Voor ouders, hulpverleners, en leerkrachten, die zich zorgen maken over kinderen, met Hechtingsprobleem, Hechtingsproblemen, hechtingsstoornis, hechting, gehechtheid, ouders, babys, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen,jeugd, volwassenen, hulpverleners, onderwijs, jeugdzorg
05-06-2008
Gehechtheid nu ook bij jongeren betrouwbaar te meten
Gehechtheid nu ook bij jongeren betrouwbaar te meten
Wie veilig gehecht is voelt zich meer gesteund door zijn omgeving en investeert meer in relaties. Het gehechtheidsbiografisch interview is een beproefde methode om gehechtheid bij volwassenen te meten. Mariëlle Beijersbergen valideerde het meetinstrument nu ook voor jongeren. Ze promoveert op donderdag 10 april.
Drie soorten gehechtheid Voor volwassenen worden drie soorten gehechtheid onderscheiden: veilig, gereserveerd en gepreoccupeerd. Veilig gehechte mensen hebben eventuele negatieve gehechtheidservaringen verwerkt, voelen zich meer gesteund door hun omgeving en zijn geneigd emotioneel meer in relaties te investeren. Het doel van het gehechtheidsbiografisch interview is om vast te stellen hoe iemands 'gehechtheidsrepre-sentatie' is. Dat wil zeggen dat men probeert erachter te komen hoe de geïnterviewde op het moment van het interview terugkijkt op de jeugd. Het gaat er dus niet om een accuraat beeld te krijgen van de jeugdervaringen als zodanig.
Vijf typeringen Een gehechtheidsbiografisch interview, een GBI, duurt doorgaans ruim een uur. De respondent beantwoordt eerst enkele algemene vragen over het gezin waarin hij is opgegroeid. Daarna vraagt de interviewer om vijf typeringen te geven van de relatie met de moeder en de vader. Voorbeelden van zulke typeringen zijn 'zorgzaam', 'betrokken', 'lief', 'afstandelijk' of 'streng'. Daarna vraagt de interviewer om bij iedere typering ter illustratie een concreet voorval te noemen. Ten slotte wordt gevraagd naar het effect van de ervaringen uit de kinderjaren op het huidig functioneren. De interviewer stelt ook vragen over ervaringen met verlies van geliefde personen en andere mogelijke trauma's, zoals mishandeling of verwaarlozing. Coherent Aan de hand van de uitgeschreven tekst van zo'n GBI kan een getrainde codeur bepalen wat voor soort gehechtheidsrepresentatie iemand heeft. Als het een coherent interview is, dan wordt de geïnterviewde veilig gehecht genoemd. Een interview is coherent als bijvoorbeeld de concrete voorvallen de typeringen goed illustreren. Wanneer iemand zijn moeder typeert als 'zorgzaam', maar dat niet kan illustreren met een concreet voorval waaruit die zorgzaamheid blijkt, maakt dat het interview minder coherent. Wanneer de geïnterviewde dan later in het interview ook nog vertelt dat hij na een valpartij huilend naar zijn moeder ging, en zij reageerde met stel je niet aan, ga weer verder spelen, dan is dat ook niet in overeen-stemming met het beeld van een zorgzame moeder. Dat maakt het interview nog weer minder coherent.
'Gehechtheid gedurende de levensloop' is een van de vier grote onderzoeksprogramma's van het departement Pedagogische Wetenschappen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. In dit programma worden de determinanten en de gevolgen van gehechtheid tussen ouders en kinderen bestudeerd, met speciale nadruk op het gezin als belangrijkste sociale omgeving. Er wordt onder meer onderzoek gedaan in verschillende culturele en etnische groeperingen, in biologische en adoptiegezinnen, in de kinderopvang en in verschillende populaties binnen en buiten instellingen.
(Uitgeverij Boom Academic, ISBN 978 90 473 0071 7). In dit boek worden recente inzichten en bevindingen van het Leidse gehechtheidsonderzoek in het Nederlands op een toegankelijke manier uiteengezet.
Veilig en onveilig Het is overigens niet zo dat iemand met een veilige gehechtheid altijd positieve jeugdervaringen heeft gehad. Wat een veilig gehechte persoon onderscheidt van een onveilig gehechte persoon is dat de eerste op een coherente manier over zijn jeugdervaringen praat en de tweede niet. Een coherent interview is een consistent, helder verhaal, waarin niet wordt overdreven of afgedwaald en waarin voldoende bewijs gegeven wordt voor de beweringen. Het kan dus best zijn dat iemand zijn moeder beschrijft als egoïstisch, onzelfstandig en labiel. Wanneer de relatie met deze moeder in een duidelijk, coherent verhaal wordt neergezet en er passende voorbeelden bij de typeringen worden gegeven, dan wordt de representatie van de geïnterviewde toch als veilig beschouwd.
GBI ook valide meetinstrument bij jongeren Het GBI is in de jaren tachtig ontwikkeld en uitgebreid gevalideerd voor gebruik bij volwassenen. Het wordt ook afgenomen bij jongeren, maar daarvoor was het tot dusver niet systematisch gevalideerd. Beijersbergen heeft dat in het kader van haar promotieonderzoek nu wel gedaan. Ze kwam tot de conclusie dat het GBI een valide meetinstrument is om gehechtheidsrepresentaties ook bij (geadopteerde) jongeren te meten.
Geadopteerd en niet-geadopteerd Deze uitkomst sprak niet vanzelf, vertelt ze. Ze onderzocht de validiteit van het GBI bij een groep van veertienjarige geadopteerde jongeren. De meesten wonen nog thuis, dus het was de vraag of ze al wel genoeg afstand hadden om objectief te kunnen terugkijken naar hun kindertijd. Hoewel het onderzoek gedaan werd bij geadopteerde jongeren, vindt Beijersbergen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de uitkomsten ook gelden voor niet-geadopteerde jongeren. De jongeren uit haar onderzoeksgroep waren op zeer jonge leeftijd geadopteerd (gemiddeld tien weken), ze verschilden niet in IQ van andere 14-15-jarige jongeren, en ze hadden geen bijzondere medische problemen.
GBI en psychotherapie Het GBI wordt vooral gebruikt in het sociaalwetenschappelijk onderzoek, weinig voor therapeutische toepassingen. Kan het GBI zinvol zijn bij psychotherapie? Beijersbergen denkt van wel, maar vertelt dat het veel tijd kost om iemand tot een betrouwbaar codeur van GBIs te maken. Dat is voor de meeste therapeuten een te grote investering. 'We zouden wel graag willen dat het GBI toegankelijker zou worden. Voor de bruikbaarheid van het GBI voor individuele diagnostiek is echter verder onderzoek nodig.' Dat onderzoek zal Beijersbergen zelf voorlopig niet doen, want zij werkt sinds eind vorig jaar bij het UMC St Radboud aan onderzoek naar dak- en thuisloze jongeren. Beijersbergen: 'Natuurlijk zijn ook bij deze groep gehechteidsrelaties heel belangrijk om naar te kijken.'
Mariëlle Beijersbergen, The Adult Attachment Interview. Coherence & Validation in Adolescents. (e-mail:
m.beijersbergen@sg.umcn.nl)
Promotie 10 april 15.00 uur Lokhorstkerk Pieterskerkstraat 1 te Leiden.
Gepubliceerd: 20 oktober 2007 00:00 | Gewijzigd: 23 oktober 2007 13:54
Psychologe Claudine Dietz ontwikkelde een test om autisme op te sporen. Bij peuters. Kinderpsychiater Emma van Daalen keek mee. Ouders maken een rouwproces door.
Wim Köhler
Steeds meer artsen op consultatiebureaus zoeken bij peuters van één tot twee jaar oud al naar autistische trekken. Dat is vroeg de meeste diagnosen van autisme worden op een leeftijd van 5 à 6 jaar gesteld.
De artsen gaan de peuters op acht punten beoordelen. Of ze wel brabbelen als ze een jaar oud zijn. Of ze interesse hebben in andere mensen, ernaar lachen en wijzen of zwaaien. Of ze reageren als ze worden toegesproken, wanneer ze een jaar oud zijn. Bij kinderen van anderhalf wijst niet-functioneel gebruiken van woorden op autisme. Als het twee is, geldt een kind dat geen twee-woordenzinnen spreekt als verdacht. En steeds is er de vraag: gaat er in de sociale interactie iets verloren dat er eerst wel was? Lijkt het mis, dan adviseren de consultatiebureauartsen de ouders om hun kind verder te laten testen. Het opsporen is een tweestapsproces.
In de provincie Utrecht is de afgelopen zes jaar onderzoek gedaan naar heel vroege diagnostiek van autisme: 31.000 peuters van bijna anderhalf zijn in die tijd onderzocht. Psychologe Claudine Dietz promoveerde eind september op een 14-puntsscreeningslijst de ESAT om autisme beter te kunnen herkennen in een groep hoog-risico-kinderen die door consultatiebureauartsen werden doorverwezen. De ESAT-test is de tweede stap bij de opsporing. De ESAT werkt en verschijnt binnenkort op de markt, samen met toelichtende videofragmenten. Een hele korte prescreeningslijst van vier punten, die Dietz ontwierp als eerste stap om de hoog-risicopeuters op te sporen, werkte echter niet. Teleurstellend maar daarover straks meer.
Wat hebben ouders van autistische kinderen er eigenlijk aan als hun kind zo vroeg de diagnose autisme krijgt?
Claudine Dietz: Ouders herkennen problemen bij hun kind vaak al vroeg. Er is vaak een lange periode van onzekerheid. Dat is vervelend voor de ouders, want de dagelijkse problemen met het kind kunnen sterk afnemen als het gezin begeleiding krijgt. Daarnaast is het belangrijk voor de schoolkeuze om al vroeg te weten wat een kind mankeert. Als autisme pas op latere leeftijdwordt ontdekt, is het een heel gedoe om op de juiste school te komen. De kinderen hebben kleinere klasjes nodig en meer structuur. Dat kun je beter maar vroeg in gang zetten. Er was dus vanwege de mogelijke hulpverlening om klinische redenen een reden om te onderzoeken of je autisme al voor het tweede levensjaar kunt diagnosticeren.
Wat voor behandeling krijgen ze dan?
Dietz: Voornamelijk gericht op de ouders. Die leren om beter contact te maken met hun kind. Op korte termijn functioneren de kinderen dan beter. Ze komen op een wat hoger cognitief niveau uit.
Zijn die vroeg opgespoorde autisten als volwassene ook beter af?
Dat weten we nog niet, zegt kinderpsychiater Emma van Daalen. Binnen het Utrechtse autismeteam waar Dietz promoveerde is zij de psychiatrische diagnosticus en behandelaar. In de Verenigde Staten zijn langlopende onderzoeken bezig naar het late effect van vroege behandeling. Maar de deelnemende kinderen zijn nog niet volwassen. In Nijmegen wordt nu een interventiestudie uitgevoerd. Wel zijn er in de jaren zeventig al onderzoeken in de VS gedaan, naar de Lovaas-methode. Dat is een methode met zeer intensieve begeleiding. Ouders zijn dan soms wel meer dan veertig uur per week met hun kind bezig. De resultaten waren erg gunstig voor die aanpak, maar die studies waren methodologisch slecht. Er waren geen goede controlegroepen gemaakt en er is geselecteerd op kinderen waarvan men verwachtte dat ze goed op de methode zouden reageren.
Maar wat kan vroege behandeling voor een volwassen autist opleveren?
