Albert Schrever sprak Frans Minnaert openlijk toe op 18 oktober 2011
Tekst van Albert Schrever als eerbetoon bij de voorstelling van het boek over
Frans Minnaert
In december vorig jaar exposeerde kunstschilder Frans Minnaert hier in het Koetshuis van zijn geboortestad waar hij als jonge kunstenaar ook zijn eerste tentoonstelling had gehouden. Hij wist niet dat dit ook zijn zwanenzang was. De cirkel was rond: een maand later, in januari jongstleden, verliet hij ons. En toch blijft Frans leven in het hart en de geest van wie hem kende.
Graag zou ik iets vertellen over vier andere Geraardsbergenaars die in het verleden en extra muros, net als Frans, een waardige ambassadeur van onze stad waren en nog blijven verderleven.
Willem van Moerbeke (Moerbeke ca. 1215 - Corinthe 1286)
Voor de eerste gaan we terug naar de dertiende eeuw toen Willem van Moerbeke omstreeks 1215 werd geboren in de gelijknamige deelgemeente. Dat hij een grote betekenis had voor het Westers Avondland moge blijken uit het feit dat een team specialisten uit Europa, Groot-Brittanië en de Verenigde Staten eind september 1986 gedurende drie dagen in Leuven de figuur en de betekenis van Van Moerbeke bestudeerden op zijn 700ste overlijdensverjaardag. In de lijvige studie over Guillaume de Moerbeke, uitgegeven in de University Press, behandelden internationale specialisten de vele facetten uit het rijkgevulde leven van Willem van Moerbeke. Hij trad in bij de dominicanen in Leuven vanwaar hij als missionaris naar Griekenland trok. Rond 1260 verbleef hij in Thebe, tien jaar later verbleef hij aan het pauselijk hof in Viterbo waarna hij kapelaan en penitentiarius (biechtvader) was van de paus. Op het Concilie van Lyon (1274) streefde hij naar een hereniging met de Griekse Kerk en van 1278 tot zijn dood in 1286 was hij aartsbisschop van Corinthe.
Zijn grootste verdienste echter bestaat erin dat hij, gedurende meer dan 20 jaar, de punctuele Latijnse vertaling maakte van grote Griekse schrijvers: Aristotheles, Archimedes, Plato... van wie vele originele handschriften intussen verloren zijn gegaan. Door dit vertaalwerk fungeerde Willem van Moerbeke als doorgeefluik van meer ruim 300 originele Griekse werken die zonder hem nooit in het Westen zouden zijn doorgedrongen.
Vermelden we nog dat hij één oorspronkelijk werk schreef: de Geomantia wat neerkomt op toekomsvoorspellingen uit de aarde, een zg. "wetenschap" uit zijn tijd.
Ten slotte wijzen we erop dat er op zowat 60 km van Corinthe een dorpje ligt met een kerk die van Moerbeke liet optrekken. Het heet Merbakas welke naam misschien wel verwijst naar de geboorteplaats van Willem van Moerbeke.
Pieter van Gent (Idegem ca. 1480 - Mexico 1572)
Recent onderzoek heeft bewezen dat de Vlaamse missionaris-franciskaan Pieter van Gent, die een standbeeld heeft in de Arteveldestad, niet werd geboren in Gent maar afkomstig is uit de Geraardsbergse deelgemeente Idegem, destijds afhankelijk van de baronie Boelare.
Hij werd omstreeks 1480 geboren en was een verwant van Keizer Karel die hem meermaals financieel steunde tijdens zijn missie in Mexico waar hij in 1528 voet aan land zette. Naast zijn missioneringswerk realiseerde hij een aanzienlijk aantal projecten.
Zo bouwde hij in Mexico meer dan 100 kerken en ziekenhuizen.
Hij stichtte er diverse scholen, geïnspireerd op Europese leest waar niet allen technisch maar ook kunst- en muziekonderwijs werd gegeven.
Hij was de Amerikaanse Gutenberg omdat hij de eerste drukkerij in de Nieuwe Wereld introduceerde.
Hij werd de vader van de Amerikanistiek omdat hij de eerst was die een tekst publiceerde in het Nahuatl, de taal van de Indianen.
Hij voerde Nieuwe Wetten in waardoor hij een einde poogde te stellen aan de slavernij.
Hij weigerde de bisschopsmijter en gaf er de voorkeur aan gewoon minderbroeder te blijven.
Specialisten als prof. John Everaert en de Mexicokenner Paul Ghijsels, die een lijvige studie over Pieter in de maak hebben, sluiten niet uit dat hij ook aan de basis zou kunnen liggen van het Mariaal bedevaartsoord van Guadeloupe wat zou kunnen zijn geïnspireerd door het heiligdom op de Oudenberg.
Vanuit Mexico correspondeerde Pieter regelmatig met Europa, niet alleen met zijn moederklooster in Gent maar ook met Keizer Karel die hij zijn bloedverwant noemde en die hem geld toestopte, telkens als hij erom vroeg.
Toen missionaris Pieter van Gent in 1572 stierf rouwde heel Mexico.
Gabriel Grupello (Geraardsbergen 1644 - Kerkrade 1730)
In het Duitse Düsseldorf liep in 1971 een internationale tentoonstelling over de Europese Barokbeeldhouwkunst onder de titel "Grupello und seine Zeit", een huldebetoon aan de beeldhouwer die in 1644 in Geraardsbergen werd geboren en er wellicht zijn eerste vorming kreeg in de kollege van de benediktijnen. Volgens prof. Christian Theuerkauff, die de organisatie van de tentoonstelling in handen had, was Grupello "eine der bedeutendsten Bildhauerpersönlichkeiten im Deutschland um 1700". Een muurplaats wijst erop dat hij werd geboren in de Penitentenstraat: zijn vader Bernardo, een telg uit de Milanese adel, was kapitein bij de ruiterij en ridder van het Roomse Keizerrijk, een titel die zijn zoon overerfde. Zijn moeder Cornelia Delinck had een oudere zus die kloosterlinge was in de priorij van de benedictinessen in Hunnegem. Grupello, die hier lid was van het toneelgezelschap St.-Pieter-Vreugd-en-Deugd, verhuisde naar Antwerpen waar hij in de leer ging bij beeldhouwer Arthus Quillin waarna hij zich verder als beeldhouwer ging bekwamen in Den Haag en Amsterdam. Van 1668 tot 1670 leerde hij bronsgieten in Parijs.
