Inhoud blog
  • Wie behoort tot de uitverkorenen van Matth 24 v 31
  • De gelijkenis van de zaaier.
  • Waren Adam en Eva eigenlijk maar zwakkelingen.
  • Kon Christus eenvoudigweg niet zondigen.
  • Gaat de wereld onder of gaat de mens onder.
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Jan en Joke
    groepskroniek 1985-2010
    25-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Ab:
    Ik heb nú een rust van binnen, die ik nooit heb gekend. Aan de rand van die rust borrelen de gedachten:
    “Ab, jongen … het is allemaal fake. Dit kán niet; dit houdt geen stand!”
    Ik zíe, hoe de blijdschap van buitenaf wordt aangevreten. Hij is echter zo groot, hij houdt het nog wel even. Het ís geen lariekoek; ik raak dit nieuwe misschien weer éven kwijt, maar het kómt terug. Gekke ik … terwijl dit genezende nog niet eens wég is, wil ik het al weer terug.

    Het is nu donderdagmorgen; nu ja, eigenlijk nog volop nacht. Drie dagen is het geleden, dat Jan mij op straat aansprak. Dat was geen toeval, ik stuurde het er op áán. Meestal ga ik hem uit de weg. Hoewel, dat lukt haast niet. Het lijkt wel, of Nel of ik hem of Joke telkens weer moeten tegenkomen en even praten. Maar hoe dan ook: nu bleef ik opzettelijk staan voor de etalage, waar ik al uitgekeken wás. Ik hóópte ditmaal bewust, dat hij een praatje zou beginnen.

    Hoe komt zoiets nu; wel, ik ben zoveel zekerheden kwijt geraakt. Op het werk: bijna niets te doen. Géén orders. Duimen draaien. Geruchten.
    Thuis: Nel bijna hysterisch door Kims gekrijs. Heeft nu weer de obsessie, dat alles anders moet staan en dat overal nieuwe bekleding op moet. Geen vastigheden meer. En de stem van Van Dalen in je oor:
    “Ik héb een zekerheid. Niet omdat ík zo prima ben, maar omdat God zo goed is. Ik heb geen ander fundament dan Jezus. Ik heb ook geen ander fundament nódig.”
    Dat grijpt je dan zó hè, wanneer je niets meer zeker weet.
    En niet alleen die Van Dalen was zo opmerkelijk bij die gelegenheid; ook zijn vrouw. Nel begon over allerlei onverklaarbare situaties in het leven, die je belemmerden. Met enkele woorden maakte die mevrouw Van Dalen duidelijk, dat er een tegenstander ís: de duivel. Hij heeft netten, waarin hij iedereen probeert te vangen en ook metterdaad vángt (Ps. 10:9). Zij wees er echter ook op, hoe je uit die netten vrij kon komen. Als iemand zijn hand om hulp naar Jezus uitstrekte, werd hij er uit getrokken (Ps. 31:5).
    Een fijn gesprek.
    Het gekke is nu dít: die lui zouden nog een keer kómen; het zou ons goed gedaan hebben. Maar in overleg met Nel heb ik het áfgewimpeld.

    En nu zag ik dan Jan; en opeens kwam deze gedachte in mij op: bij hém thuis heb je die bijzondere mensen ontmoet. Probeer eens met hém aan de praat te komen. Misschien komt er iets van de sfeer van die morgen. Het lukte om tot een gesprek begin te komen. In een mum van tijd had ik verteld van mijn zorg om Nel. Het is toch niet gewoon, dat zij, zodra ik maar thuis ben, klaagt en huilt over allerlei dingen, die haar dwars zitten.
    Hij vroeg gelijk naar de Van Dalens. Ik vertelde, dat wij het hadden laten afweten. Ik biechtte ook op, waaróm ik het had laten overgaan. Ik was bang geweest, dat zij mij iets zouden áfpakken. Ik heb er namelijk een soort plezier in om van allerlei ideeën, die er maar zijn, iets te snoepen. Wat soefi en T.M. en leninisme … een soort gulzigheid en genotzucht, waaraan ik mij een indigestie heb gegeten. Ik heb er mijn innerlijke gezondheid gewoon mee geschaad. Ik heb het toen tegen de Van Dalens niet willen bekennen. Ik wilde dat ‘taartjes eten’ niet kwijt. Nu ging dat opbiechten mij zonder enige moeite af.
    Toen ik klaar was met mijn verhaal, bleek, dat ik Joke en hem had uitgenodigd om dinsdagavond langs te komen. Onlogisch: die familie Van Dalen had ik buiten de deur weten te houden. Hun sóórt haalde ik binnen. Ik had er overigens gewoon spijt van, dat ik nu écht weg moest. Eigenlijk had hij nog niets gezegd. Héél jammer. Want iets van die uitstraling van die mensen van Van Dalen heeft híj ook al (2 Cor. 3:1icon_cool.gif. Héél merkwaardig. Sommigen van die ploeg hebben dat ‘iets’. Het is niet een voortdurend geglimlach en blij gekijk. Dát is larie, een masker. Nee, dat ‘iets’ komt van binnenuit, het is een soort charisma, een omhulling met positieve kracht. Ik denk, dat vroegere schilders dat wilden aangeven, wanneer zij om iemands hoofd ‘zo’n rondje’ maakten, vóór ook dát weer traditie werd.

    En toen begon hij tóch te praten:
    “De duivel probeert mensen, ‘die bij God binnen zijn’, steeds weer ‘naar buiten te praten’,”
    zei hij.
    “Maar de vijand begint jou al uit Gods rijk úit te redeneren, voor je zelfs nog maar binnen bént … weet je, wat het met jou is? Je zoekt gretig allerlei dingen op. Je hebt altijd wel tijd om iets nieuws te horen en er dan later zélf weer mee te geuren (Hand. 17:21). Ik ga dat echter niet afkraken; achter die nieuwsgierigheid zie ik een wérkelijk verlangen. Je bent op zoek naar grootse, naar –sorry hoor, het klinkt wat opgefokt- naar édele gedachten. Je spert als het ware je ogen wijd open om de wézenlijk fijne en gave waarden te zíen. Eigenlijk weet je net zo goed als ik, dat je met al dat gehap en gesnap dan weer híer, dan weer dáár, nog nergens bent. Maar: het geloof ín Jezus en het geloof ván Jezus brengen je overal.”

    Kort daarop was het gesprek afgelopen. Ik ben naar huis gegaan, diep in gedachten. Ik verweet mijzelf, dat ik veel te openhartig tegen Jan was geweest. Maar ik had mij zó eenzaam, zó nietig, zó onbelangrijk, zó terneergeslagen gevoeld, daar voor die etalage. Ik moest naar nieuwe bekleding kijken, die ik niet nodig had én die ik niet kon betalen. Die aanschaf had zelfs niet als nut, dat Nels gejaagde gevóel er door zou worden weggenomen. En toen ik dat onnodige, onmogelijke en onnuttige overwoog, had ik mij ook nog een nietsnut gevoeld.
    Als er dán iemand met je wíl praten, ben je in een situatie, dat je wel móet praten. Alleen: wat had die jongen een verheven ideeën opeens. Een klein jaar geleden zag ik hem doende, een papierbak-met-paal-en-al uit het wegdek te sleuren. Toen moest hij zonodig daarmee een barricade versterken. En nu dít:
    “Hij loopt volgens mij op zijn tenen, daar kijk ik mooi voor uit,”
    overlegde ik nog.

    En toen de volgende avond dat spúl. Hoe is het in de wereld mogelijk, dat ik die afspraak zo helemaal kon vergeten. Het zal zó gekomen zijn: toen ik thuiskwam van dat gesprek met Jan, was er telefoon: een haastklus voor de storingsdienst. Al is het slap, dát gaat gewoon dóór. Ik moest direct weer weg. Een expansievat en een overstort: allebei defect! Daardoor natuurlijk oplopende druk. Hele installatie aftappen. Tóestanden!
    Toen was alles uit mijn hoofd. Tot ik dinsdagavond hun deur hoorde dichtslaan. Nog vóór ze belden, herinnerde ik mij de afspraak weer.
    Nou, Nel giftig: begrijpelijk. Open gedaan. Expres wat getreuzeld, maar Nel kreeg een van haar beroemde huilbuien. Zó vielen we door de mand.
    Toch had dat slimme wijfje van mij de boel al weer gau in de hand. Er was koffie met iets lekkers. Organiseren kán ze. Als Kim een blèr opzet, wordt ze gegarandeerd ogenblikkelijk panisch. Maar Kim hield zich koest!
    We gingen aan het praten. Nu houd ik alles goed bíj: de krant, nieuwe films en boeken. Jan deed gewoon met mij mee. Hij probeerde het gesprek niet op iets anders te brengen.
    Even leek het er overigens op. Ik gaf –zoals íedereen dat altijd doet- een nummertje kritiek weg op dat stel idioten, dat nú weer in Den Haag de lakens uitdeelt. Híj zei, dat we voor die lui behoorden te bidden! (1 Tim. 2:1), dat zoiets ons eigen beláng was (Jer. 29:7), dat –meer in het algemeen- iedereen voor iedereen op de bres behoorde te staan, in plaats van de ander af te katten (Gen. 1:32). Hij zei, dat god blij was met voorbidders (Joh. 4:23), ze míste, wanneer ze er níet zijn (Jes. 63:5), ze respecteerde, wanneer ze er wél waren (Ex. 32:10), ook al werden ze in hun ijver bijna brutaal (Ex. 32:7-11).
    Dat was echter zó hoog gegrepen, dat ík er geen chocola van kon maken. Ik probeerde hem een beetje uit zijn tent te lokken met wat handzamer spul: de kernbewapening, homofilie, maar het lukte niet.
    Ik emmerde wat door over de sociale uitkeringen. Op het laatst werd ik haast een beetje misselijk van mijn georeer over de nieuwste loonmaatregel. Opeens zei ik zoiets tegen hen van:
    “Nou, vooruit met de geit; een ander praatje … voelen jullie j nou lékker bij jullie geloof in God en Jezus?!”
    Ik vind, dat jullie dat zo goed kunnen uitleggen. Haast als onderwijzers dat doen voor de klas.”
    Ze leken wat verbluft; ik geneerde mij een beetje, begon over een tweede kopje koffie om mij een houding te geven.
    Nel en Joke gingen samen de kamer uit. Jan ging nu tóch op mijn vraag in:
    “Ja, we voelen ons kiplekker in de nieuwe toestand. Op het ogenblik, dat we tegen Jezus zeiden:
    ‘Kunnen we het niet héél voorzicht een béétje met U proberen?!’,
    krégen we lucht (2.3.7.9). het was net of de hekken openzwaaiden, de eerste hekken dan nog maar. Maar elke dag gaan er nieuwe slagbomen omhoog en deuren open. Joke en ik zeggen telkens weer tegen Jezus:
    ‘Wilt U ons laten zien, hoe de stand is, waarin wij nog tekort komen.”
    … en : Hij láát de score zien!
    Opmerkingen van mensen leren wij ook helemaal goed wegen. Wij raken niet meer overstuur van te zware kritiek. Wij laten ons ook niet meer in slaap sussen door vleierij.”

    Ik vond hem eigenlijk heel bijzonder op dat ogenblik. Over mijzelf oordeelde ik tegelijkertijd: niets bijzonders. Ik begon een verhaal over UFO’s en diepe gedachten, die daarachter konden zitten. Eén keer zou er zo’n UFO komen met wezens, die ons eindelijk de weg zouden wijzen. Maar … terwijl ik het nog zei, voelde ik de schamelheid al. Jan en Joke hadden een God én een Jezus én een Heilige Geest, Die hun nú al de weg wezen.
    Toen begon Jan weer. Ik merkte, dat hij tóch de weg nog niet helemaal zag. Hé, hij had een zwakke plek.
    Joke viel ook weer in met van die hooggestemde taal; diep in mij gromde een irritatie. Toen ging ik in de fout. Ik begon met te zeggen, dat ze reuze luitjes waren en al zo vér gevorderd met hun denken. Dat méén de ik ook wel, maar al pratende, sloop mijn ergernis naar boven. Ik ging oude koeien uit de sloot halen. Over een familie, die ook op deze weg was en die Nel en ik hebben zíen mislukken. Ik liet hun góed weten, dat zij me nooit en nooit zouden omturnen. Ook wreef ik hém zijn zo net gebleken onzekerheid onder de neus. Daarna kréég ik me toch een schrik! Nél kwam ertussen. Zíj was al omgeturnd … tenminste … het leek er wel op. Als reactie op die schrik kwám er toch een bitterheid bij mij uit! Ik werd beledigend en snerend, kreeg het over het fascistoïde gedoe van sommige goeroes, laatst nog op de t.v. Ik zei, te twijfelen aan hun goede trouw. Ik verklaarde, dat ik veel te slim was om ook maar érgens in te trappen. Ik raadde hen aan om met hun gedweep op te houden.

    Maar terwijl ik zat te schimpen en te mopperen, was het net of er iets van hen kalmerend op mij inwerkte. Ze hadden Kim plat gekregen. Ze kregen mij ook plat.

    Toen begon Jan weer: over ‘ontspannen zijn’ ging het en over het ‘openstellen va je diepere wezen’. Opruiming houden onder al die gedachten, ideeën en theorieën, waarmee mijn innerlijk overladen was. Dat innerlijk van mij was net als een veel te volle kamer, áfgeladen met kakelbonte, foeilelijke, ook nog-niet-bij-elkaar-passende prullen. De bezem erdoor en dán: nieuwe spullen, allemaal in dezelfde stijl.

    Ik zweeg, kon niet anders, dacht haast, dat ik gék werd van de innerlijke spanning. En toen was daar opeens Nel met een zotte aankondiging in die geladen atmosfeer:
    “De verrassing! … ik heb ijstaart!”
    Niets kon mij welkomer zijn op dat ogenblik dan die argeloze uitroep.

    De opwinding zakte daarna. Er kwam geen gesprek meer, dat de emoties deed oplaaien. Nadat de gasten weg waren gegaan, keken we samen nog naar onze kleine schat. Daarna gingen wij naar bed. Terwijl Nel nog las, viel ik in een onrustige slaap. Later –het zal woensdagmorgen twee uur zijn geweest- waren de rollen omgedraaid. Zíj sliep heerlijk, ík kon het in bed niet uithouden. Ik ben naar beneden gegaan en heb naar buiten zitten kijken. Kale takken zwiepten in de stormwind heen en weer in het vage licht van een verre lantaarn. Toen kwam er een gedachte in mij op: ik was zo’n kale, heen en weer gezwiepte tak.
    In de lente werd die tak ginds vol met mooi, groen blad. Feestelijke kaarsjes zouden er in komen; het was een kastanje. Daarna zouden er glanzende vruchten zijn. Maar ík … wanneer zou ík een fris en feestelijk en vruchtbaar leven hebben? Wanneer zouden míjn kamers –na leeg en schoongemaakt te zijn- gevuld worden met meubels, in fijne bij elkaar passende kleuren.
    Wanneer zou ik een blijde orde zien in plaats van troosteloze rotzooi.
    Wanneer zou ik –de arbeidersjongen- mijn afgunst op Nel –het burgermeisje- overwonnen hebben.
    Ik begon de naam van Jezus te noemen.
    Ik zei iets tegen Hem. Hij zei iets tegen mij. Ik vroeg om hulp. Nee, ik vroeg niet om vergeving, ik vroeg om húlp.
    Hij beloofde die; niet voor later en ergens anders, maar voor híer en voor nú. Hij begón ook direct met helpen:
    - er werd iets leeggemaakt en er kwam iets voor in de plaats
    - bloemen overdekten een mestvaalt
    - ik had Nel opeens zó lief.
    Tóen heb ik vergeving gevraagd … waarvóór … ik weet het niet onder woorden te brengen … en daarná … niet úit te leggen!

    En zó is het gekomen. Dat nieuwe is ook gebléven. Die hele woensdag door. En nu is het donderdagnacht twee uur en ik kan weer niet slapen. En het is nóg zo.

    25-11-2006 om 18:51 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    3.8.2
    Een praatje op straat, een bezoek uit de buurt en wat er uit kwam

    Joke: een nogal stormachtige avond, gisteren, dinsdag.
    Jan was er maandag al mee thuisgekomen:
    "We gaan naar Ab en Nel."
    Natuurlijk eerst het fijne verhaal van het 'maandag weer aan het werk gaan'. Zal mij overigens wél afvallen. Hij kookt, houdt het huis schoon, en doet sommige boodschappen. Hij neemt eigenlijk alles thuis van mij over, voor zover hij niet moet leren voor dat boekhouddiploma. Hij is helemaal niet meer bang om vrouwenwerk te doen en zo uit zijn mannenrol te raken. Hij zegt:
    "Niets ervan. Ik geloof, dat God wil, dat ik jou help en ervoor bewaar om een sloofje te worden. Jíj werkt; ik heb tóch tijd genoeg. Wat anderen zeggen, raakt mij niet (Spr. 29:25). Wanneer ik weer werk, blijf ik je zoveel mogelijk helpen."

    Maar nu over Ab en Nel. Toen hij van dat bezoek verteld had, moest hij zijn jas nog weghangen en zo. In die tijd dacht ik nog even na.
    Het is goed, dat wij erheen gaan. Die mensen isoleren zich. Zij rangeren zich overal een beetje uit. Zijn nergens bij aangesloten. Nu –met het getob met dat kind- trekken zij zich nog méér terug. Ze zijn met de kerst nog uitgeweest, dat is waar; en zaterdag was er wat familie voor zijn verjaardag. Maar verder: op zichzélf! Om ze hierheen te krijgen … maar dát had wat voeten in de aarde!
    Ze zijn allebei wat scherp en spotziek. Niet het soort mensen, waaromheen vrienden samen klitten. Vroeger zou mij dat een zórg zijn geweest. Ik had moeite genoeg om mijzelf overeind te houden. Nu heeft God gemaakt, dat mijn voeten veel minder uitglibberen (Ps. 25:15). Ik kan nu óóg voor een ander hebben. Ik kijk echt met verontrusting toe, wanneer ik zie, hoe ze buiten de stroom komen te staan van wat er allemaal gebeurt.
    Ze zitten ook nergens ín hè … in geen enkele vereniging. Nu ja, hij sport dan wat. Maar: trimmen doet hij nóg alleen. Geen van beiden heeft ergens een functie als penningmeester of secretaris of gewoon lid desnoods, van iets wat-dan-ook.

    Zo overlegde ik en nu hoop ik niet, dat je denkt:
    "Wat is die Jo bemoeiziek. Hoe wéét zij dat allemaal. Ze moet het er beslist op aangestuurd hebben."
    Nee, dat ís niet zo. Het is waar: wij zijn dat allemaal op die zondagmorgen en ook wel daarna aan de weet gekomen. Maar dat was geen nieuwsgierigheid, echt niet. Wij hebben alleen warme, eerlijke belangstelling. Maar het is net of wij een soort kennis beginnen te krijgen (1 Cor. 12:icon_cool.gif, waardoor wij alles veel sneller dóór hebben.

    Toen Jan terug was van het boodschappen opbergen, ging hij verder met vertellen, wat Ab allemaal had gezegd, daar bij de etalage van Scholtens meubel. Over Nels veranderingszucht en het niet doorgegane bezoek van de Van Dalens (weer dat willen vereenzamen, zou je haast zeggen). Tenslotte vroeg hij:
    "Hoe pakken wij dit nu aan?!"
    Ik zei:
    "Wel, je geeft zelf de oplossing. Ze waren bang, dat ze door de bocht zouden gaan, als Kim door gebed stil zou worden. Ik snap niet, dat de Van Dalens ons niet getipt hebben, maar daar gáát het nu niet om: wíj gaan bidden. We hebben toch kracht, we zijn toch rechtvaardig (Jac. 5:16). Kom Jantje, geen woorden, maar daden (1 Cor. 4:20)."
    Wij zijn toch gaan bídden:
    - Voor Kim, dat ze zou ophouden met huilen.
    - Voor meer pít bij hem en minder onvrede bij haar.
    - Voor durf, zodat zij uit dat kleine gedachtewereldje met dat vaste patroon zouden kunnen komen.
    - Voor een voller leven, niet dat schrale; ze mochten allerlei blikken ideetjes niet vasthouden, alsof het schatten van goud waren.
    - Om een blij innerlijk, niet zo gebogen als nu. Ze behóórden niet zo in de war te zijn van de tijdelijke tegenspoed met hun dochtertje.
    - Vooral hiervoor, dat het vuil van allerlei ongezond denken van hen áf zou gaan vallen.

    En zó gingen we gisterenavond op pad; het werd een vreemde avond, maar wél spannend. Die rare ontvangst: Ab zo druk pratend en over zijn woorden struikelend. Hij hield ons maar voortdurend op in de hal. Het leek wel, of hij ons binnenkomen zo lang mogelijk wilde uitstellen. Die huilbui van Nel … Och, alles werd wel duidelijk, maar het was toch moeilijk om op dreef te komen.
    Nu ja, het lukte en Nel en ik kwamen elkaar opeens zóveel nader. Het is toch eigenlijk nog maar een kind. Ze voelt zich zo ongelukkig in het huishouden. Ze had een goede kantoorbaan, maar vond het nodig, die op te geven, toen Kim kwam. Ze sprak toen die zondagmorgen bij ons van de jaren, die zij nu verknoeide. Ze gaf er als het ware dat kind de schuld van.
    Ze bloeide op, toen ik haar lief aanhaalde, had even later al weer een hoog woord, wipte weg naar de keuken, riep later opgetogen:
    "Er komt tóch een verrassing."
    Daarna echter zat zij er een beetje verloren bij. Trouwens: ík had ook even niet zoveel inbreng. Het gesprek ging eerst meest tussen Jan en Ab. Ab is een beetje moeilijke gesprekspartner. Soms haast een beetje kruiperig, je steeds maar gelijk geven, dan opeens weer agressief. Eigenlijk een grillig ventje. Het ging eerst over allerlei mannenonderwerpen: ziektewet en het minimumloon en een duur gekochte voetballer, die niet voldeed. Toen kwam Ab opeens met een opmerking, dat hij toch wel graag wat meer van onze vorm van God dienen wilde horen. Hij zag in ons een soort leraren. Wij moesten even dubben over die plotselinge wending in het gesprek. Wat wás dit nu: stroopsmeerderij of belangstelling. Die 'kennis' waar ik zo-even over sprak, heb je niet altijd paraat.
    Terwijl wij nog aarzelden, begon hij tegen Nel al weer over een tweede maal koffie. Ik ben toen maar met háár meegegaan. In de keuken begon ze gewoon een beetje tegen mij úit te varen: "wij móchten niet onze monden houden, terwijl zíj zaten te snakken nar nieuwe ideeën." En zo had ze nog het een-en-ander.

    Ik bad en dacht na en opeens zag ik Ab en haar, zoals ze kónden zijn.
    Jan zag Ab gisteren –zo vertelde hij mij- zoals hij wás: weerloos en klein en iel. Ik zag ze samen naar hun mógelijkheden: origineel, flitsend, ad rem, boeiend, bij-de-pinken, groots eigenlijk. Ik stond versteld: nooit geweten, dat zij dit in zich hadden. Ik kreeg zo'n zin om deze mensen voor God te winnen. Ik zag het nú pas … goede rekruten, prima soldaten, krachtige aanvoerders konden zij worden.
    Ik vertelde van onze gebeden voor hen en voor Kim. Het leek echter wel, of ze alleen maar dat over Kim hoorde. Nu … en dan ga je als het ware vanzelfsprekend even kijken. Toen we wat later bij het bedje stonden, was ik helemaal wég van dat kind. Wat is zo'n wurm van dertien maanden líef … om óp te vreten.
    Ik stond er zo verslonden naar te kijken, dat Nel als eerste mijn geheim raadde. Het gaf me toch een schok. Iedereen denkt nu nog: ze trouwen, omdat ze als gelovigen niet meer ongehuwd willen samenwonen toe, dat je de dingen van God pas echt begreep, wanneer je 'opnieuw geboren was'.
    "Ben jij dat dan?"
    vroeg Ab.
    "Ik weet het niet",
    antwoordde Jan:
    "Laatst zei Jo iets over een beschermende laag op je geloof (2.6.4.9). Dát zal dat 'opnieuw geboren worden' dan wel zijn. Wedergeboorte noemen ze het ook wel, maar ik weet niet, of ik dat al heb."
    We praatten allemaal zo'n beetje mee, maar opeens begon Ab er over, dat Jan hem toch tegenviel, omdat hij sommige dingen écht nog niet zeker wist. Hij vond echter wel, dat wij verder waren dan wij zelf dachten, hij kon ons gewoon niet meer volgen, niet meer narekenen.
    Het was net of wij 'van een andere planeet waren'.
    … En toen sloeg hij echt even door. Hij, Ab, wist zijn weetje wél. Hij had leergeld betaald met mensen, die hem hadden teleurgesteld. Wíj hielden hem ook voor de gek. Nooit zou hij helemaal met ons meedoen. Al die vroomheid liep toch dikwijls uit op 'je raar toetakelen' en 'belachelijk worden'. Over huis-aan-huis aanbellen ging het en over 'niet fietsen op zondag'. Die jongen haalde nu werkelijk álles door elkaar.

    Wij waren maar even stíl, bestreden innerlijk de machten van satan in de naam van Jezus (Mark. 16:17). Het ging niet tegen Ab, maar tegen duistere krachten, die hem ópjoegen (Ef. 6:12).
    Toen kwam Jan nog met echt wel wijze woorden. Ze luisterden. Dat was zo'n fijn, kostbaar ogenblik (Sprk. 25:11).

    Maar de tijd was niet rijp voor méér. Daarom hebben wij 'de verrassing' maar genuttigd en ons advocaatje gelepeld. Ik merkte, dat ik door al die avonden met die gesprekken en die lekkere hapjes toch weer in mijn lijn bedreigd word.
    Maar we hebben wél blij kunnen danken. In het buurhuis, pal naast onze kamer, bleef Kim stíl.

    18-11-2006 om 19:16 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    3.8 Hoofdgedachte:

    De wedergeboorte van Jan en Joke Donker, de bekering van sommige van hun vrienden, de belevenissen van anderen van hen.

    Gedachte:
    - Een praatje op straat, een bezoek uit de buurt en wat er áchter zat 3.8.1
    - Een praatje op straat, een bezoek uit de buurt en wat er úit kwam 3.8.2
    - Ab en Nel áf; Lien en Erik óp 3.8.3
    - Verdriet wijkt 3.8.4
    - Hoe wolken van verwarring vluchtten voor de zon 3.8.5
    - De niet-te-penetreren wereld van Leontien en Richard 3.8.6
    - Hoe Karel een kerel werd 3.8.7
    - Hoe Jan en Joke hun identiteitsbewijs plastificeerden 3.8.8
    - Voortgangsevaluatie door de projectbegeleiders 3.8.9

    3.8.1
    Een praatje op straat, een bezoek uit de buurt en wat er áchter zat.

    Jan: al weer zowat een week geleden, die bruiloft van ons. Maar er is al weer ander nieuws te melden: zal ik je eens wat vertellen: Ik mag aan het werk!
    De dokter zei:
    "Meneer Donker, gaat u maar weer aan de gang. Het gaat zó goed met u. Het zou haast gevaarlijk zijn om u nú tegen te houden. Ik heb –eerlijk gezegd- het idee, dat u dán terug zou vallen. Eerst dacht ik:
    'Als ik hem naar zijn kantoor stuur, stort hij subiet in.'
    Nu echter vind ik:
    'Dat zo gauw weer beter zijn, moet bepaald een thrill voor hem zijn.'
    Voor zover u nog niet helemáál o.k. bent, zal die thrill u vlug totaal boven Jan brengen. (Spreuken 13:12). Maandag a.s.: aan de slag!"
    Wat wás ik blij. Ik zag ook dít weer als een vrucht aan de boom van het geloof in God. Ik ontdek trouwens tegenwoordig zó vaak –ach, bijna altijd- een geestelijke achtergrond. Daar bedoel ik dít mee: het is soms net, of ik afstand leer nemen. Dan zie ik allerlei dingen onder een heel andere belichting … veel … eh … veel helderdere, lijkt het wel. Een voorbeeld: ik zie mijzelf ook niet meer als zo-maar-iemand. Vroeger voelde ik mij vaak zó onbelangrijk. Daarom voerde ik dikwijls actie om in vredesnaam maar iemand te zijn. Maar nú bén ik iemand: een vooruitgeschoven post van God in de wereld. Zo'n heerlijk idee … zo hartstikke, hartstikke motiverend. En ik ben die voorpost samen met Joke. Zij is niet meer 'mijn vriendin', niet meer mijn 'duurzame relatie', maar: mijn vrouw, straks de moeder van mijn zoon. En rondom ons: zóveel wijze, fijne, hartelijke mensen, die ons raad geven.