Van Daalen: Het heersende idee is dat een vroege interventie de ontwikkeling van een autistisch kind misschien wel versnelt, maar dat er uiteindelijk een plafond wordt bereikt waarvan het nog maar de vraag is of het kind daar ooit bovenuit kan komen. Zo redenerend komt het kind als volwassene niet hoger uit. De belangrijkste reden om de vroege interventie aan te bieden is op het ogenblik echt de stressverlagende werking in de dagelijkse praktijk van de gezinnen. Ouders stellen gemakkelijk verkeerde eisen aan het kind, omdat ze niet weten wat de beperkingen zijn. Ouders maken ook een rouwproces door, ze moeten het verlies van het toekomstbeeld van het kind verwerken. Maar praktisch gezien: veel autisten slapen bijvoorbeeld heel slecht en het is een verademing voor de gezinnen als je voor elkaar krijgt dat dat wel goed gaat. Dat klinkt misschien stom*.
Waarom?
Dietz reageert: Omdat meer rust in het gezin in het onderzoek een ongebruikelijke maat is. In interventiestudies wordt meestal de verandering van IQ als uitkomstmaat genomen. Dat heeft me altijd verbaasd. Waarom zou een kind door een interventiestudie tien IQ-punten hoger moeten uitkomen. Is dat nou je doel? Alle kinderen hoeven toch niet steeds maar slimmer te worden? Je wilt dat ze goed in hun vel zitten. Genezing van autisme kunnen we echt niet bieden.
Naast die klinische reden van rust in huis was er ook een wetenschappelijke reden om vroegdiagnostiek te onderzoeken. En om een screeningslijst te maken waarmee peuters met een autistische stoornis op te sporen zijn. Kort gezegd willen we weten hoe autisme er op heel jonge leeftijd uit ziet, zegt Dietz.
Ze probeerde eerst een tweetrapsscreening met een vierpuntslijst onder alle ruim 31.000 kinderen van 14 à 15 maanden oud die op de Utrechtse consultatiebureaus kwamen, gevolgd door de ESAT-screeningslijst. Maar daar kwamen maar 18 kinderen met autisme uit, terwijl toch bij veel kinderen de alarmbellen gingen rinkelen.
Dietz: Ja, maar met die kinderen was altijd wel wat aan de hand. Ze hadden taalachterstand, waren hyperactief, of hadden bijvoorbeeld een hechtingsstoornis. Verreweg de meeste ouders waren opgelucht dat er iets gebeurde.
De tweede poging was succesvoller: consultatiebureau-artsen beoordeelden of kinderen jonger dan drie jaar pluis of niet-pluis waren. En de doorgestuurde kinderen werden met de ESAT-lijst gescreend. Zo vond Dietz 39 jonge kinderen met autisme. Dat is veel minder dan verwacht op grond van de vuistregel dat, althans bij negenjarigen, één procent van de kinderen binnen het autistisch spectrum valt.
Bij anderhalfjarigen misten de onderzoekers dus negen op de tien autisten?
Dietz: Ja, klopt, absoluut, maar alleen als de prevalentie echt één procent is. En ik denk dan: voor de kinderen die we wél hebben gevonden is het goed geweest dat er vroeg een interventieprogramma is gestart. Maar de uitdaging is om ook die andere kinderen te pakken te krijgen. Ik denk dat we af moeten van screenen op één moment.
Is het dan níet zo dat één op de honderd kinderen autistisch is?
Dietz: Dat weten we niet. Het is wachten op vervolgonderzoek dat we nog moeten doen als die 31.000 kinderen negen zijn. De jongsten zijn van 2001. Dat vervolgonderzoek zijn we nu aan het organiseren. We willen weten hoeveel kinderen in onze oorspronkelijke groep uiteindelijk de diagnose autisme krijgen. Die kinderen moeten we ook kennen om de waarde van het screeningsprogramma te kunnen aantonen. Misschien zeggen de ouders van de later gediagnosticeerde kinderen wel dat het de eerste jaren eigenlijk heel goed met ze ging. Als dat zo is, hoef je die kinderen ook niet zo vroeg op te sporen.
Waar komt het cijfer van één procent vandaan?
Dietz: Dat prevalentiecijfer van één procent komt uit bewust zoeken, in Engeland. Als je afwacht wat er zich aanmeldt, zoals vroeger, dan kom je waarschijnlijk lager uit. Hoe dan ook, de cijfers zijn dit decennium gestegen. Toen ik in 2000 met mijn promotie-onderzoek begon zaten we nog op 30 kinderen op de 10.000. Nu is het eerder 100 op de 10.000.
En als ze er op negenjarige wel blijken te zijn, wie zijn er dan op anderhalfjarige leeftijd gemist?
Kinderpsychiater Van Daalen: Waarschijnlijk vooral de goed functionerende autisten.
Dietz: En ik denk ook de heel zwakke kinderen, vaak ook met een verstandelijke handicap. Die kinderen kwamen veel voor bij de ouders die niet wilden meewerken aan ons onderzoek. Die hadden geen puf meer voor een wetenschappelijk project.
Teleurstellend in Dietz promotie-onderzoek was dat een korte screeningslijst met vier punten, toegepast op alle kinderen, níet bleek te werken. Hij is in navolging van Brits-Amerikaans onderzoek vervangen door een acht-puntslijst om hoog-risicokinderen te vinden. Die vierpuntenlijst bestond uit twee vragen over spelgedrag: of er variatie in het spel is en of het kind interesse heeft voor speelgoed. Een derde vraag ging over invoelbaarheid van emoties en dan nog een over prikkelverwerking. Of kinderen over- of ondergevoelig reageren op licht, geluid, pijn of kietelen. Maar ook vragen over sociaal contact en communicatie dus gebaren maken en brabbelen moesten er toch echt in.
Waarom waren die eerst weggelaten? Iedereen weet toch dat autisten moeite hebben met sociale interactie?
Van Daalen: Ik zie wekelijks ouders met kleine kinderen voor diagnostisch onderzoek. Over de taalontwikkeling zeggen ze vaak uit zichzelf iets. Ze zeggen: de taal ontwikkelt zich niet. Of: er is wel ontwikkeling, maar hij herhaalt alleen wat ik zeg. En dan zeggen ze erbij het oogcontact is goed, want ze weten dat dat bij autisme een rol speelt. Maar als je later het psychiatrisch onderzoek doet, zie je dat het oogcontact níet goed is. Dat is heel subtiel. Die kinderen kijken wel, maar op momenten dat zíj willen kijken. Niet op momenten die wij als normaal beschouwen. Dat verschil zien ouders vaak niet.
Kunnen ze dat leren?
Van Daalen: Dat denk ik wel, maar dan nog zal het moeilijk zijn om er openlijk over te praten. Ouders zeggen vaak wel: ons kind heeft een ontwikkelingsachterstand en daardoor laat het ook wat autistische symptomen zien. Dat pikken ze op van hulpverleners die ook niet precies weten wat er aan de hand is. Die noemen het een ontwikkelingsachterstand en zeggen dan dat er daardoor niet uitkomt wat er in zit.
Dietz: Die lang aanhoudende vaagheid is een belangrijk punt rond de vroege diagnostiek. Ik heb heel wat ouders gesproken die zeggen ik heb het gemeld, maar ik werd telkens gerustgesteld.
Van Daalen wijst op het omgekeerde: Een groeiende groep consultatiebureauartsen die er veel aandacht voor heeft, zeggen dat veel ouders niet doorverwezen willen worden. Zij zeggen soms krijg ik de ouders niet eerder dan als het kind twee jaar is naar een specialist, en alleen naar een audiologisch centrum vanwege de taalachterstand. Niet naar een psycholoog of psychiater.
Hoe gewoner het wordt dat op consultatiebureaus artsen al op autisme letten, hoe sneller die barrières verdwijnen. Dietz en Van Daalen merken een stijgende belangstelling voor het opsporen van hoog-risicokinderen.
Dietz: Enthousiaste consultatiebureaus beginnen vast. Verder is het wachten op landelijke invoering. Van Daalen: Maar er wordt op het ogenblik bezuinigd.
Autisme is een ontwikkelingsstoornis met drie hoofdkenmerken: problemen met sociale contacten, moeilijkheden met spraak, gebaren en lichaamstaal, en last van rigide en sterotiepe gedragspatronen.
Een autist kijkt iemand alleen aan als hij zelf wil, niet als dat sociaal normaal is. Een autist heeft vaak spraak- of taalproblemen. Of begrijpt de symbolische betekenis van taal niet. Een autist kan geheel uit zijn doen raken als de zaken anders gaan dan hij gewend is. Maar een autist heeft bijna nooit last van álle problemen die bij autisme kunnen horen. Volgens de DSM-IV, het handboek waar alle criteria voor alle psychiatrische ziektebeelden staan, wordt de diagnose gesteld zoals bij vrijwel alle andere psychiatrische ziekten: als aan een minimumaantal van een langere lijst diagnostische criteria is voldaan.
De overkoepelende term voor een aantal autistische stoornissen is tegenwoordig autisme spectrum stoornis. Daaronder vallen onder andere de aparte diagnosen autisme, Aspergersyndroom, het syndroom van Rett en PDD-NOS (pervasive development disorder not otherwise specified). PDD-NOS is een restcategorie.
Bij jonge kinderen is de diagnose moeilijk, omdat een taalontwikkelingsstoornis, hyperactiviteit (ADHD), een verstandelijke handicap, of een hechtingsstoornis vaak nog moeilijk van een autistische stoornis te onderscheiden zijn.
In de westerse wereld krijgen 1 tot 6 per 1000 levend-geboren babys te maken met zuurstofgebrek tijdens de geboorte, dit wordt ook wel hypoxie-ischemie (HI) genoemd. In haar onderzoek laat Cora Nijboer zien dat het remmen van het eiwit nuclear factor-kappa B in een periode direct na het zuurstofgebrek, buitengewoon beschermend werkt op de hersenen van pasgeboren ratten na HI.
Een groot deel van de babys die tijdens de geboorte HI ondergaan, ontwikkelen een vorm van hersenschade met ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van het kind, o.a. spasticiteit en de ontwikkeling van epileptische aanvallen.Op dit moment zijn er bijna geen effectieve behandelingen beschikbaar om HI hersenschade te voorkomen of te verminderen. Verder laat Nijboer zien dat het verlagen van het eiwit GRK2 hersenschade in pasgeboren muizen verergert.
Het remmen van nuclear factor kappa B en het voorkómen van de verlaging van GRK2 zijn nieuwe mogelijk therapeutische strategieën om HI hersenschade te verminderen.
10-06-2008, 14:30 uur ,
Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht. Cora Nijboer, Geneeskunde Proefschrift: Protecting the newborn brain: molecular mechanisms and therapeutic targets Promotor 1: Prof.dr. C.J. Heijnen Promotor 2: Prof.dr. F. van Bel Copromotor 1: Dr. A. Kavelaars Copromotor 2: Dr. F. Groenendaal
Bregje van Sleuwen promoveert op 28 mei aan de Universiteit Utrecht.
Een regelmatig en voorspelbaar patroon van activiteiten vermindert het overmatig huilen van babys binnen enkele dagen. Het inbakeren van deze babys voegt weinig toe. Dit stelt bioloog Bregje van Sleuwen in haar promotieonderzoek dat ze uitvoerde aan het UMC Utrecht. Ouders van 398 huilbabys jonger dan twaalf weken ontvingen adviezen over regelmaat en voorspelbaarheid. De helft van de kinderen werd daarnaast ook ingebakerd.