In 1674 ontving hij als dertigjarige de erkenning als meester-beeldhouwer. Hij werkte voor keurvorst Friedrich III van Brandenburg en trad in dienst van Johann-Wilhelm von der Pfalz in Düsseldorf. Hij werd er vereerd met een vorstelijke woning, een rijk jaarloon, diverse ateliers en talrijke opdrachten. Karel VI, koninklijke majesteit der Nederlanden, verleende hem in 1719 de titel "Opperbeeldsnijder van Syne Majesteit".
Van Grupello zijn ruim 120 kunstwerken bekend o.m. in Brussel, Kerkrade, Aken, Berlijn, Mannheim, Düsselforf, Wenen en... Geraardsbergen.
Van zijn zeven kinderen overleden er drie op jeugdige leeftijd. Zijn zoon werd jezuiet, twee dochters werd kloosterlinge en de derde huwde met een edelman met wie ze zich vestigde in het Slot Erenstein in het Nederlandse Kerkrade. Daar overleed Grupello in 1730. In Kerkrade werd een straat naar hem werd genoemd.
Frans Rens (Geraardsbergen 1805- Gent 1874)
Dat we vandaag nog onze moedertaal gebruiken hebben we te danken aan een groep "taelminnaren" die zich, sinds onze Onafhankelijkheid, hebben ingezet voor de ontvoogding van ons volk en onze taal die in onze Franstalige staat in hun voortbestaan ernstig waren bedreigd. Eén van de voormannen in de Vlaamse wederopstanding is François Rens die in niet geringe mate heeft meegewerkt aan de overleving en de wedergeboorte van onze taal en onze cultuur.
Hij werd hier geboren in 1805 als telg uit de literaire zijtak van de huidige Geraardsbergse notarisfamilie. Na lager onderwijs in zijn geboortestad verhuisde hij naar Gent waar hij zijn voornaam wijzigde: François werd Frans wat beter paste in de kringen waartoe hij ging behoren, een veelzeggende naamsverandering.
Hoewel Rens nooit tot onze grote dichters zou behoren haalde hij literaire onderscheidingen in Deinze, Eeklo en Brugge... Zijn poëtische ontboezemingen kregen gestalte in enkele bundels en werden ook opgenomen in diverse tijdschriften. Grote poëzie kan dit echter bezwaarlijk worden genoemd. Vandaar dat we vadertje Rens best als een poeta minor beschouwen.
In Gent kwam hij in contact kwam met de voormannen in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en ontplooide hij zich als een echte en volwaardige taalminnaer.
Zo stichtte hij in 1834 het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje dat hij tot zijn overlijden in 1874 leidde en dat ook nu nog druk wordt bestudeerd en geraadpleegd. Het was zijn jaarlijkse bloemlezing van wie het jaar voordien van betekenis was geweest voor de Zuid-Nederlandse letterkunde. Zo treffen we er teksten in aan van o.m. Hendrik Conscience, Julius De Geyter, Frans De Potter, Karel Lodewijk Ledeganck, Prudens Van Duyse, Hoffmann von Fallersleben, de gezusters Loveling...
Hoewel hij zijn Jaarboekje bijna een halve eeuw lang zou leiden werkte Rens ook mee aan verscheidene andere literaire initiatieven. We vermelden enkel het "Belgisch Museum voor de Nederduytsche Tael- en Letterkunde en de geschiedenis des Vaderlands" van J.F. WILLEMS. In 1839 verscheen daarin zijn parabel van de verloren zoon in het Geraardsbergs dialect, het eerste dialectgeografisch document over de Oudenbergstad.
In 1862 werd Frans Rens voorzitter van het Willemsfonds dat hij in 1851 had helpen stichten. Hij maakte deel uit van de Commissie voor Spellingshervorming die in 1864 de Spelling De Vries en Te Winkel als officieel zou aanvaarden. Samen met Hendrik Conscience en kanunnik Jan David zetelde hij in de Grievencommissie, die in 1856 het Vlaams eiste in het bestuur, het onderwijs en het gerecht.
In niet geringe mate droeg Rens ook bij tot de expansie van onze taal in Duitsland. Zo had hij o.m. contact met de Hoogduitser Hoffmann von Fallersleben en met de Nederduitser Klaus Groth endiens aldietse beweging. Nadat Der Löwe von Flandern van Hendrik Conscience in 1846 in Duitsland was verschenen heeft ook Frans Rens zijn steentje bijgedragen niet alleen tot de expansie maar ook tot de huidige invasie van het Nederlands in Duitsland.
Toen hij in 1874 overleed spraken niet minder dan drie grote Vlamingen een lijkrede over Rens uit: de Gentse hoogleraar Jacob Heremans namens de maatschappij De Tael is gansch het Volk, de Gentse advokaat Julius Vuylsteke namens het Willemsfonds en ten slotte de vertegenwoordiger van de Zetternamkring: drie verenigingen die Rens had helpen stichten en in wier bestuur hij ook had gezeteld.
Niemand twijfelt eraan dat Frans Rens een voorman van de Vlaamse ontvoogding was die daarom ook nu nog onze waardering verdient. Dat ons Nederlands de 19de eeuw heeft overleefd hebben we immers o.m. aan hem te danken.
Dames en heren, tot daar enkele figuren uit het Geraardsbergse Pantheon. Door hun verdiensten roepen ze onze erkentelijkheid op en blijven ze voortleven in ons hart en in onze geest.