    O; toen ik bij de dokter de deur uit marcheerde, of danste … weet ik veel … had ik zó het idee, elke dag dichter bij God te komen. Nee … ho nou … ik ben nog niet in het beloofde land hoor. Maar ik ben wél op weg en ik heb er zo'n zin aan om alle mensen mee te trekken.

    Dat was vanmorgen. En vanmiddag: wie zie ik op straat: een eerste gegadigde voor dat 'meetrekken'.
    Ik kwam Ab van Baan tegen, je weet toch wel.
    Wat?! Kan je al die kennissen van mij niet uit elkaar houden?! Nou: de vader van Kim. Ik had het toch eerder over hem?! (2.3.7.9, 2.5.8.1, 2.6.4.1). Hij stond –terugkomend van zijn werk- een meubeletalage te bestuderen. Ik zeg:
    "Hé Ab; sta jij het mooi van die bekleding af te kijken?!"
    En hij:
    "Ja joh … mijn vrouw wil de stoelen nieuw bekleden…"
    (sinds ze bij ons zijn geweest, gaan we veel soepeler met elkaar om dan eerst (2.5.8.1).)
    "Ze is toch ongedurig tegenwoordig! Je weet toch, dat Kim altijd zo huilt! (2.3.7.9). Nou, dat werkt zó op d'r zenuwen. Och, ik begrijp haar wel, ze is gewoon hotel-de-botel. Nu wil ze de groene bekleding van de bank af en wit er op; en die groene kon nog best mee."
    We hadden meteen een praatje. Ik haakte direct gretig in:
    "Maar dat huilen van Kim? (2.6.4.1). De Van Dalens zouden toch eens bij jullie komen praten (2.6.4.9)… en dat zijn reuze lui."
    "Dat is toen niet doorgegaan. Wij hebben ze afgebeld. We durfden het níet aan. We dachten; laten we er af zien te komen. Anders veranderen we … misschien heel geleidelijk, misschien gauw, net zoals jullie. Maar hoe dan ook, we zouden het niet volhouden. Die mensen hadden zó'n zee van begrip. Daar zou je met al je tegenargumenten gewoon in verdrinken. Dus, wat hebben we gedaan: die afspraak afgezegd (Hand. 5:13). Maar soms denk ik wel eens: hádden wij ze maar laten komen. Maar ja … nee … toch ook weer niet … ik zal je vertellen, hoe het éigenlijk zit, wat we éigenlijk dachten. Als die mensen zouden bidden hè … zogezegd … en Kim zou rustig worden, dan zaten wij voor ons gevoel ergens aan vást, als je begrijpt, wat ik bedoel."
    … en zo ratelde hij maar door.

    Ik wou op dat moment zó veel zeggen, deed mijn mond al open. Toen was het opeens, of ik Bart hoorde, ach, je weet wel: Bart Vonk, de voorganger van mijn gemeente (2.5.8.7).
    "Jan, denk er om; je zit op school bij God. Eén van zijn lessen is: wijze beperking in je woorden."
    En er kwam een gedachte in mij op: nu niet direct gaan preken: laat hem nu even, hij is net zo lekker op gang. En toen begon ik tóch te praten, maar een beetje vlak, niet zo gericht:
    "Kom toch nog eens een keer bij ons. We zullen het echt niet over dát hebben. Je weet, hoe graag Joke iets lekkers klaarmaakt. Kan zij zich weer eens úitleven."
    En hij:
    "Nee, dat is te gek. Twee keer bij jullie achter elkaar! Mijn vrouw is heus heel gastvrij. Door dat gedoe met Kim ís ze wat over haar toeren. Maar ze houdt er óók van om iets goeds te geven. Die ijstaarten van haar … maar sorry: daar gaat het nu niet over. Morgen, dinsdagavond, komen jullie bij ons. Afgesproken?!"
    Toen het gesprek zó eigenlijk afgelopen was, bleef hij toch treuzelen. Het bleek alsnog mogelijk, om althans iets te zeggen. Uiteindelijk ging hij dan toch écht weg. Ik keek hem na en … en opeens: zag ik hem in een flits, zoals hij was:
    - zó weerloos … en hij judoot
    - zó klein … hij is één meter tachtig
    - zó iel … hij zal zo'n 85 kilo zijn
    - zó gebogen … hij is een toegewijde trimmer
    - zó melaats van zonden … die was als witte schilfers over hem heen gesprenkeld … en het is een beste vakman, die weinig vloekt en oppassend leeft (Matth. 9:36).
    En er was zó'n begeerte in mij om hem wérkelijk weerbaar en groot en stoer en rechtop en schoon en héel te zien.
    Wie weet: dinsdagavond; maar we gaan niet over Jezus en God praten, hebben we net afgesproken. Hoe kan het dan, dat hij zó zou opknappen. Het zal míj benieuwen.

    En nu zeggen jullie misschien:
    "Onzin, die vent is o.k., er is niks mis met hem, judoot, … trimt, is haast niets te zwaar en is goed voor zijn werk en zijn vrouw. Het is alleen maar jouw wilde bekeringsdrift, die je dingen laat zien, die er heel niet zijn."
    Ik wil echt niet eigenwijs zijn, ik ga hem bepaald niet opzettelijk beïnvloeden morgenavond. Ik heb het beste met hem voor … héus … maar ik kan het niet helpen: zo zág ik dat nu eenmaal. Nu ja, jullie worden wel op de hoogte gehouden.

    Nel:
    … ik zit nog wat in bed met een boek. Maar van lezen komt niets. Zoveel dingen om over te denken …

    Vanavond om acht uur werd er gebeld. Ab schrók toch! Hij zei:
    "O verrek … sorry hoor. Gisteren afgesproken met Jan en helemaal vergeten aan jou te zeggen."
    De zenuwen gierden door mijn keel. Ik had hem wel ik-weet-niet-wat kunnen doen. Maar toen er wéér gebeld werd, síste ik hem toe:
    "Sukkel, ga ópenmaken, en laat niets merken."
    Hij repte zich met een rood hoofd wég en ik probeerde gauw mijn gedachten te ordenen. T.v. uit, vlammetje bij de open haard –die ligt gelukkig altijd klaar- … naar de keuken hollen … mij gék prakkiseren: wat zet je ze vóór. Hoe kan je zorgen, dat ze niets in de gaten hebben … hoe houd je dat een hele avond vol … de koffie! O ja, het apparaat was al bezig voor Ab en mij … en dan naar binnen, gelijk met Jan en Jo, lachend zeggen:
    "Wat énig zeg, dat jullie nu eens bij óns komen!"
    En toen ging het masker af. Ik begon onbedaarlijk te huilen. De mannen keken bedremmeld. Joke echter was in één stap bij me. Ze sloeg haar arm om mij heen en zei:
    "Kind, wat ís er?!"
    Ik voelde mij opeens zó moe, zó uitgeput. Toch was het, of er een spanning van mij afviel. Ik hikte zo'n beetje.
    "Ab had niets gezegd. Het overvalt me. Ik heb niets in huis. Ik schrik me gewoon rót."
    Toen lachte iedereen … ik lachte mee … en het ijs was gebroken.
    Ja, en daar zaten we dan, koffie met gevulde speculaas, nóg het beste, wat ik op dat moment in huis had. Ik mopperde wat op die domme Ab, vertelde van de heerlijke pruimenvlaai, die nu hun neus voorbij ging. De schuld had híj, met zijn vergeetachtigheid. Jan:
    "Ik dacht … Ab zéi, dat íjstaart je fort was."
    Opeens schoot mij te binnen, dat ik nog een stuk in de diepvries had staan van het feestje van zaterdag. Ik weer weg om het eruit te zetten. Als ze een beetje lang bleven, zou dit restje eetbaar zijn.
    Toen ik weer binnen kwam en ze zag zitten, had ik toch zo'n typisch idee. Net, of ik een kind was, dat vol verwachting een nieuwe school binnen stapte; elk ogenblik konen de lessen beginnen. En Jan en Joke waren onderwijzer en onderwijzeres. Ik soesde wat weg, dacht toen opeens heel fél: wat zijn ze ánders geworden.
    Nog tot voor kort hadden we weinig contact. De indruk, díe je kreeg, was: hij een rauwdouw, zij een kapsonesmens. En nadat ze 'daarbij' gegaan waren:
    "Jezus helpt ons tegen alle vijanden,"
    zei Jan, toen wij die keer dáár waren:
    "Hij wil alles, wat lelijk is en ziek, mooi maken en beter."
    Dat was fijn om te horen, Jan. Maar waarom zeg je nú niets. Waarom zit je nú te praten over de nieuwe eisen van de werkloosheidswet … ik wil iets anders horen. Ik zou Joke en jou wel vast willen pakken. Ik zou wel willen róepen:
    "Ik wil met jullie méédoen. God is mét jullie, als ik mee ga, zal Hij ook met míj zijn (Zach. 8:23)."
    Ik kan er niet meer tegenop. Kim, die in plaats van een huil-úur er zés heeft, verdeeld over de meest onverwachte tijden.
    Het is zo'n liefje, maar dit is zo verdrietig. Waarin schieten we toch te kórt.
    En toen was er Abs stem:
    "Hé Nel, ben je er niet helemaal bíj?! Moeten wij nog niet een tweede kopje?!"
    Ik schóót omhoog. He tóe, nou niet zeggen:
    "Wat rolbevestigend."
    Ik bén nu eenmaal zo, gasten vind ik zó belangrijk; het mág ze gewoon aan niets ontbreken.
    "Ik ga even mee",
    zei Joke.
    "Je had toch een nieuwe vaatwasser, die wil ik wel eens zien."
    Toen wij in de keuken stonden, brandde ik los:
    "Waarom zeggen jullie niets over God? Is het niet aan ons bestééd?! Zijn wij er niet goed genoeg voor?"
    Ze lachte, sloeg weer haar arm om mij heen, zei:
    "Gekkie, het zou héél goed aan jullie besteed zijn. Jullie zijn geweldig leuke mensen en je zou veelbelovende Christenen kunnen zijn: ik bedoel, Christenen, waar je veel van kunt verwachten …
    Weet je, we wilden beslist niet over Jezus beginnen. We dachten, dat jullie daar helemaal geen oren naar zouden hebben. Daarom hebben wij iets anders gedaan, je mag driemaal raden…"
    Ik wíst het al. Ik riep:
    "Kím! Al uren stil!!"
    "Juustem." (Joke weer):
    "Wij hebben voor haar gebeden. Kom, laten wij die vaatwasser nu maar vergeten. Zullen wij even bij haar gaan kijken?!"
    Wij liepen naar Kims kamer en daar lág ze … zó lief … zo helemaal óvergegeven … zó tóegewijd was ze aan het slapen.
    Mijn hart liep vól met blijdschap. Ik zei:
    "Doet God zúlke dingen? Daarbij vergeleken is elk gewoon plezier helemaal niets. Met de kerst hebben wij in zo'n bungalowkamp gezeten. Dat leek het einde. Verwarmd zwemmen, terwijl de sneeuw op je hoofd dwarrelde. Maar dít is veel en veel geweldiger."
    Zij keek naar de peuter met zúlke stralende ogen. Het leek wel of ze mij even niet hóórde. En opeens zag ik ook dát. Ik riep:
    "Joke, je krijgt een baby. Ik zie het. Niet aan je figuur, maar aan je ogen."
    "Schenk gauw koffie in"
    zei ze, haast wat ontdaan, leek het; maar tóen, weer blij:
    "Dan praten wij daarover óók bij."

    Binnen riep Jan goedmoedig:
    "Wát… slagroom óp een bokkepootje bíj de koffie. Zeg, wat doe jij eigenlijk wanneer je de mensen wél verwacht."
    Daarna gingen hij en Ab weer door met hun gesprek, dat nu een andere wending had gekregen. Het ging over vliegende schotels, een hobby van die-van-mij.
    Ondertussen praatte Joke míj bij. Ze vertelde:
    "Ik was zo bang voor kinderen krijgen. Die angst bestemde mij gewoon vóór om kinderloos te blijven (2.4.6.2). En toen was er zó'n wonder in mijn leven. Gód nam die angst weg en ík gooide mijn pillen weg (2.5.8.4). En nu verwacht ik mijn eerste. Dat zeg ik expres zo, want ik verlang nu al naar een écht gezin."
    Ik onderbrak haar:
    "Idealiste; wij hébben er dan een, nou haal uit je winst. Ik was niet voor niets zo zenuwachtig, dat ik om zo'n kleinigheid daarstraks een huilbui had"
    Ze leek wat verwonderd, zei toen:
    "En daarnet heb ik je verteld, waarom Kim nu zo stil is!"
    En toen tegen Jan:
    "Jullie begonnen over UFO's en ik hoor, dat het nu al over Jezus gaat. Wij wíllen nog maar over die vaatwasser van Nel begínnen en het ging ook al over Hém. Dat houd je niet tegen, dat wíl ik trouwens ook niet. Overigens: moppig toch eigenlijk. Ik hield mijn mond erover, hoewel het bijna onmogelijk was (Hand. 4:20) en toen begon Nel zélf van alles te vragen: hoe zit dit en hoe zit dat. Toen heb ik maar verteld, dat wij voor Kim hadden gebeden. Weet je, we moeten nóg meer leren meedenken met God. Het is goed, dat je niet in het wilde weg begint. Maar wanneer Hij dan tóch een gelegenheid geeft, dan behoor je die ook te gebruiken (Col. 4:5) … en zo'n gelegenheid gaf Nel mij."

    Ab zei opeens:
    "En ík gaf Ján de gelegenheid. Zo gezegd: open doel. Maar dat wil niet zeggen Jan, dat ik het over alles met je eens was.
    Eén ding moet gezegd worden: in die paar maanden ben jij al ver gevorderd, broer … je bent gewoon een onderwijzer in dat soort dingen."
    Hé, dus die gedachte had híj ook, dat je onderwijs kreeg, wanneer mensen, die bij Jezus hoorden, je de dingen vertelden, die zij hadden meegemaakt …
    "Alleen; ik kan je lessen niet goed begrijpen. Misschien wíl ik het ook niet. Je praat hetzelfde soort Nederlands als ik. Maar het lijkt wel 'taal van een andere planeet'.
    Zeg, weet jij, dat ik vroeger ook wel eens zulk soort mensen heb ontmoet, zoals jullie het nu aan het worden zijn. Maar ik snap niet, hoe het kwam; zulke dingen begrijp je natuurlijk nóóit. Maar: een néérgang opeens bij die lui! En nu zijn ze weer net als vroeger; néé, minder dan toen. Zie je, daarom láát ik het bij toekijken. Ik steek mijn grote teen in het water. Ik wil desnoods wel pootjebaden. Maar mij helemaal aan die toestanden óvergeven … nee, dát toch maar niet (Ez. 47:3-5)."
    Ik riep:
    "Maar wat hebben we nú dan. Zo saai, ik hóef eigenlijk geen nieuwe stoelbekleding, maar: het huishouden … en zo'n klein, lastig mirakel … je wordt er gewoon tureluurs van. Waarom doen we niet met Jan en Jo mee?!
    Ik wil wel eens een verzetje, iets héél anders. Als Kim hierdoor rustig wordt, vind ik dat heel wat waard."
    En hij weer:
    "Luister; Jan en Jo zijn me goed en best. En tóch zouden ze een slecht contact kunnen zijn. Je vindt het allemaal aardig en je gaat eens mee en dadelijk lopen wij met een gele jurk aan en ons haar in een vlechtje."

    Terwijl wíj zo kiften, zaten Jan en Jo rustig en een beetje geamuseerd naar ons te kijken. Ze zeiden niets, ook toen Ab dat zei van die gele jurk en dat vlechtje. En hij zei nog meer, ik weet niet allemaal wat.
    Even dacht ik: nee, dit is niet leuk, ze laten over zich lopen, ze zijn niet flínk. Het geloof in Jezus maakt een slappeling van je. Maar toen begon Jan:
    "Je zei daarstraks: 'Hé broer', zo maar als een losse opmerking. Zal ik jou eens wat vertellen. Wanneer jij Jezus gaat volgen, word je zíjn broer en ook de mijne, maar niet op een losse manier, maar héél stevig.
    Je gaat niet met een gele en je gaat niet met een rode jurk lopen en niet met een vlechtje en niet met een bloemenkransje. Je hoeft niet huis-aan-huis te bellen met een tijdschrift. Je hóeft niet allemaal van die showerige dingen te doen. Wij hébben iets 'van binnen' en jíj zúlt iets 'van binnen' hebben. Uiterlijke dingen zullen niet nodig zijn."

    Toen dacht ik opeens –heel onlogisch- aan het stuk ijstaart. Ik herinnerde mij ook dat halve flesje advocaat, dat er nog stond.
    Na het smullen gingen ze vrij gauw weg. ER was geen discussie meer. Maar ik hield echt de indruk van een fijne, afgeronde avond. Wat gezegd móest worden, wás gezegd. Er kon heus niets meer bij.
    Samen met Ab heb ik nog lang naar slapende Kim staan kijken......

    11-11-2006 om 19:01 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.6.2 Recapitulatie door Klankvol

    Wat ben ik toch blij, dat ik toen de goede keus deed. Die strijd van toen om die eis van God te verwerken. Eindelijk, de doorbraak: het belijden: “Het is goed, o Almachtige, laat het nieuwe wezen dan meer boven ons geplaatst worden…”
    Toen: de vreselijke scheiding van de geesten en de vernieling van de planeet. Daarna de opbouw, de uiteindelijke schepping van de mens; zijn val… en daarna de steeds op en neer golvende strijd om de mens. Ik heb de mensen leren liefhebben, steeds meer. Altijd maar door trachtte ik het vertrapte overeind te helpen. Wat heb ik meegestreden om toen aan die jonge priesteres in Zuid-Amerika het licht te brengen. Wat een overwinning om die ziel vanuit dat vernederde, vernietigde, verkoolde lichaam te mogen brengen in de veiligheid (1.8.4). God wil de mensen met zijn Heilige Geest geestelijk bevruchten, Hij wil hen heel maken en heerlijk. Ik heb geleerd, hetzelfde te willen als God. Zij boven ons. Zij kinderen, wij bedienden. Het doet geen pijn meer, de gedachte veroorzaakt vreugd. Maar: het lukte niet. Het bleef bij een overwinning hier, een victorie daar. Algehele verloedering konden wij voorkomen, meer ook niet. De basis voor de tegenaanval echter bleef. Jezus kwam, zag en overwon. Ik heb zijn strijd kunnen volgen, adembenemend, onvoorstelbaar. Ik heb die strijd kunnen waarnemen, totdat de nacht zich drie uur lang spreidde over dat gedeelte, dat niet te bevatten was. Toen die woorden: “Het is volbracht…”
    Daarna werd alles anders. Het werd: veel nederlagen, eeuwen van neergang, maar toch: een steeds groeiend leger van mensen, die gingen ontdekken, wie ze waren in Christus. We winnen… we winnen; ik begin aanvoerders te ontdekken onder die zich bewust wordende mensen, officieren voor onze engelen-detachementen.

    Al eeuwen lang heb ik als werkgebied een sector van een grote stad in een land met de mensennaam: Nederland. Schreeuwschrik is de agent van satan in dat gebied. Een heel harde jongen met geslepen raadgevers, adviesbureaus in menigte, verbindingslieden, rechtstreeks met de districtscommandopost; kortom: de duivelse greep op die hele frontsector is prima georganiseerd. Wij engelen echter, winnen ook daar aan kracht. Dat blijkt op dit ogenblik in een segment vol met aardige jongelui vol sluimerende mogelijkheden. Er is daar een vrouw, die uitgesproken officierskwaliteiten heeft: Ilona Verhoeven. Maar ze zou ook officier kunnen worden in het tegenleger, dat de duivel aan het vormen is. Daarom is de strijd om haar ziel ook zo verbeten. Echter: voor Lien Smid zetten we ons toch ook hard in en Carla van Zoelen ligt ons al even na aan het hart.

    Ik heb ze zo lief: Kees Ruitenbeek en Leontien van Oosterlaak en al die anderen. En ik weet, dat via al mijn helpers, raadgevers en verbindingslieden de liefde van God en Jezus uitgaat naar Helma Huigen en Jeroen Westhoven en Corry Bakker. En op dat belangrijke, heerlijke front bereikten we toch een penetratie…!!! Jan Donker en Joke Willems waren de meest bereikbaren. Hun ouders baden onophoudelijk, krachtig, volhardend. Op de draagkracht van die gebeden kamen we soms vlakbij. Toen maakte de vijand die grove fout… hij bracht ze voortijdig tot wanhoop en in hun diepe angst werden ze toegankelijk voor de krachten van Gods licht en liefde. Het hele veld is nu in beweging: we hebben zelfs toegang tot Ilona’s brein. Voortdurend vergaderen we in juichstemming. Het schadeherstel bij Jan en Joke vordert goed; alleen die hartstocht bij hem voor vrouwen; die sluimert nu, maar dat blijft goed uitkijken.

    Bij Lien en Helma en Carla is het eerste renovatiewerk gestart, rond Ilona is de strijd fel, maar de vijandelijke linies liggen zwaar onder vuur. O; ik ben zo blij; nu al; al die kostelijke mensen te zien veredelen; wat zal dat dadelijk worden, wanneer Gods rijk barstensvol loopt met koningen, wanneer elk engelenregiment volledig van mensenkader is voorzien. En: we gaan op pad naar steeds groter vreugde.

    04-11-2006 om 18:58 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.6.1 Evaluatie door Schreeuwschrik

    Wat besta ik toch al weer lang… wat gaan mijn herinneringen bijna oneindig ver terug. Die verre, verre voortijd… je wilt het wegmoffelen, maar toch…; toen die onzinnige keus, waarvoor de vijand ons plaatste, het verbreken van de banden met de ‘verraders’, het samen optrekken met de andere getrouwen. Het aanbiddelijk leiderschap van de ‘Verhevene’ en altijd het grote doel: het wezen, het smerige, in een bed verwekte dier, behoort vertrapt te worden en vernederd en vernietigd en vervuld met onze gedachten en verziekt en verscheurd… zo wil het de Leider. Maar de vijand wil dat wezen laten opstaan. Hij wil het herstellen en het de hoogste eer geven. Hij wil het wezen, die vervloekte mens, heel maken en gezond. Hij wil die mens met zijn geest vol maken en hem boven ons plaatsen.

    Eeuwen en eeuwen – om dat dwaze, bekrompen menselijke woord nu maar eens te gebruiken – woedt de strijd nu al. Eerst waren wij zonder twijfel winnaar met een enkel tegengoaltje. Toen is ‘de vervaarlijke tegenstander’ gekomen. Na zijn gemene inmenging maken wij meer doelpunten dan ooit en toch… we hebben niet alle mensen meer in de houdgreep. Er zijn er, die opstaan en niet meer zijn neer te krijgen. Ze kloppen het stof van het op de grond liggen van zich af. Ze krijgen oog voor de gevaren, waarin ze verkeerden en voor de kansen, die ze hebben. Wanneer er veel van dit soort ellendelingen komen, zullen we naar de hardste middelen moeten grijpen. Als er onder hen zijn zullen, die zich vol zuigen met de geest van de vijand, dan zullen wij ervoor zorgen, dat er anderen verschijnen, die gedrenkt worden met de Geest van de Meester. Sponsvol zullen ‘die van ons’ zijn. Als ze het toch verliezen, zullen we terugkomen… en als wij het dan weer verliezen… neen, neen, niet aan denken…

    Al ‘eeuwen’ lang heb ik als werkgebied een sector van een grote stad in een land, dat de daar wonende menswormen Nederland noemen. De vijand heeft in ditzelfde gebied Klankvol – de walgelijke naam alleen al – gestationeerd. Smerige verrader vol vuile, vuile trucs. Natuurlijk worden wij allebei gesteund door denktanks, begeleidingsgroepen en adviseurs. Maar het veldwerk, waarin we allebei ook weer onze aides-de-camp hebben, is toch voor ons. Grimmige gevechten zijn er geweest. Maar nog nooit was het zo bar als nu. In mijn sector is er een heel bewerkelijk segment met honderden min of meer samenklittende jonge mensen. In het middelpunt daarvan Jan en Joke, vast in mijn handen, ondanks op hen gerichte gebedsbundels.

    Wat is er nu gebeurd? Eén van mijn helpers pest die twee te erg. Ik zeg nog: “Uitkijken nu, pas op voor Klankvol!” Maar mijn assistent zegt: “Hè baas…! Een klein voorschotje; ik weet wel, later kan ik maar aandrinken uit een kelk, altijd maar vol wanhoop en verbijstering; maar ik kán niet wachten”. Ik ben even niet kien genoeg, neem ook een teug… en Klankvol maakt van de gelegenheid gebruik! Hun radeloosheid maakt hen ontvankelijk voor de gebedssignalen en de verrader met één van zijn beste krachten penetreren. Deze twee wezens – in hun terminologie Jan en Joke – keren zich tot de vijand en via hen dringt die vijand diep in een hecht bolwerk door. Lien is natuurlijk direct het haasje – nu ja; dat is wel zo’n flutoverwinning – maar Carla volgt, Kees wordt bedreigd, Leontien krijgt averij en wat het allerergste is… Ilona komt onder het vuur van hun artillerie te liggen! En ten diepste gaat het om Ilona, een officier in spé voor hen of voor ons; al die anderen: voetvolk, belangrijk, maar niet zo super-belangrijk als Ilona.

    Daarbij dan nog het teniet doen van veel goed werk bij Helma, hier en daar nog wat deuken in de linies… Jeroen, Corry; alles bij elkaar: dure slokjes! Natuurlijk op rapport. Verwijten, maar het loopt voor mij nog tamelijk goed af; een speciaal team zal in het bijzonder de situatie rond Ilona bestuderen. Voor Jan is al een leuk plan; we pakken hem via de seks, maar laten hem eerst wat betijen. Het klinkt allemaal goed, maar Klankvol zit ook niet stil. Een adviesgroep staat ook hem bij om het gewonnen terrein vast in de hand te krijgen. O, wat een toestand! Nu, in de actietijd, word ik al gefolterd… hoe zal het dan zijn in de werkeloosheids-eeuwigheid, die komt…

    28-10-2006 om 16:53 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.9 Jan en Joke; deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit allerlei gevaarlijke
    situaties

    Jan: het is voorbij. Het splinternieuwe trouwboekje ligt op tafel. De bezoekers zijn weg...Wat een dag; vanmorgen, we waren nog druk bezig met de voorbereidingen: Paul en Ina met aanhang (2.5.8.1) uit Dordrecht.