De aanpak bestond uit een verzorgingspatroon met een vaste volgorde van activiteiten zoals wakker worden, voeden, knuffelen, spelen en bij de eerste signalen van vermoeidheid wakker in het eigen bed leggen. Ouders krijgen hiervoor speciale instructies. Inbakeren bestaat uit het stevig omwikkelen met twee doeken van schouders tot aan tenen. Voor de duidelijkheid: voeden geschiedt niet op klokkentijd.
Eén week na start van het programma is het huilen van de babys in beide interventiegroepen met 42 procent afgenomen, na twee weken met 50 procent en na acht weken met 75 procent. De huilduur per dag daalt van 148 minuten bij aanvang van het onderzoek tot 36 minuten aan het einde van de interventie.
Van excessief huilen is sprake als een gezond en goed gevoed kind drie keer per week meer dan drie uur ontroostbaar huilt. Alle ouders die het huilen van hun zuigeling als een probleem ervaren, mochten participeren aan het onderzoek. In Nederland geldt dit voor zes tot tien procent van alle babys, afhankelijk van de definitie die wordt gehanteerd.
Op basis van haar resultaten concludeert Van Sleuwen dat het verzorgingspatroon een goede aanpak van excessief huilen is. De adviezen kosten weinig tijd en ouders waarderen de ondersteuning erg. Bovendien zijn de adviezen van regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie goed op te volgen.
Het inbakeren van huilbabys heeft geen extra effect bovenop het schema van regelmaat. Alleen bij jonge babys van een tot zeven weken neemt het huilen significant meer af bij de ingebakerde groep. Maar bij oudere babys van acht tot dertien weken daalde het huilen sterker bij de regelmaatgroep. Van Sleuwen: Het inbakeren heeft geen toegevoegde waarde; er is een klein effect meetbaar bij de jonge babys, maar een verschil van tien minuten per dag is klinisch niet relevant.
Hechtingsproblemen doen zich voor in die relaties, waar mensen zich niet kunnen binden, weerstand hebben tegen intimiteit of verstrikt zitten in jaloezie. Partners kunnen in een negatieve spiraal komen van ruzie en getouwtrek. Je gaat liever geen relatie aan om niet gekwetst te worden. Alleen is dus veiliger dan met een partner. Ieder heeft een innerlijke drijfveer en behoefte zich te hechten. Het is een bestaansvoorwaarde voor veiligheid en vertrouwen. Door problemen in de opvoeding kunnen hechtingsproblemen ontstaan. Er ontstaat een angstig-vermijdende hechtingsstijl. Wanneer je attent, lief en begripvol bent grootgebracht, dan ontwikkel je een eigen positieve hechtingsstijl. Aangeleerde patronen worden meegenomen in de volwassenheid en vooral de negatieve veroorzaken de nodige ellende. Doch het kan ook van oorsprong in de familie zitten wegens de genen. Dit helder geschreven boekje geeft informatie over deze problematiek; het is een deel uit een serie waarin over veel soorten angst- en gedragsproblemen goede informatie wordt gegeven. Een praktisch boekje voor zelfonderzoek en zelfhulp; de informatie over verdere therapie en literatuur had wel uitgebreider gekund. Aanbevolen voor een vrij breed publiek.
De kinderen worden vanaf de vroege zwangerschap tot hun jong volwassenheid gevolgd.
Website van Generation R,
Generation R onderzoekt de groei, ontwikkeling en gezondheid van bijna 10.000 opgroeiende kinderen in Rotterdam. Deze kinderen worden vanaf de vroege zwangerschap tot hun jong volwassenheid gevolgd. Centraal staat de vraag waarom het ene kind zich optimaal ontwikkelt en het andere kind niet. Door factoren te onderzoeken die deze ontwikkeling kunnen bevorderen, levert Generation R een belangrijke bijdrage aan de gezondheid en de zorg voor alle kinderen en hun ouders in Nederland.
Het komt veel meer voor dan velen denken: depressiviteit bij kinderen en jongeren. Maar te vaak krijgen depressieve kinderen onvoldoende hulp omdat de depressie niet herkend wordt. Voor alle volwassenen die met kinderen omgaan, is dit boek een belangrijk hulpmiddel. Het boek geeft heldere informatie over herkenning, begeleiding en hulpverlening.
Een boek uit de serie Rondom het kind over psychische en medische problemen bij kinderen. De serie kenmerkt zich door: - duidelijke uitleg over achtergronden en (mogelijke) oorzaken - praktische adviezen - aandacht voor de gevolgen thuis of op school - serieuze en integere benadering - beknopte omvang en handzaam formaat - geschreven door deskundigen: artsen, psychologen of pedagogen - voor ouders, leerkrachten en hulpverleners
Begin jaren '90 bracht Marja Rexwinkel samen met RINO-directeur Marieke van Dam een bezoek aan de Londense Tavistock Clinic en maakte daar kennis met baby- en peuterobservatie. Bij terugkomst zette ze samen met andere docenten bij de RINO de eerste cursus op dit gebied op. Naast coördinator van het Infant Mental Health team van het Nederlands Psychoanalytisch Instituut in Amsterdam, is Marja Rexwinkel nu hoofddocent van de opleiding Van-nul-tot-drie en geeft ze ook de specialistische vervolgcursus Ouder-baby/peuter psychotherapie. Ze vertelt over de ontwikkelingen van de Infant Mental Health in Nederland.
behandelen op ooghoogte van het kind
Vóór de komst van de Infant Mental Health was de zorg voor het jonge kind in Nederland erg versnipperd en lag met name bij de consultatiebureaus. Rexwinkel werkte in die tijd bij de RIAGG Den Haag, waar ze onder andere samenwerkte met de afdeling Sociale Psychiatrie. "De zorg ging in die tijd voornamelijk uit naar de psychiatrie van de volwassen ouder en het was schokkend om te zien hoe weing aandacht er besteed werd aan de zorg voor jonge kinderen. Ik kan me een geval herinneren van een vrouw die op straat was aangehouden omdat ze rondliep met een bewegende sporttas. Daar bleek een baby in te zitten. Er was al die tijd aandacht voor de psychiatrie van de moeder geweest, maar niet voor de baby of de ouder-babyrelatie."
Toch werd vanuit de consultatiebureaus veel zorgwerk gedaan, zegt Rexwinkel. "Als ik een politieke opmerking mag maken, vroeger ging er veel geld naar preventie, en kon de GGZ ook meer doen maar dat is in de loop der jaren allemaal wegbezuinigd. Inmiddels komt de aandacht voor preventie langzamerhand weer terug, mede door de media-aandacht die een aantal schrijnende gevallen hebben gekregen, maar ook op grond van onderzoeksgegevens, met name gehechtheidsonderzoeken die aangeven dat problemen bij de bron aangepakt moeten worden."
Geld op de bank
De laatste jaren wordt veel wetenschappelijk onderzoek gedaan waaruit blijkt dat de bron van veel problemen onder adolescenten en volwassenen gezocht moet worden in de eerste levensjaren. Maar, zo benadrukt Rexwinkel, "het is belangrijk om te beseffen dat dit niet een eenvoudig causaal verband is. Het is te makkelijk om te zeggen, als kind ging er iets mis, dus er zijn later problemen. Dat legt ook veel teveel de schuld bij de ouders. Het gaat om een complexe relatie tussen kind, ouder en omgeving."
De IMH werkt vanuit een zogenaamd transactioneel ontwikkelingsmodel. "De positieve ervaringen en vaardigheden die een kind op jonge leeftijd opdoet kan je zien als geld op de bank. Als je wat gespaard hebt kan je later leuke dingen doen. Met minder geld op de bank is dat moeilijker. En als je schulden hebt wordt het helemaal moeilijk."
"In een behandeling kunnen ouders en kinderen als het ware oefenen met nieuw gedrag in de veilige aanwezigheid van de therapeut."
Hoe meer risicofactoren op jonge leeftijd aanwezig zijn of hoe meer protectieve factoren ontbreken hoe meer kans op problemen. "Dat zijn vicieuze cirkels. Het kind vertoont een bepaald gedrag, het huilt bijvoorbeeld veel, de ouders weten zich geen raad, worden overbezorgd of trekken zich uit het contact terug, het kind voelt deze onrust en huilt nog meer, dit bevestigt de ouders in hun zorg enzovoorts." En dat kan al beginnen vanaf de geboorte. Immers, voor de ouders kan het krijgen van een baby een zeer stressvolle gebeurtenis zijn. "Als het evenwicht bij een van de ouders of tussen de ouders wankel is, kan dat verstoord worden door de komst van een kind."
Mentaliseren
Een belangrijk aspect is het vermogen tot mentaliseren, het vermogen om te zien dat het gedrag van een ander en jezelf voortkomt uit een binnenwereld van gevoelens en gedachten. Rexwinkel noemt een voorbeeld: "Een moeder is een dagje naar Artis geweest met haar kind. Het kind is bekaf, maar moeder moet nog boodschappen doen. In de supermarkt is het kind aan het jengelen en zeuren. Dan kan je als moeder twee dingen denken. Of je wordt boos op je kind omdat het zo ondankbaar is. Heb je je de hele dag uitgesloofd, loopt het nog te zeuren ook. Dan neemt ze het gedrag van het kind dus concreet. Of je denkt, dat kind is gewoon moe, laat maar even, straks kan 'ie naar bed. Dan snapt ze dus dat het gedrag voorkomt uit een gevoel. De moeder die boos wordt op haar kind mist daar het vermogen tot inleven in de situatie van haar kind."
En ook dat werkt weer interactioneel. Want een kind leert mentaliseren in de relatie met sensitieve en betrouwbare ouders, dus als de ouders dat niet kunnen dan zal het kind het ook niet leren. De omgeving kan voor het kind onvoorspelbaar en onveilig worden.
"Een baby is de beste cotherapeut die je je kan wensen."
De relatie is de patiënt
In de overkoepelende IMH-visie wordt vanuit twee perspectieven naar de ouder- kindrelatie gekeken: vanuit een ontwikkelingsperspectief en vanuit een relationeel perspectief. Rexwinkel: "De relatie is de patiënt. Wat overigens niet wil zeggen dat individuele- en omgevingsfactoren niet van belang zijn, maar die wegen we binnen de relatie. Dat zit dicht bij een systeemtherapeutische benadering, maar bij ons ligt uiteindelijk altijd de nadruk op de ontwikkeling van de baby."
In de opleiding Van-nul-tot-drie maken cursisten kennis met meerdere vormen van interventies: kortdurende, laagdrempelig interventies van vijf gesprekken, en langdurige, op gehechtheid gerichte interventies. "De kortdurende interventies lijken qua vorm op het model van het consultatiebureau. Daarom noemen we het ook geen therapie, maar een consultatie. Zoals je naar het consultatiebureau gaat voor een lichamelijk consult, zo kan je bij ons een emotioneel consult krijgen. Vaak blijkt vijf keer ook genoeg te zijn. En voor de complexere gevallen kunnen we in vijf keer zorgen voor een goede diagnostiek en doorverwijzing."
Participerende observatie
Naast theoretische kennis en klinische vaardigheden is baby-observatie de belangrijkste pijler van de opleiding. Cursisten observeren twee jaar lang wekelijks een baby in zijn of haar gezin. "Het gaat om participerende observatie, dus cursisten leren ook gevoelig te zijn voor hun eigen reacties. De ervaring van de baby-observatie helpt om nauwkeurig te observeren en te verdragen wat er in de therapiekamer gebeurt. Dat is immers een belangrijke basis voor elk interventie. In plaats van een baby die ontroostbaar huilt te willen troosten - wat toch je eerste reactie is leer je om de moeder te helpen om haar baby te troosten. Want dat is waar het om draait. In een behandeling kunnen oude spoken uit het verleden van de ouders naar boven komen, maar kunnen ouders en kinderen ook oefenen met nieuw gedrag in de veilige aanwezigheid van de therapeut."