Tot dit Pantheon hoort ook kunstschilder Frans Minnaert.
Zijn goede vriend Johan Van Cauwenberge, met wie hij enkele artistieke projecten uitwerkte, zal jullie meer vertellen over Frans Minnaert, een man op wie onze stad trots mag zijn.
Albert Schrever ontving het Eremerk Graaf Boudewijn
Albert Schrever laureaat Eremerk Graaf Boudewijn
Dankwoord
Als lid van Gerardimontium woonde ik de eerste vier uitreikingen van het Eremerk Graaf Boudewijn bij.
Telkens was ik verheugd in de plaats van de gelauwerden. Ik moet eerlijk bekennen dat ik er in stilte van droomde dat die eer ook aan mij kon te beurt vallen. Het is steeds gebleven bij stille dagdromen waar niemand anders weet van kreeg.
Steeds was ik er ook trots op dat Gerardimontium het initiatief nam dit eremerk uit te reiken: een moeilijke taak die inhoudt dat telkens meer dan een potentiële kandidaat moest worden uitgesloten.
Nu het eremerk voor de vijfde maal wordt uitgereikt ben ik weer aanwezig, niet als gewoon lid maar als feestvarken... Ik geef toe dat die onderscheiding me fel raakte toen ik op die bewuste woensdagvoormiddag de brief ontving met de beslissing van het bestuur van Gerardimontium: een grote verrassing en een diepe ontroering. Voorzitter Marc Van Trimpont kan het getuigen.
Het spreekt vanzelf dat ik in de eerste plaats met graagte mijn dankbaarheid betuig aan het bestuur van Gerardimontium dat me, drie dagen na mijn verjaardag, bedenkt met dit onvergetelijk verjaardagsgeschenk.
Voortgaand op de spreuk van Bond zonder Naam "Dankbaarheid is het geheugen van het hart" zou ik graag, aan de hand van enkele voorbeelden, tonen dat ik een beetje een geheugen en ook een beetje een hart heb. Omdat historisch geïnteresseerden een geoefend geheugen moeten hebben mag ik dus het cerebraal aspect belichten. Een mens heeft echter niet alleen een animus maar ook een anima: het hart als zetel van de gevoelens.
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen dank ik in de eerste plaats aan mijn ouders: aan moeder die me mijn moedertaal aanleerde en aan vader die ons liefde en respect voor de taal bijbracht.
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen dank ik aan de leraren die me een hele reeks talen leerden bestuderen: het Nederlands, het Frans, het Latijn, het Grieks, het Engels en het Duits en later ook het Oud-Engels, het Oud-Hoogduits, het Gotisch, het Oud-Fries...
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen dank ik heel speciaal aan enkele eminente taalkundigen: professor Pauwels, dialectoloog en mederedacteur van het eerste Groene Woordenlijst (1954), oud-Geraardsbergenaar professor Frans Van Coetsem, specialist in het oud-Germaans en redacteur van enkele edities van het WNT, professor Guido Geerts die twee uitgaven van van Dale op zijn naam heeft, aan prof. Jan Goossens, een eminente dialectoloog...
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen heb ik ook te danken aan mijnheer Octavus Willems die me, namens de VUM, in 1977 kwam vragen lokaal correspondent te worden van Het Nieuwsblad en De Standaard. Ik ging niet alleen in op zijn verzoek maar ook op dat van dhr. Paul De Clercq die me in 1985 uitnodigde te schrijven voor De Beiaard, op de vraag van Hendrik Coleman die me in 1986 aanwierf als correspondent van radio twee Oost-Vlaanderen en ten slotte gaf ik een positief antwoord op het verzoek van Dirk Merckaert om te schrijven voor Het Spuwerke... Zij zijn het die me leerden mijn pen vast te houden.
Dat ik hier vandaag het Eremerk mag in ontvangst nemen dank ik aan de verenigingen en instanties die teksten van mij opnamen in hun tijdschrift of die een boek van mijn hand, al dan niet in samenwerking met specialisten, uitgaven.
Interludium
Aangezien ik de indruk heb dat tot nog toe niemand in slaap viel wil ik heel even een vraag beantwoorden die me regelmatig wordt gesteld: zijn er teksten waar je bijzonder trots op bent?
Wie zelf schrijft weet dat iedere tekst het resultaat is van een inspanning, de ene al wat groter dan de andere. Maar iedere tekst is een geesteskind dat wij verwekten.
Heel kort zou ik vier teksten willen aanhalen:
1.Onder de titel "de M van Geraardsbergen" publiceerde Het Nieuwsblad in oktober 1986 een tekst waarin ik het Manneken-Pis, de Mattentaart en de Muur als drie ambassadeurs van onze stad afschilderde. Kort nadien vroeg de VVV me daarover een tekst te schrijven en sindsdien is die "M van Geraardsbergen" een zelfstandig leven gaan leiden. We vinden ze terug op allerlei publicaties en toen ons vorstenpaar onze stad bezocht hebben ze ook met die merkwaardige letter uit het Geraardsbergs alfabet kennis gemaakt.
2.Na jaren onderzoek leverde ik op een volledige pagina van Het Nieuwsblad van 26 juni 1987 en in een rechtstreekste uitzending van radio 2 het bewijs dat de Vlaams missionaris Pieter van Gent niet werd geboren in Gent, waar hij een standbeeld en een gedenkplaat heeft, maar dat hij afkomstig was uit de deelgemeente Idegem die toen toebehoorde aan de baronie Boelare. Dit linguistisch bewijs kreeg de historische goedkeuring van Toon Vollemaere, dr. in de Amerikanistiek, prof. John Everaert, specialist Overzeese Geschiedenis aan de RUG, Paul Ghysels, Mexicospecialist en destijds bekend in "Van Pool tot Evenaar". Onder impuls van het plaatselijk Davidsfonds kwam er in 1992 een gedenkplaat voor Pieter van Gent tegen de kerkmuur van Idegem en op initiatief van Geert van Bockstaele, Annemarie Vanden Herrewegen en Louis De Cock stapte Pieter van Gent in 2006 mee op in de Krakelingenstoet. Door toedoen van senator De Padt werd een redactieploeg samengesteld die, onder leiding van prof. Everaert, een publicatie over Pieter van Gent/Idegem voorbereidt en worden ook plannen gemaakt om in Idegem een standbeeld op te richten, gewijd aan de wellicht grootste figuur uit de Geraardsbergse geschiedenis.