    “Jongens, wat zijn jullie vroeg! Ik sta net klaar om naar het station te gaan om pa en ma en Margot te halen”. “Nu ja”, zeiden de meisjes: “Ze wilden wat helpen”. Lief wel, en het kwam goed uit. Lien had opeens wat, kon niet. Ik praatte nog even met Paul. “Zo gek”, zei hij: “Helemaal geen cadeaulijstje. Ach natuurlijk; jullie hebben alles al. Ik kan er maar niet aan wennen, dat jullie zo opeens gingen trouwen. Marian begint nou ook al”. Koos kwam er ook bij, zei: “Ik vind het maar link, ik hoorde laatst van een stel, dat al jarenlang samenwoonde. Toen ze een boterbriefje haalden, ging het mis”. Ik vond het maar een rare opmerking van een jonge snuiter, die ik net voor het eerst zag. Ik wou iets gaan zeggen, had er net uit: “Zeg, doe me een lol...”, maar Paul riep alweer: “Denk er om Jan, geen preek. Wij voelen alleen maar voor koffie en tulband”. Nou, die kwamen er al aan en ik naar het station. Ik dacht wel bij mezelf, tijdens de tocht: als het zo doorgaat, wordt het wel een mooi gekkenhuis vandaag. Maar daarna liep alles weer fijn; die warme handdruk van pa, die klapzoen van ma, jaren van vervreemding vielen weg. Onderweg werd er niet veel gepraat. Thuis echter was er wel gelegenheid voor een babbeltje met ma. “Je bent bij Jezus”, zei ze: “Maar dit soort kerken is nogal wild, eigenlijk zijn het meer sekten. Vind je dat nu niet eng? En telkens is er bij dit soort geloven een splitsing. Zul je dat kunnen verdragen?” Ik stelde haar gerust. Het begon druk te worden, maar ik kon nog net zeggen:
    – dat een levende kerk nu eenmaal als bijproduct kon hebben, dat het er wel eens wild aan toeging;
    – dat ‘sekte’ al een oud woord was (Hand. 28:22). Als er toen een goede zaak mee bedoeld werd, was er toch geen reden om nu aan een slechte zaak te denken;
    – dat scheuringen soms ook wel toonden, wie de volhouders waren (1 Cor. 11:19).

    …En daar golfde de Willems-clan al naar binnen. Een moeilijk ogenblik. Ik kende er niemand van, maar ook hier hartelijke ouders, die gerustgesteld keken, want ik zag er in mijn grijze smoking best uit. Maar dat zal het toch wel niet alleen geweest zijn. Ook hier een gesprek, met mevrouw Willems. Ze zei:
    “Jullie hebben een goede keus gedaan. Overigens stelt een levende gemeenschap van christenen wel hoge eisen. Vrijblijvendheid is er niet bij. Jullie zullen wel eens naar adem snakken bij alles, wat op jullie afkomt. Maar jullie zullen kunnen dragen, wat je zult moeten dragen. God, Die zo goed met jullie is begonnen, zal het werk ook afmaken” (Philipp. 1:6).
    De broodmaaltijd was áf, maar ik zit hier niet om over eten en drinken te schrijven. Het babbeltje van de ambtenaar op het stadhuis was een beetje sneu. Hij had het over ‘prille echtelieden, nieuwe vreugden’, alsof we nog helemaal moesten beginnen. Maar Joke zag er ook zo jong en onschuldig uit in het wit, dat die man vast het verkeerde toespraakpapiertje heeft genomen.

    Daarna naar de kerk. Zoals die Gert preekte! Over de tekst: “Indien uw aangezicht niet met ons is, doe ons van hier niet optrekken”. Er was een volk, dat een lange weg, door duisternis, onwetendheid en onderdrukking achter zich had. Maar nu stonden ze aan het begin van een lichte weg, waarop onwetendheid en onderdrukking weg zouden blijven. Zonder God echter gingen ze niet op stap. Hij alleen was er garant voor, dat zonneschijn, kennis en vrijheid hen blijvend zouden vergezellen. En daarna de toepassing op ons, maar laat Jo dat maar vertellen.

    Ze zongen ons allemaal een zegenlied toe. Ik zag Nancy – zo voor het oog onaangedaan – meezingen. Heel kies had ze Dick maar op school gelaten. Zuster van der Kaa stond haast triomfantelijk te jubelen, zo van: ik heb de kogel door de kerk gejaagd. Broeder Vonk bewaarde zorgvuldig zijn geheim, of hij iets gezegd had of niet, maar ach; alles was toch al opgelost in glorie.

    Daarna de receptie; ik gisteren maar denken, dat ik zou moeten regelen en sussen en nuttig zijn... het liep zó gemakkelijk. Ons hele gezin stond op een gegeven ogenblik schaterend van het lachen bij elkaar, familie anekdotes ophalend, zo van: “Weet je nog, dat Margot een keer zei: ‘als ik moest kiezen tussen de bijbel en honderd gulden, dan koos ik toch de bijbel’ en dat Jan toen zei, dat hij de honderd gulden zou nemen, omdat hij dan altijd nog wel een bijbel van dat geld kon kopen...” Ach; jullie kennen dat wel: gezinseigenaardigheidjes. En gespreksgelegenheden; ze kwamen vanzelf:
    Gijs, nog een beetje stroef:
    “Alles lost zich wel op, hè?”
    “Gijs; ik heb je slecht behandeld, maar ik ben anders en beter geworden, neem je me dat van vroeger niet meer kwalijk?” (2.5.8.6)
    “Nee kerel, beslist niet; wat moet ik overigens anders zeggen tegen een bruidegom”.

    Ina:
    “Jullie zijn gelukkig zeg; laatst las ik een verhaal van iemand, die geregeld dronk van een toverbron en altijd jong en blij bleef. Hebben jullie ook zo’n toverbron gevonden?” (Ps. 36:10).
    “Luister, mooie zus van mij. Het is geen toverbron, maar je drinkt er je wel gelukkig aan (Spr. 14:27).

    Carla:
    “Zeg; kun je hierover nu voortdurend enthousiast blijven. Ik zelf sta zo in lichte laaie en zo is het ook weer over” (Mark. 4:17).
    “Ja! Met dit soort ervaringen ga je door van kracht tot kracht (Ps. 84:4). Ik kan me niet voorstellen, dat het blijvend zou doven... misschien even; maar het vlamt weer op” (Jes. 42:3).

    Margot:
    “En hoe voel je je nu? Heb ik je teveel gezegd van Jezus?”
    “Nog niet genoeg. Ik heb het idee, dat er nog veel en veel meer is” (1 Kon. 10:7).

    Helma:
    “Gaat zo echt alle somberheid over?”
    “Ja; de naam van God is eigenlijk een soort veilige vesting. Wanneer dat donkere komt, behoef je maar in geloof de naam te noemen en het licht komt terug”.

    Ik weet niet, waar ik het allemaal vandaan haalde. De Heilige Geest zei het mij voor.

    Soms hoefde ik geen ‘bijzondere dingen’ te zeggen. Gerard, een broer van Joke, kwam een praatje maken. Het werd een luchtige babbel over zijn studie en zijn sport. Hij wou verder op sommige zaken ingaan, maar heel opmerkelijk: het zat er niet in en het kwam er niet uit.
    Met Ab ook een gesprekje over niemendal, maar het was wel goed zo. Even Frans de hand geschud en geroepen: “Kerel, neem nog een bitterbal”. Ook niet dieper afgestoken. Maar ook dat was oké.

    Daarna het diner: enig, voortreffelijke speeches. Vervolgens leegstromende kamers, geloop op trappen, dichtklappende portieren.

    Lien – toch nog gekomen, Corry en Nancy dapper helpend met allerlei opruimwerk. Daarna ook zij weg. Wij doodop; arm in arm zitten wij zwijgend op de bank.

    Wat hadden jullie nu nog: “Een beetje een laf verhaaltje Jan: allemaal altijd alleen maar lief... anticlimax... niets geen spanning”. Luister: na een spannende zeiltocht meren de jachten af in de haven. De rust in die haven is nodig. Beschouw dit gedeelte nu als een ‘haven’. Het verhaal van Lien wordt afgemeerd met die zinnetjes: “ze had wat, kon niet komen”, en “toch nog gekomen”. Die saaie haven is echter ook een vertrekpunt. Dadelijk gooit Frans de tros weer los, uitgaande van: “Neem nog een bitterbal, kerel...!” Dat is dan wel in het volgende deel.

    En overigens: de wind steekt op, de golven klotsen. Ook voor Joke en mij komt er een nieuw avontuur aan. Joke heeft het sleutelwoord gefluisterd, het verbindingswoord met het volgende deel: “Jan, ik wou iets vertellen van mijn giropas”.

    Joke: wat een dag, wat een gouden dag! Aan het begin Jos en Diana van Daalen nog even aan de lijn. Ze konden vandaag beslist niet. Maar zoals ze ons nog even sterkte toewensten, baden voor de mooie, moeilijke uren, die ons wachtten; daarna konden we er gewoon tegen. Dat was nodig ook, want – moet je rekenen – ik ging pa en ma Donker ontmoeten. Ik had ze wel eens ooit gezien, maar toen ging het zo moeizaam. En Jan had paps en mams nog nooit gezien. Wanneer ik zo nu en dan naar huis ging, was het altijd alleen. Maar toen pa en ma Donker op me toekwamen – ik had wel even een schietgebedje gedaan – was alles direct goed.
    Ik had even een gesprekje met ‘pa’:
    “Kind, wat een dapper idee: in het wit. En heel juist; het oude is voorbij, en alles is nieuw (2 Cor. 5:17). Ook tussen ons; die woorden, die wij toen hadden. Wij zullen best iets teveel gezegd hebben. Bij dezen onze verontschuldigingen”.
    En ik:
    “Ook mijn excuses voor mijn aandeel in het mislopen van dat gesprek. God heeft zoveel van ons achter Zich geworpen (Jes. 38:17).
    “Dan werpen wij ook dat van vroeger nu weg”,
    vulde hij aan.

    Nu ja; dergelijke gelegenheden; iedereen is vriendelijk, soms wel eens op het bloemzoete af, maar dit was toch een open en eerlijk gesprek.
    Toen mijn eigen lieve papa:
    “Jopie, mijn Jopie”,
    zei hij met tranen in de ogen:
    “Ik vind voor deze vreugde geen woorden meer” (1 Petr. 1:icon_cool.gif.
    “Blijf je de Here vasthouden, wat er ook gebeurt? Blijf je op Hem vertrouwen? (Jes. 26:4), ook al probeert alles en alles je van Hem te scheiden?” (Rom. 8:39).

    Bij de broodmaaltijd de hele familie bij elkaar. Ik keek de kring rond. Marian en Koos waren door de Donkers op staande voet aanvaard. Eigenlijk wat zuur; toen Jan en ik gingen samenwonen, was het huis te klein; deze jongelui wonen samen met Paul en Ina en er wordt eigenlijk geen drukte van gemaakt. Nou ja; ik had al een ‘verleden’ .

    De plechtigheid op het stadhuis was een beetje een kale bedoening, maar in de kerk was Gert toch goed op dreef. Hij vergeleek ons met het volk Israël, dat aan het begin van een nieuwe weg met God stond. Ook wij lieten duisternis, onwetendheid en onderdrukking door de duivel achter ons. Als wij werkelijk volhielden om met God te gaan, zouden al die donkerten het licht nooit meer kunnen overweldigen.

    In de ontmoetingsruimte was er een geroezemoes van jewelste. Meneer en mevrouw De Waal maakten nog even een praatje:
    “Wij hebben kinderen, klein- en achterkleinkinderen”,
    zei mevrouw:
    “Maar wij zien ze nooit. Jullie ouders hebben ons echter zo fijn getroost: ‘het was feest’, zeiden ze: ‘hun kinderen waren verloren en gevonden (Luk. 15:24). Als wij zouden volharden om gelovig te bidden (Col. 4:2), zou het ook voor ons feest worden!’”
    Dat was gemakkelijk voor mij. Ik hoefde daaraan niets toe te voegen.
    Dat was even anders, toen Marian bij me kwam staan.
    “Wat zei die dominee dat fijn hè?”,
    begon ze aarzelend:
    “van het donkere dal, dat achter jullie lag (Ps. 23:4). Toch beviel mij iets niet. Ik leef gewoon; wel fijn. Maar toen hij zo sprak, dacht ik opeens: zit ik misschien in zo’n dal vol slagschaduwen... En daarna: kan het ook zijn, dat dit soort mensen je wat aanpraat om je daarna te manipuleren? Wat me zo heel voorzichtig maakt, is iets, dat ik bij een andere gelegenheid heb ervaren. Ik merkte toen, dat dit mensentype toch iets verstards, iets zelfgenoegzaams heeft. Ze hebben zich tot hun eigen schade afgeschermd tegen kritiek. Ze komen zo buiten het leven te staan. Moet ik me dan in hun straatje wagen?”
    Ik heb voorzichtig gezegd:
    “Marian, bij dat manipuleren, daar ben je toch zelf bij. In de komende weken komen er weer duizenden indrukken op je af. Als dit – van vanmiddag – je bijblijft, als het niet weggepikt wordt, alsof er vogels aan de gang waren (Mark. 4:4), dan is het geen manipulatie, maar dan heeft het iets te betekenen. In mijn idee is het trouwens nooit indoctrinatie, maar altijd gewoon simpele waarheid. Laat dat laatste overigens maar, voor wat het is. En verstarren en al die andere dingen... deze man heeft daar – voor zover ik weet – helemaal geen last van”.

    Monica kwam ook bij me:
    “Goed wel”,
    zei ze:
    “Maar ik weiger om mij in een bepaalde richting te laten duwen”.
    Ik wilde wat zeggen, maar het kwam er niet van. Lotty omarmde mij en vertrouwde mij toe:
    “Wat ben je mooi; een ‘roos van Saron’, een ‘lelie der dalen’” (Hoogl. 2:1).
    Nu ja; elk vogeltje zingt, zoals het gebekt is. Zij, noch jullie, noch ik, hebben ooit een lelie-der-dalen gezien. Laten we maar zeggen ‘narcis’:
    “Ik heb veel nagedacht over ons laatste gesprek; dat vertel ik je nog wel”.
    En weg was ze weer, haast wat verlegen. Er was iets aan haar veranderd: ze leek jonger, haar magerheid was verzacht tot iets soepels, iets slanks.

    Maar toen was er de receptie met een gewemel van bezoekers. Obers met dienbladen. Vrolijke mensen. Kees, die riep:
    “Ik heb altijd gezegd, dat ik liever nu genoot dan later. Maar jullie hebben nu schik en jullie hebt het idee, dat later ook te hebben. Toch eigenlijk niet gek zeg”.
    En daar ging hij alweer.
    En Henk:
    “Zo burgerwijfie; ja, ik ben toch gekomen voor de algemene oriëntatie... wat een toestand hè... ik dacht, dat dit soort bourgeois alleen nog in reservaten voorkwam. Ik kwam ze hier echter gewoon in het wild tegen...”
    (hij had het over een paar statige oudsten)
    “Maar even zo goed; proficiat... en denk erom: wanneer je het bestel tot stikkens toe hebt ingeademd, kom dan terug... juist dan kunnen we jullie prima gebruiken”.
    En vort was ook hij.

    Ik zag Gert en Ilona. Ik werd er warm van. Ze liepen hand in hand en leken alles en iedereen vergeten. Naast mij zei Jeroen grinnikend:
    “Ik heb aan de toespraak van die knul een goed ideetje overgehouden. Zo te zien evenwel, houdt hij aan het hele gedoe nog iets veel beters over. Ilona; dat is me nog eens een haas om te strikken!”
    Er zal echter nog wel heel wat water door het IJ stromen, voor ‘van een bruiloft een bruiloft komt’: even later stonden ze als twee kemphanen weer heel vinnig tegen elkaar te praten.

    Karel – Jans vriend – zag ik druk in gesprek met Leontien. Ik gaf Corry en Nans wat instructies mee voor het diner – ze gingen wat eerder weg – en stond juist wat te babbelen met Nel, toen Michiel mijn aandacht vroeg. Nel ging weg met een haastig:
    “Dus je weet het; de Van Daalens komen bij ons speciaal met het oog op Kim”
    en ik kon mijn aandacht aan hem wijden.
    Mijn kleine broertje van twaalf; wat zijn ze leuk op die leeftijd. Al helemaal mens en toch nog met die onbedorven blik in hun ogen. Hij sloeg zijn armen om mij heen.
    “Mijn zus”,
    zei hij:
    “Wat heb ik je lang niet gezien. Maar het is weer net als vroeger, toen je meer thuiskwam”. Zeg, jullie zijn nu echt van Jezus hè? Zou ik ook niet van Hem kunnen zijn?”
    Ik keek hem aan en schrok. Zijn ogen waren nog overwegend licht en open. Toch was er een klein beetje donkerheid in. Opeens zag ik – heel gek is dat – zijn innerlijk: een frisse, jonge tuin. Maar; vlakbij de vijverpartij in het midden: een mestvaalt. Tegelijk zag ik, dat ik mij vergiste bij het idealiseren van twaalfjarigen. De stralende blik was er nog, maar het donker was al bezig erin te kruipen. Daarachter was al een grotere bedreiging (Matth. 6:23). Ik sloeg mijn arm om hem heen... rondom ons was het stil... niemand lette op ons:
    “Wat is er gebeurd? Waarom ligt er midden in jouw gedachten een vuilnisbelt?”
    vroeg ik.
    “Weet je al iets”,
    zei hij:
    “Dan vertel ik het je allemaal. Ik kon altijd zo fijn verlangen naar iets heel moois. Dan hoorde ik prachtige muziek en was ik zo gelukkig. Toen nam een veel grotere vriend me mee, en het waren zulke rare dingen, die hij wilde. Die jongen zie ik nooit meer, maar het verlangen... en het mooie... en die muziek... weg... allemaal”.
    Toen heb ik aan Jezus gevraagd om hem weer schoon te maken. Hij heeft ook zelf iets tegen de Heer gezegd. Daarna brokkelde de stilte rondom ons af. Dat had ook geen seconde eerder gemogen. Mams kwam er aan, vertederd:
    “Mijn oudste en mijn jongste hebben een onderonsje”.
    Hij keek me aan, zo blij, zo zonder duisternis... en toen holde hij weg.
    “Die Michiel”,
    zei mams:
    “een schat van een jong. Wat maken ze nog gelukkig en wat zijn ze nog gelukkig op deze leeftijd”.

    En nu is alles voorbij. Niemand heeft iets gezegd van ‘dat’. En toch: mams heeft het gemerkt. Zulke dingen weet je als dochter. Ze heeft echter niets gezegd.

    Stil zitten we hand in hand op de bank. En toch moet ik nog even iets zeggen:
    “Jan, ik wou iets vertellen over mijn giropas. Ik heb hem al jaren en hij is nog schoon en heel en toonbaar... door dat beschermende laagje erover. Jan; luister: wij zijn brieven van Jezus. Maar zullen wij schoon en heel en toonbaar blijven? Ik zoek naar het beschermende laagje”.

    Hij kuste me:
    “Gekke meid, wie zegt nu zo iets. Maar ‘t is waar; er is meer, maar dat vinden we ook”.


    21-10-2006 om 14:49 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.8 Jan en Joke; deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit twijfels en obsessies

    De twijfel van Frans Montfort
    Jullie hebben nu zoveel gehoord van een hele karavaan mensen. Hier komt toch nog een verslag van de vanouds bekende Jan Donker. Nu zeg je: “En er staat boven: Frans Montfort?” Geduld; die komt straks nog opdraven. Nu eerst dus dat verslagje.

    Van studeren komt op het ogenblik echt niet zoveel. Bende dingen te regelen voor zo’n bruiloft. Daarom heb ik die SPD-studie (2.3.7.3) even op een zacht pitje staan. Nog lang voor het november is. Eens kijken; om tien uur morgenochtend naar het station met de auto. Pa, ma en Margot afhalen. Half elf verwachten we de hele meute Willems. Zes man sterk! Paul en Ina met vriendin en vriend zullen er dan ook wel zijn. Alle gasten worden verwelkomd met koffie en cake. Gelukkig, dat Corrie, Lien en Nancy helpen. Het is natuurlijk wel zo: er is minder te regelen dan bij een gewone bruiloft. Ons huis is kant en klaar: eigenlijk is het iets van niets. Maar toch: al die verschillende mensen bij elkaar. Tegen iedereen echt gemeend vriendelijk zijn (Philipp. 4:5). Zorgen, dat ze het niet te moeilijk met elkaar hebben. Paul – vol ‘rebellie’ – en pa – vol ‘gezag is gezag’ – uit elkaar houden. Ertussen springen, als de vlam in de pan dreigt te slaan. Al die mensen proberen te bereiken, nuttig proberen te zijn voor iedereen. Misschien is er nog wel gelegenheid, om iets goeds, iets opbouwends te zeggen (Ef. 4:29). Je kan toch nooit maar eens weten. Misschien ook krijgt er wel iemand oog voor zijn eigen diepste belang. Ik heb ondervonden, dat leven met Jezus het meest nodige is; wat zou het fijn zijn, als op onze bruiloft... Ho, ho, niets forceren.

    Kijk, een paar weken geleden, zou ik nog driftig geprobeerd hebben, uit deze situatie munt te slaan voor God. Wat is die oude ‘doe het zelf’ mens in mij al op zijn retour. Ik kan rustig zeggen: Heer, ik hoef alleen maar de door U geschapen gelegenheid te gebruiken (Col. 4:5). Ik hoef die gelegenheid nog niet eens zelf te scheppen ook. Zeker zal ik wijsheid krijgen om niet voorbarig te zijn. Ik zal mensen, die voor de vreugden, die God geeft, geen belangstelling hebben, met rust kunnen laten.

    En nu komt Frans. Daar zaten jullie op te wachten. En maar denken: laat Jan nu niet te lang praten: ik wil Frans met zijn twijfels (2.5.8.1). Ik kwam hem tegen, toen ik nog even naar het hotel ging om nog iets voor de receptie te regelen. Hij stevende op mij af:
    “Sorry Jan, dat ik toen wat honds deed. Juist die avond nam er iemand het woord, die het – eigenlijk onbedoeld – over dat contact tussen ons kreeg. Hij zei, dat je iedereen in zijn waarde moest laten. Over niets moest je honend doen. Anders maakte je iets moois kapot in een mensenziel. En toen dacht ik aan jou. Heb ik je bezeerd? Dat zou te dol zijn, want in onze praatgroep keren wij ons juist tegen de harde, kapitalistische orde, die zo bezerend werkt”.

    Hier herkende ik Frans weer, zoals hij meestal op mij en anderen overkomt. Hij wordt wel eens genoemd: ‘Frans met zijn welzijnsroomklopper’. Jullie kent het type wel: altijd bezig met ‘warm, begrijpend invoelen’ op ‘nieuwe menselijke relatiepatronen’, en dat soort praat. Maar hij ging al weer verder:
    “Kijk en dat is het nu juist. Als je niet kapitalistisch wilt denken, word je al gauw op een andere hoop gegooid. Maar ik wil niet in welk vakje dan ook gepropt worden. Twijfel is het wezen van mijn ‘zijn’. Ik zet bij alles vraagtekens. Jij hebt een uitroepteken gezet. Ik zou dat ook wel willen. Maar ik kan het eenvoudig niet. In wezen is mijn levenshouding overigens gemakkelijker dan die van jou. Nu jij ‘ja’ hebt gezegd, moet je wat gaan doen. Ik zeg altijd ‘ja... maar’ en hoef dan ook nooit wat te doen. Toch heb je mij aan het denken gezet. Misschien is het wel de bestemming van de mens om één keer ‘ja’ te zeggen en dan handelend op te treden. Maar daarover heb ik ook weer twijfels”.

    Ik wachtte op een sein van de Heer, of deze gelegenheid ook zijn gelegenheid was. Maar er kwam geen sein. Daarom volstond ik met te zeggen: “Kerel, ik was inderdaad even pijnlijk getroffen. ‘t Is echter al lang over. En morgen ga ik trouwen. Kom gerust op de receptie in ‘Havenzicht’, vijf uur”. En toen kwam er toch een signaal:
    “Zeg hé... maar jij zit tóch in een vakje. Dat van de twijfelaars. Jouw kracht wordt afgetapt naar een eindeloos moeras van vragen en vragen. Eigenlijk ben je zo tot het eind van je leven inactief. Dat is toch jammer, want je bent een ‘clevere’ knaap. Voel je echt niets voor ‘het Antwoord’? Als je zin hebt, kom eens langs. Nog een praatgroep: jij, Joke en ik. En we maken er een ‘doe-groep’ van”.
    Hij liep lachend – mijn woorden wegwuivend – door en ik ging met lichte pas weer verder naar de plaats van de receptie: fijn, nu feest... en morgen... en alle dagen (Spr. 15:15).

    De obsessie van Henk Scholten
    Daag, hier is Joke. Jullie hadden genoeg van mij hè? Lien is het nu helemaal, hoor ik én Carla én Karel... ondankbare lui, jullie. Goed, ik houd het kort. Wat? Jullie wachten op Henk. Ja, direct hoor.

    Druk geweest, de afgelopen dagen! En nog onverwachte verwikkelingen ook. Hendriks, de afdelingschef (2.2.8.6), maakte opeens moeilijkheden: “Nu je dan eindelijk...” (let even op dat pesterige ‘eindelijk’) “cheffin van de zaal bent geworden, kun je niet koud bij het begin met vier dagen huwelijksverlof. Je moet je nog helemaal waar maken”. Maar De Jong heeft het allemaal geregeld en zo ben ik nu vanaf maandag thuis tot vrijdag.

    Bij het winkelen vandaag zag ik Henk nog. Ja hoor, hij is er. Joke – van vier verhalenseries lang – heeft wel mooi afgedaan bij jullie, merk ik. Goed dan; ik zag Henk (2.5.8.3) dus. Hij leek nors de andere kant uit te willen kijken. Er was – naar de mens gesproken – geen gelegenheid. Maar God zei: “Mijn gelegenheid. Zeg iets gezelligs tegen hem”. “Hoi Henk” (hij stond aarzelend stil): “Morgenavond groot feest. Receptie. Jan en ik gaan trouwen. Kom je om vijf uur in ‘Havenzicht’?” Hij grinnikte: “’tuurlijk; ik wil zo’n bezopen bourgeois-troep wel eens meemaken. Als er maar wat te eten en te drinken is. Toch niet alleen vruchtensap hè? Even zo goed fideel van je om niet na te etteren, nu Jan uit het collectief gestoten is. Ik kom”.

    Ik keek hem zo eens aan. Wat was hij star, haast, of hij door iets werd gebiologeerd. En opeens wist ik het: het Marxisme-Leninisme in één van de vele soorten, die er zijn, is voor hem een geloof geworden. Dat geloof echter heeft niet als kern de liefde van Jezus en de liefde voor Jezus. De kern van Henks geloof is een harde, voortjagende macht, een knoet, een stok eigenlijk, die hem afranselt. Daarom is mijn geloof een fontein (Joh. 4:14), het zijne een obsessie. O, wanneer wordt die stok gebroken? (Jes. 9:3). Ik draalde nog even, wist niet goed mijn houding te bepalen. “Wat kijk je me aan”, zei hij, opeens wat grauwerig: “Dat deed Jan ook; mij aankijken. En... zijn hand op mijn schouder leggen. Jullie zijn zo gevaarlijk; en je weet het niet. Zal ik je eens wat vertellen: ik kom niet, morgen, veel te link. Iets of iemand probeert door jullie heen mij los te weken van mijn trouw aan de beginselen. Neen, ik weet het heel zeker; ik kom niet. Maar even goede vrienden hoor. En veel plezier, morgen”.

