maes (90), ere-leraar in het Geraardsbergs Koninklijk
Atheneum, schreef volgend veelzeggend gedicht:
Groeningeveld,
Waar zijn de dagen ?
Guido Gezelle
Muur gestolen
Grondeloze ontgoocheling in een
rondeloze stad
Giezbaarg, o Giezbaarg,
waar zijn de dagen
toen op de kasseien
van die moordende Muur
onder luide kreten
van ontzag en blije,
haast sacrale admiratie,
wij wielergoden zagen,
getekend vaak door
zware alteratie,
krampachtig trek-
kend aan hun stuur,
doorheen regenvlagen,
tegenwind, fel en guur,
of, op hemelsblauwe dagen,
onder zalige zonneschijn.
O kleurrijke bende,
schijnbaar immuun voor pijn,
o jonge explosie van kracht,
gij wordt in Giezbaarg
niet langer verwacht.
Begrijp me niet verkeerd
onz armen, en meer nog ons hart,
staan voor u immer open!
Maar door een smerige streek
kunnen of durven we
niet meer op een weerzien
hopen. Of toch? Misschien?
Theo
Maes
Het verdriet van België
Goede vrienden,
Recht uit het hart schreef ik
onderstaande bedenkingen.
Het Verdriet van
Geraardsbergen en van de -ooit zo- edele
Wielersport
Hoewel ik nooit veel belangstelling
voor welke sport ook heb gehad, meen ik me te herinneren dat de Ronde van
Vlaanderen jaarlijks voorbijreed aan de voordeur van mijn geboortehuis dat ik
al 65 jaar bewoon in het stadscentrum van Geraardsbergen.
Zowat tien jaar geleden leek de
tv-reportage van de Ronde mijn echtgenote zodanig te fascineren en op te jagen
dat ik mijn boeken neergooide om me van de ware toestand ter plekke te gaan
vergewissen. Opgehitst door een massa enthousiaste wielerfans in de Grote- en
de Brugstraat trok ik over de Markt en de Paardenmarkt naar de Vesten, de
bloedige aanloop naar de Muur, de onverbiddelijke scherprechter. Nooit vergeet
ik de laaiend enthousiaste menigte toen de eerste renners zichtbaar werden boven
de Brugstraat en razendsnel de Paardenmarkt achter zich lieten en over de
Vesten heen vlogen, richting Bosberg-Galmaarden en Meerbeke-Ninove.
Sinds die dag heb ik de Ronde door
die "Hölle von Flandern" nooit meer gemist. En de fascinerende
beelden van de joelende massa en de hijgende wielerhelden zijn me steeds
bijgebleven.
Toen ik enkele jaren geleden hoorde
dat ook de wielertoeristen de dag voor de wielerhoogdag het al dan niet
ingekorte parcours van de Ronde konden afleggen besliste ik ook die bedevaart
op wielen in mijn agenda op te nemen. Tussen de Kloosterstraat en de Kapelmuur
heb ik sindsdien ieder jaar heroïsche uren van massa's pseudo-Flandriens mee
beleefd. Iedere overwinning van de Muur, een profaan heiligdom en een
gereputeerde kuitenbijter, riep ontroering op niet alleen bij de helden maar
ook bij de haast dolle toeschouwers...
Arm Vlaanderen, verarmde
wielersport, verweesde wielerliefhebbers
Dat de hoofdverantwoordelijken voor
dit uniek sportgebeuren de Muur van Geraardsbergen en de Bosberg van Galmaarden
uit het parcours van de Ronde van Vlaanderen gewetenloos amputeren vind ik
beschamend, wraakroepend, hemeltergend en allesbehalve sportief.
Het Verdriet van Geraardsbergen roept
bij mij dan ook afschuw op.
Maar eigenlijk heb ik ook medelijden
met de huidige verantwoordelijken voor de edele Wielersport van weleer.
Blijkbaar hebben ze nu meer
belangstelling voor de opbrengst dan voor de Sport: Money makes the
world go round!
Arm Vlaanderen, verarmde wielersport,
verweesde sportliefhebbers!
Felix Timmermans en "Juffrouw Symforosa" in Geraardsbergen
In het programma "Vlaanderen feest" lezen Marleen De Smet en Martine De Reyst op zondag 10 juli om 15 uur aan de Denderkaai in het stadscentrum om beurten de hele tekst voor uit "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa begijntjen", volgens een kenner "het zuiverste taalkunstwerk dat de Vlaamse literator Felix Timmermans heeft gemaakt..." Dit romantisch werkje (amper 57 pagina's) dat Timmermans (1886-1947) in het najaar 1917 schreef en van eigen tekeningen voorzag is werkelijk een pareltje. Beide dames lezen de hele tekst voor, van het begin tot het einde.
Felix Timmermans en "Juffrouw Symforosa" in Geraardsbergen
Meer dan eens heeft professor Albert Westerlinck die romantische novelle grondig geanalyseerd niet alleen in toespraken maar ook in diverse publicaties. We laten de Leuvense hoogleraar zelf aan het woord: "In het kader van onze romantiek vind ik "Juffrouw Symforosa" van Timmermans het fijnste en volmaaktste prozagedicht dat ooit in onze taal werd geschreven. Ik zie het, in de moderne tijd, op het niveau van de zuiver spirituele, poëtische en romantische beleving van het bestaan, op dezelfde hoogte als de middeleeuwse "Beatrijs". In "Juffrouw Symforosa" krijgen we een glanzend en subtiel evenwicht tussen zinnelijk impressionisme en poëtisch mysterie. De taalpoëzie van dit proza glanst van prachtige metaforen, zeer pure en broze stemmingsbeelden, een beheerste zo melodieuze taalmelodie. Voor mij is dit het zuiverste taalkunstwerk dat Felix Timmermans heeft gemaakt. En in dezelfde sfeer kunnen we ook "Het kindeke Jezus in Vlaanderen" en "Driekoningentryptiek" onderbrengen" aldus Westerlinck.
Juffrouw Symforosa verliefd
Voor wie het boekje nooit las geven we de korte inhoud: Martienus, een eenvoudige ziel, is de tuinier in het Lierse begijnhof waar juffrouw Symforosa, een vroom begijntje, tot over haar oren en zonder dat ze het goed beseft op hem verliefd raakt: ze durft het hem echter niet zeggen. Groot is haar teleurstelling wanneer Martienus het begijnhof verlaat en beslist als broeder in te treden in het klooster van de "Bruin Paterkens". Wanneer ze echter hoort en ziet dat Martienus gelukkig is met zijn keuze vindt ook Symforosa troost in de vreugde over zijn geluk. Dat is de ware liefde: gelukkig zijn omdat de andere gelukkig is!
Een leuk waardeoordeel vinden we ook bij Gaston Durnez die verscheidene publicaties aan "de Fee" wijdde: "In "De zeer schone uren..." heeft Timmermans niet enkel een voor hem zo typische levensles meegegeven -de les van het geluk dat zijn voltooiing kan vinden in een ander mens- hij is er in dit verhaal ook weer in geslaagd een wereld te creeëren die zijn weerga niet heeft, een verchroomd en toch zo oud-Vlaams aandoend reservaat van schoonheid..."