3.Zoals ik al zei is iedere tekst een creatie, een geesteskind van de auteur. Het kind waarop ik bijzonder trots ben is mijn boek "Geraardsbergen, zijn taalgebruiken zijn taaleigen" dat onze stad in 2004 uitgaf in een oplage van 500 exemplaren en dat twee jaar later volledig was uitverkocht. Korte tijd nadat het boek was verschenen kreeg ik een telefoontje van ene Piet Paardekooper waarop ik aan de man vroeg: professor Paardekooper? "Ja" antwoordde de man en voegde daar onmiddellijk aan toe "Zeg maar Piet". Sindsdien heeft Piet Paardekooper me regelmatig gebeld en hebben we ons hoofdzakelijk beziggehouden met het epenthetisch encliticon. Het AN zinnetje "Hij is groter dan je denk" luidt in ons dialect: "Aj es groter az daje en zutj paazen." Het tussengevoegd encliticon "en" dat soms ook de varianten kent als "wè" en "na" is vaak het onderwerp geworden van vele telefoongesprekken vanuit en naar Leiden en van een behoorlijk aantal mails. Professor Paardekooper die ik als jongeling plaatste naast taalzuiveraars als Joos Florquin, Marc Galle , Maarten Van Nierop en Heidbuchel heeft zich de jongste jaren ontpopt als een toonaangevend dialectoloog. Niemand zal me geloven dat de Taalzuiveraar van weleer nu bijzonder onderlegd is in ons dialect. Door de vele structuren in ons dialect die we met elkaar bespraken mogen we zeggen dat hij thuis is in de klank- en de vormleer van het Geraardsbergs dialect.
4.In het najaar van 2007 las ik dat de gemeente Galmaarden een wedstrijd uitschreef op zoek naar een gedicht over stilte. De laureaat de met winnende inzending zou dorpsdichter Galmaarden 2008 worden. Zonder enige ervaring in het schrijven van poëzie besliste ik mijn kans te wagen. De eerste dag had ik al twee beginregels. Na een maand was mijn gedicht klaar. Dit gedicht bezorgde me niet alleen de titel "Dorpsdichter van Galmaarden 2008" maar ook de eerste prijs in de Hilarion Thanspoëziewedstrijd in Lanaken waar ik mijn prijs in ontvangst mocht nemen uit de handen van minister Marino Keulen.
Op zondag 9 oktober 2011 om 10.30 uur wordt in het Koetshuis van de Sint-Adriaanabdij het Eremerk Graaf Boudewijn uitgereikt aan Albert Schrever, laureaat 2011.
Bericht van Peter Motte, hoofdredactie van de voormalige Tijdlijn
Bericht van Peter Motte
Beste fantasy, sciencefiction en horrorliefhebber,
Vroeger gaf ik een tijdschrift uit dat zich in het begin sterk richtte op literatuur, maar gaandeweg altijd meer aandacht kreeg voor sciencefiction, fantasy en horror.
Hetblad heette De Tijdlijn, en ik heb eens gecontroleerd welke afleveringen er nog over zijn.
Ze hebben te veel werk gekost om ze zomaar in de vuilnisbak te kieperen, maar omdat ze toch plaats innemen, moeten ze weg.
Daarom verkoop ik de restanten aan 50% van de prijs aan wie meer dan één exemplaar neemt,
De linkerkolom vermeldt de aflevering, de middenkolom vermeldt hoeveel exemplaren er nog over zijn, en de rechterkolom vermeldt de prijs zonder verzendkosten.
Nr - aantal exemplaren - prijs in euro (verzendkosten niet inbegrepen) 20 - 25 - 5,00
29 - 01 - 5,00
30 - 05 - 5,00
35 - 02 - 5,00
36 - 03 - 5,00
37 - 04 - 5,00
38 - 01 - 5,00
39 - 13 - 5,00
41 - 02 - 5,00
44 - 01 - 5,00
45 - 06 - 6,00
48 - 06 - 10,00
49 - 22 - 8,00
50 - 01 - 15,00
51 - 25 - 10,00
52 - 29 - 10,00
In de bovenstaande lijst met beschikbare nummers is de vermelde prijs de oorspronkelijke prijs, dus nog zonder de korting van 50%.
Theo Maes (90), ere-leraar in het Geraardsbergs Koninklijk
Atheneum, schreef volgend veelzeggend gedicht:
Groeningeveld,
Waar zijn de dagen ?
Guido Gezelle
Muur gestolen
Grondeloze ontgoocheling in een
rondeloze stad
Giezbaarg, o Giezbaarg,
waar zijn de dagen
toen op de kasseien
van die moordende Muur
onder luide kreten
van ontzag en blije,
haast sacrale admiratie,
wij wielergoden zagen,
getekend vaak door
zware alteratie,
krampachtig trek-
kend aan hun stuur,
doorheen regenvlagen,
tegenwind, fel en guur,
of, op hemelsblauwe dagen,
onder zalige zonneschijn.
O kleurrijke bende,
schijnbaar immuun voor pijn,
o jonge explosie van kracht,
gij wordt in Giezbaarg
niet langer verwacht.
Begrijp me niet verkeerd
onz armen, en meer nog ons hart,
staan voor u immer open!
Maar door een smerige streek
kunnen of durven we
niet meer op een weerzien
hopen. Of toch? Misschien?