    Vreemde ontmoeting; maar niet verder over denken nu. Leuk morgen, al die mensen. Ik zie wel een beetje op tegen Jans ouders en mijn eigen ouders. Het is ook zo gek; aan niemand heb ik verteld van Marcel of Annemarie. Niemand heeft er ook maar op gezinspeeld zelfs, na Ilona die ene keer. Ik zou het zo fijn vinden, als die hele huwelijksdag voorbij ging, zonder dat iemand er erg in had. Maar je ouders; die hebben het door. Ach, wat maak ik mij zorgen; het zijn toch allemaal christenen. Zij zullen van zwijgen weten daarover en van luisteren, als ik het verhaal van onze bevrijding vertel. En ik ga het vertellen. De manier, waarop wij uitgered zijn, mag overal bekend worden. Iedereen, die ook het rijk van God probeert te bereiken, zal moed kunnen putten uit onze ervaringen. Ik hoop toch zo, dat ik morgen mensen kan bereiken om te vertellen van Jezus. Ze weten bijna allemaal oppervlakkig het één en ander van Hem, maar het behoort dieper door te breken bij iedereen. Ons kapotte ‘huwelijk’ werd hersteld, al klinkt dat een beetje gek. Want morgen wordt dat huwelijk pas officieel. God wil alles en iedereen herstellen. Ik geloof, dat het bij Hem nu mooi is en dat het later allemaal nog mooier voor ons wordt en nog later: zo onbeschrijflijk prachtig (2 Cor. 12:4).

    Maar goed; ik ga er morgen niet met de botte bijl op in. Ik zal ze met list vangen (2 Cor. 12:16), als het tenminste zo is, dat God, persoon voor persoon, het signaal voor ‘de jacht’ geeft. Och; misschien doe ik ook wel niets; schrei ik wat bruidstranen en laat ik het er verder maar bij.

    Maar nu moet ik naar de keuken en naar de eiertulband

    15-10-2006 om 14:56 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.7 Jan en Joke; deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit onzekerheid en
    fanatisme

    De onzekerheid van Corry Bakker
    Het is nu al weer meer dan een week geleden, dat ik met Jan en Joke meegeweest ben naar hun kerk. Het was vlak, nadat het was uitgeraakt tussen mij en John (2.5.8.icon_cool.gif. Ik ben met dat gaan naar die kerk nóg bezig. Ik zal het je sterker vertellen: mijn leven wordt erdoor veranderd. Dat bemerk ik nu al. Nog maar kort geleden had ik allemaal van die ‘kleine gedachten’. Een ruzietje op kantoor (2.2.8.5), daar zwolg ik in. En over het nieuwe geloof van Joke dacht ik ook ‘klein’. Ik meende, dat het zoiets van ‘langs de huizen colporteren’ was (2.4.6.icon_cool.gif, zonder verdere achtergrond. Joke zei er eigenlijk niet zoveel meer over, dat maakte me soms wat boos – ik ben zeker niet goed genoeg – maar toch ook wel steeds meer nieuwsgierig (2.5.8.icon_cool.gif. Toen ging ze het mij uitleggen. Vanaf dat ogenblik was het, of mijn gedachten ‘groter werden’.

    Je moet wel weten om alles te begrijpen, dat ik allerlei vragen heb, waar ik erg mee zit, bijvoorbeeld: ik denk er nog wel eens over, dat er oorlog komt, of dat er een kerncentrale ontploft: ik voel me dan soms zó onveilig, ongelukkig, onzeker. Thuis zeggen ze wel eens: “Ga toch wat leren, dan bereik je iets”. Dan denk ik weer: waarom zou ik het doen? Dadelijk is er een gekke computer, die een verkeerd sein geeft en dan gaan alle raketten af. Of ze zeggen thuis: “Cor, je moet toch niet buiten allerlei gezonde regels om leven. Haast avond aan avond uit, om drie uur ‘s nachts nog eens thuiskomen, roken, drinken, ‘uit de muur eten’, dat kan toch niet goed blijven gaan?” Maar dan schiet het mij weer te binnen, dat er overal gif wordt neergegooid en dan zeg ik tegen mijn vader en moeder: “Wat zou het! We krijgen tóch allemaal kanker”, en meteen het hele huis vol bonje. Eigenlijk toch ook: kleine gedachten.

    En hoe kwam het nu, dat ik groot begon te denken? De man, die sprak, had een groot antwoord op al die vragen. Wat zei hij? “Wat er ook gebeurt, je hoeft je niet bedreigd of onzeker te voelen. Veel mensen laten zich opjagen door angst na angst. Wanneer er echter boodschappers van God komen, vertelt de bijbel steeds, dat die zeggen: ‘Vrees niet’ (Deut. 1:21). Angst, paniek en moedeloosheid leggen zware gewichten op je schouders. Wanneer je God en Jezus als Gidsen aanvaardt, blijkt, dat hun geboden helemaal niet zwaar zijn (1 Joh. 5:3). Nog nooit heeft iemand zich door gepieker ook maar iets kunnen helpen (Luk. 12:25). Geloof in God echter helpt je over elke muur heen (2 Sam. 22:30). Maak je voortaan niet meer zo druk om al die enge dingen in de krant, van: je mag geen eieren meer eten en spinazie is ook niet goed... enz. Dat heeft allemaal alleen maar tot gevolg, dat je vol wordt van angst en leeg van geloof. Haal het goede uit al die raadgevingen, maar laat de angstpsychose, die mee probeert te komen, buiten de deur (1 Thess. 5:21).

    Was me dat even een nieuw gezichtspunt! Na de preek en na het schokje van die huwelijksafkondiging praatte ik er nog even over met die andere gast van Jan en Joke, een heel lief Indisch meisje. Maar die had weer heel andere dingen gehoord. Typisch hè? In ieder geval vind ik het in de kapel beregoed. Er kwam direct een leuke meid naar me toe, die me uitnodigde voor de jeugd. Weet je, dat ik daar direct naar toe ben gegaan! Van de week al; ik viel wel ‘met mijn neus in de boter’. Ze hadden het erover, dat de gemeente van Jezus Christus echt beschaafd moest zijn. Zij moest een stempel dragen van zorgvuldigheid, stijl, geestelijke hygiëne. Dat stempel behoorde ieder gemeentelid te hebben, ook al was hij of zij nog jong. Het waren moeilijke stadhuiswoorden, maar ik heb ze toch goed onthouden en begrepen. Ik voelde wel, waar ze heen wilden.

    Ik zat te snakken naar een sigaret en wilde wel, dat het afgelopen was om te kunnen inhaleren. Want roken kon je daar echt niet doen. Ik zag bij mezelf een gebrek aan hygiëne, aan zorg voor mijn gezondheid. Ik dacht ook aan de gewaagde grappen, die we in de disco aan elkaar vertelden. Opeens zag ik, dat ik bezig was, erg grove manieren te krijgen. Sprong ik eigenlijk wel zorgvuldig genoeg om met mijn naam en faam? Ruwe manieren behoorden hier niet, ik mocht die hier niet naar binnen smokkelen, ik zou de mensen er mee kwetsen. Trouwens; ik had mijzelf er al mee verwond. Als ik vrij zou komen van het vele roken en van allerlei raar en loos gezwam (Col. 3:icon_cool.gif, zou ik er veel beter voor komen te staan. Ik moest af van dat stijlloze leven. O, ik begreep het allemaal heel best. Maar wat was ik blij, dat ze mij met rust lieten. Ik had veel om over te denken.

    Gisterenmorgen was ik weer in de sam – zo noemde ik het al. Woensdag ben ik er ook. Ik heb hier ook al veel leukere jongens gezien dan John eigenlijk was. Wie weet, wat ik woensdag weer tegenkom. Nu ja; daarvoor ga ik niet. Samen met die Lien – dat Indische meisje – en ene Nancy help ik met bedienen.

    Het fanatisme van Lotty Swagers
    Niet al je complexen heb je zomaar weggewerkt. Neem mij nu; ik weet heel precies:
    – waar ik – geestelijk gezien – vandaag kom;
    – waar ik naar toe ga;
    – waar ik mij op het ogenblik bevind.
    Vanaf het ogenblik, dat ik mij bekeerde, ben ik begonnen om ook anderen tot bekering te laten komen. Ik startte in de omgeving, waar ik toen was en nu nog ben: kantoorafdelingen, waar veel dames werken. Ik ben administratief uitzendkracht en zie veel jonge vrouwen en meisjes. Ik breng ze tot daden. Ik laat ze zien, dat ze niet kunnen, niet willen, niet hebben en niet deugen. Ik neem ze de blinddoek af. En het resultaat? Al verschillenden hebben mij gezegd: “Lotty, dankzij Jezus, kan ik nu wel goed zijn, wil ik het goede van God, heb ik zijn schatten ontdekt en ben ik van hoger kwaliteit geworden. Mijn daden getuigen van nieuw leven. Ik wil nu ook zelf al die dingen vertellen, die jij eerst aan mij vertelde. Iedereen moet dit weten!” Niet, dat al die domme gansjes dat nu zo mooi zeggen. Het komt er echter wel op neer. Ik heb het nu even tot de kern teruggebracht. Nu zult u echter zeggen: “Lotty, je had het toch over een nog niet weggewerkt complex? Waar is dat dan?

    Wel, al ben ik nog zo schatrijk met Jezus: ik heb nog het ‘lievere-jongere-zusje-complex’. Jacqueline, mijn zus, is een jaar jonger dan ik. Al gauw begon ik het van haar te verliezen:
    – spichtig tegen mollig;
    – kattig tegen lief;
    – wit koppie tegen bloeiend snoetje;
    – brilletje tegen stralende oogjes.
    Dat moet ik altijd afleggen. En: ze was ook knapper op school. Tenslotte is ze psychologe geworden en met een psychiater getrouwd. Ik werk via een uitzendbureau. Ik haatte haar, maar zelfs daarin won zij, want ze bleef aardig tegen mij. Ik zou aan mijn haat zijn doodgegaan, als ik niet van Jezus had gehoord en Hem was gaan dienen. Mijn complex is nog niet helemaal uitgeziekt. Er is nog een restje van over: niet gevaarlijk hoor, maar ik houd het in de gaten. Kijk, ik heb Jackie nooit de baas gekund, kan dat nu nog niet. Daarom moet ik mij elke dag bewijzen; ik moet problemen kunnen overzien, overwicht hebben over mensen, beslissend op de levensgang van anderen kunnen inwerken. Mijn gevoel van eigenwaarde is mijn hele leven lang gefnuikt. Nu weet ik zoveel temidden van alle domheid om mij heen, nu bloeit mijn zelfrespect op! U zult zeggen: “Noem dat maar ‘niet gevaarlijk’”. U tilt er te zwaar aan. Ik heb die situatie volledig onder controle.

    Ik ben nog altijd blij, dat mijn vorming door Jezus in hoofdzaak plaats vond via een ‘strenge’ gemeente, waar de lijnen duidelijk worden getrokken. Overwinning over ziekte, zonden en demonen: het zijn daar overzichtelijke, goed afgepaalde begrippen. Je kunt ze vatten, beredeneren, kortom: je kunt ze de baas. Ik kreeg daar mijn tegenwoordige visie en gewapend met die nieuwe overtuiging hernieuwde ik ook mijn contact met Joke, die ik al wel eens eerder ontmoet had. Joke lijkt op Jacqueline, maar niet met het gevaarlijke van mijn zus. Ze is ook jonger dan ik, molliger, liever, blozender. Maar:
    – mollig is bij haar: op het randje van dik;
    – lief is bij haar: op het randje van dom.
    Zij was altijd een Jackie, die ik aan kon. Ik denk, dat ik mede daarom erg op haar was gesteld. Ik vertelde ook haar van Jezus. Later hoorde ik, dat ze Hem aangenomen had. Ik was daar natuurlijk erg blij om. In het diepst van mijn hart heb ik misschien wel eens gedacht, dat ik meer invloed op haar zou krijgen langs deze weg. Dat pakte evenwel heel anders uit.

    Ze ging naar de kapel en kwam onder de invloed van zuster Van Dalen. Dat is wel een goed bedoelende christin, maar weet je, wat díe heeft? Voor haar is het geloof geen legpuzzel met schitterend passende stukjes, ze heeft zelf tegen mij gezegd:
    “Lotty, de stukjes passen niet altijd, zelfs niet volgens de meest gevorderde visie. Gods wetten zijn – ook nu nog – hoger dan onze wegen en zijn gedachten dieper dan onze gedachten” (Jes. 55:icon_cool.gif.
    Ik wierp haar tegen:
    “Maar nu hebben wij toch de Heilige Geest, Die ons tot het diepst van Gods gedachten laat doordringen!” (1 Cor. 2:10).
    En toen kwam het. Ze lachte en zei:
    “Lotty, Lotty, ik weet het, je hebt de Here Jezus lief (2.4.6.icon_cool.gif, aan de oprechten gaat het licht op (Ps. 112:4), maar je moet nog wat tijd hebben. Je zult een keer zien, dat de stukjes niet passen. Wanneer je ze dan in wanhoop aan de Heer teruggeeft, dan pas wordt het een echt aansluitend bouwwerk (Ef. 2:21), maar met het verstand is dat niet te vatten”.
    ... Gevoelsmatig, onbelijnd gebabbel. ... En Joke en Jan kwamen in ‘de kapel’ terecht, met dat soort vage, alles over de boeg van ‘de liefde’ gooiende figuren. Daarnaast is er daarginds ook nog zo’n massa ‘brandhout’. Ik heb ze gewaarschuwd, dat ze het goede koos, maar het beste behoorde te kiezen (2.4.6.icon_cool.gif. Maar ze bleven daar komen. Kijk; en daar heb je dan toch inderdaad zo’n puzzelstukje, dat niet past: hoe kan God toestaan, dat mensen, waarin voor Hem zoveel ‘muziek’ zit, terecht komen op een plaats, waar die ‘muziek’ direct vervormd, afgedempt of zelfs gesmoord wordt!
    ............

    Tot zover had ik de vorige maal verteld. Maar nu ik, na die onderbreking doorga, is het heel anders met mij. Laatst ontmoette ik Joke weer, spuwde echt een beetje mijn gal tegen haar uit. Ze keek me aan; ik kreeg een schok; daar stond Jacqueline!
    – alleen maar mollig, niet dik;
    – alleen maar lief, niet dom;
    – blozend, met stralende ogen.
    En ik; met al mijn bijbelstudieweken; ik stond daar:
    – altijd nog spichtig, kattig;
    – altijd nog witjes en gebrild;
    – en toen spoelde mijn nieuwe zelfrespect ook nog weg.
    Zij was verder met de Heer dan ik; zij was doorgedrongen tot de liefde als kern van het leven; ik had – fanatiekelinge, die ik was – de leer voor die kern aangezien! Zij was ‘knapper’ dan ik. Ik was heel erg geschrokken op dat ogenblik (2.5.8.icon_cool.gif. De kern van die schrik was, dat ik heel duidelijk zag, een geboren verliezer te zijn. Na ‘Jackie één’ was nu ook ‘Jackie twee’ mij boven het hoofd gegroeid.

    De nadreun mocht er overigens ook zijn. Die nacht heb ik zo diep nagedacht, ben ik zo wanhopig geweest, heb ik zo tot God geroepen. Ik had voor Jezus mogen ijveren. Ondanks alle onzuiverheden, alle bij-oogmerken (Philipp. 1:1icon_cool.gif had ik vrucht mogen dragen. In mijn ‘jagen’ had evenwel zoiets onzinnigs, zoiets ongeremds gezeten (2 Kon. 9:20). Dat werd mij zo duidelijk... ik heb gebeden:
    “Heer, ik weet niet meer zo goed, waar ik ben en waar ik heen ga. Ik weet maar één ding: de kattige, hoekige, verknepen Lotty moet weg. Help me toch Heer. Hier is de legpuzzel terug. Wilt U de liefde tot U en tot alle mensen nu echt in mij wakker doen worden?” Jezus, Heer; die negatieve binding aan Jackie is gevaarlijk. ‘Satan, in de naam van Jezus; wég uit die bres; wég uit die ingang’. O God, vergeef me, dat ik de vensters opengelaten heb (Joël 2:9). Jezus; laat mij dan maar een verliezer zijn, als ik U maar mag blijven liefhebben. Ik ben nu echt te moe, te verdrietig, om zo heel dapper te roepen, dat ik met U meer dan overwinnaar ben (Rom. 8:37). Heer; ik hoef niet meer moeilijkheden onder de knie te krijgen en mensen onder mijn beslag. Ik wil anderen niet meer stiekem minachten. Heer, ik ga ook niet meer zitten tobben en vragen over uw doen en laten met Jan en Joke (Jes. 45:11). Dank U God, U legt de puzzel nieuw; alles past; ik zie het U doen; ik kan het niet volgen, maar dat hoeft ook niet”.

    En toen heb ik geslapen. Toen ik wakker werd, voelde ik mij niet meer een gespannen veer, maar zo ontspannen... als... noem eens wat...: een vlinder...? Een jochie, koppiebuitelend in het gras...? Een al zingend bloemenplukkend kindje...? Woensdag ga ik kijken, hoe Joke haar Jan trouwt. Zij gaat nog in het wit ook. Wat slim, wat doordacht. Blozend en mooi zal ze zijn. O, ik hoop toch zó, dat ik niet jaloers zal worden.

    07-10-2006 om 20:25 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.6 Jan en Joke; deel van Jezus plan om mensen te redden uit neerslachtigheid en
    bezorgdheid

    De zwaarmoedige buien van Helma Huigen
    Elke dag lijkt op de andere. Donker, grauwe wolken. Ik houd van dit weer. Zomer en zon irriteren mij. Dat lijkt misschien gek, maar ik ga het jullie uitleggen. Van binnen is het donker bij mij, met grijze, door een storm van rusteloosheid voortgejaagde wolkenflarden. Wanneer het om mij heen ook zo is, vind ik, dat het net lijkt, of alles en iedereen het met mij eens is. Maar… zomer… zon… een blauwe lucht: die herinneren mij eraan, dat ik ‘een beetje raar’ ben.

    In de voorzomer was ik met een stel vriendinnen in Benidorm. Altijd maar licht… en kleur… en bruinen op terrassen… en baden, zonder je af te drogen om nog vlugger te kleuren. Toeren langs boomgaarden vol felgekleurde sinaasappels. Overal het wit van amandelbloesem (vandaar immers: Costa Blanca). Uitbundige mensen; ik – van buiten – het meest uitbundig van allemaal. Maar van binnen: radeloos om alle lekkere bloemengeuren en dat altijd maar buiten ijs eten en sangria drinken. Als concessie dan soms: onder een bontgekleurde, zondoorgloeide parasol. En dan dat terugkomen op Schiphol! Het regende vetjes vanuit een grijzige lucht en ik voelde me… veilig! Het is niet goed, ik weet het, ik ben er al mee bij een psychotherapeut geweest. Het enige, wat ik bereikte was, dat het ziekenfonds niet wilde betalen. Mijn innerlijk klaarde door het gesprek niets op.

    Het geloof: ook al geprobeerd. Liep laatst ergens binnen: een domina stond te jubelen over een frisse, fonkelende, stralende, verlichtende gezindheid, die Jezus in je bewerkte. Ik had al weer gegeten en gedronken. Later sprak iemand mij daar nog aan: “En… werd u wat blij met ons?” vroeg ze. Blij… het woord alleen al. Ik wil wegkruipen in mijn eenzelvige zwaarmoedigheid. “Neen”, ze ik stug: “Jullie willen teveel”. “Wij willen niets bijzonders van u”, hield dat mens aan: “Wij willen u in niets inperken en hebben geen stokpaardjes, waarvoor wij u willen interesseren. Wij willen u helemaal geen ballast meegeven”. En toen keek zij mij zo warm aan, dat ik hier helemaal gek van werd en sloot ze: “Maar als u ballast hebt, dan wil Jezus die van u wegnemen. Zij, die van Hem zijn, willen daarbij helpen. Gaat u daar eens over nadenken!”

    Och, ik vergat het. Ik kwam Jeroen weer eens tegen. Hij is iets boven de dertig. Het is een ongeschreven wet in onze kring, dat je met dertig uit het onbenullige lolmaakleven stapt. Jeroen was nog geeneens dertig, toen hij doelbewust in zaken ging. Nu ja… zaken… voorlopig handelt hij nog hoofdzakelijk in pluche speelgoedbeesten, maar goed; hij is ergens mee begonnen. Het zei ‘klik’ tussen ons, we wonen sindsdien samen. Mijn melancholie moet ik er zorgvuldig onder houden. Die past niet in de wereld, zoals hij die zich tegenwoordig wenst.

    En nu dat etentje met – onder andere – Jan en Joke (2.5.8.7). Zij zeggen, dat ze gelovig zijn geworden. Goed, dat zal dan wel. Naar mijn mening speelt echter ook hun leeftijd een belangrijke rol. Ook zij zijn rond de dertig.
    – Jeroen richt een B.V. op;
    – Jan gaat een boekhouddiploma halen en wettigt zijn verhouding.
    Ze worden allemaal bezadigd en getemd. Ik zou ook wel willen trouwen en bedaren, maar in mij zit het ongetemde beest van de neerslachtigheid. Dat is het verschil tussen hen en mij.

    Die Jan en die Jo… wat vertelden ze fijn, die avond. Net genoeg, ik had niet meer moeten hebben. Opeens was het, of de zon scheen in de pikdonkere nacht daarbinnen. En dit keer was er geen tegenstelling tussen dat licht en mij. Het donker vult wel mijn innerlijk, maar het hoort niet bij mijn wezen. Het is een vreemd element (Rom. 7:17). Dat zag ik opeens zomaar. Die zon hoorde bij mij, dat donker pleegde huisvredebreuk. Daarna kwam er nog een gedachte naar boven: het is een leugen, dat je die duisternis niet kwijt zou kunnen raken, omdat je moeder er ook mee behept was. Je kunt eraf, want die zon past bij jou. Het is je karakter om een kind van de dag en een kind van het licht te zijn (1 Thess. 5:5). Jezus is jouw zon; Hij wil je recht doen. Hij wil je verlichten (Mal. 4:2) en koesteren, tot alle duisternis wijkt.

    Je kunt je niet voorstellen, wat dat betekende:
    – licht, dat door het duister begon heen te breken (Gen. 1:3);
    – ordening, die zich baanbrak (1:6);
    – vaste grond, waar beveiliging was te vinden tegen de kokende golven (Geen. 1:9).
    Daarna begon het weer te miezeren. Het werd echter niet meer zoals eerst. Er was een vogel van de hoop gekomen in mijn hart (1:21). Zijn blijde lied klonk boven de stormvlagen uit. Een groene waas overdekte de grauwheid van de wanhoop (1:12). Ik voelde me niet meer dood van binnen. Er bewoog iets; er leek iets te gaan leven (1:24).

    Mijn bestaan is gekomen binnen een kring van licht.

    Er is een kaart gekomen. Ik ga naar die receptie. Ik wil binnen die lichtkring blijven. Want; al is er dat nieuwe uitzicht, ik kan het niet alleen vasthouden. Nieuwe nevels drijven aan, verbergen de zon weer.

    De bezorgdheid van Jeroen Westhoven
    Kijk; woensdag 3 februari. Hè, wat vervelend, net die vakbeurs. Nu ja; daar moet ‘s middags Wilfred dan maar alleen staan. De receptie is om vijf uur. Neen, ik wil de preek ook horen. Ik ken die hele Gert Buursma niet. Maar: Jan en Joke zijn al zo bijzonder geworden. Hoe interessant moet dan wel een dominee ‘uit die kring’ zijn.

    O ja; even me presenteren. Ik heb samen met Wilfred van Oosten, de B.V. ‘Jewel’ (Jeroen, Wilfred); ‘character toys’, merkspeelgoed zogezegd. Nu ja; met die naamafkorting klopt het niet helemaal. De boekhouding klopt ook niet en de belastingaangiften al evenmin. Maar... anyhow... we doen heel hevig zaken. Wilfreds vrouw, Karin, werkt enorm goed mee in de inkoop. Dat is een reuze steun, want vrouwelijke feeling is in dit werk heel belangrijk. Ik had graag mijn vriendin Helma voor de administratie aangetrokken. Zij komt echter in haar interesse niet verder dan een sneer, dat ik zo in mijn speelgoedbeesten opga, dat ik best met mijn beertje bij mij zou willen gaan slapen. Die Helma... reuze meid, maar er zit haar iets dwars; ze tobt. Hoewel ze het goed verborgen houdt voor iedereen, had ik het altijd al wel in de gaten. Met dat etentje echter gaf ze zichzelf bloot. Jan en Jo hadden ook zó op ons ingepraat.

    Soms denk ik wel eens: ik moest in het zakendoen rugdekking hebben van een geloof. Over tien dagen komt de rijksaccountantsdienst controleren. Wilfred en ik zijn nu allebei al op van de zenuwen. Je hebt andere steun nodig dan de afleiding van een voetbalwedstrijd. Will en ik zijn elke zondag trouwe gasten. Karin jammert wel eens: “Blijf nu bij mij en de kinderen”, maar dan zegt hij: “Helma is toch bij jullie”, en dan gaan we weer. De rechte schik hebben wij er evenwel niet meer in. We worden te zorgelijke zakenlui. Je mag natuurlijk niet aan de gedachte toegeven, dat ‘je het hebt gehad’ ... toch: je jeugd kan je niet vasthouden: het is hard, maar onherroepelijk. Laatst hadden we ons toch weer eens mee laten slepen, loeiden mee in het uitjouwkoor, vanwege de smerige streken van de linksback van ‘de anderen’. En net op dat ogenblik zei Wilfred opeens bedrukt: “Morgen moeten wij omzetbelasting afdragen. Heb jij enig idee, waar wij geld vandaan moeten halen?” En op slag stonden wij allebei met ons innerlijk buiten de brullende meute. “Laten we maar gaan”, zei ik.

    Kijk, dat is nu, wat ik bedoel: voor de moeilijke ogenblikken in het leven van een zakenman zou je een geloof moeten hebben om even een beroep op te doen. Toch eens daarnaar toe; naar die Gert luisteren. Misschien pak ik een ideetje mee.


    30-09-2006 om 16:31 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.5 Jan en Joke; deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit eenzaamheid en
    kwetsbaarheid

    De eenzaamheid van Ilona Verhoeven
    Ik zoek de waarheid. Al zou ik die van het eind van de wereld moeten halen, ik zou erheen reizen. Al zou ik er mijn hele gedachteleven voor moeten omleggen: ik zou het doen (Pr. 1:17). Iedereen behoort zijn of haar mogelijkheden en beperkingen te kennen. Ik heb veel mogelijkheden. Er is echter een beperking. Eén van mijn mogelijkheden is bijvoorbeeld, dat ik razendsnel alles kan doorzien: echt van onecht weet te onderscheiden. Over mijn beperkingen zo dadelijk… Nee; ik wil er vast iets van zeggen: omdat ik met mijn hele hart zoek, ben ik temidden van alle halfzachte ‘franse-slag’-zoekers een eenling. Ik voel me soms zo eenzaam. In mijn passie, mijn gedrevenheid, ben ik volslagen onbegrepen… Het luchtledige, dat me scheidt van alle huis-, tuin- en keukenmensen maakt me soms zo zwak, dat ik zou willen weghollen, terughollen, mij in de massa verbergen. Maar de massa stinkt zo muf. Denk nu niet, dat ik een pedant nest ben. Ik ben heel ‘vlug van begrip’; ik zou best een lief, dom giechelding willen zijn, maar het is mijn aard en misschien ook wel mijn taak om te zijn, zoals ik ben: iemand op zoek naar de zin van het leven (Pr. 1:13).

    Verder dus over mijn mogelijkheden: ik heb dadelijk door, wanneer er vervagend en wollig wordt gebabbeld, zie de onechtheid ervan direct. Ook onder een eerlijk gemeende, oppervlakkige overtuiging, zie ik de werkelijke diepere motieven. De man of de vrouw, die staat te oreren, is zichzelf dikwijls helemaal niet daarvan bewust. Laatst maakte ik daarvan weer een heel duidelijk voorbeeld mee.