Timmermans ging leren Frans in Vloesberg
Felix Timmermans (°Lier 1886) was het dertiende kind van kanthandelaar Gomaar en Angelina van Nueten. Ondermeer wegens zijn zwakke gezondheid zei de vijftienjarige Felix in 1901 vaarwel aan de school en moest hij zich voorbereiden om, zoals zijn vader, kanthandelaar te worden. Uit die periode stammen zijn eerste, schuchtere literaire werkjes die hem overtuigden van zijn literaire roeping. In die periode volgde hij ook avond- en zondagonderwijs in de Lierse Academie waar hij zilveren medailles haalde in Schilderen, Tekenen en Modelleren. En samen met Flor van Reeth doorkruiste hij Vlaanderen, bezocht hij de Vlaamse begijnhoven, verbleef hij in de Achelse Kluis en verdiepte hij zich in het werk van Gezelle en Thomas a Kempis en in de binnen- en buitenlandse Mystiek...
Weinigen weten dat Timmermans in oktober 1907 voor drie maanden naar Flobecq trok waar hij, volgens zijn vader, de tweede landstaal moest leren. Het werd er in de eerste plaats echter een periode van bezinning over zijn toekomst en van wandelingen in de natuur waar hij ook een aantal landschappen tekende en schilderde. In november 1907 deelt hij vanuit Flobecq per brief zijn levenskeuze mee aan zijn ouders: "Ja ik wil me met lijf en ziel wijden aan de kunst, de wijsheid en de wetenschap...".
Nadat hij in 1911 enige bekendheid had verworven met zijn "Schemeringen van de dood" brak hij in 1916 echt door met "Pallieter" waaruit de censuur enkele passages zou schrappen.
Timmermans blijkt ook banden te hebben gehad met onze stad...
Vriendschap met Peter Mertens uit Nieuwenhove
Na studies Germaanse filologie in Leuven vestigde Geraardsbergenaar Peter Mertens (1892-1955) uit Nieuwenhove zich, in 1920 in Leipzig waar hij bij de Insel Verlag zou instaan voor de vertaling in het Duits van een behoorlijk aantal werken van Vlaamse auteurs in de eerste plaats van Timmermans maar in mindere mate ook van Claes en Streuvels. Met elk van die drie Vlaamse literatoren groeiden sterke vriendschapsbanden en kwam er een drukke correspondentie tot stand.
Volgens zijn neef Karel Mertens (1925-2010), zoon van Carolus (°1900), die de jongste broer was van Peter Mertens, bezat zijn nonkel Petrus een grote begaafdheid wat zijn talenkennis betreft en zou hij 17 talen hebben gekend en gesproken.
Met zekerheid weten we dat Mertens sinds 1927 minstens de volgende werken van Timmermans in het Duits vertaalde. "De pastoor uit de bloeyenden wyngaerdt" (1927), "Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken" (1928). Deze Duitse versie werd de voortrekker in een lange rij buitenlandse edities die van "Pieter Breughel" de meest vertaalde roman van Timmermans maakte. Mertens vertaalde ook "Schoon Lier" (1929) in een eerste oplage van tienduizend exemplaren en "De Harp van Sint-Franciscus" (1932). Binnen enkele maanden haalde die vertaling twee drukken, elk van tienduizend exemplaren. De Duitse vertaling van "Pallieter" door Peter Mertens verscheen in 1936 en leidde in 1937 tot een Deense en in 1938 tot een Tsjechische versie. We sluiten niet uit dat die lijst onvolledig is als we weten dat Georg Hermanowski, specialist inzake Duitse vertalingen van Vlaams werk, in 1967 schreef: "Timmermans wordt in Duitsland niet meer vertaald, want er bestaat sinds ca. vijftien jaar geen werk meer van hem, dat niet in Duitse vertaling te verkrijgen is... De totaaloplage van alle Timmermansboeken (in Duitsland) heeft intussen de twee-miljoengrens overschreden. Dat Timmermans nog steeds populair is in Duitsland moge blijken uit het feit dat de "Felix-Timmermans-Gesellschaft er sinds 1990 een Jahrbuch uitgeeft en regelmatig ook lijvige studies over Timmermans op de markt brengt zoals "Felix Timmerman Ein Dichter aus Flandern" (2000)van Ignaas Dom.
Terug in geboortestreek
In augustus 1937 bezocht Peter zijn geboortestreek en was hij met zijn gezin te gast bij zijn broer Carolus Mertens in de Molen van Viane. Carolus voerde zijn oudere broer Petrus toen per auto o.m. naar zijn literaire vrienden: Claes, Timmermans en Streuvels en naar zijn vriend, dokter Broeckaert in Geraardsbergen. Toen Peter in 1942 weer op bezoek kwam in Viane, vergezelde Karel Mertens, zoon van Carolus en dus neef van Peter, zijn oom op zijn treinreis naar Antwerpen voor een ontmoeting met Timmermans.
Volgens Gaston Durnez liet Timmermans zich voor de novelle "Ik zag Cecilia komen" (1938) inspireren door een verhaal dat zijn vriend Peter Mertens tijdens een bezoek aan de Fee vertelde: een onmogelijke liefde die leidt tot zelfmoord van het teleurgestelde meisje. Nadat Mertens een tijd later, op verzoek van Timmermans, het verhaal een tweede maal had verteld, zei de Fee hem "Ik ga er iets over schrijven". Enkele weken later ontving Mertens het handschrift van "Ik zag Cecilia komen". De Duitse versie verscheen in 1938, nog vóór de oorspronkelijke. Vooraan stond de opdracht: "Aan den goeden vriend Peter Mertens".
Vriendschap met Geraardsbergse jozefiet Camille Melloy
Tussen de twee wereldoorlogen groeiden ook vriendschapsbanden tussen Timmermans en de Geraardsbergse pater-jozefietCamille Melloy (1891-1941).
Camillus Josephus De Paepe (Melle °1891) trad, zoals zijn twee oudere broers, in 1906 in bij de paters jozefieten in Geraardsbergen onder de kloosternaam "Père Theodule". Hij gaf les in verscheidene jozefietenscholen, maakte enkele grote reizen en begon -vooral in het Frans- te schrijven onder het pseudoniem Camille Melloy (= van Melle).
Nadat hij in 1922 erkennig had gekregen met zijn Franstalig essay "Le beau Réveil", waarin hij de katholieke Franse literatuur behandelt, koos Melloy voor het Frans en schreef hij verscheidene poëziebundels waardoor hij vernieuwing bracht in de Franstalige christelijke poëzie. Hij werkte mee aan het katholiek tijdschrift "Les Lettres" en aan de "Revue générale". In die periode werd bij bevriend met Timmermans van wie hij Franse vertalingen maakte van o.a. "De harp van Sint-Franciscus" en "Driekoningentriptiek". Over zijn vriend Timmermans schreef Melloy: "Gij neemt eenvoudige mensen, en gij zoekt in hen, onder de ruwe schors, het goede en het sappige van een in den grond nog braaf gebleven hart en soms schone, zeer edele gevoelens. Die diepe goedheid van u, die vertedering voor al wat edel is en schoon, dat is evangelisch, christelijk. Zo verstaat gij beter den mens dan de snobs van vandaag"...