Theo
Maes
Het verdriet van België
Goede vrienden,
Recht uit het hart schreef ik
onderstaande bedenkingen.
Het Verdriet van
Geraardsbergen en van de -ooit zo- edele
Wielersport
Hoewel ik nooit veel belangstelling
voor welke sport ook heb gehad, meen ik me te herinneren dat de Ronde van
Vlaanderen jaarlijks voorbijreed aan de voordeur van mijn geboortehuis dat ik
al 65 jaar bewoon in het stadscentrum van Geraardsbergen.
Zowat tien jaar geleden leek de
tv-reportage van de Ronde mijn echtgenote zodanig te fascineren en op te jagen
dat ik mijn boeken neergooide om me van de ware toestand ter plekke te gaan
vergewissen. Opgehitst door een massa enthousiaste wielerfans in de Grote- en
de Brugstraat trok ik over de Markt en de Paardenmarkt naar de Vesten, de
bloedige aanloop naar de Muur, de onverbiddelijke scherprechter. Nooit vergeet
ik de laaiend enthousiaste menigte toen de eerste renners zichtbaar werden boven
de Brugstraat en razendsnel de Paardenmarkt achter zich lieten en over de
Vesten heen vlogen, richting Bosberg-Galmaarden en Meerbeke-Ninove.
Sinds die dag heb ik de Ronde door
die "Hölle von Flandern" nooit meer gemist. En de fascinerende
beelden van de joelende massa en de hijgende wielerhelden zijn me steeds
bijgebleven.
Toen ik enkele jaren geleden hoorde
dat ook de wielertoeristen de dag voor de wielerhoogdag het al dan niet
ingekorte parcours van de Ronde konden afleggen besliste ik ook die bedevaart
op wielen in mijn agenda op te nemen. Tussen de Kloosterstraat en de Kapelmuur
heb ik sindsdien ieder jaar heroïsche uren van massa's pseudo-Flandriens mee
beleefd. Iedere overwinning van de Muur, een profaan heiligdom en een
gereputeerde kuitenbijter, riep ontroering op niet alleen bij de helden maar
ook bij de haast dolle toeschouwers...
Arm Vlaanderen, verarmde
wielersport, verweesde wielerliefhebbers
Dat de hoofdverantwoordelijken voor
dit uniek sportgebeuren de Muur van Geraardsbergen en de Bosberg van Galmaarden
uit het parcours van de Ronde van Vlaanderen gewetenloos amputeren vind ik
beschamend, wraakroepend, hemeltergend en allesbehalve sportief.
Het Verdriet van Geraardsbergen roept
bij mij dan ook afschuw op.
Maar eigenlijk heb ik ook medelijden
met de huidige verantwoordelijken voor de edele Wielersport van weleer.
Blijkbaar hebben ze nu meer
belangstelling voor de opbrengst dan voor de Sport: Money makes the
world go round!
Arm Vlaanderen, verarmde wielersport,
verweesde sportliefhebbers!
Rik Van Damme schreef een gedicht bij het monument ter
nagedachtenis van Remi Mony Van Lierde te Overboerlare (Geraardsbergen). Klik hier voor meer
informatie.
Het monument
staat op het kruispunt van de Gaverstraat en Majoor van Lierdelaan, op het
zogenaamde kruispunt Tirol.
Gaby Desmyter is de eerste dorpsdichter van Lierde
Gaby Desmyter is de eerste dorpsdichter van Lierde
Eindelijk gaat een wens in vervulling. Eindelijk beseft Lierde
dat een dorpsdichter geen overbodige luxe is maar een verrijking voor de 4
dorpen Sint-Maria-Lierde, Sint-Martens-Lierde, Deftinge en Hemelveerdegem. Tijdens
de opening van het ontmoetingscentrum De Lier op 2 september 2011 werd Gaby
Desmyter terecht als eerste dorpsdichter voorgesteld aan de inwoners. Lees
hieronder zijn gelegenheidsgedicht.
De Lier, die zingend ontmoeting schrijft
De Lier,
die zingend ontmoeting schrijft:
we vissen
liermuziek, quatre mains tegelijk,
in de
vijvers van hoge lichtluchten
en
schrijven hem in de altijd verse lierepartituren
van ons
dagelijks wroeten en gelukzaligheden:
liermuziek voor
vier dorpen een groot orkest.
Liermuziek,
voor de
vier sintekerken, bas, bariton, tenor en sopraan,
voor de
kapellen, wel 25 x 4, tot koorzangers aangesteld,
voor de
vier gehuchten, de Lierenhoek als eerste viool,
voor de vier
bergen, slagwerk en koperblazers tegelijk,
voor de
vier beken, kabbelend op xylofoons, pianogewijs.
Liermuziek
voor alle Lierdedenaren,
die
elkander vinden in tabernakels van het samenhoren
die
elkander ontmoeten in nesten van de vriendschap
Felix Timmermans en "Juffrouw Symforosa" in Geraardsbergen
In het programma "Vlaanderen feest" lezen Marleen De Smet en Martine De Reyst op zondag 10 juli om 15 uur aan de Denderkaai in het stadscentrum om beurten de hele tekst voor uit "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa begijntjen", volgens een kenner "het zuiverste taalkunstwerk dat de Vlaamse literator Felix Timmermans heeft gemaakt..." Dit romantisch werkje (amper 57 pagina's) dat Timmermans (1886-1947) in het najaar 1917 schreef en van eigen tekeningen voorzag is werkelijk een pareltje. Beide dames lezen de hele tekst voor, van het begin tot het einde.