    Iemand hield een toespraak over winst maken door ondernemers. Hij zei, dat zoiets een schandaal was. Iedereen zat zogezegd met open mond instemmend te luisteren, want hij meende het echt. Maar ik proefde ogenblikkelijk de naijver: hij wou zelf zo graag winst maken. Wel eens vervelend, zo’n scherpe blik, vooral, wanneer het ook nog eens jezelf gaat betreffen. Laatst hield ik een lezing over het feminisme, zie ik mijn eigen manco zo scherp:
    Je maakt gewoon een afgod van die idee. Is er nu werkelijk kans op, dat deze stroming ooit de vrouw gaat baren, die inderdaad super is? Zou je niet eens ophouden met achter feministische idealen zonder meer aan te draven? Zou je niet eens beginnen met naar de werkelijke vrije vrouw te zoeken? (2.4.6.5).
    Om kort te gaan: mijn hele leven heb ik gezocht naar echtheid. Dat haast verbeten zoeken temidden van al die stompzinnige voortsjokkenden maakte me eenzaam en die eenzaamheid kortwiekte de wijde vlucht van mijn gedachten. Ik merkte echter ook nog eens, dat de kern van wat echtheid leek, altijd en altijd onecht was (Pr. 1:2). Steeds weer: de worm in het klokhuis. Het weten, dat er geen echtheid was, dat ieder ander zich maar bij de neus liet nemen, verdiepte mijn eenzaamheid. Ik ging mij afvragen: wat is het nut voor mij om zoveel inzicht te hebben? Ik wilde mijzelf gaan beperken, niet zo diep meer doordenken, kortom: tegen mijn aard ingaan.

    En toen had ik een gesprek met Joke (2.5.8.6). Ik was verbluft; het volgzame meepratertje, het kritiekloze toejuichertje, was een vrouw van allure aan het worden. In wat ze zei, zaten veel clichés uit haar nieuwe kring; er was een heel verhaal over ‘schaapjes in een kudde’, een zoetelijk, onecht beeld. Dit was echter het opwindende:
    – tot dusverre had ik onder de oppervlakkige echtheid steeds de dieper liggende lariekoek – zo niet erger – bespeurd;
    – nu keek ik razendsnel door alle oppervlakteapekool heen en wat zag ik: het goud van de waarheid, waar ik naar zocht!
    En toen ik meeging naar haar kerk, weer datzelfde: er liepen me daar wat oppervlakkige mensen rond! Maar weer zag ik daarachter in een flits de kern: een gebouw, zo imposant, zo gegrond op edelstenen! (Op. 21:14). Niet, dat al die mensen daar aan die kern deel hadden, maar er waren er in ieder geval enkelen; echtparen Vonk en Van Dalen, met wie ik even sprak, Jan en Joke ook al een beetje… en Gert… Gert Buurma, die gepreekt had. Hij had over Jozef gesproken, dat hadden jullie al van Joke gehoord. Zij kon echter iets niet vertellen; de dubbele ontdekking, die ik deed:
    – ik debatteerde na afloop met hem. Onder onze wederzijdse woordenstroom zag ik het scherper dan bij wie ook: de stralende waarheidskern was er weer en Gert was zich bewust van de schat, die hij met zich meedroeg. Zijn woorden waren soms onvolkomen, maar ‘de schat’ hoorde bij hem en hij hoorde bij ‘de schat’ (2 Cor. 4:7);
    – er sprong een vonk tussen ons over. Deel van mijn eenzaamheid was altijd het alleen zijn: zonder man. Ik wil bij een man horen en ik wil, dat er een man is, die bij mij hoort. Mijn scherpe blik maakte echter, dat elke man tot een mannetje verschrompelde, wanneer ik over een contact nadacht. Gert echter werd niet kleiner en kleiner: ik wist, dat hij het was en ik wist, dat hij besefte, dat ik het was.
    Ik ben er nu. Mijn zoektocht is afgelopen. Ik heb de waarheid ontdekt; een mens kan alleen maar echt mens zijn, als hij of zij door Jezus met God verbonden is. Maar nu ik de waarheid ken, is het mij onmogelijk om er “Ja” tegen te zeggen.

    Zolang ik echter geen “Ja” zeg tegen Jezus, kan ik ook geen “Ja” zeggen tegen Gert. En nu is er ook die uitnodiging voor 3 februari. En uitgerekend Gert houdt de preek. Ze maken het mij wel moeilijk. Maar natuurlijk ga ik.

    De kwetsbaarheid van Karel Hartog
    Ik ben blij met mijn nieuwe situatie hoor! Laat niemand beweren, dat ik niet gelukkig ben! Niemand hoeft te zeggen, dat ik in een harnas wordt geperst. Wanneer ik mij soms inderdaad wat onbehaaglijk voel, dan komt dat, doordat mijn ‘oude mens’ tegenstribbelt. Ja, dat zal het zijn. Met Jezus ben je volkomen gelukkig. Als dat niet zo is, kan het nooit aan Hem liggen, dan moet het aan jou liggen, aan dat deel van je wezen, dat onaangepast is.

    Zeg, ik val zo opeens met de deur in huis, laat ik wat van mijzelf vertellen. Ik ben een dichter; op en top een gevoelsmens. Kleuren kunnen mij van alles doen, muziek raakt mij diep. Ik ben zo vatbaar voor prikkels, daar heb je geen voorstelling van. Jullie begrijpt, dat ook de liefde iets heel hevigs voor mij zou gaan betekenen. Ik had al wel enige ervaringen achter de rug, niet te vergelijken evenwel met wat me overkwam in mijn tijd met Riet. Zij had alles, wat ik niet had, zij miste alles, wat ik wel had. Ze lachte om gedichten en dacht alleen aan geld. Ze trok onverschillig alle kleurcombinaties aan en zwoer bij popmuziek. We waren een tijd samen en ik hechtte mij aan haar. Onze intieme ogenblikken doorleefde ik als zo iets heiligs. En toen kwam de dag, waarop ze zomaar, zonder enige verzachting, tegen me zei: “Je bent een dooie diender met je gemauw over mooie, tere vogeltjes en de donder van de branding: ik heb genoeg van je”. Ik probeerde nog: “Maar Riet; denk nu eens aan onze goddelijke, gezamenlijke ogenblikken”. En zij: “Goddelijk? Voor jou misschien, maar mijn nieuwe vriend Martin, is daarin ook beter!” “Dus?” riep ik, terwijl ik mij weggezogen voelde naar de chaos… “Ja”, zei ze: “Nou dááág”.

    Zoals ik mij daarna voelde, zo ziek, zo vernederd, zo waardeloos. … En toen kwam Jezus in mijn leven. Iemand nam mij mee naar een kerk, waar een mevrouw sprak over de Man, die begrip had voor iedereen. De Man, die elk verdriet kon verdrijven, elke wond kon genezen (1 Petr. 2:24). Als je vermoeid en belast was, kon je bij Hem terecht (Matth. 11:2icon_cool.gif. Jezus had ik nodig, naar Hem had ik gezocht, ik wist het. Hij zou niet lachen om mijn gevoeligheid voor klanken, kleuren, geuren en stemmingen. Hij zou al die eigenschappen kunnen veredelen en gebruiken.

    Argeloos liep ik met mijn ‘mentor’ een gemeente binnen, waar mensen bijeen waren, die Jezus zochten, evenals ik. Alles voelde ik aan, alles bemerkte ik. Ik hoorde ze denken: “Alweer een nieuwe; je verdrinkt er onderhand in; wat dit nu weer voor een typetje is?” Met het weerloze bruin (2.3.7.1) van mijn ogen keek ik in al die hardblauwe en koelgrijze kijkers. Die leken te zeggen: “Pas je aan, pas je aan, ons incasseringsvermogen is niet van elastiek. Speel op de situatie bij ons in”. Later zocht ik hulp bij mijn begeleider en vertrouwde hem toe: “Zijn die de volgelingen van Jezus? Ze zijn net zo hard als Riet!” (want dat had ik hem al verteld). Hij zei begrijpend en ook wel sussend:
    “Nu ja; je moet geen schaap met vijf poten willen. Trouwens; jij hebt ook wel wat af te leren. Jij staat ook nog maar steeds met je toverwoord van vroeger op je lippen. En wat is het eerste, wat je daarna doet? Juist: je yoga-oefeningen. Ergens hebben veel van die mensen dat min of meer onbewust in de gaten. Ze zijn voor dat soort gewoonten – terecht – heel erg kopschuw. Al zijn ze jouw type niet, je kunt toch wel wat van hen leren. Jij hebt in het verleden al te goedgelovig allerlei beslist ongezond geestelijk voedsel verorberd. Dat zal hun niet overkomen. Zij moeten echter weer oppassen voor andere gevaren: sleur, zelfgenoegzaamheid, oververzadigdheid. Dat is overigens niet jouw ‘pakkie an’. Joh, probeer het eens een poosje hier: laat de verkeerde dingen uit je karakter varen. Conformeer je echter niet zo zeer, dat je goede eigenschappen prijs geeft. Je bent uniek! Nu ja, dat is iedereen, maar je begrijpt, wat ik bedoel, dichter! Nu moet ik je een poosje alleen laten tussen heel veel proza. Bel me, als er iets mis gaat”.

    Ik volgde zijn raad, maar gooide met het badwater ook het kind weg. Terwijl ik jullie mijn verhaal vertel, wordt me dat zo duidelijk. Ik onderdrukte de dichter in mij, paste mij overdreven aan, overschreeuwde mijn kwetsbaarheid. Nooit wilde ik meer zo onderuitgehaald worden als toen door Riet. Ik was in een ‘vlugge’ gemeente terecht gekomen, die zwoer bij: opschieten, tempo! Ik werd ook zo’n ‘snelle’ gelovige: zo gauw mogelijk de ‘doop na bekering’ en ‘de doop in de Heilige Geest’. Toen Jan Donker de Heer vond, trachtte ik hem te beïnvloeden op de manier, zoals dat bij ons tot de goede toon hoorde: “Aanpakken jong; niet als een slak op de teerton; kom, kom: je hebt geen honderd jaar de tijd” (2.4.6.8; 2.5.8.7).

    Ik had al steeds de idee, dat ik Jezus niet helemaal goed volg. Nu echter zie ik haarscherp, dat ik op de kortste keren moet overleggen met mijn raadsman. Maar eerst naar die bruilof toe. Jan en Joke zijn nuttig voor mij. Anders was ik er misschien nooit toegekomen om ‘kapel-mensen’ te ontmoeten. Ik wil mijn blik verbreden, iets van hun aanpak zien. Alleen samen met vele gelovigen, ieder weer met zijn eigen partje inzicht, kom je achter het volle geheim van Gods liefde (Ef. 3:1icon_cool.gif.


    24-09-2006 om 16:05 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.4 Jan en Joke; deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit moeilijkheden door
    eigen toedoen en door toedoen van anderen

    De domme diefstalletjes van Leontien van Oosterlaak
    Wat leuk van de week, die kaart van Jan en Joke. De idee hè? Een samenwoning omzetten in een huwelijk. Juist zij. Het gebeurt natuurlijk wel meer, maar van hen had ik het tot voor kort nooit verwacht. Ik zag ze van de week nog, plaagde: “Zeg Jo; trouw je nog in het wit ook?” En weet je, wat ze zei? “Reken maar van yes”. Het was stil aan de kassa, er was even tijd voor een praatje. Ik zei, totaal verbouwereerd: “Maar Joke; dat kan toch helemaal niet. Iedereen weet, dat je twee jaar samen hebt gewoond. Sommigen weten, dat je daarvoor jaren met een ander was. En dan in het wit! Voor mij mag het hoor, maar een heleboel mensen zullen zich bescheuren”. “Luister”, zei ze: “Het was vroeger mijn ideaal om in het wit te trouwen. Ik heb gehuild bij het idee, dat het niet meer kon. Maar nu is Jezus in mijn leven gekomen. Hij maakt alle dingen nieuw (Op. 21:5). Ik heb gebroken met wat er in mijn leven verkeerd was. Dat is van mij genomen. Ik heb er niets meer mee te maken. Dus: in het wit om van Hem te getuigen. Hij heeft immers de superwaskracht, die jullie niet hebben in al jullie rekken, om schoon te maken, wat vuil was” (1 Joh. 1:7).

    Nu zullen jullie zeggen: “Praten jullie zo vertrouwelijk met elkaar?” Ja; sinds die geschiedenis met het tientje, dat ze teruggaf (2.5.8.4), is alles tussen ons veranderd. Ik wist, dat zij het mij door de neus had geboord, maar wat zij niet weet, was… dat ik mijn baas soms ook wel wat lichter maakte. Die nacht, nadat zij dat tientje achterovergedrukt had, heb ik het zo te kwaad gehad. Ik zag opeens, dat ik terugkreeg, wat ik zelf deed (Hos. 8:7). Ik was een bedriegster, die ook weer bedrogen werd. Ik ben van schrik met mijn kruimeldiefstallen opgehouden. En een paar weken later was er een controle vanwege het hoofdkantoor. Een andere caissière werd betrapt en ik kreeg een pluimpje als ‘de eerlijke Leontien’.

    Begrijp je nu mijn verwarring, toen zij dat tientje nog terug kwam brengen ook. Later zijn we vriendinnen geworden. Zij vertelde frank en vrij van haar geloof. Ik heb er verder over nagedacht: dan is er misschien echt wel een God, Die me liefheeft, Die me laat schrikken en zo laat ophouden met stelen. Maar dat andere meisje dan, dat tegen de lamp liep. Had God die dan niet lief? Daar kwam ik niet uit. En ook niet uit de volgende gedachtegang: misschien zou ik het allemaal eens aan mijn baas moeten vertellen, net zoals Joke bij mij opbiechtte. Nee, dat doe ik niet. Wat voor haar gemakkelijk was, is voor mij moeilijk; mijn baan kan er mee gemoeid zijn. Nee; dat potje laat ik maar dicht. Maar in ieder geval: Joke in het wit. Wildeman Jan in een gedistingeerde grijze smoking. Dat moet ik zien!

    Hoe aan Piet en Ans Willems nu eindelijk eens niet de ‘zwarte piet’ werd toegeschoven
    Wel; dat gaat een reis worden: woensdag 3 februari. ‘Ik had mijn wagen volgeladen’: met de vier kinderen behoorlijk vroeg in de auto naar Amsterdam. Ik heb al een stadsplattegrond gekocht om direct de weg te kunnen vinden. Het is gewoon feest bij ons. Ans loopt de hele dag te zingen. Zo even riep ze nog: “Piet, ben je ook zo blij! Onze Joke, die de Heer heeft gevonden… en Jan ook… en nu die fijne orde van een huwelijk. Het kan haast niet waar zijn. En toch: er zijn slechte tijden en er zijn goede tijden (Pr. 3:icon_cool.gif. Dit wordt een goede tijd. Nu ze gaan trouwen, krijgen ze misschien ook wel durf om te denken aan kinderen krijgen. Dan worden we nog opa en oma ook!”

    Ik gun het haar zo. In de afgelopen jaren was er soms veel bitterheid in de beker, die wij in dienst van de Heer hadden te drinken (Matth. 26:39). We hebben jaren als oudsten gewerkt in een gemeente vol met balsturige, vreemde mensen, die onze kinderen choqueerden. Zo is Joke eigenlijk weggegaan en later Gerard. Monica stond ook al op het punt om te verkassen. Toen kwam er in die gemeente opeens een scheuring. Geloof me of niet: Ans en ik kregen de zwarte piet toegeschoven. Het was onze schuld, zei men. Dat was al eens eerder gebeurd. Wij zeggen wel eens zuinigjes tegen elkaar: “Het zal onze bediening wel zijn om telkens als de zondebok de woestijn in te worden gestuurd” (Lev. 16:21). Ditmaal echter draaide het zo vreemd, dat wij opeens overal uitgediend waren. Zo zout hadden we het toch nog nooit gegeten. Maar: we zijn ook hierdoor heen gekomen. Na eerst een tijdje treuren en wonden likken, zijn we begonnen, ons gezin meer aandacht te geven en familiebanden aan te halen. Monica vond de sfeer zo verbeterd, dat ze thuis bleef. Gerard kwam weer thuis wonen. Met Joke echter werd de verbinding nooit meer hersteld. Goed; ze wipte nog vrij geregeld aan – zonder Jan dan – maar contact van hart tot hart was er niet. Wel bleef ze een band houden met haar jongste broer. God is echter God; na zuur volgt zoet, te beginnen met dat telefoongesprek (2.5.8.6). Nog even over die abrupte beëindiging van ons gemeentewerk; eigenlijk een ‘blessing in disguise’.

    Weet je, ik heb me nog een hele tijd schuldig gevoeld, omdat ik niet meer zoveel voor de Heer deed als in de tijd, dat ik oudste was. Tot de idee bovenkwam, dat God niet wilde, dat ik mijzelf ging beschuldigen. Ik leerde de toestand te aanvaarden zoals die nu eenmaal was (Job 2:10). Dat was goed voor mijn gezondheid. Ik leerde alles, wat me dwars zat, nog meer aan God toe te vertrouwen (Ps. 37:5).

    Tot op de dag van vandaag bid ik om weer een nieuwe vorm van activiteit voor Jezus. Ik zoek er ook echt naar. Het komt je niet aangevlogen. Ik klop op Gods deur, want de weg naar een nieuwe bediening ligt niet zonder meer open (Luk. 11:9). Treuren om het feit, dat ik buiten spel ben gezet, doe ik echter niet meer. Samen met Ans houd ik lange vakanties; de verhouding met de kinderen en verdere familie is verbeterd. Eigenlijk zijn dit dagen van voorspoed, waarin wij genieten van het goede (Pr. 9:9). En 3 februari: het is weer één van die fijne hoogtepunten, die we gaan meemaken.

    Wij zijn door deze gebeurtenissenreeks zo getroost. Het is net, of de Heer ons toelacht: “Pechvogeltjes, ‘onderhondjes’: Ik vergeet jullie niet”.


    16-09-2006 om 18:39 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.4 Jan en Joke; deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit moeilijkheden door
    eigen toedoen en door toedoen van anderen

    De domme diefstalletjes van Leontien van Oosterlaak
    Wat leuk van de week, die kaart van Jan en Joke. De idee hè? Een samenwoning omzetten in een huwelijk. Juist zij. Het gebeurt natuurlijk wel meer, maar van hen had ik het tot voor kort nooit verwacht. Ik zag ze van de week nog, plaagde: “Zeg Jo; trouw je nog in het wit ook?” En weet je, wat ze zei? “Reken maar van yes”. Het was stil aan de kassa, er was even tijd voor een praatje. Ik zei, totaal verbouwereerd: “Maar Joke; dat kan toch helemaal niet. Iedereen weet, dat je twee jaar samen hebt gewoond. Sommigen weten, dat je daarvoor jaren met een ander was. En dan in het wit! Voor mij mag het hoor, maar een heleboel mensen zullen zich bescheuren”. “Luister”, zei ze: “Het was vroeger mijn ideaal om in het wit te trouwen. Ik heb gehuild bij het idee, dat het niet meer kon. Maar nu is Jezus in mijn leven gekomen. Hij maakt alle dingen nieuw (Op. 21:5). Ik heb gebroken met wat er in mijn leven verkeerd was. Dat is van mij genomen. Ik heb er niets meer mee te maken. Dus: in het wit om van Hem te getuigen. Hij heeft immers de superwaskracht, die jullie niet hebben in al jullie rekken, om schoon te maken, wat vuil was” (1 Joh. 1:7).

    Nu zullen jullie zeggen: “Praten jullie zo vertrouwelijk met elkaar?” Ja; sinds die geschiedenis met het tientje, dat ze teruggaf (2.5.8.4), is alles tussen ons veranderd. Ik wist, dat zij het mij door de neus had geboord, maar wat zij niet weet, was… dat ik mijn baas soms ook wel wat lichter maakte. Die nacht, nadat zij dat tientje achterovergedrukt had, heb ik het zo te kwaad gehad. Ik zag opeens, dat ik terugkreeg, wat ik zelf deed (Hos. 8:7). Ik was een bedriegster, die ook weer bedrogen werd. Ik ben van schrik met mijn kruimeldiefstallen opgehouden. En een paar weken later was er een controle vanwege het hoofdkantoor. Een andere caissière werd betrapt en ik kreeg een pluimpje als ‘de eerlijke Leontien’.

    Begrijp je nu mijn verwarring, toen zij dat tientje nog terug kwam brengen ook. Later zijn we vriendinnen geworden. Zij vertelde frank en vrij van haar geloof. Ik heb er verder over nagedacht: dan is er misschien echt wel een God, Die me liefheeft, Die me laat schrikken en zo laat ophouden met stelen. Maar dat andere meisje dan, dat tegen de lamp liep. Had God die dan niet lief? Daar kwam ik niet uit. En ook niet uit de volgende gedachtegang: misschien zou ik het allemaal eens aan mijn baas moeten vertellen, net zoals Joke bij mij opbiechtte. Nee, dat doe ik niet. Wat voor haar gemakkelijk was, is voor mij moeilijk; mijn baan kan er mee gemoeid zijn. Nee; dat potje laat ik maar dicht. Maar in ieder geval: Joke in het wit. Wildeman Jan in een gedistingeerde grijze smoking. Dat moet ik zien!

    Hoe aan Piet en Ans Willems nu eindelijk eens niet de ‘zwarte piet’ werd toegeschoven
    Wel; dat gaat een reis worden: woensdag 3 februari. ‘Ik had mijn wagen volgeladen’: met de vier kinderen behoorlijk vroeg in de auto naar Amsterdam. Ik heb al een stadsplattegrond gekocht om direct de weg te kunnen vinden. Het is gewoon feest bij ons. Ans loopt de hele dag te zingen. Zo even riep ze nog: “Piet, ben je ook zo blij! Onze Joke, die de Heer heeft gevonden… en Jan ook… en nu die fijne orde van een huwelijk. Het kan haast niet waar zijn. En toch: er zijn slechte tijden en er zijn goede tijden (Pr. 3:icon_cool.gif. Dit wordt een goede tijd. Nu ze gaan trouwen, krijgen ze misschien ook wel durf om te denken aan kinderen krijgen. Dan worden we nog opa en oma ook!”

    Ik gun het haar zo. In de afgelopen jaren was er soms veel bitterheid in de beker, die wij in dienst van de Heer hadden te drinken (Matth. 26:39). We hebben jaren als oudsten gewerkt in een gemeente vol met balsturige, vreemde mensen, die onze kinderen choqueerden. Zo is Joke eigenlijk weggegaan en later Gerard. Monica stond ook al op het punt om te verkassen. Toen kwam er in die gemeente opeens een scheuring. Geloof me of niet: Ans en ik kregen de zwarte piet toegeschoven. Het was onze schuld, zei men. Dat was al eens eerder gebeurd. Wij zeggen wel eens zuinigjes tegen elkaar: “Het zal onze bediening wel zijn om telkens als de zondebok de woestijn in te worden gestuurd” (Lev. 16:21). Ditmaal echter draaide het zo vreemd, dat wij opeens overal uitgediend waren. Zo zout hadden we het toch nog nooit gegeten. Maar: we zijn ook hierdoor heen gekomen. Na eerst een tijdje treuren en wonden likken, zijn we begonnen, ons gezin meer aandacht te geven en familiebanden aan te halen. Monica vond de sfeer zo verbeterd, dat ze thuis bleef. Gerard kwam weer thuis wonen. Met Joke echter werd de verbinding nooit meer hersteld. Goed; ze wipte nog vrij geregeld aan – zonder Jan dan – maar contact van hart tot hart was er niet. Wel bleef ze een band houden met haar jongste broer. God is echter God; na zuur volgt zoet, te beginnen met dat telefoongesprek (2.5.8.6). Nog even over die abrupte beëindiging van ons gemeentewerk; eigenlijk een ‘blessing in disguise’.

    Weet je, ik heb me nog een hele tijd schuldig gevoeld, omdat ik niet meer zoveel voor de Heer deed als in de tijd, dat ik oudste was. Tot de idee bovenkwam, dat God niet wilde, dat ik mijzelf ging beschuldigen. Ik leerde de toestand te aanvaarden zoals die nu eenmaal was (Job 2:10). Dat was goed voor mijn gezondheid. Ik leerde alles, wat me dwars zat, nog meer aan God toe te vertrouwen (Ps. 37:5).

    Tot op de dag van vandaag bid ik om weer een nieuwe vorm van activiteit voor Jezus. Ik zoek er ook echt naar. Het komt je niet aangevlogen. Ik klop op Gods deur, want de weg naar een nieuwe bediening ligt niet zonder meer open (Luk. 11:9). Treuren om het feit, dat ik buiten spel ben gezet, doe ik echter niet meer. Samen met Ans houd ik lange vakanties; de verhouding met de kinderen en verdere familie is verbeterd. Eigenlijk zijn dit dagen van voorspoed, waarin wij genieten van het goede (Pr. 9:9). En 3 februari: het is weer één van die fijne hoogtepunten, die we gaan meemaken.

    Wij zijn door deze gebeurtenissenreeks zo getroost. Het is net, of de Heer ons toelacht: “Pechvogeltjes, ‘onderhondjes’: Ik vergeet jullie niet”.


    09-09-2006 om 19:11 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.3 Jan en Joke, deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit jeugdtrauma’s en
    pijn over nog niet verhoorde gebeden

    Het jeugdtrauma van Margot Donker
    Ik heb de kaart van Jan en Joke om- en omgedraaid. En terwijl ik dat deed, gingen er allemaal combinaties door mij heen van namen van mannen en vrouwen. En mijn naam altijd alleen. Nu denken jullie misschien: daar komt weer een jammerklacht: mis poes. Ik vind het niet erg. Dat heb ik eigenlijk altijd al gehad. Dat ‘eigenlijk geen levenspartner nodig hebben’. En toch: één keer had ook ik een ‘partner’ schreeuwend nodig. Gek hè? Ik had (en heb) een prachtig leven. In de tijd, dat ik mijn tekort bewust werd, had ik als beroep het voorbereiden van vakantiereizen. Ik kwam overal, zag veel, en toch: ik had een onvoldaan gevoel. Om in mijn religieuze behoeften te voorzien, was ik antroposofe, maar het gaf me niet dat, wat ik werkelijk wenste. Ik wilde iets doen, iets betekenen voor mijn medemensen, voelde mij zo leeg. Natuurlijk doen de antroposofen een heleboel, maar het was niet, wat ik zocht. Ik zocht Jezus, ik behoorde naar mijn innerlijke wens, bij Hem te zijn. Tussen Hem en mij was echter een onoverkomelijke barrière.

    In mijn kinderjaren had ik veel goede dingen over God en Jezus gehoord, thuis en op school. “Daar ruist langs de wolken”, was mijn liefste versje. U zult zeggen: “Wat was dan het probleem? Je wílde, je omgeving moedigde je aan. Kant en klaar om Jezus te volgen”. Er kwam mij echter iets in de weg. Er groeide een versperring. Op zondagschool was er iemand, die het altijd maar over ‘de hel’ had, pure bangmakerij. Die woorden besmetten mijn gevoelige kinderzieltje met zwarte zweertjes van ‘me bedreigd voelen’. Later smolten al die zweertjes samen tot een koortsende, etterende wond van agressie tegen Jezus, die ik eigenlijk lief had! Ik wilde het goede, maar moest het kwade doen (Rom. 7:21). Ik ging denken, dat ‘christendom’ en ‘terroriseren met angst voor de hel’ één en dezelfde zaak waren. Ik zag toen nog niet, dat het begrip ‘hel’ maar een deel van de christelijke totaalvisie uitmaakt. Ik weet nu, dat je veel kwaad sticht, wanneer je dat begrip buiten alle proporties opblaast. Toen had ik dat echter nog niet door. Ik doorzag niet, dat mijn agressie een besmetting was, ontstaan door de averechtse werking van ‘genoten onderricht’.