In de Nederlandse IMH wordt niet zozeer geprobeerd gedrag in de ouder-babyrelatie symbolisch te duiden, als wel om samen met de ouders naar betekenis te zoeken en nieuwe betekenissen uit te proberen. "Door bepaald gedrag te benoemen vergroten we het uit. Bijvoorbeeld: een moeder heeft verdriet, en we zien dat de peuter weg wil, de kamer uit. Door uit te leggen aan zo'n peuter wat er aan de hand is, reguleren we de gevoelens van ouder en peuter in de kamer."
"Zoals je naar het consultatiebureau gaat voor een lichamelijk consult, zo kan je bij ons een emotioneel consult krijgen."
Op bezoek bij een vreemde mevrouw
Het praten tegen babys en kleuters in de behandeling heeft nog een ander doel, namelijk modelling, het voordoen van gedrag aan de ouders. Als Rexwinkel nieuwe ouders met een kind op bezoek krijgt begroet ze ook de baby of peuter. "Dan vertel ik dat ze bij een vreemde mevrouw op bezoek zijn om te praten. Zo'n moeder zegt dan 'Je hoeft het niet aan hem uit te leggen hoor, hij begrijpt het toch nog niet.' Maar de volgende keer dat ze langskomen zie je dat de moeder tegen haar kind vertelt dat ze weer bij die mevrouw zijn. Dat heeft ze dan overgenomen en daar gaat het om."
"Je hebt ook therapeuten die alleen met de ouders praten, die het lastig vinden zo'n baby in de kamer. Een baby praat niet, dus hoe betrek je die bij een behandeling? Dat vergt een speciale expertise. Maar ik zeg vaak, een baby is de beste 'cotherapeut die je je kan wensen. Er gebeurt immers van alles een baby wil aandacht, huilt, lacht, moet verschoond of gevoed worden, reageert op zijn ouders en op wat er in de kamer gebeurt en dat zijn allemaal interacties waar je meteen op kan reageren. Wij leggen ouders dan ook uit dat wij de baby belangrijk vinden, omdat door samen goed te kijken en erover te praten we misschien beter kunnen gaan snappen wat er aan de hand is. Vandaar ook dat we op de grond zitten en werken, op ooghoogte van het kind."
De mate van angst die een moeder ervaart tijdens haar zwangerschap beïnvloedt de manier waarop haar kinderen informatie verwerken. Dit is de conclusie van het onderzoek van Maarten Mennes aan de Universiteit van Leuven.
Vooral wanneer kinderen op zichzelf zijn aangewezen om beslissingen te nemen, blijkt de angst die hun moeder ervoer tijdens haar zwangerschap invloed te hebben.
Emotionele toestand De onderzoeker heeft voor zijn studie gebruik gemaakt van een onderzoek dat 20 jaar geleden werd opgestart door Bea Van den Bergh. Zij volgde een groep zwangere vrouwen en ondervroeg hen over hun emotionele toestand op verschillende momenten tijdens hun zwangerschap.
Vervolgens onderzocht ze de kinderen later op vaste tijden in hun ontwikkeling. Zij concludeerde dat een deel van de aandachtsproblemen en hyperactief gedrag bij kinderen verklaard kan worden door de mate van angst ervaren door de moeder tijdens haar zwangerschap.
20-jarigen Mennes onderzocht dezelfde groep, inmiddels 20-jarigen, met computertaken die onder andere het geheugenfunctioneren en het strategisch combineren van taken of informatie nagingen. De resultaten tonen aan dat de mate van angst die een moeder ervaart tijdens de 12de tot de 22ste week van haar zwangerschap de prestatie van haar kind negatief beïnvloedt.
De onderzoeker pleit voor preventiemaatregelen rond stress en angst tijdens de zwangerschap.
Hechting kan veilig zijn maar, afhankelijk van de omstandigheden, ook op verschillende manieren onveilig
Hechting is de band tussen ouder en kind die voort-komt uit de manier waarop ouder en kind vanaf degeboorte met elkaar omgaan. Hechting kan veilig zijnmaar, afhankelijk van de omstandigheden, ook opverschillende manieren onveilig. Een veilige hechting is belangrijk omdat het de basislegt voor de manier waarop het kind met zijn om-geving omgaat. Op basis van de vertrouwensbandmet de eerste verzorger (meestal de moeder)ontwikkelt het kind een bepaalde mate van vertrouwenin zichzelf en in de ander.
Dit vertrouwen is van grootbelang voor de hele verdere ontwikkeling.Veilig gehechte kinderen hebben een grotere kansop een gunstige psychosociale ontwikkeling, ze zijndoorgaans coöperatiever, hebben minder conflicten,kunnen beter omgaan met emoties en hebben meerzelfvertrouwen.
Bovendien blijkt hun zelfvertrouwenbij te dragen aan een gunstige verstandelijke ontwik-keling. Veilige hechting is een basis voor een optimaleontwikkeling. Hoe ontstaat veilige hechting?Voor het ontstaan van een veilige hechting is de matewaarin het kind zich begrepen en geaccepteerd voeltvan groot belang.
Veilige hechting ontstaat als eenkind merkt dat zijn gedrag tot positieve reacties leidt.Door reacties leert het kind dat zijn gedrag effectief is;het kind kan iets bewerkstelligen. Iedere keer als eenkind een positieve reactie op zijn gedrag krijgt wint hetkind aan zelfvertrouwen.
Tegelijkertijd leert het kind depositief reagerende persoon steeds meer te vertrouwen.Het kind leert die persoon kennen als iemand die hembegrijpt en het beste met hem voor heeft. Wat doen kinderen om eenhechtingsband te krijgen? Kinderen doen vanaf hun geboorte hun best om hunouders aan zich te binden. In het begin hebben zedaartoe slechts zeer beperkte middelen: kijken, huilenen zuigen. In de loop van de tijd krijgen ze meerbindingsmogelijkheden: lachen en zich vastklampenen later bijvoorbeeld ook volgen en roepen.
Voordatkinderen kunnen praten is huilen één van hunbelangrijkste communicatiemiddelen. Kinderen huilenniet, zoals vroeger wel gedacht werd, om 'hun stemte oefenen' of omdat ze niets beters te doen hebben.Huilen is bij baby's een manier om iets duidelijk temaken.
Wat zij duidelijke willen maken verschilt. Hetkind kan honger hebben, het te koud of juist te warmhebben, bang of moe zijn, zich vervelen of ziek zijn.Het is de taak van de ouders om uit te vinden water aan de hand is.
Door steeds te zoeken naar welkebehoefte het kind duidelijk wil maken met het huilenleren ouders na verloop van tijd verschillende manierenvan huilen van hun kind te onderscheiden.
Wat kunnen ouders doen om eenveilige hechting met hun kind tebevorderen?
Ouders dragen bij aan het ontstaan van een veiligehechting door zoveel mogelijk gepast te reageren opsignalen van hun kind. Een gepaste reactie maakthet kind duidelijk dat het begrepen is, dat de ouderbereid is te helpen en dat het probleem, eenmaalkenbaar gemaakt, begrepen en verholpen kan worden. Prompt reageren betekent ook dat ouders reagerenals het signaal gegeven wordt. Het zal niet vooriedere ouder op ieder moment mogelijk zijn directte reageren. Maar het helpt al als de ouder aan hetkind duidelijk maakt meteen het signaal te hebbenopgevangen en zo snel mogelijk te zullen helpen.
Gepast reageren houdt verder in dat de reactieaansluit bij de stemming en behoeften van het kind.Een huilend kind zal zich eerder begrepen voelendoor troostende woorden/gebaren dan door afleidingof vrolijk gelach. Tips:
Borstvoeding is bevorderlijk voor de band tussenmoeder en kind. Dit wil niet zeggen dat alleen bijhet geven van borstvoeding de band versterktwordt. Het geven van kunstvoeding is ook eenbevorderlijk moment voor ouder en kind om deband te versterken, met name als de ouder hierbijveel huid op huid contact heeft. Baby's voelen zich het beste in de nabijheid vanhun ouder(s), ook 's nachts. Het in elkaars nabijheidslapen heeft verschillende voordelen:a) (borst)voeding geven is minder bewerkelijkb) ouders kunnen 's nachts sneller op hun kindreageren.
Het in elkaars nabijheid slapen betekent niet dathet kind in het ouderlijk bed slaapt maar in eeneigen wieg of bed naast het bed van de ouder.Dit om de kans op wiegendood te verkleinen. Baby's hebben veel behoefte aan lichamelijkcontact. Veel dragen (gebruik een draagzak/doek),knuffelen en bijvoorbeeld babymassage isbevorderlijk voor een veilige hechting. Baby's zijn leergierig, samen spelen is goed voorde (hechtings-) ontwikkeling. Ook het aanmoedigenvan het doen van ontdekkingen werkt gunstig.Baby's hebben geen kwade bedoelingen, hoe lastighun gedrag soms ook kan zijn. Probeer het gedragte accepteren. Als ouders kinderen vertrouwen inhun goede bedoelingen, gaan kinderen ouder(s) enzichzelf vertrouwen.Voor meer informatie of vragen kunt u terecht bij uwconsultatiebureau-team of op www.oudersonline.nl NB waar ouders staat kan ook ouder/verzorger(s)gelezen worden.NB waar hij staat in de tekst kan ook zij gelezenworden.Bron: Mr. Drs. Noortje Tan
10/2006GkD-JGZ401(043) 3 690 630 Kraamzorg (24 uur per dag)(043) 3 690 680 Jeugdgezondheidszorg(043) 3 690 670 Verplegen en Verzorgen (24 uur per dag)(043) 3 690 660 Uitleen van hulpmiddelen(043) 3 690 620 Voedingsvoorlichting en dieetadvisering(043) 3 690 610 GroenekruisService (lidmaatschap)E-mailinfo@groenekruisdomicura.nlinfo@groenekruisdomicurakraamzorg.nlInternetwww.groenekruisdomicura.nlwww.groenekruisdomicurakraamzorg.nl BezoekadresMockstraat 1, MaastrichtPostadresPostbus 1307, 6201 BH MaastrichtGroenekruisDomicura Kraamzorg is inbezit van het ISO HKZ kwaliteitscertificaat en het kwaliteitskeurmerk van Zorg.
De moeder van Tom kan niet meer voor hem zorgen; daarom gaat hij naar een kindertehuis. Prentenboek met eenvoudige, gekleurde illustraties voor kinderen vanaf ca. 7 jaar en een informatief gedeelte voor de jeugd vanaf ca. 9 jaar. Met illustraties Aantal delen: 3 delen Uitgeverij De Banier Bv
IPZO behandelt angstklachten die typisch gebonden zijn aan opvoeding en ontwikkeling van het kind. Bij ouders ontstaan soms veel onzekerheden over thema's als: eten, slapen, zindelijkheid, grenzen stellen en contact maken met het kind.
Bij wat oudere kinderen beginnen ook aspecten van autoriteit sterker te gelden: ''Wie is de baas?'' en "Welke eisen kan, mag en durf ik te stellen?". Ook de angst van ouders om hun eigen angsten en onrust op het kind over te brengen is een bekend fenomeen.