Felix Timmermans en "Juffrouw Symforosa" in Geraardsbergen
Meer dan eens heeft professor Albert Westerlinck die romantische novelle grondig geanalyseerd niet alleen in toespraken maar ook in diverse publicaties. We laten de Leuvense hoogleraar zelf aan het woord: "In het kader van onze romantiek vind ik "Juffrouw Symforosa" van Timmermans het fijnste en volmaaktste prozagedicht dat ooit in onze taal werd geschreven. Ik zie het, in de moderne tijd, op het niveau van de zuiver spirituele, poëtische en romantische beleving van het bestaan, op dezelfde hoogte als de middeleeuwse "Beatrijs". In "Juffrouw Symforosa" krijgen we een glanzend en subtiel evenwicht tussen zinnelijk impressionisme en poëtisch mysterie. De taalpoëzie van dit proza glanst van prachtige metaforen, zeer pure en broze stemmingsbeelden, een beheerste zo melodieuze taalmelodie. Voor mij is dit het zuiverste taalkunstwerk dat Felix Timmermans heeft gemaakt. En in dezelfde sfeer kunnen we ook "Het kindeke Jezus in Vlaanderen" en "Driekoningentryptiek" onderbrengen" aldus Westerlinck.
Juffrouw Symforosa verliefd
Voor wie het boekje nooit las geven we de korte inhoud: Martienus, een eenvoudige ziel, is de tuinier in het Lierse begijnhof waar juffrouw Symforosa, een vroom begijntje, tot over haar oren en zonder dat ze het goed beseft op hem verliefd raakt: ze durft het hem echter niet zeggen. Groot is haar teleurstelling wanneer Martienus het begijnhof verlaat en beslist als broeder in te treden in het klooster van de "Bruin Paterkens". Wanneer ze echter hoort en ziet dat Martienus gelukkig is met zijn keuze vindt ook Symforosa troost in de vreugde over zijn geluk. Dat is de ware liefde: gelukkig zijn omdat de andere gelukkig is!
Een leuk waardeoordeel vinden we ook bij Gaston Durnez die verscheidene publicaties aan "de Fee" wijdde: "In "De zeer schone uren..." heeft Timmermans niet enkel een voor hem zo typische levensles meegegeven -de les van het geluk dat zijn voltooiing kan vinden in een ander mens- hij is er in dit verhaal ook weer in geslaagd een wereld te creeëren die zijn weerga niet heeft, een verchroomd en toch zo oud-Vlaams aandoend reservaat van schoonheid..."
Timmermans ging leren Frans in Vloesberg
Felix Timmermans (°Lier 1886) was het dertiende kind van kanthandelaar Gomaar en Angelina van Nueten. Ondermeer wegens zijn zwakke gezondheid zei de vijftienjarige Felix in 1901 vaarwel aan de school en moest hij zich voorbereiden om, zoals zijn vader, kanthandelaar te worden. Uit die periode stammen zijn eerste, schuchtere literaire werkjes die hem overtuigden van zijn literaire roeping. In die periode volgde hij ook avond- en zondagonderwijs in de Lierse Academie waar hij zilveren medailles haalde in Schilderen, Tekenen en Modelleren. En samen met Flor van Reeth doorkruiste hij Vlaanderen, bezocht hij de Vlaamse begijnhoven, verbleef hij in de Achelse Kluis en verdiepte hij zich in het werk van Gezelle en Thomas a Kempis en in de binnen- en buitenlandse Mystiek...
Weinigen weten dat Timmermans in oktober 1907 voor drie maanden naar Flobecq trok waar hij, volgens zijn vader, de tweede landstaal moest leren. Het werd er in de eerste plaats echter een periode van bezinning over zijn toekomst en van wandelingen in de natuur waar hij ook een aantal landschappen tekende en schilderde. In november 1907 deelt hij vanuit Flobecq per brief zijn levenskeuze mee aan zijn ouders: "Ja ik wil me met lijf en ziel wijden aan de kunst, de wijsheid en de wetenschap...".
Nadat hij in 1911 enige bekendheid had verworven met zijn "Schemeringen van de dood" brak hij in 1916 echt door met "Pallieter" waaruit de censuur enkele passages zou schrappen.
Timmermans blijkt ook banden te hebben gehad met onze stad...
Vriendschap met Peter Mertens uit Nieuwenhove
Na studies Germaanse filologie in Leuven vestigde Geraardsbergenaar Peter Mertens (1892-1955) uit Nieuwenhove zich, in 1920 in Leipzig waar hij bij de Insel Verlag zou instaan voor de vertaling in het Duits van een behoorlijk aantal werken van Vlaamse auteurs in de eerste plaats van Timmermans maar in mindere mate ook van Claes en Streuvels. Met elk van die drie Vlaamse literatoren groeiden sterke vriendschapsbanden en kwam er een drukke correspondentie tot stand.
Volgens zijn neef Karel Mertens (1925-2010), zoon van Carolus (°1900), die de jongste broer was van Peter Mertens, bezat zijn nonkel Petrus een grote begaafdheid wat zijn talenkennis betreft en zou hij 17 talen hebben gekend en gesproken.
Met zekerheid weten we dat Mertens sinds 1927 minstens de volgende werken van Timmermans in het Duits vertaalde. "De pastoor uit de bloeyenden wyngaerdt" (1927), "Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken" (1928). Deze Duitse versie werd de voortrekker in een lange rij buitenlandse edities die van "Pieter Breughel" de meest vertaalde roman van Timmermans maakte. Mertens vertaalde ook "Schoon Lier" (1929) in een eerste oplage van tienduizend exemplaren en "De Harp van Sint-Franciscus" (1932). Binnen enkele maanden haalde die vertaling twee drukken, elk van tienduizend exemplaren. De Duitse vertaling van "Pallieter" door Peter Mertens verscheen in 1936 en leidde in 1937 tot een Deense en in 1938 tot een Tsjechische versie. We sluiten niet uit dat die lijst onvolledig is als we weten dat Georg Hermanowski, specialist inzake Duitse vertalingen van Vlaams werk, in 1967 schreef: "Timmermans wordt in Duitsland niet meer vertaald, want er bestaat sinds ca. vijftien jaar geen werk meer van hem, dat niet in Duitse vertaling te verkrijgen is... De totaaloplage van alle Timmermansboeken (in Duitsland) heeft intussen de twee-miljoengrens overschreden. Dat Timmermans nog steeds populair is in Duitsland moge blijken uit het feit dat de "Felix-Timmermans-Gesellschaft er sinds 1990 een Jahrbuch uitgeeft en regelmatig ook lijvige studies over Timmermans op de markt brengt zoals "Felix Timmerman Ein Dichter aus Flandern" (2000)van Ignaas Dom.