    Uiteindelijk werd toch op een keer alles duidelijk. Die barrière, die verschansing, werd toen in hoofdzaak opgeruimd (2 Cor. 10:5). Tot op de huidige dag ben ik samen met God bezig met het wegwerken van het nog resterende puin. Want ik had door die lange tijd van misverstand al heel wat tijd- en conditieverlies opgelopen. Nu ja, die jaren zijn niet blijvend verloren, ik krijg ze allemaal vergoed.

    Hoe ging dat wegschuiven van die barricade nu in zijn werk? Bij mijn zoeken naar de waarheid kwam ik een fijne groep mensen tegen, die van God en Jezus vertelde op een nieuwe manier. Ik was al een tijd in hun kring, toen het tot een echt bevrijdend gesprek kwam. Ik vertelde hun van mijn jeugdtrauma’s en latere gedachten over dat begrip ‘hel’. Ik biechtte op, dat die overleggingen zelfs nog op dat ogenblik mijn verhouding tot Jezus vertroebelden. In mijn komen tot Hem zat nog een element van angst: als ik niet kom, wordt Hij kwaad! Zij wierpen mij tegen, dat God en Jezus niet door bedreigingen de mensen tot Zich trekken. Zij doen dat, door hun heerlijkheid en macht te tonen.

    “Van God gaan alleen maar goede, positieve dingen uit” (Jac. 1:17), vervolgden zij: “Als zijn wil werkelijk altijd kon gebeuren, ging er niemand de vernieling in” (1 Tim 2:4). En zij besloten: “Denk nu niet meer zoveel aan dat vroeger zo overdreven belichte onderwerp. Probeer maar liever zoveel mogelijk mensen te bekeren tot God, die goed is (Ps. 25:icon_cool.gif en tot Jezus, die een Vriend is (Joh. 15:15). Dat was toch ook de inhoud van de profetie, die onlangs over je werd uitgesproken? Die profetie wil je toch waarmaken; je wilt je er toch naar richten?” (1 Tim. 1:1icon_cool.gif.

    “Ja”, antwoordde ik: “Maar hoe leg ik dat nu aan? Iedereen liep uit, wanneer Philippus ergens kwam (Hand. 8:6), maar naar mij komt niemand kijken”.

    “Wel”, zei één van de oudsten: “Tegen Mozes werd gezegd: ‘Wat heb je in je hand’ (Ex. 4:2). Nu, dat was een herdersstaf, zoals iedere ‘vakgenoot’ die wel had. Met die staf gingen echter grote dingen gebeuren (Ex. 7:9, enz., enz.). Wat heb jij in jouw hand behalve je geloof? Een baan met een loon. Besteed een deel van dat salaris, een tiende bijvoorbeeld (Mal. 3:10) om zielen voor Jezus te winnen. Dan heb je alvast een uitgangspunt. Dan begin je al een beetje te werken in de oogst van God”.

    Nou, en zo ben ik van start gegaan. Ik leerde het offertje brengen van iets minder mooie jurken kopen. Ik wendde, wat ik had – geloof en geld – aan voor het koninkrijk van God. In mijn karakter ontwaakten allerlei nooit vermoede bekwaamheden. Hinderlijkheden stierven af:
    – ik merkte, dat ik boeiend begon te spreken;
    – een zekere hautainheid, waar bijvoorbeeld Joke als de dood voor was (2.2.8.7) verdween;
    – een soort gewiekstheid, die wel eens als valsheid werd uitgelegd door Jan (2.2.8.3) en Paul (2.5.8.1) smolt weg als sneeuw voor de zon.
    Ik durfde best mijn gezicht eens te verliezen, al viel het in het begin echt niet mee. Ik denk bijvoorbeeld aan die keer, dat ik – uitgerekend door Joke – vernederd werd (2.2.8.7). Ik ontving steeds meer van de Heer. Twee talenten werden er vier. En nu: Joke bekeerd, Jan bekeerd, vragen aan God in de gemeente om een zegen over hun huwelijk. God helpt hè, maar door hun ervaringen bemoedigt Hij ook mij. Met nog meer vuur ga ik door met puinruimen.

    De gebedsverhoring van Fred en Wilma Donker
    Maandagavond werd ik opgebeld. Ik zal dag en datum – 25 januari – nooit vergeten. Het was Jan, mijn oudste. De jongen, waar ik zulke grote verwachtingen van had (Gen. 49:3). Ik had gewild, dat hij dominee werd en antirevolutionair voorman. Hij werd atheïst en revolutionair voorman. Nooit belde hij meer op. Nooit deed hij eens die oversteek vanuit Vlissingen. Nu ja, die ene keer dan met Joke, maar dat bezoek werd bepaald geen succes. We hadden het er zo moeilijk mee, dat ze zomaar wat hokten; dat overschaduwde het gesprek. En verder zagen we hem eigenlijk alleen nog maar een keer op de t.v. Gefilmd als aanvoerder bij een straatrel. En nu die totale verrassing: “Pa, morgen ligt er een brief door de deur. Moe en u worden daarin uitgenodigd voor ons huwelijk op woensdag 3 februari. Er staat een bijbeltekst op de kaart. Joke en ik hebben ons bekeerd”. Hij zei nog veel meer:
    – over de eenvoud en de puurheid van de boodschap van de liefde van God en Jezus;
    – over de velen, met wie hij en Joke nu de Heer dienden;
    – dat hij spijt had, dat hij ons verdriet had gedaan, maar dat hij van nu aan blijdschap wilde verspreiden;
    – hoe hij deze gelegenheid om Jezus te gaan dienen zag als de grote herkansing.
    Maar toen werd het Wilma gewoon te veel. Ik moest haar wel de telefoon geven. Zoals ze dat riep: “Jan, jongen, heeft Jezus nu ook voor jou de naam boven alle naam? Daar heb ik voor gebeden; al… die… jaren. Vertel toch eens, hoe alles is gegaan!” Ze luisterde intens, zei alleen een keer: “Oprechte bekering houdt berouw in”. Later, toen ze de telefoon had neergelegd, straalde haar gezicht. “Fred”, zei ze: “God brengt een keer in ons lot. We hebben de naam van Jezus aangeroepen voor al onze kinderen. Margot is al weer bijna een jaar in zijn kudde. Nu Jan en Joke. Wat zei die jongen dat fijn: ‘Ma, ik praatte mijn hoofd heet op vergadering na vergadering, maar mijn hart was zo verkleumd. Nu is mijn hart warm en mijn hoofd is koel. O ja ma, dit moet ik u ook beslist zeggen: ik heb berouw, dat ik u heb laten huilen’”.

    Die avond hebben we lang hand in hand gezeten. De t.v. was uitgebleven. We dachten aan ons innerlijk. Wat was het gewond geraakt door alle lang ‘onverhoord’ gebleven gebeden (Spr. 13:12). En toch was God al direct met de verhoring begonnen (Dan. 10:12). Maar er was tijd nodig. Nu echter stonden onze harten ‘in volle bloei’ door wat we, eerst van Margot en nu weer van Jan gehoord hadden (Spr. 13:12). Allebei hadden we nu geloof voor Paul en Ina (2.5.8.1). Het was een avond met een sterretje. En: we verwachten een dag met een ster. 3 februari: heel vroeg op de pont. Met de trein naar Rotterdam. Daar komt Margot er in, dan samen verder naar Amsterdam. God voorziet in alle behoeften (Philipp. 4:19).

    02-09-2006 om 16:34 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4.2 Jan en Joke: deel van Jezus’ plan mensen te redden uit verwardheid en
    materialisme

    De verwardheid van Carla van Zoelen
    Moet je toch horen, wat er vandaag door de bus lag: “Jan Donker, Joke Willems: twee zijn beter dan één en een drievoudig snoer wordt niet spoedig gebroken (Pr. 4:12)”. Wat was dat toch allemaal. Nee zeg: gaan ze nog trouwen ook. En al gauw. Woensdag 3 februari. En het is al woensdag 27 januari; dus over net een week!

    Ik stond met die kaart in mijn hand na te denken; jas nog aan, boodschappennetje naast me, zo van kantoor. Zij gingen trouwen en ik was alleen. Kees weer weg, omdat ik over Jezus bezig bleef (2.5.8.2). Kan ik het helpen, dat het me zo boeit. Dat is overigens een trekje van mij. Ik was eens een keer erg in voor de Soefi-beweging. Ik wist er niets van, ik had er alleen een paar enthousiasten over gehoord. Toch was ik er propaganda voor aan het maken van jewelste. Tot het opeens weer verveelde en toen praatte ik er nooit meer over. Zo bezien, was het weer één van mijn grillen, die mij warm deed lopen, nu door het enthousiasme van Jan en Joke. En wie raakte ik kwijt: Kees. En dat juist, nu ik ga bemerken, dat ik hem liefheb!

    En wat doet Jezus, nu ik voor Hem – onbedoeld – dat offer bracht? Niets; helemaal niets: net zo min als de Soefi-beweging per saldo iets voor me deed. Ik ben ook nog steeds bang in het donker. Kees pakte Hij mij af, maar mijn angst mocht ik houden! “Hij is licht, er is helemaal geen donkerte in Hem”, zei Joke. Hoe kan Hij dan toestaan, dat een in Hem geïnteresseerd iemand geplaagd wordt door duisternis? Dat klopt toch niet! “Hij is zo geduldig”, zei Jan: “Hij wacht, tot iedereen, die maar komen wil, ook gekomen is!” Klopt ook niet. Ik wil dolgraag naar Hem toe. Maar Hij doet niets om de moed erin te houden. “ Hij brengt het offer van het lange wachten op ons” (Jan). Ook niet waar! Ik breng het offer van het lange wachten op Hem. Ach wat; ik laat het gewoon weer gaan.

    “Heer, ik blijf doorgaan met wachten, ook al zegt U niets. Ik kan het al niet meer missen om tegen U te praten, ook al praat U nooit en nooit terug”.

    Nadat ik zo even had gestaan, heb ik mijn jas uitgedaan, mijn boodschappen opgeborgen; zo moe, zo moe… tot ik er opeens erg in kreeg: “Hé, ik heb geen zin in een borreltje; al dagen lang niet. O gunst; ik ben eraf. Hij laat me toch niet helemaal in de kou staan”. En opeens was daar ‘het durven’ weer, dat deze ‘bevlieging’ zo anders maakte dan alle eerdere: wat; ‘niet helemaal’? … ‘Helemaal niet’ zal je bedoelen. En ik wist het heel zeker: vanavond slaap ik met de grote lamp uit; alleen het heel kleine nachtlampje aan. En alle stemmen, die zeggen, dat ik niets van mijn leven gemaakt heb: stil. Ik wil jullie praatjes niet meer horen, dat God en Jezus daarom niets met mij te maken zouden willen hebben.

    Wat gebeurt er? God heeft iets tegen mij gezegd. Het grote zwijgen is voorbij! Hij sprak tegen mij door mijn ‘moeten drinken’ weg te nemen. Hij sprak tegen mij, door mijn angst voor het donker bijna helemaal weg te doen. Nu alleen Kees nog terug. Ik ga dit allemaal aan hem vertellen. Het hóórt toch ook eigenlijk. Als God mij zo blij wil maken, kan Hij hem toch ook blij maken? Je mag toch eigenlijk niemand onkundig laten (1 Cor. 12:1)… dan Kees ook niet! Weet je wat; ik bel hem op. De kaart is immers aan mij en aan hem geadresseerd. Ik doe heel neutraal. Als God zijn houding aan het veranderen, is, merk ik het wel. “Hallo Kees, hier Carla. Zeg, er is nog wat post hoor, van Jan en Joke aan ons beiden aan mijn adres. Ze wisten natuurlijk niet, dat je was weggegaan. Ze trouwen op 3 februari, twee uur stadhuis, drie uur in de kapel, vijf tot zeven is de receptie in hotel ‘Havenzicht’. Heb je het? Nou daaaag”.

    Zo… zo koud als een steen. Dat komt hard aan. Misschien had ik dat ook niet moeten denken over God en de veranderende houding van Kees. “Sorry Heer; het moet nog zo wennen. Wilt U het allemaal maar goed maken Heer… met Kees, Heer. Ik heb hem lief. Ik geloof, dat U ook naar hem omkijkt”.

    Het materialisme van Kees Ruitenbeek
    Nou, jullie hebben het al gehoord hè? Weer weg bij Carla. Het was niet om te harden. Had het er maar over, dat Jan en Joke haar ‘de weg gewezen hadden’, dat ze mij nu ook moest ‘gidsen’, dat ze anders ‘God teleurstelde’. Die meid is direct zo fel hè… en het is altijd maar een strovuurtje: zo aan, zo uit. Ik ben niet onwillig om naar iets redelijks te luisteren, heus niet. Maar hier werd ik gewoon ibbel van. Te denken, dat ik meer van deze dingen weet dan zij. Ik mag dan ‘een boertje van bûten’ zijn, zoals zij me soms wel eens plaagt, maar dat ‘boertje van bûten weet wel wat. Ik had in dat dorpskerkje van mij vroeger best mijn oortjes open. Ook heb ik toen heel duidelijk gehoord, dat christenen een brief zijn van God aan de andere mensen. Die brief, moet je dan echter ook wel kunnen lezen. Nou, Carla is absoluut onleesbaar. Ze ving iets op bij Jan en Joke en bracht dat in verband met een jeugdherinnering. Toen begon ze zich weer eens op te winden. Weer zo’n bui van ‘de klok horen luiden, maar totaal niet weten, waar de klepel hangt’. Ik zelf weet heel best van ‘de hoed en de rand’, maar ik heb doelbewust gekozen. Mijn lijfspreuk is al jaren lang: ik heb liever het vlees dan de benen. Joke met haar ernstige overtuiging bracht mij even van mijn stuk, maar om Carla lach ik. Zij weet immers in de verste verte niet, waarover zij praat.

    Ze ging na haar kennismaking met het geloof gewoon door met schelden op mij. Dat deed ze vroeger al, maar nu – met dat christelijke gedoe erbij – was het niet meer om aan te horen. Daarom ben ik weer weggegaan, hoewel het – afgezien van de streken – een heel geschikte meid is. Ze moet dit nog leren, dat het niet allereerst zit in praten, maar in je houding. Je moet een ander net zo behandelen, als je zelf zou willen worden behandeld (Matth. 7:12). Ik zeg dit als bewust buitenstaander, maar ik weet tenminste, waar ik het over heb. Aan dat inzicht schort het nu die gekke griet. Al haar zenuwen reageerde ze af, door rot tegen mij te doen. En dan: opeens weer zeggen, dat ze geloofde, dat God haar van al haar wonden en beschadigingen zou herstellen. Is het een wonder, dat je dan je koffer pakt? Blij, dat ik mijn eigen kamer had aangehouden!

    Zo net belde ze op. Ik kwam juist van mijn werk. Zij vertelde, dat Jan en Joke gaan trouwen en dat ik volgende week woensdag in de kerk of op de receptie wordt verwacht. Ze was heel kalm, geen poespas, zakelijk.

    En nu is het al weer donderdagavond. Veel, veel gebeurd. Ik belde haar op met een smoesje, waar het precies was – weet ik natuurlijk wel – maar ik wou ze weer even horen. Weet je, wat ze zei?

    “Kees; ik heb zoiets fijns meegemaakt met Jezus…” … Daar ging ze weer! “Ik vertrouwde, dat ik door Hem alleen met een klein lichtje aan zou kunnen slapen en weet je, wat er gebeurde? Ik durfde het helemaal donker te hebben!”

    En ik: “Nou, dan heb je me helemaal niet meer nodig hè? Is dat even leuk!

    En zij weer: “Luister lieverd; ik heb vandaag Joke opgebeld op kantoor, zij zit in en kamertje apart; heeft promotie gemaakt, kon even ongestoord naar me luisteren. Ze zei, dat ik jou helemaal verkeerd had aangepakt. Ik mocht niet denken, dat jij alles wel kon hebben. Het was fout, om jou zonder enige rem te gebruiken als wrijfpaal voor al mijn humeurtjes. En over het geloof: het zou veel beter voor me zijn om echt de bijbel te gaan lezen en van iemand les te krijgen dan maar wat te kakelen als een kip zonder kop. O Kees! Wat ben ik een sufferd; je bent toch niet boos op mij?”

    “Och nee; boos niet”, heb ik gezegd. “Maar weet je, wat je doet: probeer het nu eens voorlopig tot woensdag allemaal een beetje op een rijtje te krijgen voor jezelf. Ik bedoel, wat je zonet zei: je houding tegenover mij, je aanpak van dat geloof”.

    “Dus je komt vannacht niet hier slapen?”, zei ze kleintjes.

    “Nee”, heb ik teruggezegd: “Ik denk, dat het beter is dat we in ieder geval zeker nog minstens een week vakantie van elkaar hebben”.

    Toen heb ik maar opgehangen. Heel gek; ik verlangde naar haar, maar ik kon het niet opbrengen om nu gelijk weer in die zenuwensfeer, die om haar hangt, te duiken. Laat haar nu eerst maar eens een weekje betijen.


    26-08-2006 om 19:21 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.6.4 Jan en Joke, deel van Jezus’ plan om mensen te redden (gedachte)

    – uit wanhoop en verdriet (2.6.4.1);
    – uit materialisme en verwardheid (2.6.4.2);
    – uit jeugdtrauma’s en pijn over nog niet verhoorde gebeden (2.6.4.3);
    – uit moeilijkheden door eigen toedoen en door toedoen van anderen (2.6.4.4);
    – uit eenzaamheid en kwetsbaarheid (2.6.4.5);
    – uit neerslachtigheid en bezorgdheid (2.6.4.6);
    – uit onzekerheid en fanatisme (2.6.4.7);
    – uit twijfels en obsessies (2.6.4.icon_cool.gif;
    – uit allerlei gevaarlijke situaties (2.6.4.9).

    2.6.4.1 Jan en Joke; deel van Jezus’ plan om mensen te redden uit wanhoop en
    verdriet

    De wanhoop van Lien Smid
    Dááág… ik ben Lien; volledig: Lien Smid. Ik hoor, dat jullie al vier verhaalseries lang opgescheept zitten met Jan en Joke. Laat mij het nu eens overnemen. Dan hoor je het ook eens van iemand anders. Ik ben een beetje Indisch meisje, dat kleine tikje exotisch staat me goed; tussen al die grote, plompe, struise Hollandse meiden heb ik nu net dat uitheemse, verfijnde, frêle, dat opvalt. Ik heb een goede baan. “Koppie, koppie”, zeggen ze wel eens. Toch ben ik misschien wel het meest ongelukkige meisje uit de stad. Hoezo dan? Nu, allereerst: ik sterf nog van verlangen naar Bogor, nou ja ‘Buitenzorg’, zo kennen jullie het beter: het licht, de zon, de felle kleuren van Indië en niets te warm daar, zo hoog… altijd lente. Nu ja; ik weet wel, veel regen daar en echte Europeanen vonden het toch tegenvallen, “teveel vocht in de lucht”, klaagden die. Maar ik… ik vond het er heerlijk; de parken, de tuinen, de vijvers bij ‘het paleis’. Ik moest mee, twaalf jaar geleden, ik was vijftien, had al een vriendje, het was mijn land. Maar wij waren ‘spijtoptanten’ en kregen kans om naar Holland te gaan: “Dat was een paradijs”, zei pa.

    Nou, hij heeft het geweten! Wij kwamen aan in een decembersneeuwbui, vatten allemaal kou; hij het ergst. Complicaties: binnen een half jaar was hij dood. En daar zaten we: mams met vier kinderen, allemaal mensen van de zon, in de regenvlagen van wat ze hier ‘zomer’ noemen.

    O ja, ik mag het niet te lang maken, heeft Ger gezegd; kort, kort dus.

    Het liep per saldo nog vrij goed, aanvankelijk ook met mij. We konden allemaal leren, waren lief voor mams. Daar bedankte ze altijd God voor. “Hij is een ‘Man’ voor de weduwen” (Ps. 68:6, Jes. 54:5), zei ze wel eens. Maar later liet God behoorlijk verstek gaan, wat mij betreft althans. Want na mijn atheneum ging ik alleen wonen in de grote stad en het liep totaal verkeerd. Ik kwam terecht in een heel grote groep van lui van twintig tot dertig. Ze kenden elkaar allemaal min of meer. Het ging wel om een paar honderd mensen. Hetzelfde type: verlate pubers; woonden dan weer samen met deze, dan weer met die. Geen kinderen meestentijds. Hielden hun jeugdjaren vol, tot het echt niet meer kon. Met dertig nokten de meesten af, gingen trouwen, kregen kinderen, eigen huisje met hypotheek. Als dat niet lukte, dan verdwenen ze toch op de één of andere manier. De groep echter bleef de groep. ‘Van onderop’ kwamen er steeds nieuwe bij.

    Weet je, wat er nu gebeurde: kregen die mannen mot met die grote, weerbare vrouwen, dan kwamen ze bij lief, begrijpend Lientje uithuilen. Ik heb een te zacht karakter om alles goed op te vangen. Je begrijpt dus, wat er gebeurde, dan weer met deze, dan weer met gene. Overdag: keurige baan, gerespecteerd; ’s avonds en ’s nachts; ach, laat ik er maar over ophouden.

    Zo kende ik Jan ook en zo is die toestand gekomen van vorig jaar augustus of zo (2.2.8.7). Toen ik bemerkte, dat ik een infectie had, ben ik in zo’n crisis gekomen. Eerst dacht ik, dat Jan me met die syfilis ook nog opgeknapt had. Later echter kon ik nagaan, dat het van één van mijn andere contacten was geweest. Ik heb een poos in de ziektewet gelopen, finaal overspannen. Voor alle verdere uithuilers heb ik de deur dicht gehouden. Ik heb geschreeuwd om Indië. Op het slot, toen ik echt niets meer wist, heb ik geschreeuwd om God en Jezus. Toen ik nog een kind was, had ik Hen echt gekend, gediend, liefgehad. Ik heb gebeden:

    “God, Jezus; U wijst toch de weg? Wijs mij dan eens de weg; stuur iemand. Jezus; U bent toch een Gids en Redder; U hebt toch helpers plenty? Heer; ik ben de weg naar de zon kwijt. Vroeger hoorde ik altijd, dat U alles deed, wat U kon en u kon immers zoveel. Waarom doet U dan niets voor mij?”

    En er gebeurde niets. Alleen die gekke Jan belde nog een keer op om te vertellen, dat ik hem te pakken had genomen. Ik kan er niets aan doen, maar ik had er gewoon lol in (2.3.7.3). Een paar weken later was hij overigens weer aan de lijn, had het over God, maar ik heb heel lelijk gedaan (2.4.6.icon_cool.gif. En afgelopen week kwam ik Joke tegen (2.5.8.icon_cool.gif. Ze was zo lief tegen me. Helemaal geen geruziemaak over dat, wat tussen Jan en mij gebeurd was. Neen; weer over Jezus, totdat ik beloofde om zondag te komen.

    En daar zat ik dan als een braaf meisje net als vroeger in de evangeliedienst in Bogor. En meezingen; net alsof er geen negen jaar van geleidelijk aan kapot gaan waren voorbijgegaan. Naast mij zat Jan. Moet je toch eens je voorstellen! Diezelfde knuisten, die een paar maanden geleden een uit de straat gerukte parkeermeter vasthielden – hij haalde het journaal er nog mee – hadden nu een zangblaadje vast. Helemaal te gek. De prediker van die morgen riep ook allerlei herinneringen wakker. Over Jezus ging het en over alles, wat Hij voor ons over had. Over God, die dan toch ook maar zelfs zijn eigen Zoon niet had gespaard (Rom. 8:32). En toen over ons: dat we nooit moesten denken, dat God ons vergat. Hij wachtte… wachtte; nog was er tijd om aan allerlei nare situaties een eind te maken. Als wij zouden overwinnen, gingen wij een lichtere toekomst tegemoet. Hè; wat deed dat goed. Ik huilde een beetje; de tranen zitten bij mij altijd erg hoog. Joke stak zo lief haar arm door de mijne. Ik keek wat rond en toen zag ik een man. Nu ja, die waren er genoeg. Maar deze viel op; het was ‘een beige jongen’, zoals ze dat soms zo lelijk zeggen. Ik haalde er direct spoortjes Javaans en Chinees uit en voelde me zo met hem verbonden. Zou hij ook de verrukking hebben gekend over het krekelkoor, dat om zes uur ’s avonds inzette…?

    Maar toen was er nieuws: Johannes Dirk Donker en Johanna Elizabeth Willems maken bekend, dat zij op woensdag 3 februari in het huwelijk treden. O, dat was de verrassing, waar ze het over hadden, voor we daarnaar toe gingen! En daarom misschien was Nancy er ook, met een man, die ik niet kende, die ze zeker buiten het wereldje had opgedaan. Ook het jonge ding naast Joke, schokte op. Wist ook van niets. En er was een duidelijk geroezemoes in de zaal. Daarna was de dienst gauw voorbij. Een vriendelijke, bejaarde dame kwam in de ontvangstruimte nog op Jan toe, zei: “Daar deed u goed aan, broeder, om dat zo gauw in orde te maken. Als oud mens ben je er niet zo aan gewend, dat je raad snel wordt opgevolgd”. Ik vond Jans reactie wat vreemd. Hij keek wat zuinig en ging niet zo erg op de opmerking in. Later zei hij wat gehinderd tegen Joke: “Die zuster Van de Kaa toch. Zou Vonk helemaal niet met haar hebben gesproken?” (2.5.8.5). Maar toen was het weer over ook; zei hij tegen mij: “Nou… en?” “Mooi”, zei ik. “Maar Erik was het mooiste hè?” (hij weer). “Erik, wie is nou Erik?” “Nou, die plopper” (dat was weer heel duidelijk even de groveling van vroeger). “Jan, schaam je” (Joke), “je doet Lien verdriet met die ruwe taal” (en daarna tegen mij): “Ik zag, dat je hem zag, maar ook, dat hij jou zag. Kom nog maar eens meer bij ons; wie weet, wie weet; hij is nog vrij… O, hoor mij nu toch, koppelaarster; als je zelf gaat trouwen, wil je om je heen nog meer stellen”.

    Nu, dat was het dan. Ze had zalige soezen, er kwamen allerlei leuke mensen, heel ander slag dan de vruchteloze praters, waar het om me heen van vergeven is. Vooral met een al wat ouder echtpaar – de Van Dalens of zo – lekker gepraat. Er ging iets van hen uit, dat gewoonweg genezend was. Toen ik naar huis reed, voelde ik me schoon, blij, waardevol. Opeens echter spoot een passerende auto een straal modder, pekel en drabbige sneeuw tegen mijn voorruit. Direct wist ik weer, wat ik werkelijk was: een bevuilde, verzuurde ‘afgelikte boterham’. ‘Erik’ was geen haalbare kaart meer. Bij één ding bleef ik toch: ik zou naar die bruilof gaan (overigens: ik moet wel: ik ga helpen met de hapjes en de drankjes).

    Het verdriet van Wout en Suzan de Waal
    Ja, en ik ben Wout de Waal – 76; wel even iets anders hè, dan dat vlotte ding van straks. Ik ben ook soezen en nog veel meer wezen eten bij mijn bovenbuurvrouw. Hoe kan het bestaan hè… wat is het toch allemaal veranderd. Een paar maanden geleden maakten wij ons nog zo kwaad op haar. Morste uit haar vuilniszakken op de trap, ruimde het niet op (2.2.8.7). En die man: een rabauw. En dan opeens… Laatst kwam hij langs (2.5.8.3). Heel aardig, onherkenbaar eigenlijk. Later bracht zij ook een bezoekje; vertelde, dat ze gingen trouwen. Zondag (zei ze), werd het afgekondigd in hun kerk. Daarna waren er koffiedrinkers; of we ook kwamen.