In dit geval is men bang voor de 'besmettelijkheid' van angstklachten: ''Als mijn zoontje/dochtertje ziet dat ik bang ben voor honden, dan wordt hij/zij het misschien ook.''
Bij schoolgaande kinderen kunnen faalangst, verlegenheid/teruggetrokken gedrag, niet naar school willen gaan, hyperactiviteit, druk gedrag en andere ontwikkelingsproblemen de ouders voor moeilijke vraagstukken stellen. "Moet ik mijn kind dwingen om toch te gaan?" "Moet ik er met de onderwijzer over praten?" "Wat kan ik doen om mijn kind rustiger/ evenwichtiger te krijgen?" "Heeft mijn kind specifieke hulp nodig?" etc.
Ook kunnen thema's als hechtingsangst, bindingsangst of verlatingsangst bij ouders en/of het kind een rol gaan spelen en doorwerken in de opvoeding.
Vestigingen van IPZO zijn gemakkelijk bereikbaar met het openbaar vervoer. Als u een afspraak wenst te maken kunt u aangeven naar welke vestigingsplaats uw voorkeur uitgaat.
IPZO psychologen zijn aangesloten bij het Nederlands Instituut van Psychologen, N.I.P.
Wenst u aanvullende informatie dan kunt u contact opnemen met een van onze psychologen.
Bordeline, het is niets meer dan een hechtingsprobleem
BORDERLINE
Grenzen vervagen
Vanachter een gesloten deur
Gedachten plagen
De leegte heeft geen kleur
Het vullen van gaten
Met allerlei alternatieven
Je de wereld inpraten
Niemand leest je brieven
Emoties voelen
Begrijpen, delen
Weten wat mensen bedoelen
Wanneer ze met gevoelens spelen
De pijn een plek geven
Tussen het wit en zwart
Overleven
Want de wereld is hard
Er zijn geen grenzen meer
Het hoofd is dol
Niet plat dit keer
De aarde is hol.
Bordeline, het is niets meer dan een hechtingsprobleem waar mensen in meer of mindere mate last van kunnen hebben.
Het heeft vaak te maken met traumatische ervaringen in de jeugd die ervoor gezorgd hebben dat mensen zich niet of nauwelijks aan een ander kunnen hechten.
Dit werkt door in relaties, werk en de omgang met dieren.
Angst speelt een grote rol en het niet hechten komt voort uit die angst, want iets of iemand verdwijnt uiteindelijk toch wel uit je leven dus waarom zou je je hechten.
Ook leegte speelt en grote rol, die leegte probeert men op alle mogelijke manieren te vullen.
Dit uit zich in bijv. het constant veranderen van werk, materieel alles willen hebben, van de ene relatie in de andere springen, verslaving aan bijv. alcohol en nog veel meer.
Grensoverschrijdend gedrag en niet zien dat dit zo is, maar het doodnormaal vinden en niet begrijpen dat anderen het niet hetzelfde zien.
Ze voelen zich vaak miskend en hebben een groot gebrek aan zelfvertrouwen. Dit is heel kort, er is op internet een hele hoop te vinden over dit onderwerp.
Auteurs: Vandeputte J., Buitelaar J., Cohen P., Matthys W. (red.) ISBN 9789023236122 (ISBN10: 9023236122)
Uit de kinderschoenen
60 jaar Kinder- en Jeugdpsychiatrie UMC-Utrecht
Hoe breng je 60 jaar kinder- en jeugdpsychiatrie op een toegankelijke manier in beeld? Het antwoord op die vraag is Uit de kinderschoenen, een jubileumboek waarin schetsmatig de ontwikkeling wordt beschreven die de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het UMC-Utrecht in de afgelopen 60 jaar heeft doorlopen. Dit gebeurt aan de hand van observaties van professionals.
De verschillende bijdragen, die op zichzelf staan en zijn geschreven in de persoonlijke stijl van de auteur, gaan over alle facetten van het vak, variërend van beleid tot incident en van syndroom tot persoon. Stuk voor stuk ademen ze de Utrechtse geest, zowel ten aanzien van het wetenschappelijk onderzoek als ten aanzien van het klinisch werk. Het resultaat is een ook voor de niet-professional boeiende reis door een intrigerend vakgebied.
Jan Duyx, Psychiater - Plaatsvervangend opleider en medisch hoofd Jeugdcircuit
Patricia Schothorst, Psychiater - Medisch hoofd Gesloten Unit
Herman van Engeland, Psychiater - Hoogleraar / afdelingshoofd
Annemarie van Elburg, Psychiater - Hoofd polikliniek & deeltijdbehandeling Jeugdpsychiatrie
Walter Matthys, Psychiater - Medisch hoofd Vosseveld
Iris van Schothorst, Pedagoog / psychotherapeut - Gezinstherapeut
Lukas Heijs, Verpleegkundige / bedrijfskundige - Manager zorg Neurodivisie van 1985 tot 1997 werkzaam als hoofdgroepsleider en coördinerend hoofdverpleegkundige
1 Van vroeger naar nu 2 De ontwikkeling van de infantpsychiatrie 3 Een gen voor contactstoornissen? 4 Zonder ouders kan het niet: samenwerking met ouders in de kinder-en jeugdpsychiatrie 5 Een aap van een kind 6 Over zijn en haar zijn: gender in de kinder- en jeugdpsychiatrie 7 De professor Fritz Redlschool 8 Over hyperactiviteit vroeger en nu 9 Kinderen met opstandig en agressief gedrag 10 Agressief gedrag bij kinderen: een kwestie van nature of nurture? 11 Van groepsleider naar verpleegkundige kinder- en jeugdpsychiatrie 12 Een puber kent geen romantiek: over het eigene van de adolescentie 13 De sfinx in de psychiatrie 14 Wat beweegt hen? Over adolescenten en psychomotoriek 15 Leren eten in het AZU 16 Leidinggeven in de kinder- en jeugdpsychiatrie: een terugblik op 15 jaar Jeugdcircuit
Veilige gehechtheid wordt gezien als bepalend voor het leven, zowel voor het kinderleven als voor de relatievorming als voor het latere functioneren. Veilig gehechte kinderen hebben sensitieve ouders. Dat zijn ouders die gericht zijn op wat dit kind nodig heeft, ouders die in staat zijn de signalen van hun kind goed op te vangen en er vervolgens gehoor aan geven. Deze ouders zijn gericht op de behoefte van hun kind en kunnen de emoties van hun kind adequaat spiegelen. Dat kunnen die ouders niet alleen als het kind klein is maar gedurende hun hele ontwikkeling tot de volwassenheid. De ervaren interacties zijn overwegend positief. Deze kinderen hebben nabijheid ervaren en vinden dat vanzelfsprekend.
Onveilig gehechte kinderen en jongeren ontwikkelen veel minder sociale vaardigheden, hebben minder vrienden, zijn minder zelfstandig. Een relatie is geconstateerd tussen onveilige gehechtheid en depressie bij jongeren. Eveneens is er een relatie tussen onveilige gehechtheid en psychopathologie geconstateerd, vooral tussen de gehechtheidswijze gedesorganiseerd gehecht en probleemgedrag.
Ook bij volwassenen wordt in onderzoeken een relatie aangetoond tussen onveilige gehechtheid en problematiek, de problematiek waarvan gesproken wordt is divers.
Vooral negatief denken over zichzelf kan leiden tot problematiek. Negatief denken over zichzelf betekent een gebrek aan zelfrespect, een gebrek aan autonomie in relatie met anderen en een overtuiging dat het zelf het niet waard is om lief te hebben en om steun te krijgen.
Mijn kind heeft problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling
Mijn kind is lastig en druk, hij is hyperactief en impulsief, mogelijk heeft hij ADHD
Mijn kind is opstandig en vertoont ontremd gedrag, mogelijk heeft hij ODD-CD.
Mijn kind heeft concentratieproblemen, mogelijk ADD of ADHD
Mijn kind heeft problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling. Hij heeft last van faalangst, scheidingsangst, hechtingsproblemen en een slechte sociale weerbaarheid.
Mijn kind heeft last van depressies.
Mijn kind loopt steeds verder achter op school en hij is toch niet dom.
gedragsproblemen Hoe kan ik mijn kind helpen?
Het zou zo fantastisch zijn als:
Mijn kind rustiger is en eens nadenkt vóórdat hij iets zegt of doet.
Mijn kind minder opstandig is en zich ook kan aanpassen aan zijn omgeving.
Mijn kind zich beter kan concentreren.
Mijn kind minder angstig is en zich beter staande kan houden in sociale contacten.
Mijn kind over de hele linie lekker in zijn vel zit.
Primaire gegevens van het gelezen werk: Auteur: Lillian B. Rubin Titel: Het onverwoestbare kind Ondertitel: Verhalen over overwinningen op het verleden Verschenen in: 1997 Uitgever: Ambo | Anthos Uitgevers Verwachtingen vooraf: psychologisch geneuzel, alsof het een lesboek zou zijn van de studie psychologie, met een hoop vaktermen en andere moeilijke woorden.
Samenvatting van de inhoud:
Lillian Rubin is psychologe. Zelf heeft ze een moeilijke jeugd gehad. Haar alleenstaande moeder was erg agressief en had weinig op met haar kinderen. Rubin beschrijft dat ze het vreemd vond dat ondanks hun band, haar broer zich niet heeft kunnen onttrekken uit de greep van zijn moeder. Rubin is ondanks de verbale en lichamelijke aanvallen van haar moeder in haar jeugd, er goed bovenop gekomen. Haar broer heeft die kracht nooit gehad en pleegde zelfmoord. Daarom schreef Rubin dit boek waarin ze slachtoffers van een verschrikkelijke jeugd vol geweld en vernederingen interviewt. De acht mensen die opgevoerd worden hebben allemaal iets vreselijks meegemaakt, maar hebben toch een goedlopende carrière en genieten van het leven. Hun broers en zussen, als ze die hebben, komen er vaak minder goed vanaf. Hieronder korte samenvattingen van de levensverhalen van die mensen.
Sara Mikoulis Omdat haar ouders niet voor haar kunnen zorgen, sturen ze haar als baby naar haar oom en tante. Ze heeft het er prima naar haar zin en wordt liefdevol opgevoed. Totdat ze zeven jaar oud is. Haar moeder besluit dat ze haar dochter weer bij zich wil hebben en Sara gaat terug naar haar moeder. Haar broertje, die daar altijd is blijven wonen, ziet in zijn zus een rivale als het gaat om zijn moeders aandacht. Van broer en zusliefde is dus geen sprake. Ook haar moeder moet eigenlijk niets van Sara hebben, en tuigt haar regelmatig af. Zelfs als ze nog maar vier jaar is wordt ze al tot bloedens toe geslagen met de gespkant van een broekriem. De enige die lief voor haar is, is haar stiefvader. Alleen misbruikt hij haar wel seksueel en neemt hij het niet voor haar op als haar moeder weer eens op haar inslaat. Ook haar broer begint Sara te misbruiken. Hij weet haar op een dag zelfs een boerenschuur in te lokken, waar ze door drie jongens verkracht wordt. Dan heeft Sara er echt genoeg van. Ze slaat haar broer letterlijk van zich af door een hamer onder haar kussen te bewaren. Als haar stiefvader haar in de keuken benadert bedreigt ze hem met een mes. Haar moeder stuurt haar weg en Sara gaat bij haar biologische vader en zijn vrouw wonen. Uiteindelijk gaat ze succesvol psychologie studeren. Ze krijgt tweemaal een relatie met uiterst gewelddadig mannen tot ze haar huidige man vindt. Ze is een liefhebbende moeder van twee kinderen.