Fernand Toussaint van Boelaere valt Timmermans aan
Vrij bekend is de lange reeks verdachtmakende aanvallen van de Geraardsbergse literator Fernand Toussaint van Boelaere (1875-1947) tegen Timmermans na de jongste wereldoorlog. Door tussenkomst van Maurice Gilliams veranderde Toussaint echter plots van mening. In 1947 verscheen zijn driedelig "Litterair (sic) Scheepsjournaal" met onder meer de kritiek die hij op 2 juli 1936 had gepubliceerd over de roman "Jan Palfijn" van zijn stadsgenoot dokter Arthur Broeckaert. We citeren daaruit de slotparagraaf: "Alles samen, is Jan Palfijn een roman vol kruim en vol beteekenis. Al leest men hem niet zoo vlot als een roman van Timmermans of Claes, bij de lectuur doet hij aan als gekruide wijn van de beste kwaliteit..."
In 1924 hield voorzitter Karel Cock hier een toespraak over Timmermans bij het Geraardsbergse AKVS (Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) en een jaar later kwam Timmermans hier bij de Breidelszonen en de Scouts spreken over zijn reis naar Rome.
Kantnijverheid te Geraardsbergen
In 1931 publiceerde drukkerij Van Nieuwenhove het boekje "Kantwerksters en Kantnijverheid te Geeraardsbergen Folklore en Geschiedenis" van de plaatselijke volkskundige Augusta De Clercq (1887-1944). In dit fraaie werkje, rijkelijk geïllustreerd met o.a. nostalgische etsen van Jan De Cooman, maken we kennis met de Geraardsbergse kantwerkscholen, de liederen en de feestdag van de kantwerksters, de geschiedenis en het verval van de Geraardsbergse kantnijverheid. Na lectuur van dit boekje was Timmermans uiterst opgetogen: "Ik vind het een lief en mooi verzorgd werkje". De Fee sprak ook zijn waardering en bewondering uit voor de "fijne penteekeningen" van kunstschilder-etser Jan De Cooman.
De Koninklijke Rederijkerskamer Sint-Pieter-Vreugd-en-Deugd voerde hier minstens twee stukken van Timmermans op: "Leontientje" in 1932 en tien jaar later ook het zeer populaire stuk "En waar de sterre bleef stillestaan". We sluiten niet uit dat ook toneelgezelschappen uit de randgemeenten hier werken van Timmermans voor het voetlicht hebben gebracht.
Zoals blijkt was Timmermans gedurende vele jaren geen onbekende in Geraardsbergen. We hopen dat de lezing uit "Juffrouw Symforosa" door Martine De Reyst en Marleen De Smet een herleving van de belangstelling voor Timmermans in de Oudenbergstad zal teweegbrengen.
Albert Schrever uit Geraardsbergen is genomineerd voor het Eremerk Graaf Boudewijn. Dat is een prijs die Gerardimontium jaarlijks uitreikt. De vereniging, die zich bezig houdt met lokale geschiedenis, reikt de prijs al voor de 5de maal uit. Graaf Boudewijn is de stichter van de stad Geraardsergen. De oorkonde wordt jaarlijks uitgereikt aan mensen of verenigingen die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt of maken door de verspreiding van de kennis van het lokaal verleden of voor het behoud van ons cultuurhistorisch erfgoed.
Albert Schrever levert sinds jaren een betekenisvolle bijdrage voor het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed, onder meer door zijn talrijke publicatie over lokale geschiedenis en taalkunde. Zo maakte hij in 2004 een studie over Geraardsbergen, zijn taalgebruik & zijn taaleigen.
Tekst van Albert Schrever zoals die werd opgenomen in het Dialectenboek 11 verschenen naar aanleiding van de elfde Dialectendag dit eind vorige maand plaatsvond in het Nederlandse Delft.
Curieuzeneuzemosterpot: springlevend dialect
Wanneer kinderen al te nieuwsgierig zijn en vervelende vragen stellen krijgen ze vaak (een gedeelte van) de toenaam curieuze(neuze)(mosterpot), een dubbele samenstelling waarvan iedereen begrijpt wat ze betekent. Toch lijkt het ons de moeite even dieper in te gaan op die nogal lange samenstelling.
Nadat Albert Schrever tot dorpsdichter Galmaarden 2008 werd verkozen, werd de tekst van zijn winnend gedicht door zijn vriend Albert Godfroid, kalligraaf van de stad Geraardsbergen spontaan omgezet in een fraai lettertype (humanistisch cursief).
Volledigheidshalve wil Albert eraan toevoegen dat hij de werkwoordsvorm "ik denk" (begin laatste strofe) verving door "voel" wat veel juister is
Lees meer over de werken van Albert Schrever via een klik op zijn naam onder categorieën in de linkermarge van deze blog.
In oktober 2010 kon de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een uniek ingekleurd exemplaar verwerven van het stedenboek van Frederick de Wit ofwel Perfecte aftekeningen der steden van de XVII Nederlandsche provincien in platte gronden. Amsterdam, ca. 1698. Het werk is een zogenaamd stedenboek, een genre dat populair was in de zestiende en zeventiende eeuw. In deze boeken zijn plattegronden opgenomen van belangrijke steden uit die tijd. Dergelijke boeken werden uitgegeven door de grote atlas-uitgevers van die dagen, in Nederland o.a. door Joan Blaeu en Johannes Janssonius. De Nederlandse graveur Frederik de Wit (Gouda 1630 - Amsterdam 1706) was de laatste die het genre uitgaf. Hiervoor gebruikte hij zowel platen van Blaeu als van Janssonius die hij na het opheffen van beide bedrijven gekocht had op veilingen in respectievelijk 1674 en 1694.
Frederick de Wit gaf het werk tweemaal uit. Een eerste keer rond 1698, vier jaar nadat hij de platen van Janssonius had aangeschaft. De tweede editie volgde enige tijd later. Van de eerste uitgave waren tot nu toe wereldwijd slechts vier exemplaren bekend. En geen van deze vier is zo fantastisch ingekleurd als het exemplaar dat nu door de Nederlandse KB verworven is. Niet alleen de uitvoering, ook de samenstelling van een dergelijk stedenboek kon door de koper enigszins aan zijn eigen smaak aangepast worden. Daardoor komt het dat geen enkel exemplaar helemaal hetzelfde is als een ander. In dit exemplaar zijn op 112 bladen met plattegronden en 11 bladen met gravures in totaal 151 steden uit de Lage Landen afgebeeld. Daaronder ook Aalst en Geraardsbergen.
De Wit gebruikte de door hem aangekochte platen niet klakkeloos, maar verbeterde ze: hij zette er de naam van de stad en een schaal op en vulde bepaalde onderdelen aan. Dat gebeurde alleszins voor (bepaalde) Noord-Nederlandse steden. Of dat ook het geval is voor Aalst en/of Geraardsbergen kan stof zijn voor verder historisch onderzoek. Een schaal komt alvast niet voor bij de Dendersteden.
Het Stedenboek was tot 1 november 2010 'in het echt' te zien in De Verdieping van Nederland, de permanente tentoonstelling van topstukken van de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Archief in Den Haag (zeven dagen per week geopend, toegang gratis). Nu is het stedenboek in zijn geheel gedigitaliseerd en als bladerboek te bekijken op de website van de KBhttp://www.kb.nl/bladerboek/stedenboek/index.html. Hieronder de details voor Aalst en Geraardsbergen. De volledige plattegronden vind je op de website van de Nederlandse KB, waar je alles ook kan downloaden in een voor onderzoek meer dan behoorlijke resolutie.