    Het werd een goede morgen; en bij de goedheid van die uren hoorde ook de kerkgang vóór het bezoek. Eerst dus naar de kerk, onze eigen kerk dus. Dominee had het over falen en over vergissingen, die je kon maken, zelfs wanneer je al lang op weg was met de Heer. Hij vertelde van littekens, die onuitwisbaar waren in dit leven. Hij had het echter ook over de blijde toekomst, wanneer de wonden werden hersteld, die hier op aarde waren blijven schrijnen. Hij wekte iedereen op om steeds door te gaan met getuigen van Gods grote daden. De omstandigheid, dat je over je eigen leven niet zo heel veel bijzonders had te melden, mocht geen rem op die activiteiten leggen. Als je God en Jezus bleef loven en prijzen, kwam je zelf van de engte in de ruimte (Ps. 18:20). Ach, de man zei nog veel meer; ik had echter aan deze woorden al genoeg om mijn gedachten terug te laten gaan.

    Ik nam die kleine, verreumatiekte hand van Suzan en kneep er zachtjes in. Wij beiden weten van miskleunen, van vervreemding, die er kan komen tussen ouders en kinderen. Ons hart kan zo schreeuwen om Ferdy – onze enige zoon – en zijn vrouw Carolien. Het is toen allemaal zo moeilijk gelopen. En nu – na dertig jaren – zij hebben zelfs al kleinkinderen (via via gehoord), is het nog niet in orde. Ik dacht na over wat dominee had gezegd, over vergissingen en over wonden, die bleven pijn doen. En opeens schoten mijn bovenburen mij in gedachten. In hun levens was een keer gekomen; dat kon ook in de levens van Suzan en mij (Hos. 6:11). Goed; Ferdy en Carolien waren toen lomp en kletserig geweest – Suzan en ik hebben het elkaar honderd keer verteld. Ze dachten wonderwat van zichzelf, we hadden terecht onze grieven; nu echter zaten wij met de gebakken peren. Je realiseert je dat zo niet, wanneer je als 46-jarige vader tegenover 23-jarige jongelui staat, maar uiteindelijk trek jij aan het kortste eind. Hoewel Ferdy ‘opgedraaid’ was, zei hij toch de woorden, die nu nog onuitwisbaar in onze gedachten staan gekerfd: “Pama; wij vertrekken naar Nieuw Zeeland en zetten een streep onder alles. U zult van ons niet meer horen; erger voor u dan voor ons”. Inderdaad: erger voor ons. Wij hebben nu alleen nog over: onze obsessie, onze trots, die ons verhindert, zelf dan maar te schrijven en onze eenzaamheid. Ik bad: “Heer, U kunt de harten van koningen, dus zeker van gewone mensen veranderen (Spr. 21:1). U kunt ons zo goed, zo gaaf laten leven, dat iedereen vrede met ons wil sluiten, zelfs Carolien (Spr. 16:7). Heer; als ik dan die brief moet schrijven, geef me kracht om mijn stijfkoppigheid te overwinnen. U hebt die slechte, opstandige mensen, die boven ons wonen, bekeerd. U kunt ons ook helpen”. En pas toen merkte ik, dat ik al die tijd Suzans hand was blijven vasthouden en dat haar handen gevouwen waren (Matth. 18:19).

    In de auto naar huis heb ik gelijk aan degene, die ons reed, verteld, wat God gedaan had bij onze bovenburen. “Wat word ik daar blij van”, zei hij; “U doet precies, wat dominee ons aanraadde: getuigen van Gods grote daden. Mijn dag is weer goed”.

    En toen zijn we bij die ‘slechteriken’ op bezoek geweest. En zij had toch een rumcake, nee zeg! De buren van naast waren er ook. Ze hadden ‘het kind’ bij zich. Dat gillertje, die Kim (2.3.7.9). Het was een schatje. Suzan nam haar al gauw op schoot. Ik praatte met dat moedertje, wou keurig zeggen: “Mevrouw Van Baan”, maar ze wuifde het weg: “Zeg maar Ab en Nel hoor; kent u mijn man? Daar staat hij, praat met Jo. Wat leuk om u eens te ontmoeten. Hebt u nooit last van Kim? Ze kan zo huilen”. En daarbij keek ze heel zorgelijk. Suzan hoorde niets. Ze wiegde het kind op haar schoot.

    Er schoof nog een echtpaar bij. Nog tamelijk jonge mensen. “Van Dalen”, stelde hij voor. Keurige lui; totaal ander slag dan Donker. Zaten echter in dezelfde kerk en waren kennelijk goede vrienden. Die mensen hadden zo iets innemends. Ze zeiden fijne dingen tegen Nel over sommige kinderen, die nu eenmaal nog een beetje extra liefde nodig hadden. Heel tactvol wezen ze haar erop, dat Kim misschien toch wat meer aandacht nodig had dan andere baby’s. Juist doordat het zulke edele mensen waren, maakten hun woorden indruk, ook op Ab, die er bij was geen zitten. ‘Edel’, het lijkt wat weids, maar echt; ik weet geen ander woord. Er was zoveel te zien en te horen, dat ik bijna niet aan Jan en Joke – zo ben ik ze ook maar gaan noemen – toekwam. Ik complimenteerde haar voor de prima, prima advocaat en voor de cake: “Allemaal zelf gemaakt”, zei ze een beetje trots. Toen, met een stralende lach: “We gaan het vast goed krijgen samen. En de trap; nu, die houd ik voortaan puntgaaf”. Hè, wat een heerlijke afleiding. We kwamen er thuis later niet over uitgepraat.

    19-08-2006 om 18:54 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.9.
    Oplossingen

    "Jan....telefoon...Nancy"
    .......
    “Hallo Nans; hoe is het nou?”

    “-----x-----x-----x-----x-----x”

    “Wááát… je gaat trouwen met Gijs!!!” (2.4.6.9).

    “---xx---xx---xx---xx---xx” (idem idem met een sterretje).

    “O, wat is dat goed zeg. Ik wou, dat Joke mee had kunnen luisteren. Iedereen heeft zo’n meeluisterding. Wij niet. Ik ga er morgen direct één bestellen. Goed, ga verder. Nu nog eens wat kalmer. Hoe kwam het nou allemaal?”

    “---x---x---x---x”

    “Fijn, fijn, we hadden gebeden, of God alles in orde wilde maken, je weet wel, na dat laatste gesprek. Nee, ik ga geen oude koeien uit de sloot halen. En nu doet Hij het zo. Zeg, ik heb voor jou ook een nieuwtje. Er gaan er nog twee trouwen, maar wee je gebeente als je het verklapt; overmorgen wordt het in de sam afgekondigd. Pas daarna gaan de kaarten uit voor tien dagen later. Wie dan wel? Dat kun je toch wel raden? Joke en ik…”

    “---x---x---x”, enz.

    “Natuurlijk zeg; ze komen allemaal; goed… oké, ik ga verslag uitbrengen. Dááág!”

    Nou… je hebt het wel begrepen hè? Jij maar vertellen van Gijs, die zich niet durfde uitspreken tegen ‘die leuke jonge vrouw’. Wel, dat was Nancy! Ze vonden elkaar steeds aardiger en nog maar heel kort geleden kwam de doorbraak. Ze kwam bij hem op zijn kantoor, toen het personeel al weg was. Ze had Dicky bij zich: “Gijs”, had ze gezegd: “Ik wil, dat je het nu weet. Jij houdt van mij, zei je vanmiddag in het park, je was als door een wonder je angst voor het huwelijk kwijt geraakt. Ik houd ook van jou. Je hebt me verteld van je relatie met Joke. Ik heb er even over na moeten denken. Ik ken Joke namelijk. Wel, ik ben er door; ik heb je lief, maar dit is mijn zoon en ik ben ongetrouwd”. En toen was ze gaan zitten met haar handen voor haar ogen. Maar hij was naar haar toegekomen en had gezegd, dat hij het al wist, dat men het hem al heel gauw had verteld. Hij vond haar, zei hij, nog liever met zo’n schat van een joch. Hij trok Dicky op zijn knie, die vond het fijn, zei: “Nu heb ik een pappie”. Toen had ze gevraagd: “Weet je, wie Dicky’s vader is?” “Jan Donker”, had hij kort gezegd: “Maar ik heb jou lief en Dicky… en laat hij zijn alimentatie maar direct stoppen. Tot we trouwen, ga ik al voor je zorgen”. …Nu, dat was het zo’n beetje.

    O Jan, wat heerlijk. Alle problemen opgelost. We hebben God vertrouwd en Hij regelt zelfs de moeilijkste kwesties (Spr. 3:6). Zeg, ik heb ook groot nieuws. Ik wou het net gaan vertellen, toen Nans aan de telefoon kwam. Vanmorgen moest ik bij meneer De Jong komen (2.2.8.6). Weet je, wat hij zei? “Joke, je wordt cheffin van de terminalzaal. Fien komt niet meer bij ons terug na haar vakantie. Ze heeft ontslag genomen. Je hebt het als invalster goed gedaan”. Nou… (en toen kwam het nog meer onverwachts): “Heeft Jezus jou even geholpen; na die beslissing in ‘de zaal’”.

    Ik: “Hoe weet u dat?” Hij: “Ik was er zelf bij. Ik was lid van het comité, dat alles organiseerde. Ik heb gehoord, dat je later naar ‘de kapel’ ging en kon zien, hoe je met Jezus groeide. En nu durfde ik het aan”.

    Jan… overal zijn gelovigen. Zo’n meneer De Jong ook: is niet van ‘de kapel’ en niet van ‘de foyer’. Misschien is hij wel gewoon van de één of andere kerk, maar geestelijk is hij een reus. Ik ga iets zien: Lotty van de foyer zegt: “Wij zijn het winnende team”, maar het is anders:
    – de mensen van ‘de kapel’ zijn een regiment;
    – en die van ‘de foyer’ ook;
    – en die van ‘de aula’ van Karel ook;
    – en die van de kerk van meneer De Jong ook…
    en al die regimenten horen bij het winnende leger van Jezus. … En God, die zulke oplossingen kan bedenken voor Nancy en Dicky en Gijs… wat is het opwindend om door Jezus bij Hem te horen.

    O ja, God maakte het zo, dat ik nu al een poos Marcel bij me draag. Als ik die nu nog had moeten gaan verwachten, was er niets van gekomen. Had ik weer niet doorgezet vanwege die mooie, nieuwe baan, om die niet kwijt te raken. Wat zeg je: Annemarie… ja, later wel eens hoor; nu eerst Marcel. Kom bruidegom, aan tafel. De aardappels zijn gaar… eh, zijn moes.

    12-08-2006 om 15:43 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.8 Meetrekken

    Leuk etentje met de lui van vroeger. Jan praatte… nu heeft hij dat altijd wel gekund… maar ook nu, bij deze heel andere stof, hingen ze weer aan zijn lippen. Het ging nu niet over Nicaragua, maar de aandacht was er best. Ik ondersteunde hem wel in mijn gebed, maar soms zat ik ook heel aards te tobben. Er was afgesproken: ieder voor zich, en voor Jan en mij was dat bij elkaar tachtig gulden. En ja: de trouwerij gaat toch wel wat kosten. Nee, aan zijn ziekengeld ligt het niet. Zijn zaak vult aan tot honderd procent. Laat nu toch Jeroen alles voor zijn rekening nemen. Ik vroeg later nog: “Reuze bedankt hoor, maar hoe kan je dat nu allemaal doen?” Hij plaagde: “Nieuwsgierig Aagje. Ik heb toch een zaak en dit is toch een etentje met mijn zakelijke relaties. Laat dat nu maar aan mij over. Je bent B.V.-directeur of je bent het niet” en hij keek heel slim. “’ik Vind het lief hoor”, zei ik: “En het zijn tenslotte jouw verantwoordelijkheden, maar zit dat nu wel helemaal goed met de belastingen en zo?” “Hoor eens”, antwoordde hij wat kregel: “Ik heb zoet zitten luisteren. Nu niet meer preken hoor…

    Overigens; ik zeg dat nu wel: niet meer preken, maar ik heb jou eigenlijk nog niet voldoende gehoord. Wat zei je toch maar weer over een weg naar het eeuwig leven, bescherming voor geest en ziel en een lichtbaken om je koers te bepalen? Ik zou het één en ander daaruit best kunnen gebruiken en Helma ook. Je weet toch – hé Helma, kom er eens bij – dat we samen zijn en het bevalt best hè, m’n torteltje”. “Jullie waren goed zeg” (Helma) “Ik heb ook zo veel waardeloze, verregende troep in mijn leven en ik ben zo lek als een mandje. Het dekzeil is gescheurd, alles is nat geworden van de overgekomen golven, maar wat erger is: mijn boot zelf lekt. Jeroen, die goeierd, doet echt zijn best om plezier in mijn leven te brengen, maar het loopt er weer net zo hard uit”.

    We zouden nog lekker wat hebben kunnen praten, maar het ging niet door. We waren nog maar nauwelijks begonnen, toen er een paar weg moesten. Toen kwam er niets meer van. Later reden we wat stil met z’n tweeën naar de stad terug. Jan zei: “Och, de anderen maakten er maar een lolletje van, maar Helma en Jeroen, die zien we nog wel eens”. “’k Dacht het ook”, zei ik. En toen zwegen we wat vermoeid, klein tikje triest over het vele, dat we tegen die beiden hadden wíllen zeggen en het weinige, dat we hadden kúnnen zeggen. … De ruitenwisser ploegde door de gestaag vallende, nu droge sneeuw… soms was er bijna geen zicht…

    En wie kwam ik van de week tegen: Lien (2.4.6.icon_cool.gif. “Is Jan nog kwaad op me?”, begon ze direct. “Kwaad??? Hij dacht, dat je hem wel kon verscheuren!” “O nee, ik ben nu toch ook weer beter van die sief, ja” (ze is en beetje Indisch; vandaar dat grappige ‘Ja’). “Ik was toen ook zo overstuur”. Nu is Lien zo’n aandoenlijk type, klein, breekbaar, grote, schichtige, bruine gazellenogen. Ze roept altijd iets moederlijks bij me wakker. “Kom jij nu eens mee naar die coffeeshop, dan gaan we even praten”, zei ik en sloeg mijn arm om die smalle schoudertjes. “Och”, zei ze even later van boven haar chocola: “Dat geschreeuw, zoals tegen Jan, dat is helemaal mijn aard niet. Meisjes zoals ik moeten lachen en over kleren praten en bonbons snoepen en naar leuke films gaan. Maar de duivel maakt me zuur, tegen mijn karakter in”. “Wat”, zei ik: “Weet jij van die dingen?” “Nou en of; in Bogor gingen we altijd naar de pinkstersamenkomst. Toen ging alles goed. Ik hoor niet in dit land met die stomme hagel en die grijze lucht, ik ben hier verdwaald”, en een traan lekte langs haar wang. Wat was ze lief. Wat had ze een brede mannenschouder nodig om bescherming te krijgen. Maar wat had ze bovenal Jezus nodig!

    Ik vertelde haar, wat ze al wist. “Wanneer mams dat vroeger zei”, bibberde haar stemmetje: “sprak ik altijd tegen, maar nu merk ik, dat ik er steeds naar heb terugverlangd. Ik wil soms nog zo graag zijn als toen ik een kind was. Toen kende ik de weg naar God nog. Ik had het idee, dat één van zijn engelen heel in het bijzonder op mij paste (Matth. 18:10). Ik geloof, dat zelfs de engelen nu niets meer om mij geven. Och; niemand geeft iets om mij en één van mijn schoenen is lek en ik heb daarnet in een plas sneeuwwater getrapt… O, wat een land. Java met je geuren en je kleuren en geluiden. Fluweel het donker van de avond, heerlijks schel het licht overdag. Ik zal nog dood gaan van verlangen”.

    “Luister dommertje”, heb ik gezegd: “Als je Jezus gaat volgen, komen die engelen terug. Maar dat is nog niet eens zo belangrijk. Veel groter is de steun, die medegelovigen je kunnen geven. Jan en ik zijn zo veranderd. We kunnen nu echt vrienden voor je zijn. Ga zondag eens mee. Er is daar een poort naar een land, zo vol geuren en kleuren en fijn zingen en zachtheid en helderheid; je zou er Java voor vergeten… Doen!” Ze knikte sprakeloos.

    O, een heerlijke week. Corry (2.4.6.icon_cool.gif komt zondag ook naar de sam. Van de week sprak zij me aan in de kantine. We stonden met ons bord in de rij en pakten, wat we nodig hadden voor de lunch. In het voortgaan zei ze: “Zeg, ik hoor je niet meer zoveel over je nieuwe kerk. Dat is toch niet over?” “Welnee”, antwoordde ik: “Maar als je samen in één kantoorzaal zit, moet je niet te hard van stapel lopen. Stel je voor, als ik er altijd over bezig was en jij vond het niet zo leuk; dan zou er op de duur toch een vervelende stemming van komen!” “Slim”, zei ze: “Maar ik ben nog steeds heel benieuwd”.

    Wel, ik had zo veel te vertellen, dat mijn hele lunch er nog stond, toen zij al bijna klaar was. “O meid!”, zei ze: “Wat leuk; wat een leven hebben jullie! Ik wil en ik zal dat meemaken. Mijn verkering is net uit; ik ben zo aan een opknappertje toe! Ja zeg: moet je toch horen, hoe gemeen John gedaan heeft!” Toen kon ik mijn lunchachterstand heel royaal inhalen; maar: zondag komt zij ook.

    … En dan was daar Lotty (2.4.6.icon_cool.gif; bij het vlugge boodschappendoen na kantoor in de super, samen wachtend voor de kassa. “Weet je, wat ik op ‘de kapel’ tegen heb?” zei ze: “Rijp en groen zit er maar. En ze komen niet verder. De één houdt de ander tegen. Wij, in ‘de foyer’ hebben een echte ploeg van ‘doordouwers’. Wij doen de spekrand van de ham weg. Het gaat ons om de kern, om de ham. Heel typisch: de taartjeseters, de snoepers, de halleluja-roepers, zonder geestelijke achtergrond… wij lozen ze; meestal komen ze in ‘de kapel’ terecht. Ik had je zo graag bij ons gezien”. “Ja maar”, wierp ik tegen: “Je moest toch blij zijn, dat ik althans Jezus liefheb! Het is waar: er is van allerlei slag bij ons. Maar het gaat mij te ver om te zeggen, dat ‘de kapel’ het ‘tweede keus’ filiaal van ‘de foyer’ is. Er zullen ‘kneusjes’ en ‘langspeelplaten’ zijn. Nu ja; die hebben jullie dan niet, begrijp ik nu…! En nog op een andere manier is er bij ons van allerlei slag: onze gemeente is een doorsnee van de hele maatschappij. Ik vind het erg leerzaam in allerlei opzichten. En: is een gemeente zo helemaal zonder zielenpieten en mensen die het nooit zullen leren (2 Tim. 3:6) niet een beetje steriel?”

    “Het gaat om de voortrekkers”, riep Lotty strijdbaar: “De tragen kunnen wij niet gebruiken bij ons overwinnend vooruit stormen!” Ik dacht aan allerlei simpele zielen bij ons en wist opeens, dat ik die dikwijls zo muffe mensjes liefhad. “Maar Lotty”, merkte ik op: “Wat je zegt, klinkt wel logisch, maar ik mis er toch een klein beetje de liefde in. En die is toch het voornaamste (1 Cor. 13:13). Je wordt toch niet boos, als ik dat zo zeg. In ons gesprek moeten wij elkaar toch vooruit helpen” (Spr. 27:17). Ze werd eerst wat rood, daarna wit, zei bedremmeld: “Zou ik echt liefde tekort komen? … Maar het is toch liefde, als ik de voorhoede wil zuiveren van derderangssoldaten? Nu ja, ik denk er wel eens over. Ik ga afrekenen hoor”.

    05-08-2006 om 16:43 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.7 Onbegrip (bij de meesten van de oude hap)

    Dat was het zondagje wel, twee weken geleden:
    – eerst de handoplegging;
    – dan dat zure gezeur;
    – daarna Joke met het bericht, dat ik waarschijnlijk vader ging worden.
    De negatieve opmerkingen van die zuster hebben toch zo’n positief resultaat gehad (Gen. 50:20):
    – vroeger had ik niet in de gaten, dat er in de gemeente weerstand tegen ons was. Ik wist niet, dat velen kletsten en niet echt één met ons waren. Ik vond ze allemaal wel aardig en wilde met iedereen vriendschappelijk omgaan, maar die gezindheid was nog niet aan enige proef onderworpen;
    – mijn pas begonnen geloof was – goed beschouwd – nog een beetje te veel lippenwerk;
    – ik was onder de indruk van rad pratende predikers; op hun gezag geloofde ik in God, maar mijn hart was er nog niet helemaal bij betrokken (Jes. 29:13).
    Het is goed om verdrukking te doorstaan. Het corrigeert je zo (Ps. 119:67). Ik ben door de betonmolen heengegaan en er heel uitgekomen:
    – ik kan de mensen om mij heen onbevangen aankijken. Ik weet nu een klein beetje, wat er kan leven, hoeveel ijzer en brons er is en hoe weinig zilver en goud. Ik weet, dat ik voorzichtig moet zijn met het mijzelf toevertrouwen aan velen van hen (Joh. 2:24). Er bleek achteraf veel meer geklets te zijn: die opmerking toen was maar het topje van de ijsberg. Maar: willen ze kletsen, ze doen maar; ik heb ze toch lief. Willen zij met mij geen eenheid vormen, ik wel met hen (Joh. 17:22);
    – mijn geloof is nu veel meer een innerlijke zaak geworden;
    – ook uit de preek van een wat minder getalenteerde spreker peur ik nu honing. Mijn band met God is directer geworden. Mijn hart is gemobiliseerd.
    Broeder Vonk legde direct een noodverband (Luk. 10:34). Daarna hebben ook de andere oudsten meegewerkt aan mijn geestelijk herstel.

    En de handoplegging? Geen gerook meer, weg die kapotmakende hoest. Het drinken: sapjes tegenwoordig. En dat niet met gespannen kaken: kijk mij eens overwinnen (maar ik sterf van verlangen). Neen, heerlijk ontspannen. Die occulte angsten; weg is het grote, rode beest. O ja, opvliegendheid; ik heb direct kunnen merken, dat die weg was, toen Jo met de mededeling kwam, dat we als dertig- en achtentwintig-jarigen zouden ‘moeten’ trouwen. Ik ben kalm gebleven, toen ze in haar zenuwachtigheid met teksten begon te werken. Ik ben toch zo blij, dat ik geen scène gemaakt heb. Haar complex is weg; nu kunnen we kinderen krijgen. Waarom die gekke meid dat nu niet direct gezegd heeft; ik denk, dat ze gedacht heeft, dat ik voor een huwelijk terug zou schrikken. Het kan zijn, dat ze de mogelijkheid heeft overwogen, dat ik haar terug zou dwingen naar de pil, waarvan ze net vrij was. Misschien heeft ze mij voor een voldongen feit willen plaatsen. Wat doet het er toe; ze is gravida; de dokter bevestigde het. Tegelijk stelde hij ons gerust over die infectie, die nu wel bij ons allebei over is, maar bij de verwekking toch nog niet helemaal, zeker niet bij mij.

    Overigens; ik kom nog weer even terug op dat zwijgen van Joke. Jozef heeft zijn vader ook nooit bericht gezonden, dat hij onderkoning was geworden, hoewel dat best had gekund. Maar de Heer verhinderde het en later was de tijd er veel rijper voor en kon de nieuwe gezindheid van de broers duidelijker blijken. Nu ja, laat maar. In ieder geval; wij maken onze verhouding nu ook verder in overeenstemming met wat naar onze mening Gods bedoeling is. Over twee weken trouwen we voor de wet en in de sam. Niemand ziet dan uiteraard nog iets aan Joke. Maar over zeven maanden van nu – neen wacht eens; al veel eerder… het gelach zal niet van de lucht zijn. De Heer zal ook dan kracht geven.

    Gisteravond etentje gehad met Joost, Tom, Jeroen, Helma, Cobi en Saskia. Allemaal vrienden en vriendinnen van vroeger uit allerlei discussie-, actie- en praatgroepen. Gezellig; in een gelegenheid aan de plassen. Ook in deze tijd van het jaar – januari – druk. We kregen een wat afgezonderd gedeelte, ver van de pianist. In het licht van de buitenlamp zag je het grauwe water tegen de steiger klotsen. Vastgelegde plezierjachten deinden in de striemende regen op en neer. Na de hoofdmaaltijd was er ruim tijd, voor het ijs en de koffie kwamen. Toen zei Joost: “Jongens, kom op met de geit. Wat hebben jullie, waardoor wij niet meer in tel zijn?”

    Ik begon uit te leggen: “Er is een grote tegenstelling. Daarbuiten zijn die heen en weer geschudde boten, straks in de regen, nu weer in de natte sneeuw. Hierbinnen zijn wij, rustig, veilig, goed gevoed, nog wachtend op ons ijs met slagroom. De vergelijking is nog gebrekkig, die boten zijn dingen, wij zijn mensen. Maar vroeger voelde ik mij zo verlaten, alsof ik een kletsnat bootje was met een gescheurd dekzeil. Opgejaagd door de wind, beukte dat bootje zich murw tegen de beschoeiing. Laat nu dat ‘bootjesbeeld’ weer los. Ik voel me zo veilig in het lamplicht van God en de bescherming van Jezus. En Gods Geest geeft mij zo goed te eten. Luister; ik mag jullie allemaal heel erg. Jullie zijn wel in tel. Ik moet jullie echter een beetje loslaten, achterstellen (Luk. 14:26), anders kan ik mij niet goed geven aan mijn nieuwe werk: blijdschap verspreiden. Vroeger wist ik niet, wat dat was: pure vreugd. Nu maakt God mij blij. Er zijn een heleboel gelovigen om mij heen, even opgetogen als ik. De engelen van God mengen hun juichkreten met die van ons. Ik wil, dat zoveel mogelijk mensen verheugd zijn met ons over de grote, rechtvaardige, integere Wereldpresident, die komen gaat: Jezus Christus”.

    “Joh”, zei Saskia: “Ben jij niet bang, heel hard op je bek te vallen? Is dit niet zo’n soort cursus in optimisme, waar de t.v. voor waarschuwt? Hoeveel moet je nu voor die trainingsweekenden betalen?” “Het zijn geen trainingsweekenden, waar je in volledige afzondering van de buitenwereld mentaal wordt gebroken”, antwoordde ik: “Het zijn vrij korte morgensamenkomsten – ook door de week op een avond – waar je in volle vrijheid komt om geestelijk te worden gebouwd. We betalen niets. Alleen geven we tegenwoordig tienden van ons inkomen” (Mal. 3:10). “Aha”, zei Ton: “Cursusgeld heet bij deze ploeg ‘tienden’. Is er bij jullie een soort baas of zo iets? Houd hem dan maar goed in het oog. Zal zo nu en dan wel in zijn Maserati naar zijn tweede huis en zijn derde vrouw aan de Costa del Sol crossen”.

    Ik moest denken aan Bart Vonk met zijn tamme autootje. Ik schoot in de lach. Misschien had ik toornig moeten worden. ’s Zomers peutert de ziel nog zoveel mogelijk van zijn verlof af voor het leiden van tienerkampen. Maar voor mijn gedachten verder konden gaan, vroeg Cobi: “En wat zeg jij Joke?” Jo sloot direct op de realiteit van dat ogenblik aan: “Ze steken hier in de zaal er een lichtje bij aan”, zei ze vlug: “Zo gaat het ook met ons. Het licht van Jezus schijnt steeds helderder in ons leven. Dat leven is voor ons geen doolhof meer. We komen vrij uit het labyrint. We hebben veel gevochten in ons leven, maar nooit tegen de echte tegenstanders (Ef. 6:12). We zwaaiden zo maar wat met onze vuisten in de lucht (1 Cor. 9:26). Ons werkelijk kunnen bleef onbenut. Maar nu hebben we gevonden, wat we zochten: volwassen menszijn. In de onzichtbare wereld begint men al rekening met ons te houden…”

    “Lui, daar is het toetje”, juichte Helma: “Ik heb bij mijn weten nog nooit zo zwaar gegeten en zo’n zware discussie bijgewoond. Je zou er zwaar op de hand van worden. Terwil wij smikkelden, zei Jeroen: “Jongens, iedereen van ons zou voor zichzelf lappen. Maar laat mij nu maar betalen. Wat ik gehoord heb, was zo bijzonder. Ik wil terugdoen, wat ik kan, met wat ik heb. En iets anders dan geld heb ik niet”. We hebben nog lang doorgekletst. Maar ik had het idee, dat het voornaamste al was gezegd. Helma en Jeroen hadden wel ‘een aanraking’ gehad, dacht ik.