Petar Steprovic Petar komt uit Slovenië. Hij woont daar nog steeds als zijn moeder hem meeneemt naar het lijkenhuis. Hij is dan vijf jaar oud. Zijn vader is overleden, zelfmoord zegt zijn moeder. Ze neemt hem mee naar het lijkenhuis zodat hij het lijk ziet van zijn vader. Zo weet je tenminste dat hij dood is. Naderhand is Petar het pispaaltje in de uiterst katholieke familie. Zelfmoord is een doodzonde, dat kan echt niet. Daar komt bij dat Petars vader een alcoholist was. Zijn moeder noemt Petar de zoon van zijn vader, een nietsnut, gedoemd om ook alcoholist te worden. Hij ondergaat het verbale geweld van zijn moeder, tantes en zijn oma, die ook allemaal een hekel aan hem hebben. Dan hertrouwt zijn moeder met een Amerikaanse sergeant en ze verhuizen naar Amerika. Hij mag vervolgens nooit meer over Slovenië praten, het is alsof er een sluier over getrokken werd. Hij is nu Amerikaans, zegt zijn moeder. Hij is nog maar acht jaar en spreekt geen woord engels, toch is dat de enige taal die ze voortaan nog spreken thuis. Ook zijn naam wordt verengelst. Hij heet nu Peter Bancroft, hij háát die naam. Daar komt bij dat Petar geboren is met een lichte afwijking in zijn gezicht. De artsen hadden tegen hem gezegd dat het maar een kleine ingreep zou zijn, en dat hij er daarna weer normaal uit zou zien. Maar dat heeft ze nooit laten doen: Je bent een Steprovic, het is Gods bedoeling om je te laten lijden! Petar weet te ontsnappen in zijn studieboeken en gaat zelfs studeren aan de universiteit van Yale. Hij verandert zijn naam weer terug in Petar Steprovic.
Lynne Halsted De meeste mensen in het boek van Rubin komen allemaal uit achterstandswijken en arme gezinnen. Lynne niet, haar moeder is ontzettend rijk. Ze hebben meerdere huizen en minstens zestig man personeel. Haar moeder is alcoholica en nooit thuis, ze is altijd druk. Als ze wel thuis is slaat ze Lynne verschrikkelijk, vaak om de stomste redenen. Ook haar broer is ontzettend gemeen, hij duwt haar de trap af of slaat haar. Als hij zes jaar oud is verdwijnt hij naar kostschool, en Lynne kan ook niet wachten tot zij naar kostschool mag. Dan is ze tenminste niet zo eenzaam. Want ondanks huishoudster Phoebe moet Lynne hele dagen alleen doorbrengen in het grote huis. Ondertussen hertrouwt haar moeder met Craig Halsted, een lieve zachte man. Hij biedt Lynne enige troost al is hij ook alcoholicus en zijn haar ouders bijna altijd van huis. Op twaalfjarige leeftijd vertrekt Lynne dolgelukkig naar kostschool. Ze komt vele kilos aan, iets dat haar moeder verschrikkelijk vindt. Vooral nu het debutantenbal eraan zit te komen. Haar moeder vindt Lynne zo een veel te gênante vertoning en stopt haar in een ziekenhuis waar ze gedwongen wordt af te vallen. Dat lukt niet. Na haar studie heeft Lynne een centrum opgericht voor rijke vrouwen die iets met hun vele geld willen doen. Ze is een succesvolle zakenvrouw en goeddoener.
Wayne Morgan Waynes moeder leeft voor haar man. Dat ze samen een kind hebben is een bijkomstigheid, maar eigenlijk kan ze hem helemaal niet gebruiken. Alle aandacht van haar man die ze door Wayne misloopt wordt hem kwalijk genomen. Als Wayne tien jaar oud is overlijdt zijn vader. Zijn moeder gaat aan de drank en leeft haar woede uit op haar zoon in de vorm van verbaal en fysiek geweld. Ze laat hem nooit met rust en zit constant op hem te vitten. Wayne en zijn moeder wonen in hetzelfde huis als zijn tante en oma. Die twee kunnen Waynes moeder niet velen. Er is constant ruzie in het huis. Als Wayne zeventien jaar oud is en zijn moeder weer eens tegen hem aanschreeuwt, vliegt hij zijn moeder aan. Hij grijpt haar rond de nek en wil haar op laten houden met schreeuwen. Hij zet niet door en laat zijn moeder dus leven. Maar een paar dagen later is hij verhuisd naar een studentenflat. Daar ontmoet hij Diane, een meisje. Ze raakt zwanger van Wayne en ondanks dat ze niet echt van elkaar houden, gaan ze samen wonen. Ze krijgen een dochter: Erin. Diane kijkt niet echt naar haar kind om, maar Wayne neemt maar wat graag de zorg van zijn kind op zich. Op een dag verongelukken Diane en Erin in de auto. Erin is dan net zes maanden oud. Wayne stort zich in de drank en besluit naar Vietnam te gaan. Als hij alle sores uit zijn lijf gevochten heeft, gaat hij terug naar Amerika waar hij een opleiding begint om priester te worden. Ondanks dat hij af en toe de regels aan zijn laars lapt (hij is verschillende malen met een vrouw samen geweest), is hij gelukkig als priester.
Ana Gutierreze In Californië werken veel seizoenarbeiders, zo ook de ouders van Ana. Ze komen uit Mexico en hebben lang als illegalen gewerkt op het Amerikaanse land. Samen met haar ouders, broers en zussen woont ze in een houten keet, waar maar één kamer in zit. Daar eten, slapen en leven ze in. De wc staat buiten en wordt gedeeld door de andere seizoensarbeiders. Ze verhuizen vaak, daar naartoe waar er werk is. Haar vader is ontzettend streng en agressief. Als ze ook maar één keer niet luistert wordt ze hardhandig aan haar haren rondgeslingerd of krijgt een flinke stomp. Ana kan zich ook vaag iets herinneren van seksueel misbruik van haar vader, maar hoe het precies zat weet ze niet (meer). Als ze oud genoeg is werkt Ana mee op het land. Om aan haar vaders tirannie te ontsnappen trouwt ze met Ramon. Samen krijgen ze een dochter Angela. Ramon is ontzettend jaloers en net zo gewelddadig als haar vader was. Ondertussen komt het feminisme in die tijd op zetten. Ana leert dat er meer voor haar is dan kersen of uien plukken. Ze besluit avondcursussen te volgen. Ramon staat het niet toe en als ze toch gaat weigert hij voor hun dochter te zorgen. Hij wordt steeds agressiever en gaat steeds meer drinken. Uiteindelijk wordt het Ana te veel en vertrekt ze bij Ramon. Hij blijft hen nog een tijd stalken en bedreigen. Als Ana hem daarvoor een tijd laat opsluiten door de politie is het afgelopen. Ana is nu een succesvolle lerares.
Kevin McLaren Kevin is een intelligente jongen die op zevenjarige leeftijd al meer weet en kan dan zijn ouders. Zijn vader is een alcoholicus en zijn moeder is manisch depressief. Hun relatie is gestoord, zoals Kevin het noemt. Als zijn moeder depressief is heeft ze de neiging om haar man te lijf te gaan, bijvoorbeeld met een broodmes. Kevin leert thuis niets over cultuur zoals muziek of boeken. Als hij van een tante een speelgoedpiano krijgt, ontstaat zijn liefde voor muziek. Hij leert zichzelf piano en altviool te spelen. Ook later als hij volwassen is en optredens verzorgt met een groot orkest achter zich, snappen zijn ouders niets van wat hij nu is: beroepsmusicus. Ze weten niet of ze trots moeten zijn op hun zoon, of verdrietig dat hij een vreemde voor hen is.
Karen Richards Karen heet eigenlijk Kareena en komt uit Finland. Als ze vijf jaar oud is neemt haar moeder haar mee naar de haven. Ze zegt dat ze naar Amerika gaat, waar ze heel veel speelgoed en jurkjes zal krijgen. Kareena is erg enthousiast, totdat ze door heeft dat haar moeder niet achter haar aan loopt als een matroos Kareena de grote boot opbrengt. Kareena is in tranen en wordt zes dagen lang in een hut alleen gelaten. Ze moet constant braken en huilt om haar moeder. Het personeel van het schip is Zweeds en ze snapt dus niet wat er tegen haar gezegd wordt. Wat blijkt: haar moeder heeft haar verkocht aan een Amerikaanse advocate die er een Amerikaanse familie voor zoekt. Eenmaal in Amerika aangekomen blijkt dat de advocate geen gezin gevonden heeft, dus neemt ze haar zelf in huis. Haar naam is Vivian Thompson. Vivian is ontzettend wreed tegen Karen, wat haar nieuwe Amerikaanse naam is. Het is duidelijk dat ze niets van het meisje moet hebben en Karen heeft een verschrikkelijk leven bij Vivian. Vaak wordt ze s nachts aan haar haren uit bed getrokken om de keukenvloer te boenen, krijgt ze slaag zonder reden of moet ze rechtop op een stoel zitten terwijl ze allerlei verbaal geweld naar zich toe geslingerd krijgt. De rest van het gezin doet niets om Karen te beschermen. Op een gegeven moment, Karen is dan vijftien jaar oud, probeert Vivian haar het raam uit te duwen van de tweede verdieping. Karen weet zich te verzetten en schreeuwt het uit naar haar stiefmoeder dat zij haar nóóit meer zal aanraken! Karen weet te ontsnappen door als oppas bij een gezin in te trekken. Ze neemt avondcursussen en gaat studeren. Ze raakt ook zwanger en na lang wikken en wegen besluit ze haar kind te houden. Een dochter wordt geboren: Jennifer. Ondertussen is Karen een succesvol advocate en gaat ze op zoek naar haar Finse familie. Vivian is ondertussen overleden, Karen stond niet in haar testament. Van een tante hoort Karen dat haar Finse familie haar lange tijd gezocht heeft, onder andere haar broer Lars, die zelfs in de VS is geweest. Hij heeft Vivian gesproken maar die zei tegen hem dat Karen niets meer met hen te maken wilde hebben. Uiteindelijk vindt Karen haar familie weer terug en alles gaat goed met haar. Totdat haar dan negentienjarige dochter omkomt. Haar wereld stort in. Toch weet ze er bovenop te komen en vindt ze haar troost bij haar nieuw gevonden broer en haar man.
Chris Lydon Neem een typische zwarte getto in een Amerikaanse stad. Dat is waar Chris is opgegroeid. Het was erg druk en erg vol bij hem thuis. Zijn ouders hadden vaak ruzie en ze hadden regelmatig te weinig eten. Slapend komt hij de middelbare school door, niet omdat hij zo slim is, maar omdat het niet veel voorstelt. Ze laten hem gewoon overgaan. Chris zoekt zijn heil op straat. Samen met een vriend van hem begint hij met winkeldiefstallen, op een gegeven moment zelfs op bestelling. Op zijn zestiende belandt hij in een jeugdgevangenis. Niet omdat hij gepakt was, nee, zijn vriend was gepakt. Maar omdat deze bang was het nooit te kunnen redden in de bak, besloot Chris zich ook te laten pakken. Als hij er terug uit komt gaat het leven als winkeldief gewoon door. Hij wordt zwendelaar, een tijdje cokedealer en zelfs pooier. Totdat hij bij een speciaal project van de overheid de psychologe Linda Martin leert kennen. Hij wil alles doen om met haar samen te werken. Hij besluit naar college te gaan en later naar de universiteit. Hij moet er keihard voor werken, maar bereikt op een gegeven moment zelfs de titel doctor. Beetje bij beetje laat hij het straatleven los en verkoopt zijn zwarte cadillac om er een beschaafde Volkswagen voor terug te kopen. Nu is hij psycholoog, docent aan de universiteit, (alleenstaande) vader van vier kinderen en adviespersoon bij buurtorganisaties.