Een kortstondig eerherstel aan Guido Gezelle (door Albert Schrever)
Een kortstondig eerherstel aan Guido Gezelle
door Albert Schrever
Met dank aan Johan Janssens voor de prachtige foto van het gedicht Het zevengesternte.
Een aanzienlijk aantal Geraardsbergenaars heeft dezer dagen de ellende van de watersnood aan den lijve ondervonden terwijl de media diezelfde ramp aan de lezers en via radio en tv bekend maakten. Geraardsbergen en zijn even erg geteisterde randgemeenten aan de Dender zullen de waterellende tijdens de trieste novemberdagen 2010 niet gauw vergeten.
Indien Guido Gezelle (1830-1899) nog zou leven dat zou hij beslist meevoelen met het leed van de Oudenbergstad. Terzelfdertijd echter zou hij -eindelijk- ook een beetje geluk en kortstondige waardering voelen: zijn gedicht "Het Zevengesternte" dat sinds mei 2007 nagenoeg onzichtbaar tegen de Denderbrug beneden de Brugstraat hangt en enkel te lezen valt als de brug is opgehaald, kan dezer dagen makkelijk worden gelezen omdat die brug sinds vorige vrijdag wegens de hoge waterstand zonder onderbreking opgehaald blijft.
Dat Guido Gezelle ooit de Oudenbergstad bezocht valt niet te bewijzen. Toch schreef hij een gedicht waarin hij de naam van onze stad vereeuwigde. Zijn "Zevengesternte", dat destijds door Gezellekenners (Aloïs Walgrave, Bernard Van Vlierden, Albert Westerlinck...) als "poésie pure" werd bestempeld, verscheen in 1862 als raadseldicht in zijn bundel "Kleengedichten" (II, 19). In de titel zit het antwoord op de raadselvraag: het gaat over de Pleiade, een sterrengroep die ook Zevengesternte heet.
Het Zevengesternte
Van Gent naar Geraardsbergen,
daar liggen zeven scherven,
zeven scherven, al even blank,
langs den wijden watergang:
niemand die ze geraken kan,
niemand die ze genaken kan:
raad, wat zijn me die scherven dan?
In mei 2007 nam de stad de Steegjesroute in gebruik, een wandeling door de nauwe straatjes met aan de muren of op sokkels 33 gedichten van bekende en minder bekende poëten. Eén gedicht, het 34ste, maakt daarop een uitzondering: het hangt niet aan een of andere muur waar het dag en nacht door iedereen kan worden gelezen. In tegendeel: het kreeg een plaatsje tegen de zijkant van de Denderbrug en het is enkel zichtbaar wanneer de brug benden de Brugstraat wordt opgehaald. In betere tijden toen het vrachtvervoer op de Dender heel druk was ging de brug dagelijks meermaals naar omhoog. Ten huidigen dage gebeurt dat eerder zelden, meestal in de zomer voor riviertoeristen.
Gezelle: verbannen naar de diepte
Niemand begrijpt waarom precies het gedicht van Gezelle, nog steeds een prins van onze Vlaamse dichters, destijds verbannen werd naar de duisternis.
Toch denkt niet iedereen daar zo over. Zo schreef Xavier Roelens in juni 2007 in "Letterland" over de "hoogtepunten" in de Geraardsbergse Steegjesroute: "Een ander hoogtepunt is het gedicht Het Zevengesternte van Gezelle, niet zozeer vanwege zijn tekst maar wel door de locatie. Het gedicht is alleen leesbaar wanneer de brug over de Dender de hoogte ingaat. Een aangename verrassing voor wie in de auto staat te wachten."
Blijkbaar waart Benno Barnard hier rond...
Zou de man dat niet liever een "laagtepunt" hebben genoemd?
We vermoeden dat geen enkele dichter zich kandidaat zou stellen om zijn gedicht te laten ophangen aan de zijwand van een brug waar het hooguit enkele uren in één jaar tijds zichtbaar is.
En we geloven evenmin dat eigenaars hun kunstwerken zouden ophangen in een donkere kelder of in een of ander verlaten hoekje in hun woonst.
Voor zover we weten hangt het Lam Gods nog steeds in de Sint-Baafskathedraal in Gent.
Voor vele gezinnen in Geraardsbergen zal de dagenlange watersnood van november 2010 een moeilijk te helen wonde blijven, ondanks de moedige inzet van o.m. de politie, de brandweer, het Rood Kruis, de civiele bescherming en zovele anderen
Door de grillige tussenkomst van de weergoden zullen diezelfde novemberdagen voor Guido Gezelle een kortstondige verlossing zijn uit zijn ondergrondse kille kerker en een verdiende, weliswaar beperkte, waardering betekenen voor een buitengemeen mooi gedicht.
Naar verluidt zal de Denderbrug beneden de Brugstraat wegens defect nog een tijdje buiten werking zijn tot meerdere ere en glorie van Guido Gezelle...
Krakelingse proza van de bovenste plank (Louis Bert-de l'Arbre over Krakelingenfeest in 1879)
Met bijzondere dank aan Steven De Schuiteneer voor bovenstaande foto uit het blad Le Patriote Illustrée van 4 maart 1928 en Albert Schrever voor de onderstaande tekst.
Zelden wist me iets zo te bekoren dan bovenstaande foto en onderstaande proza. Neem je tijd en geniet van elke poëtische sprankel die Louis Bert in 1879 voor elke Geraardsbergenaar en voor jou neerschreef.
Louis Bert-de l'Arbre over Krakelingenfeest in 1879
130 jaar geleden
Toen we in 1988 ons eerste boekje over "L. Bert-de l'Arbre en de Neogotiek in Geraardsbergen" voorbereidden stelden we vast dat Bert (1835-1903) een reeks cultuurhistorische bijdragen publiceerde in "Rond den Heerd", het West-Vlaams weekblad dat in 1865 was gesticht door Guido Gezelle.
In 1879, 130 jaar geleden, verscheen daarin het artikel over "De Feeste van Tonnekenbrand te Geerardsbergen" (blz.166-168), waaruit we de belangrijkste passage citeren naar aanleiding van het Krakelingenfeest 2009. We citeren letterlijk met de vaak ingewikkelde en overbodige interpunctie, de soms vreemde zins- en woordstructuur en in de soms inconsequente of foute spelling van L. Bert.
Op de eerste zondag van den Vasten
"Wij zijn op den eerste zondag van den vasten.
"De winter is wel met zijne gure vorst jaarlijks op dit tijdstip verdwenen, maar toch doorgaans loeit de noorderwind, zweept soms de sneeuwvlok nog snerpend het aangezicht, en klettert de slagregen op de modderige voetpaden.
"Maar blinke, zooals dees jaar, de heldere warme lentezon aan den hemeltrans, de feest is volkomen, onbeschrijvelijk de vreugde, en ontelbaar de samengekomen menigte.
"Op de grenzen van drie provintiën gelegen, is het uitzicht van Geerardsbergen op dien dag wonder schilderachtig: zoo verschillig van kleedij, taal en gebaren is de wemelende volkzwerm die de bergachtige straten der stad doorkruist.