Terug in geboortestreek
In augustus 1937 bezocht Peter zijn geboortestreek en was hij met zijn gezin te gast bij zijn broer Carolus Mertens in de Molen van Viane. Carolus voerde zijn oudere broer Petrus toen per auto o.m. naar zijn literaire vrienden: Claes, Timmermans en Streuvels en naar zijn vriend, dokter Broeckaert in Geraardsbergen. Toen Peter in 1942 weer op bezoek kwam in Viane, vergezelde Karel Mertens, zoon van Carolus en dus neef van Peter, zijn oom op zijn treinreis naar Antwerpen voor een ontmoeting met Timmermans.
Volgens Gaston Durnez liet Timmermans zich voor de novelle "Ik zag Cecilia komen" (1938) inspireren door een verhaal dat zijn vriend Peter Mertens tijdens een bezoek aan de Fee vertelde: een onmogelijke liefde die leidt tot zelfmoord van het teleurgestelde meisje. Nadat Mertens een tijd later, op verzoek van Timmermans, het verhaal een tweede maal had verteld, zei de Fee hem "Ik ga er iets over schrijven". Enkele weken later ontving Mertens het handschrift van "Ik zag Cecilia komen". De Duitse versie verscheen in 1938, nog vóór de oorspronkelijke. Vooraan stond de opdracht: "Aan den goeden vriend Peter Mertens".
Vriendschap met Geraardsbergse jozefiet Camille Melloy
Tussen de twee wereldoorlogen groeiden ook vriendschapsbanden tussen Timmermans en de Geraardsbergse pater-jozefietCamille Melloy (1891-1941).
Camillus Josephus De Paepe (Melle °1891) trad, zoals zijn twee oudere broers, in 1906 in bij de paters jozefieten in Geraardsbergen onder de kloosternaam "Père Theodule". Hij gaf les in verscheidene jozefietenscholen, maakte enkele grote reizen en begon -vooral in het Frans- te schrijven onder het pseudoniem Camille Melloy (= van Melle).
Nadat hij in 1922 erkennig had gekregen met zijn Franstalig essay "Le beau Réveil", waarin hij de katholieke Franse literatuur behandelt, koos Melloy voor het Frans en schreef hij verscheidene poëziebundels waardoor hij vernieuwing bracht in de Franstalige christelijke poëzie. Hij werkte mee aan het katholiek tijdschrift "Les Lettres" en aan de "Revue générale". In die periode werd bij bevriend met Timmermans van wie hij Franse vertalingen maakte van o.a. "De harp van Sint-Franciscus" en "Driekoningentriptiek". Over zijn vriend Timmermans schreef Melloy: "Gij neemt eenvoudige mensen, en gij zoekt in hen, onder de ruwe schors, het goede en het sappige van een in den grond nog braaf gebleven hart en soms schone, zeer edele gevoelens. Die diepe goedheid van u, die vertedering voor al wat edel is en schoon, dat is evangelisch, christelijk. Zo verstaat gij beter den mens dan de snobs van vandaag"...
Fernand Toussaint van Boelaere valt Timmermans aan
Vrij bekend is de lange reeks verdachtmakende aanvallen van de Geraardsbergse literator Fernand Toussaint van Boelaere (1875-1947) tegen Timmermans na de jongste wereldoorlog. Door tussenkomst van Maurice Gilliams veranderde Toussaint echter plots van mening. In 1947 verscheen zijn driedelig "Litterair (sic) Scheepsjournaal" met onder meer de kritiek die hij op 2 juli 1936 had gepubliceerd over de roman "Jan Palfijn" van zijn stadsgenoot dokter Arthur Broeckaert. We citeren daaruit de slotparagraaf: "Alles samen, is Jan Palfijn een roman vol kruim en vol beteekenis. Al leest men hem niet zoo vlot als een roman van Timmermans of Claes, bij de lectuur doet hij aan als gekruide wijn van de beste kwaliteit..."
In 1924 hield voorzitter Karel Cock hier een toespraak over Timmermans bij het Geraardsbergse AKVS (Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) en een jaar later kwam Timmermans hier bij de Breidelszonen en de Scouts spreken over zijn reis naar Rome.
Kantnijverheid te Geraardsbergen
In 1931 publiceerde drukkerij Van Nieuwenhove het boekje "Kantwerksters en Kantnijverheid te Geeraardsbergen Folklore en Geschiedenis" van de plaatselijke volkskundige Augusta De Clercq (1887-1944). In dit fraaie werkje, rijkelijk geïllustreerd met o.a. nostalgische etsen van Jan De Cooman, maken we kennis met de Geraardsbergse kantwerkscholen, de liederen en de feestdag van de kantwerksters, de geschiedenis en het verval van de Geraardsbergse kantnijverheid. Na lectuur van dit boekje was Timmermans uiterst opgetogen: "Ik vind het een lief en mooi verzorgd werkje". De Fee sprak ook zijn waardering en bewondering uit voor de "fijne penteekeningen" van kunstschilder-etser Jan De Cooman.
De Koninklijke Rederijkerskamer Sint-Pieter-Vreugd-en-Deugd voerde hier minstens twee stukken van Timmermans op: "Leontientje" in 1932 en tien jaar later ook het zeer populaire stuk "En waar de sterre bleef stillestaan". We sluiten niet uit dat ook toneelgezelschappen uit de randgemeenten hier werken van Timmermans voor het voetlicht hebben gebracht.