Titelverklaring: Rubin praat constant over het onverwoestbare kind. Wat maakt een kind onverwoestbaar en een ander niet? Hoe kan het dat sommige kinderen zelfs na zeven keer vallen toch nog een achtste keer opstaan? De mensen in het boek, de slachtoffers, zijn allemaal onverwoestbare kinderen. Ze hebben verbaal en lichamelijk geweld en vernederingen moeten doorstaan. Veel van hun broers en zussen zijn het slechte pad opgeraakt of eerder overleden door onder andere zelfmoord. Maar zij zijn doorgegaan, zij hebben nu een redelijk succesvol leven en weten te genieten van het leven. Ze zijn niet verwoest door hun (stief-)ouders.
Opbouw: Het boek bestaat uit tien hoofdstukken. Het eerste en het laatste hoofdstuk gaan over de visie van Rubin, Rubins jeugd en waarom ze dit boek heeft geschreven. De andere acht hoofdstukken zijn vernoemd naar de hoofdpersonen, de slachtoffers. Daarin vertellen ze wat hen, chronologisch gezien, is overkomen in hun leven.
Taalgebruik: Als de slachtoffers aan het woord zijn, is het taalgebruik vlot en goed leesbaar. Soms verdwaal je een beetje in de vele namen die opgevoerd worden. Dit komt omdat ze hun levensverhaal in tien paginas vertellen, dan staat alles toch vrij dicht op elkaar. Als Rubin commentaar geeft op de gebeurtenissen die de slachtoffers vertellen, wordt het taalgebruik wat moeilijker. Ze noemt psychologen, titels van boeken over de psychologie en vele vaktermen. Dat is gewoon wat minder interessant om te lezen.
Tijd: Omdat dit boek geen roman is en niet bestaat uit één verhaal, is het moeilijk om hier de tijd te gaan beschrijven. Wat ik wel kan zeggen is dat de verhalen van de hoofdpersonen zo goed als chronologisch verteld worden, al dan niet afgewisseld door flashbacks.
Het duurde bij mij ongeveer zeven uur voordat ik dit boek van 251 paginas uit had.
Plaats en ruimte: Omdat dit boek geen roman is en niet bestaat uit één verhaal, is het moeilijk om hier de plaats te gaan beschrijven. Elk verhaal speelt zich in andere steden af. Er is niet één plek die eruit springt.
Spanning: Er is vrijwel geen spanningsopbouw. De hoofdstukken zijn ingedeeld op de verhalen van de personen: één hoofdstuk per persoon. In die hoofdstukken wordt hun verhaal zo goed als chronologisch verteld. Het levensverhaal van Rubin is iets spannender opgebouwd, dat vertelt ze tussen de verhalen van de andere personen door. Dan geeft ze bijvoorbeeld commentaar op hun handelen en probeert dat dan te verduidelijken door te vertellen hoe zij dat deed als haar iets dergelijks overkomen was.
Vertelperspectief: Alles wordt verteld door Lillian Rubin, in het ik-perspectief.
Personages: Alle personen worden beschreven bij 'Plot'.
Thema en motieven: Omdat dit boek geen roman is en niet bestaat uit één verhaal, is het moeilijk om hier het thema en de motieven te gaan beschrijven. Maar waar het duidelijk over gaat is het onverwoestbare kind, dat komt elke keer terug. De slachtoffers hebben zich in hun jeugd weten te redden door allemaal dezelfde dingen te doen. Ten eerste door zich te desidentificeren met de rest van het gezin. Ze hadden altijd al het gevoel er niet bij te horen. Ten tweede door een mentor of een vertrouwenspersoon te vinden buiten het gezin. Dit komt door hun adopteerbaarheid: ze zijn in staat om mensen voor zich in te nemen, mensen voelen snel de neiging om voor hen te zorgen. Zon iemand wordt dan een mentor of vertrouwenspersoon genoemd. Dat kan een pianolerares zijn, een psychologe of een moeder van een vriendin. Bovendien zijn de mensen opgevoerd in het boek altijd positief: zij zien een half vol glas terwijl iemand anders misschien een half leeg glas ziet.
Genre: Dit boek is geen roman, maar het is ook geen naslagwerk of studieboek. Dit boek vertelt de verhalen van negen mensen over hun verschrikkelijke jeugd en hoe ze daaruit gekomen zijn, allemaal verteld door een psychologe. Je zou het een psychologische autobiografie van negen mensen kunnen noemen.
Een hechtingsprobleem is een grotere handicap dan lichamelijke gebreken
De Stelling:
Een hechtingsprobleem is een grotere handicap dan lichamelijke gebreken
De rubriek waarbij uw mening telt. In ieder nummer een nieuwe stelling waar reacties op binnengekomen zijn. Uw bijdrage wordt zeer op prijs gesteld. Lees wat uw collega-pleegouders en andere partners in de pleegzorg van de stelling vinden. Wilt u ook uw mening geven: de nieuwe stelling staat op de deze pagina.
Een lichamelijk gebrek is vaak zichtbaar, een hechtingsprobleem wordt soms pas na jaren herkend. Voor de lichamelijke beperking is vaak alle begrip en er wordt rekening mee gehouden. Op het afwijkende gedrag wordt het kind of de (pleeg)ouder aangesproken. Van een lichamelijk gebrek is vaak bekend hoe het behandeld moet worden, door wie en hoe groot de kans op succes is. Over de behandeling van hechtingsproblematiek wordt verschillend gedacht. Inderdaad: Een hechtingsprobleem is een grotere handicap dan lichamelijke gebreken.
Rijk, bestandspleegvader
De grootste handicap bij een hechtingsprobleem is het isolement waar (pleeg)ouders in terechtkomen. De overlevingstechnieken van het (pleeg)kind zijn zo geraffineerd en sterk dat een buitenstaander niet door heeft wat zich afspeelt binnen het gezin en dat ook niet gelooft, want naar buiten toe zijn het zulke leuke voorbeeldige kinderen en dus zeuren de (pleeg)ouders. Zolang (pleeg)ouders hun verhaal niet kwijt kunnen zijn zij gehandicapt en een onzichtbare handicap is geen handicap. Uit ervaring weet ik dat het zo werkt. Met andere woorden, neem de verhalen van (pleeg)ouders serieus.
Arno, zelf ooit pleegkind, nu vader en pleegvader
Een hechtingsprobleem is een handicap die niet zichtbaar is (tegenstelling 1: een lichamelijk gebrek is zichtbaar). Een hechtingsprobleem wordt niet opgemerkt door mensen die het kind oppervlakkig kennen, soms niet eens door mensen die het kind goed kennen (tegenstelling 2: een lichamelijk gebrek wordt opgemerkt door anderen). Voor een hechtingsprobleem zijn geen hulpmiddelen beschikbaar (tegenstelling 3: voor een aantal lichamelijke gebreken zijn hulpmiddelen). Toch durf ik het niet aan om te zeggen dat een hechtingsprobleem een grotere handicap is, daar is het mij ook niet om te doen. Ik wil erkenning dat een hechtingsprobleem een HANDICAP is, met ernstige gevolgen voor het leven van het kind en de omgeving. En dat is vergelijkbaar met accepteren van en leren leven met een lichamelijk gebrek.
Anne, moeder van vier kinderen, waaronder twee pleegkinderen
Ten eerste vind ik dat beide problemen vrijwel niet met elkaar te vergelijken zijn. Het is een beetje appels en peren met elkaar vergelijken. Ten tweede vraag ik me af waar we naar kijken: naar het welzijn en geluk van de persoon en zijn omgeving of naar het functioneren als lid van de maatschappij. Ik denk dat op beide gebieden: zowel geluk als het "mee kunnen draaien" de personen met de hechtingsproblemen het er slechter af kunnen brengen dan hun collega's met een lichamelijk gebrek. Dan ben ik het wel met de stelling eens. Maar het geheel is natuurlijk sterk afhankelijk van de mate waarin de mensen beschadigd zijn.
Kitty, moeder van drie kinderen, waaronder een pleegkind
Heel lang werd gedacht dat babys als een onbeschreven blad ter wereld komen. Pasgeborenen hebben een onvolgroeid zenuwstelsel en dus werd aangenomen dat ze geen ervaringen opdoen tijdens de zwangerschap of tijdens de geboorte. Er werd ook aangenomen dat babys geen geheugen hebben en dus geen prenatale en perinatale ervaringen kunnen vasthouden of herinneren. Niets blijkt minder waar: het prenatale kind blijkt sensitiever, reactiever en communicatiever dan ooit werd gedacht. Het blijkt vormen van bewustzijn te hebben, te kunnen leren en over vormen van geheugen te beschikken. Steeds meer wetenschappelijk onderzoek bevestigt dit nieuwe beeld van de competente foetus en van de competente baby. Alhoewel deze nieuwe inzichten nog te veel en te vaak worden genegeerd, vooral door artsen, hebben ze toch belangrijke consequenties. Zo kunnen traumatische geboortes tot heel wat emotionele problemen leiden tussen moeder en kind. Deze problemen kunnen voorkomen of opgevangen worden als ze vroegtijdig worden onderkend.
Een casus.
In onze praktijk meldde zich een koppel aan met hun vier maanden oude baby Jonas. Jonas werd vier weken te vroeg geboren. Zijn tweelingbroertje is vlak voor de geboorte gestorven en ook zijn leven heeft aan een zijden draadje gehangen. Er was sprake van een placenta-loslating. Hij is met een spoed keizersnede geboren en zijn leven kon gered worden na een reanimatie. Hij verbleef nog één week in een couveuse. Zijn moeder en vader waren emotioneel in verwarring: blij om de geboorte van Jonas, verdrietig om de dood van hun zoontje Ward. Baby Jonas was hyperalert en snel overprikkeld; hij kon zich moeilijk overgeven aan slapen; hij kende periodes van intens en langdurig huilen, waar zijn ouders geen raad mee wisten; zijn bewegingen straalden een grote mate van onrust uit; zijn moeder vertelde dat hij alleen maar in haar lijfelijke aanwezigheid tot rust kwam. Haar eigen emotionele problemen en die van baby Jonas ondermijnden haar draagkracht en verstoorden daardoor de relatie met haar overlevende baby.
Gelukkig had de geconsulteerde osteopaat de emotionele problemen van Jonas en zijn ouders snel onderkend en doorverwezen naar onze praktijk voor babypsychotherapie. Jonas had een traumatische geboorte achter de rug: zijn eigen leven was in gevaar, hij heeft zijn broertje verloren, en hij is via een keizersnede op de wereld gekomen. Na zijn geboorte heeft hij het lichaam van zijn moeder een week lang moeten missen door zijn verblijf in de couveuse. Bovendien is zijn moeder emotioneel in verwarring.
Hun relatie dreigt te ontsporen.
Kunnen pasgeborenen getraumatiseerd zijn?