"De knappe Brabandsche boerin met jufferssmaak opgetooid, schijnt als een fiere pauw hare pluimen in het zonnelicht te doen blinken, en eenieders bewondering af te smeeken; zediger van houding en manieren, maar toch met de winkende kleuren van den regenboog overdekt, trekt ons Vlaamsch dorpsmeisje stilzamer haren weg voort, en zendt hare stem zoo schetterend niet lijk de Brabandster de wijde lucht in. En de rondborstige waal ? o, deze spant de kroone voor de lente! Schietig maar toch hartelijk en vriendelijk van houding, blinkt zijne stem hooge in vrijmoedig gekout en vroolijk lied; in een woord: hij is 't haantje van 't kot, 't poeder in 't vuur, de vreugde in persoon, en 't lawijt in vacantie.
"Een ure komt aan. De straten slikken meer om meer van ontelbare scharen vreemdelingen. Oud en jong, man en vrouw, knaap en meisje, ja zelfs arme zuigelingskens op den arm, zijn toegekomen; allen zijn gretig den steilen Oudenberg met den stoet te mogen opklimmen, om er een rijken oogst van lekker te gaan inzamelen.
Gothiek Stadhuis
"Eindelijk slaat het twee ure op den kerktoren. De nationale vlag verschijnt op het balkoen van ons gothiek Stadhuis, de beiaard vangt zijne vroolijkste arias aan, de machtige stem van onze groote gemeenteklok bromt over stad en heuvel, terwijl, vooraf gegaan door onze spelende toonmaatschappij, de geestelijke en burgerlijke overheden, de stadsbedienden, gods-huis en armbureel, de voornaamste inwoners, politieagenten en gendarmen vooruitstappen, en gevolgd door een twaalftal groote manden tot proppens toe met krakelingen (drij duizend) en haringen opgevuld, de steile Abdijstraat naar den Oudenberg optrekken.
"Bovengekomen, boort de stoet zich door de haardichte scharen eenen weg naar de kapel, tot aan den voet van het miraculeus beeld der H. Moeder Gods, troosteresse der bedrukten. Nauwelijks heeft de Heer Deken tusschen de geknielde menigte Maria's litaniën met luider stemme gelezen, of het muziek treft weder aan; de stoet verlaat het heiligdom, trekt den hoogsten top van den heuvel op, en treedt den voorbereiden omkring binnen.
Met dank aan Philippe Haegeman voor bovenstaande foto.
Zestiende eeuw
"De wijn van eer is ontstopt; en frischgeurend en parelend stort het lekkere druivensap in de honderdjarige zilveren drinkschaal met stadswapenschild versierd; terwijl getrouw aan de aloude gewoonte men een levendig vischje in het voor hem zoo zonderlinge nat, te spartelen werpt.
"De drinkschaal gaat in 't ronde; en, schoon bewijs der oude en heden verloren eerbiedige en vriendelijke betrekkingen der beide stedelijke overheden, biedt men ze vooreerst plechtig het geestelijk hoofd der stad aan.
"Op een pink, muziek en handgeklap dreunt over de menigte heen, en alle oogen staan nieuwsgierig gevestigd... Hoep!... met een teuge drank en vischtje zijn verdwenen, en, de schaal hervuld en reeds voort in de handen van den heere Burgemeester over.
"Min tijd als wij noodig hebben om het te vertellen, is, even lijk te vooren, drank en vischje in de duistere gewelven van 's menschens kronkelende ingewanden verdwenen, terwijl schepenen, raadsleden en stadsbedienden de zelfde operatie met min of meer behendigheid ten uitvoer pogen te brengen.
"De wijn van eere is nu gedronken; de vischjes zijn opgeslokt. Is hiermede Tonnekenbrandfeeste ten einde? Zeker niet!
"Ziet! Ziet! Eensklaps, welke beweging in het volk! Het wemelt, het wiegelt lijk de koornhalmen onder het geblaas van het zoele zomerwindje. Gejouw, gelach stijgen vroolijk ten hemel op, en honderde en honderde armen gaan op en reiken vooruit.
"Waarom zoo plotseling die vreugd? Waarom zoo plotseling die woelige gebaren?... Waarom?
Koekuitdeeling
"Ha, Heeren Deken en Burgemeester hebben het sein der koekuitdeeling gegeven, de eerste krakelingen, de eerste ha-ringen zijn lijk eene kletterende hagelbui tusschen de menigte nedergeworpen, en de eerste worsteling voor de brokken is aangevangen.
"Onbeschrijvelijk is het oogenblik toen dozijnen handen, honderde haringen, krakelingen, oranjeappels, vijgen en gansch gevulde korven over hoofd en arm den berg afroeien; toen honderde mannen, honderde vrouwen aan 't worstelen vallen, honderde smeekende handen in de hoogte klimmen, honderde smeekende stemmen rondklinken, en menige sukkelaar in den vijver die op den berg gedolven is, een ijskoude bad onvergist gaat nemen.
"Maar de stadsgiften uitgeput, toch is de feest nog niet ten einde. Daar ook op den top van den berg heeft mevrouw Exploitatie sluw en baatzuchtig hare tente geslagen. Dozijnen en dozijnen stadskramers zijn lijk dorstige eggels aan de omstaanders vastgeklampt, die smeeken om hunne waren aan goudwaarde af te koopen.
"En toch hoe hoog die prijs ook zij, hier lijk elders, maakt alweder de gelegenheid den dief. De eene volgt het verleidend voorbeeld van den anderen na, en welhaast vliegen op nieuw honderde krakelingen, hondere oranjeappels, meesterlijk naar een uitverkozen doel gericht, de wijde wereld snorrend door, tot dat de laaste mande geledigd, de laatste korf de lucht in, de trommel den aftocht slaat, en de stoet geschikt zoo hij opkwam, den berg aftrekt, en zijn afscheid in de eerezale van het stadhuis gaat nemen.
"Een vroolijk eetmaal ten koste der stadskas, aan stadsraad en hooge stadsbedienden gegeven, sloot des avonds, tot in 1852, deze heugelijke vriendenfeest; terwijl, sedert eeuwen en eeuwen, en, tot heden toe nog, op het toppunt van den Oudenberg, het oude pektonnetje of Tonnekenbrand in vuur wordt gestoken, om aan den naburigen landman die het van allen kant met eene vlammende strooien toorts begroet, het einde der aloude stadsfeest te gaan afkondigen".
Zestiende eeuw
Hoewel Bert spreekt over de slechts "honderdjarige" zilveren drinkschaal is die beslist veel ouder. In hun fraaie studie over de Krakelingenworp en de Tonnekensbrand (1994) schrijven Geert Van Bockstaele c.s. dat dit kunstwerk uit de zestiende eeuw dateert wat heel wat aannemelijker lijkt.
De vermoedelijk oudste foto waarop die beker voorkomt dateert van het einde van de 19de eeuw en hij is van de hand van de Geraardsbergse notaris-amateur-fotograaf Désiré Declercq (1842-1923). De prent staat afgebeeld in het boek "notaris-fotograaf Désiré Declercq pictorialist - documentarist" (pag. 45) van Marc Van Gysegem en Albert Schrever. Declercq geniet een grote reputatie in het buitenland. In de studie "Kunst-photographie um 1900. Die Sammlung Ernst Juhl" uitgegeven door het Museum für Kunst und Gewerbe in Hamburg (1989) staan, naast zijn biografie, twee van zijn welbekende werken afgebeeld: "Schwache Augen" (1893) en "Die Netzflickerin" (1896). In hetzelfde werk lezen we dat de Geraardsbergse D. Declercq van 1893 tot 1899 in Hamburg bijna jaarlijks deelnam aan de internationale fototentoonstellingen met minimum vier en maximum tien inzendingen. In verscheidene Europese museahangen zijn kunstfoto's te kijk.