Zoals blijkt was Timmermans gedurende vele jaren geen onbekende in Geraardsbergen. We hopen dat de lezing uit "Juffrouw Symforosa" door Martine De Reyst en Marleen De Smet een herleving van de belangstelling voor Timmermans in de Oudenbergstad zal teweegbrengen.
Johan Janssens is een tot vandaag ongekende Geraardsbergse dichter. Laten we hopen dat het morgen anders is. Wanneer valt iemand onder de categorie dichters? Goh, dat is moeilijk te beoordelen, het is heel persoonlijk. Als je het mij vraagt is Johan een aanstormende dichter, alles hangt af wat hij er in de toekomst mee doet. Maar het staat vast: Johan vult het rijtje woordkunstenaars aan die de stad rijk is. Beseft Geraardsbergen wat in zijn borstkast en buik leeft?
Ik leg bondigheid aan de dag, zegt Johan en daar slaagt hij ook in. Als ambtenaar bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) neemt hij elke ochtend de trein richting hoofdstad. De trein brengt hem tot rust, vooral tijdens de terugreis naar de Geraardsbergse heuvel.
In zijn vrije tijd is hij gids. Bij de activiteitenorganisatie Op Tournee begeleidt hij, zowel in Geraardsbergen als in Ninove, regelmatig culinaire wandelingen. Ook is hij tijdens de Open Monumentendagen van de partij, want geschiedenis boeit hem. Niet alleen de grote gebeurtenissen, maar ook de kleine verhalen van mensen uit de straat maken het voor hem heel boeiend. Als Johan er zin in heeft, leest hij veel. Dus duikt hij regelmatig in archieven en bibliotheken waar hij geniet van de oude boeken- en de manuscriptengeur.
Tijdens zijn wandelingen en fietstochten in onze mooie streek staat hij bol van verwondering en de rust die hij zoekt. Tijdens zijn uitstapjes legt hij door middel van zijn digitaal fototoestelletje de wereld vast waarvan zo af en toe een foto aanleiding geeft tot het schrijven van een gedicht. Dat getuigt dat Johan met woorden zijn gevoelens kracht bijzet en bovendien bereid is zijn emoties te delen. Mooi is dat.
Johan is geen veelschrijver. Gedichten schrijven gebeurt meestal in een moment van extreme emotie of zoals hierboven aangehaald, als gevolg van een foto die hem inspireert. Het gedicht Beton- en ijzerlitanie is hiervan een sterk voorbeeld.
Ik hoop van ganser harte dat Johan alle kansen benut om zijn talent te laten groeien. Stiekem hoop ik in de toekomst meer van Johan te lezen of wie weet- te horen.
Twee dorpsdichters en een stadsdichter verzamelden bij Marnixring
Afgelopen woensdag verzamelden niet minder dan drie stads- en dorpsdichters uit de regio in de Kalvaar in Voorde. Willie Verhegghe, de Ninoofse stadsdichter, Gaby Desmyter, de dorpsdichter uit Lierde en Marleen De Smet, de Zarlardingse die dorpsdichter is in Galmaarden lazen er voor uit eigen werk. Dat gebeurde tijdens een gezellige avond op uitnodiging van de Marnixring Ninove, de serviceclub die cultuur hoog in het vaandel draagt.
Albert Schrever uit Geraardsbergen is genomineerd voor het Eremerk Graaf Boudewijn. Dat is een prijs die Gerardimontium jaarlijks uitreikt. De vereniging, die zich bezig houdt met lokale geschiedenis, reikt de prijs al voor de 5de maal uit. Graaf Boudewijn is de stichter van de stad Geraardsergen. De oorkonde wordt jaarlijks uitgereikt aan mensen of verenigingen die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt of maken door de verspreiding van de kennis van het lokaal verleden of voor het behoud van ons cultuurhistorisch erfgoed.
Albert Schrever levert sinds jaren een betekenisvolle bijdrage voor het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed, onder meer door zijn talrijke publicatie over lokale geschiedenis en taalkunde. Zo maakte hij in 2004 een studie over Geraardsbergen, zijn taalgebruik & zijn taaleigen.
Tekst van Albert Schrever zoals die werd opgenomen in het Dialectenboek 11 verschenen naar aanleiding van de elfde Dialectendag dit eind vorige maand plaatsvond in het Nederlandse Delft.
Curieuzeneuzemosterpot: springlevend dialect
Wanneer kinderen al te nieuwsgierig zijn en vervelende vragen stellen krijgen ze vaak (een gedeelte van) de toenaam curieuze(neuze)(mosterpot), een dubbele samenstelling waarvan iedereen begrijpt wat ze betekent. Toch lijkt het ons de moeite even dieper in te gaan op die nogal lange samenstelling.
Zicht op Geraardsbergen (site van Steven De Schuiteneer & Chris De Nooze)
Site van Geraardsbergen
Klik op onderstaande foto voor een bezoek aan de interessante blog van André Vander Kelen met foto's van Désiré Declercq.
Klik op onderstaande foto voor een bezoek aan de interessante blog van André Vander Kelen met stereoscopische kaarten uit de collectie van Désiré Declercq, gevolgd door nog wat documentjes ivm Geraardsbergen.
Jan Lion blogt met Het Nieuwsblad over het reilen en zeilen van Geraardsbergen.
Mannekens Pis van Geraardsbergen, het enige echte en oudste Manneken van België.
De Geraardsbergse mattentaart.
Sofie Vander Heyden mezzosopraam
Muziektalent van Geraardsbergse bodem
William Souffreau
Jim Cole got soul.
… en Dean natuurlijk…
Isthar - divine love songs (Soetkin Baptist)
Breng een gezoekje aan de blog van Roland Bourgoignie, Galmaardse dorpsdichter 2007 (klik op onderstaande foto).
Chauffeurkes cursiefjes als mens achter de gewone mens
Geschied- en heemkundige kring Gerardimontium
Alles over Geraardsbergen via Geraardsbergen.2link.be. Voor meer info, klik op onderstaande foto.