Over het prenatale leven bestaan nog steeds twee grote misvattingen. Vaak wordt gezegd dat de baarmoeder een paradijs is met zeer sterke geluksgevoelens, waar alle negatieve invloeden buiten gehouden worden door de placenta. Onderzoek aan de universiteit van Utrecht toont bijvoorbeeld aan, dat stress van de moeder tijdens de zwangerschap wel degelijk een invloed heeft op de foetus. Bij gestresste moeders is de kans op vroeggeboorte met lager geboortegewicht en met meer complicaties aanzienlijk hoger. Foetussen en babys kunnen dus al vroeg in hun leven stress opgelopen hebben. De tweede misvatting is dat de pasgeborene zich niets kan herinneren van zijn prenataal leven noch van zijn geboorte. Een baby kan echter zijn verhaal vertellen. Er bestaat een lichaamsgeheugen, waarmee de baby kan onthouden wat er is gebeurd. Hoe dit lichaamsgeheugen precies werkt is nog niet volledig bekend, maar dat het bestaat is een vaststaand feit. Ingrijpende ervaringen kunnen worden opgeslagen in het geheugen van het lichaam en worden gecommuniceerd via lichaamstaal of via orgaantaal. Zo kunnen een slechte vertering, krampjes of reflux signalen zijn van emotioneel belaste organen. Ook hoge koorts, zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak, kan duiden op een stressreactie van de baby. De baby gebruikt geen woorden, maar zijn lichaam spreekt over zijn ervaringen. Er zijn verschillende aspecten van zijn lichaamstaal die ons samen een beeld kunnen geven van de vroegste ervaringen van de baby. Via zijn motoriek en houding, via mimiek, alertheid, hechtingsgedrag en oogcontact of communicatie door huilen kan de baby signalen geven over zijn gevoelsleven. De opdracht voor de babypsychotherapeut is om de taal van de baby te begrijpen ener empathisch op te reageren. Om met de bekende Franse kinderpsychiater Françoise Dolto te spreken: de therapeut luistert naar de pijn van de baby. Een belangrijke valkuil voor de babypsychotherapeut is dat hij vervalt in sympathie voor de baby, terwijl zijn opdracht is om met empathie in te gaan op zijn pijn.
Voor een baby kan de geboorte traumatisch zijn. Een geboorte kan zon ingrijpende ervaring zijn dat deze sterke gevoelens oproept welke moeilijk te verwerken zijn. Omdat de mogelijkheden van een baby nog beperkt zijn om te reageren op overweldigende situaties, loopt hij meer risico dat een ingrijpende gebeurtenis traumatisch wordt, met blijvende emotionele schade tot gevolg. Ogenschijnlijk routinematige medische ingrepen, als het inleiden van de bevalling of een tangverlossing, kunnen voor de baby dramatische gevolgen hebben. Ook geboortes die te lang duren (vastzitten) of die juist veel te snel verlopen (stortgeboorte) kunnen door de baby ervaren worden als een inbreuk op het biologisch geprogrammeerd verloop van zijn geboorteproces. Dergelijke inbreuken op het subtiele verloop van de geboorte kunnen, in min of meerdere mate, traumatisch zijn. Zo is een keizersnede,als andere uitganguit de baarmoeder, niet voorzien in de biologische programmas van de menselijke soort. Een keizersnede kan levensreddend zijn, maar heeft ook ingrijpende emotionele gevolgen. Babys die via een keizersnede geboren zijn vertonen vaak een overprikkeld zijn, een hyperalertheid, en een ambivalente verhouding tot aangeraakt worden. Ze kunnen het ook moeilijk hebben als een activiteit (zoals borstvoeding krijgen) plotseling wordt afgebroken; dit kan tot intens huilen leiden.
Geboortetraumas leiden tot drie clusters van emotionele problemen: de ervaring van een overweldigende shock, het verlies aan hechting met de moeder, én het verlies van grenzen en controle. De behandeling van babys in psychotherapie richt zich dan ook op het ontladen van de lijfelijke spanning die zich heeft vastgezet op bepaalde plaatsen, afhankelijk van waar het trauma lijfelijk voelbaar is geweest. Daarnaast wordt er gewerkt aan het herstel van de hechtingsrelatie met de moeder en aan het herstel van grenzen en controle over het eigen lichaam.
Trauma-huilen.
Huilen is misschien wel een van de krachtigste manieren om te communiceren waarover een baby beschikt. Als een baby huilt dan huilt hij met heel zijn lichaampje en geeft hij krachtige signalen aan zijn omgeving. De Amerikaanse babytherapeut William Emersonheeft een onderscheid gemaakt tussen behoefte-huilen en trauma-huilen. Veel ouders gaan ervan uit dat als een baby huilt, hij uitsluitend een fysiologische behoefte kenbaar maakt. Dit is een belangrijke vergissing van ouders, maar ook van hulpverleners. Naast het kenbaar maken van noodzakelijke levensbehoeften, kan een baby via zijn huilen ook aangeven dat hij pijn heeft. Niet omdat hem pijn wordt gedaan, maar omdat hij zich via het huilen wil bevrijden van zijn opgelopen pijn. Deze vorm van huilen wordt door William Emerson trauma-huilen genoemd. Het is de ontlading van emotionele pijn die de baby in zijn verleden heeft opgelopen. Trauma-huilen is een vorm van loslaten van innerlijke spanning, van verwerken van opgelopen belastingen of traumas. Deze vorm van huilen is veel krachtiger en krijsender dan behoefte-huilen en gaat gepaard met angst en paniek, die goed in de oogjes van de baby te zien zijn. Bij trauma-huilen heeft de baby meer spanning in zijn lichaam, de neiging om zich te overstrekken; zijn vuistjes zijn vaak gebald en de bewegingen van armpjes en beentjes nemen sterk toe.
Dit trauma-huilen kan, als de onderliggende emotionele problematiek niet behandeld wordt, soms maandenlang duren, vaak vele uren per dag. Dit is een poging van de baby om de emotionele pijn van de traumatische ervaring tot ontlading te brengen en zich zo te bevrijden van deze pijn. Echter, deze ontlading kan pas echt optreden als de baby zich gesteund en gedragen voelt door een omgeving die zijn trauma onderkent en hem de veiligheid en containment (houvast) biedt die hij nodig heeft om zijn pijn toe te laten. Een baby in trauma-huilenmag nooit alleen gelaten worden. Als dit wel gebeurt dan zal zijn huilen sneller verstommen en stopt de baby met huilen, misschien voorgoed! Het beleven van zijn pijn wordt dan onmogelijk, met als gevolg dat elke pijn in de rest van zijn leven afgeweerd moet worden.
Terug naar Jonas.
In de behandeling lag de nadruk op zijn verdriet over het verlies van zijn tweelingbroertje, op het gemis van niet door het geboortekanaal te zijn gegaan als gevolg van de keizersnede, en op zijn ontreddering als gevolg van het gemis van zijn moeder in de eerste week van zijn leven, en dat na zijn levensbedreigende traumatische ervaring. Bovendien is het noodzakelijk om duidelijkheid te creëren in de relatie met zijn moeder. De behandeling duurde 8 sessies van telkens 1,5 uur. Met zachte technieken werd de emotionele pijn van Jonas naar boven gehaald en dit in een veilig en houvastbiedend klimaat. Door de therapeuten wordt aan zijn verhaal woorden gegeven, omdat een baby onze taal zeer goed kan begrijpen lang voordat ze kunnen spreken. Uiteraard spreken de therapeuten mét de baby en niet óver de baby. Voor Jonas was het belangrijk te weten, of beter te ervaren, dat zijn moeder niet verdrietig was omdat hij in haar leven is gekomen. Ze liet hem voelen dat ze blij was met hem en voor hem, maar verdrietig over de dood van zijn broertje Ward.
Tot slot.
Voor het onderkennen van vroege traumas bij pasgeborenen is het van belang dat de kennis van de prenatale psychologie meer verspreid wordt onder hulpverleners en ouders. Achterhaalde ideeën over babys moeten vervangen worden door empathie met het mogelijke lijden van pasgeborenen door prenatale belastingen of door geboortetraumas. Babypsychotherapie is volop in ontwikkeling, vooral in landen als de USA, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland. Er worden volop nieuwe methoden ontwikkeld om babys vroeg in hun leven te helpen. Dit vereist een grondige kennis over de psychologie van de vroegste ontwikkeling van het kind, inclusief zijn prenataal leven. Het vereist van de hulpverleners ook een grote mate van sensitiviteit en empathie. Misschien is nog wel de belangrijkste voorwaarde dat de hulpverlener zijn eigen prenatale traumas en geboortetraumas heeft herbeleefd en verwerkt. Babypsychotherapie is geen hype, geen overbodige luxe; babypsychotherapie kan veel latere problemen voorkomen door een vroege interventie. Zowel de baby als zijn ouders kunnen er wel bij varen.
Rien Verdult is ontwikkelingspsycholoog en prenataal psychotherapeut voor volwassenen en babys. Samen met zijn partner Gaby Stroecken behandelt hij babys met prenatale- en geboortetraumas. Hij heeft hiervoor een opleiding gevolgd in Zwitserland bij William Emerson en Karlton Terry. Hij werkt in zijn eigen praktijk in Borgloon (B), niet ver van Maastricht. Hij geeft voordrachten en bijscholingen over de vroegste ontwikkeling van het kind.
Correspondentie:
Opeeuwstraat 59, B 3840 Gors-Opleeuw (Borgloon)
rien.verdult@skynet.be
www.stroeckenverdult.be
Literatuur.
Chamberlain, D., Life in the womb: dangers and opportunities. In: The Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and Health, 14,1-2, 1999.
Dolto, F. , La difficulté de vivre. Vertiges du Nord, Carrere, 1986.
Eliacheff, C., Het kind dat een kat wilde zijn. De Bezige Bij, Amsterdam, 1995.
Emerson, W., Birthtrauma: the psychological effects of obstetrical interventions. In: The Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and Health, 13,1, 1998.
Emerson, W.,Das verletzliche Ungeborene: Behandelungstechniken und forschungsergebnisse.. In : Harms, Th., Auf die Welt gekommen; die neuen Babytherapien. Ulrich Leutner Verlag, Berlijn, 2000.
Harms, Th., Auf die Welt gekommen; die neuen Babytherapien.Ulrich Leutner Verlag, Berlijn, 2000.
Klaus, M, en Klaus, Ph, Your amazing newborn. Perseus Books, Reading, 1998.
Nossent, S., Babyvisie; wat babys denken en voelen. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1998.
Solter, A., Babys weten wat ze willen. De Toorts, Haarlem, 1991.
Solter, A., De taal van huilen. De Toorts, Haarlem, 2000.
Stroecken, G., Het miskende kind in onszelf. MOM, Houten, 2001. (alleen nog verkrijgbaar via www.stroeckenverdult.be)
Stroecken, G., De stem van het jonge kind. MOM, Houten, 2003. (alleen nog verkrijgbaar via www.stroeckenverdult.be)
Szejer, M., Platz für Anne; die Arbeit einer Psychoanalytikerin mit Neugeborenen. Kunstmann Verlag, München, 1998.
Terry, K., Accurate empathy. In: Verdult, R., Op maat van de mens. EVPP De Bakkerij, Borgloon, 2005.
Verdult, R., De competente foetus: op weg naar hechting. Tijdschrift voor Vroedvrouwen, 2004 (1), pg 15-19.
Verdult, R. , Die Neuverdrahtung des Gerhirns; Entwicklung des Gehirns, pränatale Bindung und die Konsequenzen für Psychotherapie. In: Schindler, P. ( in press). Am Anfang des Lebens. Schwabe Verlag, Basel, 2007.
Verdult, R. en Stroecken, G., Babytherapie: spreken met de baby. Tijdschrift voor Vroedvrouwen, 3, 2004, pg 132-135.
Verny, Th., Tomorrows baby. Simon&Schuster, New York, 2002.