Louis Bert-de l'arbre Neogotische schilder uit Geraardsbergen, geboren in 1835 en overleden in 1903. Als voorzitter van de kerkfabriek was hij één van de stuwende krachten naar de neogotiek in Geraardsbergen.
Wie was Louis Bert-de l'Arbre?
Niet onbelangrijk, zegt Albert Schrever,
vergeet niet dat de vader van de Neogotiek in Geraardsbergen hem 130 jaar geleden schreef. Vergeet ook niet dat deze rijke Ninoofse notariszoon zijn exemplarische opleiding in het Frans kreeg bij de jezuieten in Aalst, dat hij hier trouwde met Justine de l'Arbre uit een rijke Geraardsbergse Franstalige doktersfamilie. Eigenlijk moest Louis Bert hier een aanhanger worden van de Franse cultuur van de rijke burgerij. Niets van. In 1876 stichtte hij te Geraardsbergen het Davidsfonds dat de Vlaamse cultuur verdedigde. Louis Bert werd voorzitter van de Kerkfabriek en van het Genootschap van Vincentius à Paulo. In beide Franstalige christelijke genootschappen slaagde hij erin het Frans door het Vlaams te vervangen.
Hij vereerde ook Gezelle in wiens "Rond den Heerd" hij onderstaand artikel schreef.Zoals Gezelle propageerde hij de Neogotiek: in onze stad wist Bert aan het interieur van niet minder dan vijf (nu als monument beschemde) gebouwen een neogotisch uitzicht te geven: de hoofdkerk, de kapel van Hunnegem, de bisschopszaal van het hospitaal, het pand van het college en zijn woning, het hotel Geeraard, eigendom van Willy Naessens die het laat restaureren.
Louis Bert is een van de figuren aan wie we het te danken hebben dat we vandaag in Geraardsbergen Nederlands spreken en schrijven. Ik beschouw hem als een van de grootste 19de-eeuwse Geraardsbergenaars.
De stilte van Albert Schrever is een zeldzaam kruid valt voor een tweede keer in de prijzen
(Bovenstaande foto van Albert Schrever is eigendom van fotograaf Marc Colpaert en mag dus niet zonder toelating worden gedownload. Een klik op de foto leidt naar www.editiepajot.com waar vervolgens de aankondiging van de Galmaardse dorpsdichter kan worden gelezen via de knop Galmaarden.)
Het gedicht "Stilte" waarmee de gemeente Galmaarden eerder dit jaar de titel "Dorpsdichter Galmaarden" toekende aan Albert Schrever, viel voor een tweede keer in de prijzen. Lees verder.
"De ouderen onder ons herinneren zich pater Hilarion Thans (Maastricht 1884-Lanaken 1963) als een begenadigd literator die bij menige jongeling in de eerst helft van de vorige eeuw de belangstelling voor de schone letteren deed groeien.
De Hilarion Thansprijs is een tweejaarlijkse wedstrijd voor poëzie die de gemeente Lanaken organiseert en die openstaat voor drie leeftijdsgroepen: jongeren tot 12 jaar, jongeren tot 18 jaar en volwassenen. In totaal werden 192 gedichten ingezonden uit heel Vlaanderen o.m. uit Bottelare, Brakel, Deinze, De Pinte, Etikhove, Gent, Heule, Kortrijk, Lotenhulle, Sint-Niklaas, Westkerke... Een achtkoppige jury nomineerde eerst 53 inzendingen waarna ze op 4 september uit elk van de drie groepen de drie laureaten aanduidde.
Toen Albert dit voorjaar het reglement van de wedstrijd op internet las besliste hij zijn gedicht "Stilte" in te zenden waarmee de gemeente Galmaarden hem eerder dit jaar de titel "Dorpsdichter Galmaarden" toekende.
De prijsuitreiking vond plaats dinsdagavond 28.10.08 in de welgevuldeMuseumkerk van Oud-Rekem (Lanaken).
Minister Marino Keulen reikte de prijzen uit aan de volwassenen: 3. Vera De Brauwer (Etikhove), 2. Tineke Vandebroucke (Westkerke) en 1. Albert Schrever (Geraardsbergen).
Twee van de drie laureaten komen dus uit onze provincie; de derde uit West-Vlaanderen.
Onder de 53 genomineerden komen er een behoorlijk aantal (overwegend dames) uit onze provincie: Yerna Van Den Driessche (Bottelare), Lut Maes (Brakel), Martine Carrette (Deinze), Wouter Steyaert (De Pinte), Erika De Stercke (Gent), Inge Schietecatte (Gent), Ann Langeraet (Lotenhulle), Ludo Colman (Sint-Niklaas) en Els Van Haute (Zwijndrecht).
Albert werd schriftelijk op de hoogte gebracht dat hij tot de drie laureaten behoorde maar het was pas tijdens de prijsuitreiking dinsdagavond in de fraaie Museumkerk dat hij te horen kreeg dat zijn gedicht de eerste prijs haalde. Een saxofoonensemble luisterde de plechtigheid op. Gastspreker minister Keulen sprak zijn tevredenheid uit over de grote belangstelling van onze Vlaamse provinces voor de Hilarion Thanspoëziewedstrijd."
Nogmaals gefeliciteerd, Albert!
De stilte van Albert Schrever is een zeldzaam kruid
Taalkundige, Albert Schrever, uit Geraardsbergen werd verkozen tot dorpsdichter van Galmaarden.
Met zijn gedicht Stilte is een zeldzaam kruid liet hij elf mededingende poëten achter zich. De gemeente Galmaarden verwacht van haar dorpsdichter dat hij vier gedichten per jaar schrijft over impressies die hij opdoet tijdens zijn wandeling door deze mooi glooiende plek in het "soete Brabant" die net over de grens van de provincie Oost-Vlaanderen ligt. Dat meldt het weekblad van Zuid- Oost-Vlaanderen De Beiaard.
Een gelegenheidsdichter ben ik, antwoordde Albert Schrever, nadat ik hem feliciteerde, ik beschouw me als een poeta-faber: een dichter die echte arbeid verricht, die iets maakt, schept, creëert. Wist je dat het Griekse woord "poeiteis" (poëet) afkomstig is van het werkwoord "poein = maken". En in het Middelengels is het werk "Lament for the makaris" bekend, klacht om de maker (= de dichter)?
Dat is straffen toebak. Het verraste mij vooral omdat ik voorheen nooit stilstond bij de afkomst of de betekenis van het woord poëet.
Voor Albert Schrever is en blijft dichten een ambacht. Voor mij is Albert Schrever een stille, bescheiden dichter. Het gedachtegoed in zijn gedicht is het helend kruid dat door de zorgvuldig en toegankelijk gekozen woorden en met het ritme in de elegante eindrijm de lezers meteen aanspreekt.
De titel is origineel, zelfs prachtig. Stilte is een zeldzaam kruid als je bedenkt dat de meeste kruiden beschikken over geneeskrachtige eigenschappen.