    Van de week zag ik Karel (2.4.6.icon_cool.gif. “Hoe is het in de kapel?” vroeg hij: “Ben je al gedoopt in water en in de Geest? Spreek je al in tongen?” Ik antwoordde: “Luister nou. Ik ben er amper drie maanden bij. Ik maak zoveel mee, dat ik het nu al niet meer kan bijbenen. Moet het dan nog vlugger?” En hij weer: “Ja, bij ons slaan ze spijkers met koppen. Leggen je gelijk de handen op voor de doop in de Geest. Zeker is zeker”. Ons gesprek eindigde weer. Maar nu hoefde ik niet naar een oudste. Ik wist het zo al. God bepaalde mijn tempo. Ik kreeg de tijd om te groeien. Wanneer het ogenblik voor verdere stappen daar was, zou God het wijzen.

    Naar boven

    Beantwoorden

    28-07-2006 om 19:14 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.6 Begrip (bij Ilona)

    Er zijn al weer vier weken verlopen sinds die blijde zaterdag, dat ik mijn grote angst overwon. Jullie zijn zeker wel benieuwd om te weten, wat Jan zei, toen hij hoorde dat ik niet bang meer was om kinderen te krijgen. Nu – om de waarheid te zeggen; vertellen: tot vanmorgen na de kerkdienst heeft hij niets van zich laten horen, eenvoudig, omdat hij nergens van wist. Nu weet hij het dan, maar om te zeggen, dat hij gillerig enthousiast is, zou bepaald te sterk zijn uitgedrukt. Hij moet de ‘b’, die op de ‘a’ volgde, duidelijk nog even verwerken. Hij zit nu wat verwezen voor zich uit te kijken. Mijn lieverd is vanmorgen wel helemaal tot de rode streep belast. Zo net pruttelde hij nog: “En dan zeggen ze, dat je geen bovenmatige beproevingen hebt te doorstaan” (1 Cor. 10:13). Ik heb teruggezegd: “Maar je zou je toch schamen voor een ondermaatse. God stelde Jezus toch ook aan de uiterste druk bloot, toen Hij Hem eerst zo lang honger liet lijden en daarna de duivel toestond, juist daar aan te vallen” (Matth. 4:2,3). En hij weer, echt een beetje spinnig: “Weet je wel, dat ik sta te kijken van jouw vaardigheid om met teksten te strooien als Sinterklaas met pepernoten. Maar of dit nu het juiste moment is. Goed, je hebt gelijk: ik walg van stupide burgerlijkheid met de geur van mottenballen en juist op dat punt werd ik aangevallen. Maar: eerst die fijne bediening; dan die dolkstoot in de rug en daarna kom jij me blij lachend nog dat vertellen… het ontbrak er nog maar aan, dat je met het nieuws kwam, dat je al in verwachting was. Ik blijf het raar vinden, dat je mij niet eerder hebt ingelicht. Ach, geef het toetje maar; het zal wel warme vanillevla zijn (2.4.6.3). O, het is nog zo ook!”

    Nu, laat hem maar even; eerst even vier weken bijpraten. Ik heb zo gemerkt, dat ik gebouwd word, nu ik bekeerd ben. Dezer dagen heb ik gesproken met Gijs (2.4.6.9). Voor zo’n gesprek was ik nu dan net sterk genoeg. Gijs is niet zo maar iemand. Ik heb dan toch maar bijna twee jaar met hem als man en vrouw geleefd. Ik ben los van hem; hij niet van mij. Ik heb hem heel duidelijk gemaakt, dat hij mij uit zijn gedachten moest zetten, dat ik bij Jan hoorde. Hij keek mij zo wanhopig aan, dat ik er gewoon naar van werd. Toen zei hij: “Ik heb er een frustratie aan overgehouden. Elke keer, dat ik een aardige, jonge vrouw zie – er komt er op het ogenblik geregeld één in de zaak – denk ik: ’t is toch maar weer voor twee jaar. Ik kom maar niet door die denkbeperking heen”. Ik zag zo duidelijk de vrucht van mijn vroeger leven, toen de macht van satan er overheen lag. Ik schaamde mij (Rom. 6:21).

    Daarna evenwel rechtte ik – geestelijk gezien – mijn rug. In een flits zag ik, juist op een ogenblik, dat daarvoor heel niet geëigend leek, dat de zondetijd achter mij lag. Ik zou geen onvrede meer over ‘mijn stukje wereld’ verspreiden. Ik zou de handen van velen gaan grijpen, om ze mee te trekken naar een feest (Zef. 3:1icon_cool.gif. Ik wist, dat een onnoemlijk aantal mensen, dieren, planten en dingen – een heelal vol – op dat feest wachtten. En ik begon de opdracht, die ik opeens duidelijker dan ooit zag, maar vast te gehoorzamen voor wat betreft Gijs. Ik sprak over Jezus met deze mensenschuw geworden, teruggetrokken man. Wat wilde ik hem graag uit zijn kuil halen. Hij luisterde wel, maar zei: “Ik ben zo argwanend geworden. Wat je nu zegt, klinkt in mijn oren zo ‘brein-wasserig’, zo drijverig. Sorry hoor: laat me er nog even over nadenken”. En zo ging ik de winkel uit, met dit gebed: Heer, verlos hem van zijn ‘toch maar weer twee jaar’ frustratie. En verder liet ik hem dan maar aan God over.

    Weer een andere belevenis. Moet je horen, wie er vorige week mee geweest is naar de sam: Ilona! (2.4.6.5). Ik kwam haar maandag daarvoor tegen: “Meid, wat heb ik jou een tijd niet gezien. Gauw… een kop koffie met een moorkop. En vertel op; ik heb het één en ander gehoord, maar ik wil, dat je het zelf vertelt”. In een restaurant hoekje luisterde ze met die haast ‘verbeten’ aandacht, zo heel kenmerkend voor haar. Ik vertelde haar van de nieuwe, lokkende uitzichten van het leven met Jezus, over het vrijkomen van doemdenken en over nieuwe levensmoed. Ik verklapte ook iets van de verwachting, die ik had over het vele, dat de Heilige Geest nog aan gaven en beloften voor me klaar had liggen. Ik had – zo ging ik verder – nieuwe vrienden ontdekt; de engelen, die mij hielpen. Ik had ook gezien, dat de duivel de grote rookgordijnlegger was in mijn leven. Hij beroette de vensters van mijn levenshuis. Ik hoorde bij Jezus en bij God, zo besloot ik, als een schaap van hun kudde. Toen ik de spotlust in die hardblauwe ogen zag oplichten, vulde ik haastig aan, dat je dan niet moest denken aan een stom-meemekkerend geval, maar een aan een bewust meewerkend, meedenkend koningskind.

    “’t Is me wat”, zei ze aan het slot van mijn betoog: “It is me what”, want ze heeft een wat typische humor: “eet jij nou eerst je moorkop, dan praat ik even. Je bent veranderd; vroeger was je een schaap; nu een leeuwin. Als die toestand daar jou zo veranderd heeft, wil ik er ook eens een kijkje nemen. Weg met de taboes, de oude, maar ook de nieuwe. Ik weet het; in het moderne denken is het totaal onbestaanbaar, dat iets zo afgeleefd, zo afgedaan als het christendom, een hoopvol uitzicht zou kunnen geven. Daar praat je niet eens over; maar: dat kan een nieuw taboe zijn. Ik ben altijd nog op zoek naar de werkelijk vrije vrouw. Om die te vinden, gaat mij geen zee te hoog. Als die bij jullie gefabriekt wordt; al moet ik me door een rijstebrijberg van ‘gehalleluja’ en sentimentaliteit heen eten… ik wil haar zien... O zeg, even iets anders: je bent afgevallen, staat je goed. En nog iets: je ziet er zo gelukkig uit, zo ‘gearriveerd’. Ik heb een nichtje, die heeft dat ook wanneer ze in verwachting is. Al in de eerste, prille tijd van elke zwangerschap, wanneer ze nog niets weten kan, is er dat ‘verdroomde’… Wat nou, wie verslikt er zich nu in een moorkop?”

    Zondag was ze er. Er preekte die dag iemand van ons beider leeftijd met een eigentijdse aanpak. Dat trof dus wel. Toch kneep ik ‘m. Hij zou het toch wel zo zeggen, dat het Ilona aansprak? Maar opeens kreeg ik rust. God had het allemaal in zijn hand. Het ging over Jozef: als jochie van tien jaar bij de geboorte van zijn broertje zijn mammie kwijtgeraakt (Gen. 35:1icon_cool.gif, schurkachtige, pesterige, jaloerse broers (Gen. 34:25, 37:19, 37:11), uitgestoten (37:27), slaaf in Egypte, eindelijk een gelegenheid om, door te zondigen (Gen. 39:7) iets te bereiken; op God vertrouwen, de zonde weigeren, in de gevangenis komen (:20) – bedankt God – weer hoop (Gen. 40:14), weer vergeten worden (:23), uiteindelijk: overwinning. Tenslotte een oproep aan ons om ook, zoals hij, geplant te zijn aan levend water (Gen. 49:22) en daardoor een zinvol en – per saldo – glorieus leven te hebben. En nog een oproep: niet klagen over tegenslagen en afkomst-handicaps, maar geloven, dat God uiteindelijk alles in zijn en ons voordeel zou oplossen (Rom. 8:2icon_cool.gif; Hem daarvoor danken (1 Thess. 5:1icon_cool.gif.

    “Goede stof; goed gebracht”, zei Ilona na afloop. “Alleen dat vrouw-vijandige: de goede man Jozef belaagd door het slechte vrouwtje van Potifar. Dat ga ik hem onder zijn neus wrijven. En verder nog zo het één en ander. Ik heb me na maandag goed voorbereid. Ben naar een symposium geweest van ‘de vrouwelijke theologie’. Gaven mij een vouwblad met toch een stel ‘onderdrukkende teksten’! Je houdt het niet voor mógelijk. Neem ik ook even met hem door”.

    Vanaf een afstand sloeg ik ze daarna geamuseerd gade. Ze praatten fel en geconcentreerd op elkaar in, vinnig wijzend op de vouwbladteksten. Later – in de garderobehal – drentelde Ilona heen en weer. Iedereen was er nog, het was koffiedrinken, die laatste zondag van het jaar. Ze luisterde naar de gesprekken, peilde de mensen. Zij is een heel bijzonder iemand, heeft situaties en stemmingen razendsnel door. Ze zegt niet zo maar wat. Haar scherpe inzicht betreft allerlei toestanden. Daarom was ik ook zo geschrokken, toen ze dat zei over ‘in verwachting zijn’. Ik was toen nog maar twee weken vrij van de angst. Maar opeens had ik mijn nonchalance met de pil al in de weken daarvoor in gedachten gekregen.

    Ik troonde haar mee naar huis: “Kom mee, daar heb ik nog wel andere koffie en zwarte bessenvlaai”. Jan was er nog niet. We praatten nog wat na. Ilona: “Jullie zullen het nog moeilijk krijgen in deze kring. De leer is interessanter dan de mensen. Veel beperkte denkramen. Ze zullen jullie mangelen met hun kleinburgerlijke gevoelens. Veel ijzer, waaraan die geweldige boodschap niet besteed is. Maar ook brons, zilver, goud zelfs”. Uniek is ze toch, die Ilona, haast bangmakend met haar gisheid, zo… anders dan elke andere vrouw. “Kon die spreker je nogal goed antwoorden”, vroeg ik. “Ja, dat ging wel”, zei ze, terwijl ze bloosde als een pas ontloken tienertje. “Een kerel, die Gert”, speelde ik rap in: “Er zwermt wat om hem heen! Ja, wat wil je, ziet er goed uit en nog ongetrouwd… wat nou? Wie verslikt er zich nu in een vlaai?”

    ’s Middags wist ik het opeens: nu is het de tijd om paps en mams op te bellen (2.4.6.5). Ik kreeg mams aan de lijn: “Met Joke”. “Kind; wat een tijd geleden. Hoe is het toch?” “Mams, laat je paps meeluisteren?” “Hij zit al klaar aan de tweede microfoon”. “Mams, paps; ik heb Jezus gevonden, al bijna drie maanden geleden. Sorry hoor, dat ik het niet eerder vertelde”. Even een stilte; iets als een snik; toen: “Ik kan het bijna niet geloven, niet verwerken, maar ga door” (Gen. 45:26). En ik vertelde, hoe we Gods grazige weiden hadden gevonden en hoe we in de richting gingen van alsmaar graziger weiden. O, ik kon bijna niet ophouden en mams juichte mee en paps kwam ook aan de lijn; en ik moest gauw thuiskomen; en wat fijn, dat Jan zich ook bekeerd had. Ik moest hem maar meebrengen en met Gerard ging het zus en met Monica ging het zo en Astrid gaf nog geen problemen, net zomin als Michiel (allemaal broers en zussen). En aan het slot, beetje verlegen: “Ja, als Jan meekwam, dan moest hij wel afzonderlijk slapen”. Ach, de lieverds; we gaan er heen, al is het ook een heel eind, nog boven Leeuwarden.

    En waarom heb ik nu niets aan Jan verteld van mijn volslagen veranderde instelling ten opzichte van een zwangerschap? U kunt zeggen: “Dat is toch stom. Jullie zijn niet getrouwd. Dadelijk ben je ongehuwd moeder”. Zal ik het nog eens wat sterker zeggen: ik ben er al bij. Ik voel me anders. Het zal nog wel niet vast te stellen zijn. Maar er zijn dingen, die je wéét. Waarom ik Jan hier buiten heb gelaten; ik kan het niet onder woorden brengen. Het doet er ook niet meer toe. Sinds vanmiddag weet hij het immers.

    Vanmorgen naar de sam. En nu was het opeens de tijd om ‘naar voren te gaan’, zoals de Van Dalens toen zeiden (2.4.6.7). Zoals Jan vrijkwam! Wel, hij heeft het zelf al verteld. Ik had ook zoveel in te leveren: mijn oneerlijkheid, spilzucht, vinnigheid, oppervlakkigheid en wantrouwen. Ook de angst, veroorzaakt door allerlei occult gedoe in het verleden. Alles werd door God getoond aan de oudsten, die mij de handen oplegden. Dit was toch weer anders dan het gebed bij ons thuis. Trouwens, dat hadden de Van Dalens toen ook gezegd. Wat een blijdschap weer. Ik bleef nog even napraten. Jan zou in de lectuurhal toch wel aanspraak hebben. Blij ging ik met de oudsten naar buiten en vond Jan in alle staten van opwinding. Broeder Vonk sprak met hem. Ik kon me wel voor mijn hoofd slaan, dat ik de waarschuwing van Ilona niet had doorgegeven. Vast nam ik mij voor: vanaf nu geen oppervlakkigheid, oneerlijkheid, onnadenkendheid meer in onze relatie.

    Toen we naar huis gingen, kreeg ik het idee, dat nu dan ook alles moest worden uitgepraat en bijgepraat. Op zeker ogenblik leek hij mij wel weer genoeg door zijn depressie heen. Ik kroop dicht tegen hem aan en zei: “Luister schat; ik ga je wat vertellen”. Ik ben zo blij; ik be niet bang meer om een kindje te krijgen; vier weken geleden al heb ik mijn pillenstrip weggegooid. Daarvoor nam ik het al een poosje niet zo nauw meer. Ik ben ook niet bang, dat die al weer overwonnen infectie bij jou en mij iets bederven kan. Ik denk… ik denk… dat ‘borstelkuifje’ (2.4.6.9) of ‘goudhaartje’ eraan zit te komen”.

    Wel, en zo is het gekomen. Hij reageert wat typisch, ik zei het al. Zit nu met zijn hoofd in de handen. Zit met zijn handen in het haar, zou je ook kunnen zeggen. Echt blij lijkt hij nog niet, maar dat komt wel”.

    22-07-2006 om 14:54 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    2.5.8.5 Genezing, met verwarrende bij-omstandigheden

    Jan: wat heeft God al veel poelen vol gevaarlijke muskieten veranderd in helder stromend water. Overal, waar het wassende getij van het vernieuwde denken aankwam in mijn leven werd dat leven gezond (Ez. 47:9). Neem nu dat roken van mij, dat drinken en die driftbuien. En dan die occulte dingen, die toverij, toch allemaal verschrikkelijk vervelend.

    Het was vanmorgen de eerste zondagsdienst na nieuwjaar. Ik had zo’n zin, om nu eens helemaal schoon schip te maken. Ik ben naar voren gegaan in de sam, samen met Joke: we lijken soms wel een Siamese tweeling. Zij zal zelf nog wel vertellen, hoe het haar ging. Ik vertelde aan de oudste, die mij in eerste aanleg de handen zou opleggen, van mijn rokershoest. Die maakt mij van binnen soms helemaal rauw en pijnlijk en doet mijn ogen tranen. De situatie van dat ogenblik was zo, dat ze met een hele groep om mij heen stonden (Hand. 14:20), broers en zussen; zo vriendschappelijk hè. In een flits dacht ik: “Henk is weg, maar deze krijg je er voor terug”. Nu is het ‘bij ons’ – hoor mij eens – zo, dat handoplegging dikwijls gemeenschappelijk gebeurt (1 Tim. 4:14). De voorganger zegt: “Ons kennen is nog zo ten dele (1 Cor. 13:9). Wij vullen elkaar op deze manier aan”. Daaruit moet je het verklaren, dat ook de anderen een inbreng hadden. Eén van hen zei, haast fluisterend, de zaal hoorde het niet, dat was wel tactvol: “Je handen trillen niet van het roken, maar van het drinken. Is het al tijd, dat het drinken ook weg gaat?” Gretig zei ik: “O ja, graag”. Nu was er ook een jonge vrouw bij van mijn jaren. Ze knikte me toe en zei met gedempte stem: “Die opvliegendheid hè, die leeuw moet ook uit je tuin”. Ik was zo getroffen, dat ik – gelukkig zonder geluid – begon te huilen.

    Toen echter ‘schoof er iets dicht bij me’, alsof er een luik was, dat mij van het licht afsloot. Voordat het helemaal dicht was, zei de vierde: “Macht van het occultisme, in de naam van Jezus, laat hem nu los”. En de derde zei: “In de naam van Jezus voer ik nu de werkelijke strijd, tegen de boze macht, die Jan met driftbuien plaagt. Ga!” De tweede zweeg, maar de eerste zei: “Je bent nu vrij van je verslaving en al het andere”, en ik wist, dat hij de drankzucht bedoelde. De bediening van Joke ging daarna echt even aan mij voorbij. Ik had het te druk met mijn innerlijk. Ik zag dat innerlijk als een bos vol dennenbomen en kamperfoelie en rododendrons en ook verder vol van alles, wat mooi is. Ik keek nog verder en nam waar, hoe mijn levenshuis werd schoongemaakt en volgedragen met prachtig huisraad. Ik wist, dat ik nu weer tot weer groter ontplooiing ging komen, dat elke situatie zou worden gesaneerd. Even zuchtte mijn hart; heel typisch: ik dacht in een flits aan Nancy en Dick. De Heer zei: “Ook daarvoor geef ik een oplossing. Je zult meer van mijn glimlach zien. Ik bevrijd de woning van je leven van elke smeerlaag. Ik maak je rijk aan schatten, die niet kunnen ontwaarden. Je loopt de trap op naar nog meer bevrijding”.

    In de garderobe, waar boeken worden verkocht, wachtte ik op Joke, die nog iets te bepraten had. Toen gebeurde er iets, dat ik als ontzettend vervelend ervoer. Misschien zegt u: “Hoe kon hem zo’n kleinigheid nu zo zeer doen?” Nu ja, de ene mens is de andere niet. Een bezoekster kwam op mij toe: “U was juist in de bediening”, zei ze: “Wat heb ik meegebeden. En: de Heer openbaarde mij iets. Ik had al eerder gehoord, dat u samenwoont met die zuster, die altijd met u meekomt. En nu toonde de Heer mij, dat u nooit werkelijk in het volle licht kunt komen te staan, als u niet ordentelijk met haar trouwt!” Ik stond even perplex, maar toen wierp ik tegen: “De oudsten hebben al verschillende keren met ons gesproken en ze zeiden hiervan nooit iets”. En zij weer: “Ja, dat kan wel; zij zijn misschien wat zacht; maar ik moet u toch even waarschuwen. Hierover wordt in de gemeente gesproken. Het zit een heleboel mensen echt niet lekker. Er zijn er al, die er om wegblijven. Nu ja, ik moet weg; ik heb koffiedrinkers: het moest me even van het hart. Heel gezegende zondag verder”.

    Ik stond te trillen op mijn benen, keek naar de vertrekkende mensen, waarvan ik er verschillende al kende. Argwaan begon aan mijn hart te vreten. Hoeveel van die mensen zouden dadelijk aan de koffie zeggen: “Dat hokkende stel was in de bediening. Dweilen met de kraan open”. Opeens kwam een verhaal van Joke mij in de gedachten. Hoe ze één van de eerste keren, dat wij hier kwamen, ook al zo’n ‘kleindenken’ was tegengekomen. Toen was het iets van hoogmoed en op een onprettige manier apart willen staan. Het was bij haar heel onplezierig overgekomen (2.4.6.3). Trouwens, ik had toch ook wel eens vervelende opmerking gehoord (2.4.6.icon_cool.gif. Dit was anders: dom, bemoeizuchtig, arrogant, maar hoe dan ook, uiterst onaangenaam. Wie waren eigenlijk deze mensen allemaal, wie waren eigenlijk zelfs de oudsten! Waar was ik in verzeild geraakt. Waarvoor trotseerde ik de hoon, de smaad, de vijandschap van Ab, Nel, Frans en Henk. Waren mijn revolutionaire vrienden en vriendinnen niet duizendmaal beter dan al deze kleine, bestofte, eng-denkende, ‘naar spruitjes ruikende’ lieden? Een grote golf van radeloze woede spoelde over de vreugd van de handoplegging heen. Op dat moment kwamen de oudsten, de voorganger en Joke als laatsten naar buiten. Joke straalde, maar ze schrok zich wezenloos, toen ze mij zag. “Wacht hier even Joke”, zei de voorganger, broeder Vonk: “dan ga ik met Jan terug, want er moet iets gebeurd zijn. Of nee, ga toch maar mee”.

    Terug in de zaal zwegen wij een poos, zijn hand op mijn schouder. Toen zei hij: “Je vertrouwen is weg hè? De drift komt terug. Er is je iets in de weg gekomen. Weet je, dat zo iets wel eens meer gebeurt?

    Jezus kreeg bij het begin van zijn bediening de heerlijke ervaring van de doop met de Heilige Geest (Matth. 3:16). Direct daarop echter moest Hij de woestijn in om met de duivel te vechten (Matth. 4:1). Jouw gezicht was zo blij, vlak na de bediening, nu is het zo bedroefd, wat is er daartussen gebeurd?”

    Ik heb in mijn leven weinig gehuild, maar nu waren er tranen en snikte ik het even uit. Net als nog maar zo kort daarvoor bij de bediening, maar wat een verschil. Toen ik het gesprek vertelde, zei broeder Vonk: “Ik begrijp wie die zuster was en zal wel eens met haar praten. Ze heeft gelijk en ongelijk. Een christen behoort binnen het raam te blijven van wat als niet aanstootgevend geldt in de tijd, waarin hij leeft (1 Cor. 11:6). Daarin heeft ze gelijk. Maar het vermanen kwam in dit geval niet aan haar, maar aan de oudsten toe. Met haar vermanen had ze ongelijk. En ook voor wat betreft dat volkomen faliekant gekozen tijdstip. Ik weet, dat er deining over deze zaak is binnen de gemeente. Sommigen willen deze toestand direct geregeld zien. Ze behoren echter aan God de tijd te laten om dit in orde te maken (Jes. 28:16). Je zult leren om medegelovigen lief te hebben met al hun overijldheid, bedilzucht, vroomheid, burgerlijkheid en zelf-ingenomenheid. Dat zal juist jou hard vallen, barricadestrijder. Je hebt zoveel andere, soms zelfs veel fijnere eigenschappen van mensen meegemaakt. Maar God helpt je om eens over al deze benepenheden, kleinzieligheden en lompheid heen te zien. Dan zal zelfverloochening je gebracht hebben tot het hoogste, de liefde (1 Cor. 13:13), zoals die ook een eigenschap is van God (Rom. 5:icon_cool.gif. Wij, oudsten, haasten niet, wij hebben jullie hartelijk lief. Joke, ik ben blij, dat ik je toch mee heb laten gaan; de Heer corrigeerde mij. We bidden nog samen”.

    We gingen; als geslagen honden. Ik dacht: Heer, ik heb wel eens eerder mijn hand uit de uwe laten glijden, ik wou het nu maar weer doen. Die truttige toestand; ik was er al bang voor. Daarom heb ik zo geaarzeld, toen ik het aanhaalde (2.3.7.4). Maar het is nog veel erger dan ik dacht. Dit is nou juist het soort volk, dat zou kunnen zeggen: “Allemaal in een werkkamp, die krakers”. Deze mensen heb ik gehaat en veracht. En nu menen juist zij, dat ze zich met mij mogen bemoeien. Och Heer, de sam is niet een klein beetje de hemel… het is al heel wat van de hel.

    En toen begon weer het nieuwe door te breken. God stond mij toe om mijn hand weg te trekken. Niemand kon mij uit zijn bescherming wegroven (Joh. 10:2icon_cool.gif. Zelf echter kon ik daar best uit weglopen. Maar; ik wilde niet. Opeens schaamde ik mij zo. Hier was nu een beproeving. Nu werd ik eens onderzocht, heel voorzichtig, zoals tere gewassen, dille en komijn, behoedzaam worden beklopt (Jes. 28:27). Wagenrad en dorsslede (:27) waren er nog niet aan te pas gekomen – dat was de preek van die morgen geweest – en ik ging al aan…! Ik begon te lachen. Joke lachte aarzelend mee. Ik riep: “Ze kunnen me wat. Het koninkrijk van God komt met eindeloze mogelijkheden. Dit verdrukkinkje van niks gaat er vooruit (Hand. 14:22). Ik zal nog wel wat anders meemaken. Geen ‘om het hardst lopen met mensen’, maar ‘wedijveren met paarden’ (Jer. 12:5), als je mij kunt volgen”, want dat was die morgen ook gezegd.

    Ik ging verder: “Vroeger was het – ondanks de romantiek zo nu en dan – de tijd van de stommiteiten. Ik ga die tijd niet meer verheerlijken (Num. 11:5). Ik laat me daarnaar niet meer terugvoeren. Ik schud alle gedoe, alle besmeuring van infantiele praat in de sam van mij af”. “Jan”, zei Joke: “Zouden wij eigenlijk niet trouwen? Er zijn medegelovigen, die ons samenwonen nu eenmaal niet kunnen hebben. Door hun ongeduld kunnen zij Gods tijd niet afwachten. Daardoor zijn zij eigenlijk een beetje ‘zwak’ (Rom. 15:1). Moeten wij die mensen niet wat tegemoet komen?” “En dan zeker die zuster tegen mij laten zeggen: ‘Wat hebt u goed geluisterd naar mijn raad’”, mopperde ik. “Luister schat”, zei Joke: “Ik ga je wat vertellen”.

    15-07-2006 om 18:37 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006
  • 19/12-25/12 2005

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!