Vanaf de beginregels neemt hij de lezer bij de lurven door een vraagstelling die tot nadenken stemt. Bestaat echte stilte (nog)? Zo ja, hoe luid is stilte? Is ze oorverdovend stil omdat je na heel wat poeha je eigen hart in je oren hoort bonzen? Of vereenzamend zwijgzaam of juist heel heilzaam? Stilte is een kruid dat voor elk individu en mits een aangepaste dosering voor opheldering zorgt in hoofd en hart en juist dat verduidelijkt Albert Schrever op een bescheiden manier in de slotregels. De allerlaatste regel is niet echt nodig, daar het enkel een herhaling is van wat in de laatste strofe wordt geschreven. Maar goed, hiermee werd een niet onbelangrijke klemtoon gelegd. En weer ben ik trots als een rots op een Geraardsbergenaar als hij.
Publicatie van Albert Schrever: Geraardsbergen - zijn taalgebruik & taaleigen - 2004.
Laatst schreef ik:
Wat is het geluid van stilte?
Elk geluid ontstaan uit stilte verdwijnt er weer in
zoals bij dageraad en avondstond vanuit de verte
het geluid wegsterft van een maanblaffer, een hond.
Toen ik op Pinkstermaandag op de radio hoorde dat de Sint-Pieterskerk de voorbije nacht volledig in de vlammen was opgegaan was ik er, zonder het goed te beseffen, een gedicht over aan 't schrijven.
Als dorpsdichter voel ik me nauw betrokken met wat in Galmaarden gebeurt en, uit onweerstaanbare drang, moest ik het drama verwoorden.
(Bovenstaande foto is eigendom van fotograaf Marc Colpaert.)
Frans De Beck werd geboren in Geraardsbergen op 13 oktober 1810. Hij was opsteller voor de Gentsche dagbladen Journal des Flandres en Constitutionel des Flandres. Ook werd hij lid van den Provincialen Raad van Oost-Vlaanderen; van 1843-70 kantonaal opziener der lagere scholen, sedert 1840 vrederechter te Zottegem en van 1870 lid van de gemeenteraad. Hij overleed in Zottegem op 6 december 1879.
Van hem zijn de volgende gedichten uitgegeven: Geeraerdsberg (in het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje voor 1851); De Doofstomme, Zottegem, 1853; Het Vaderland, Zottegem, 1860; Slechte Tyd, Gent, 1860. Verder een aantal Kerstliederen, van welke er jaarlijks één werd uitgegeven onder de titel: Dertig Kerstliederen en andere gedichten, Zottegem, 1852-1877. Het grootste gedeelte van zijn poëzie is nog in handschrift. In het jaar 1880 werd er te Gent het boek Ter nagedachtenis van wijlen den heer Frans De Beck (1810-1879) binnen zijn leven vrederechter van het kanton Zottegem gepubliceerd.
(Bron: Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren.)
Het lange romantische gedicht Geeraerdsberg van de nagenoeg onbekende Geraardsbergse dichter Frans De Beck (1810-1879) bevat verwijzingen naar de Oudenbergstad. Het werd geschreven in 1850 en is bijzonder lang. Amputeren zou zonde zijn omwille van de beelden en lokale verwijzingen. Naar mijn oordeel is dat een prachtgedicht.
Wat volgt is de letterlijke versie zoals die verscheen in het boek van Albert Schrever over Geraardsbergen, zijn taalgebruik
MarLeen
Met oprechte dank aan Albert Schrever voor onderstaande bijdrage.
Zoals dr. Ada Deprez en Mario Baeck in hun studie over het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje 1834-1875 schrijven nam Frans Rens daar o.m. honderden gedichten van bekende en minder bekende Vlamingen in op. In jg. XVIII (1851) van dit jaarboek verscheen het twintig kwatrijnen tellend stuk Geeraerdsberg van de hand van de vrij onbekende Geraardsbergse dichter François De Beck (1810-1879) die, net als Rens, zijn voornaam François zou vervlaamsen tot Frans. We geven eerst de integrale tekst:
Geeraerdsberg
O Berg, die Geeraerds stad, de wieg van myne kindschheid,
Omschaduwt met uw hooge kruis,
Wanneer de gouden zon in 't blozend oosten opryst,
En met heur glans uw top bestraelt!
Berg, dien ik in myn jeugd zoo gaerne heb bewandeld!
Niet dikwyls ziet mijn oog u weêr:
Maer daeglyks komt uw beeld my voor het aenzicht zweven,
En 'k zie het 's nachts in zoeten droom.
Hoe menigmael bezocht ik u, by d'avondschemer,
met een gekozen vriendenpaer,
Na 't zwoegen van den dag! En met wat reine vreugde
Genoten we uw bekoorlyk schoon
En 't schoone der Natuer! 't Zy dat de lieve Lente
Den berg en 't wyde veld in 't rond
Met jeugdig groen versierde, of met den gouden bloesem
Die ryken koolzaed-oogst belooft;
't Zy dat, in volle kracht, met weelderige vruchten,
De milde zomer stond te pryk:
De lucht gaf balsemgeur, en 't stille ruim doorstroomde
Eene onuitspreekbre harmony.
Maer somstyds, als Natuer by zomergloed moest smachten,
Steeg uit het westen een gevaert
Van donderwolken, en hing over 't dal te dryven,
Door d'ouden berg teruggekaetst.
Wat statelyk tooneel trof dan de ontroerde zinnen!
Wy zagen 't onweêr in 't verdiep,
De wolken op elkander stooten, vuerge bollen
En schichten slingren op de stad:
De donder kletterde, en zyn rommelend gedommel
Dreunde in de holten van den berg;
Een zoele regen kwam de kwynende aerd' verfrisschen;
Natuer hief 't dankend lied tot God...
De donder zweeg, de zon verdreef de zwarte wolken;
De hemel blonk met nieuwen glans;
Met levendiger jeugd stond ook de berg te pralen,
En lokte ons uit tot nieuw genot.
De herder dryft de kudd' van huppelende schapen
Op 't zodengroen der hooge kruin;
't Gevogelte kweelt in 't loof der boomen; bronnen wellen,
En hemelzuiver is de lucht.
Hoe lustig zien we ginds de wyde Denderbeemden,
Bezet met welig horenvee!
Hoe lieflyk de rivier langs weide en velden kronklen!
Hoe pronkt in 't veld de glansende oogst!
Het oog reikt uren ver. Daer ryzen vriendensteden
Aen noord- en oost- en zuiderkim:
Hier, van den vlaemschen grond, blikt men in Henegouwen,
En ziet men Lessen aen zyn voet.
O Berg! hoe dikwyls heeft uw statig zicht myn harte
Verlustigd in de studiezael
Van stads latynse school, waer gy voor 't oog my zweefdet!
Hoe dikwerf daer myn geest verkwikt!
En, by de wandeling, hoe stegen wy, studenten,
Met drift op uwen steilen top!
Hoe lustig mogten wy daer klauteren en mallen,
En liepen wy bergop, bergaf.
Wanneer ik, Geeraerdsberge, u weder kom bezoeken,
Beklim ik graeg den berg ook weêr.
Allengs werd hy getooid: maer 't omgehangen tooisel
Nam toch 't natuerlijk schoon niet weg.
Ik zie, en ik geniet... Wat is de berg toch heerlyk!
Hoe spreidt de stad zich vóor my uit!
Daer ryzen boven haer de torens van haer kerken;
En 't lang bekende klokgelui
Bromt in myn oor. De markt, waer 'k in myn kindschheid speelde,
Praelt daer, vóoraen, met keurgen bouw;
De school, waer myne jeugd aen wetenschap zich voedde,
Praelt ginder in 't verschiet... En hier,
Ten top des ouden bergs, 't verheven kruis, het teeken
Van 's menschen redding, in welks schaûw,
Na stillen bedegang, de menigt' neêr komt knielen,
In tyd, der godvrucht toegedacht.
Hier de kapel, waer ik myne vreugde, leed en kommer
Tot Godes Moeder spreken kwam;
Waer ryke gift betuigt de dankbaerheid er ryken,
En de arme zyne krukken liet.
Kapel, in uw beluik wil ik nog telkens bidden:
"O Moeder Gods! zy steeds myn troost!
'k Vergete u nooit! Zoo volge uw magtige bescherming
My op myn gansche levensbaen!"
Sottegem, 1850F. DE BECK.
Omdat het uit (twintig) kwatrijnen bestaat, zouden we het gedicht, formeel gezien, klassiek kunnen noemen maar bij nader inzien blijkt dit het enige klassieke kenmerk te zijn. De rijmloze verzen, de onregelmatige verslengte en de enjambementen maken er eerder een stuk moderne poëzie van.
Wat zijn inhoud betreft beschouwen we het als een romantisch -soms zelfs pathetisch- gedicht waarin sentiment, liefde voor de natuur en heimwee naar de jeugd domineren. Drie elementen willen we even toelichten.
In strofe 13 spreekt de dichter over zijn studiejaren in stads latynse school waarmee hij het koninklijk stadscollege (1824-1830) bedoelt dat tijdens het Hollands bewind werd gesticht in het vroegere miniemenklooster en dat pas na een overgangsregime van twintig jaar (1830-1850) het huidige bisschoppelijk Sint-Catharinacollege is geworden.
Voor velen onder ons heeft de in strofe 14 beschreven wandeling een andere betekenis dan voor de dichter voor wie ze blijkbaar een en al genot en ontspanning was. Bij de latere generaties mochten de internen op hun vrije namiddagen deelnemen aan de wandeling in tegenstelling tot de externen die soms een wandeling als straf meekregen en dus moesten meewandelen.
Zinsstukken als 't dankend lied tot God..., 't verheven kruis en Moeder Gods, wier magtige bescherming wordt afgesmeekt, in de laatste drie strofes (18-20), ten slotte wijzen op de christelijke levensvisie die we niet alleen aantreffen in dit stukje poëzie van Frans De Beck maar ook in verscheidene gedichten van zijn stadsgenoot Frans Rens.
In de rubriek "... and moreover" van de prestigieuze Britse krant "The Times" publiceerde columnist Matthew Parris een tijd geleden een verslag van het Krakelingenfeest dat hij, eerder toevallig, op 22 februari 1981 had meegemaakt. We geven de samenvatting van de vertaling: een "onschuldige" Belgenmop vol verwondering over een vreemd ritueel...
"Ik ken een goede Belgische grap die eigenlijk een waar verhaal is. Het gebeurde een tijd geleden toen ik van Luxemburg naar Oostende reed. De lucht was koud en grijs. Zoals altijd in België was het aan het regenen en het landschap was vlak en vormeloos en het deed me aan het vagevuur denken. Die monotonie werd enkel gebroken door een kleine heuvel aan de horizon. Omdat we dringend wilden eten verlieten we de autoweg en we vonden een stadje aan de voet van die heuvel...
Duivels
"Toen ik uit mijn wagen stapte botste ik bijna tegen een duivel aan. Als het geen duivel was, dan was het een kleine Belg in een rood nylon pak, met een zwarte kap, hoorns en een staart. Ik keek rond en zag een dozijn duivels rondlopen met zwaaiende staarten. Er was iets vreemds aan dat stadje...
"Overal doken demonen op tot grote vreugde van de stedelingen die, net als wij, normaal gekleed waren. Sommige duivels gingen winkelen, andere zaten bier te drinken en nog andere stonden frieten met mayonaise te eten. Het viel ons moeilijk met die schepsels te praten maar we begrepen dat ze deelnamen aan een ceremonie. Er stond iets te gebeuren...
"Gevolgd door een massa burgers trokken de duivels naar de heuveltop waar blijkbaar de hele stad was samengestroomd. De heuveltop was vlak en er stonden misschien wel duizend mensen en duivels rond een podium geschaard. Daarop stonden een dozijn mannen in hun grijs pak rond een grote bokaal goudvisjes...
"Onder het gejoel van de duivels dronken de mannen een glas water met een goudvis uit. Op elke dronk volgde een nieuw gejuich. Dat zijn onze mandatarissen, maakte een omstander me duidelijk in gebrekkig Engels. Onvoorstelbaar was het gejuich toen de burgemeester zijn visje dronk...
Spartelend visseltje
"Daarna was het de beurt aan iemand die zich blijkbaar niet op zijn gemak voelde. Na enig aarzelen werkte hij toch het spartelend visseltje binnen waarna de massa bijna wild werd. Lieve hemel, zei een van mijn reisgenoten, ik herken hem. Ik ben er zeker van dat het Wilfried Martens is, de eerste minister...
"Daarna begonnen al die grijze heren koeken naar de massa te gooien. Huilend sprongen de duivels rond en grepen ze naar die broodjes. Na dit evenement vertrokken de grijze mannen in zwarte wagens. Ook de massa verdween en wij reden door naar Oostende."
Toen Parris in 1991 zijn column schreef heeft hij vruchteloos gezocht naar het plaatsje waar die vreemde traditie plaatsvond:
"Ik heb verscheidene landkaarten bestudeerd om dit stadje te vinden maar blijkbaar is het van de kaart verdwenen. Maar toen bestond het nog, aan de voet van een heuvel...
Dat Geraardsbergen niet van de kaart is verdwenen zal ook nu weer blijken op zondag 24 februari op het feest van de eeuwenoude Krakelingenworp.
Zicht op Geraardsbergen (site van Steven De Schuiteneer & Chris De Nooze)
Site van Geraardsbergen
Klik op onderstaande foto voor een bezoek aan de interessante blog van André Vander Kelen met foto's van Désiré Declercq.
Klik op onderstaande foto voor een bezoek aan de interessante blog van André Vander Kelen met stereoscopische kaarten uit de collectie van Désiré Declercq, gevolgd door nog wat documentjes ivm Geraardsbergen.
Jan Lion blogt met Het Nieuwsblad over het reilen en zeilen van Geraardsbergen.
Mannekens Pis van Geraardsbergen, het enige echte en oudste Manneken van België.
De Geraardsbergse mattentaart.
Sofie Vander Heyden mezzosopraam
Muziektalent van Geraardsbergse bodem
William Souffreau
Jim Cole got soul.
… en Dean natuurlijk…
Isthar - divine love songs (Soetkin Baptist)
Breng een gezoekje aan de blog van Roland Bourgoignie, Galmaardse dorpsdichter 2007 (klik op onderstaande foto).
Chauffeurkes cursiefjes als mens achter de gewone mens
Geschied- en heemkundige kring Gerardimontium
Alles over Geraardsbergen via Geraardsbergen.2link.be. Voor meer info, klik op onderstaande foto.