De ontstaansvraag is voor de taoïsten nauwelijks belangrijk. De natuurfenomenen voltrekken zich in een eindeloze herhaling. Een maker kent de natuur niet: de traditioneele benaming voor de natuur in de Chinees is ziran, wat ' vanzelf zo' betekent.
Anders dan in de westerse opvatting zijn voor de taoïst tijd en ruimte verenigd in een dynamisch geheel , dat geen absoluut begin kent. Alle verschijnselen , dus ook tijd , zijn volgens het taoïsme niet lineair maar cyclisch. Dit is zelfs herkenbaar in de Chinese geschiedschrijving. de enige ter wereld die ook geen nulpunt heeft , maar de dynastieke cycli ( regering door opvolgende keizers uit één familie) als een eenheid hanteert.
Het onstaan van de natuur wordt voorgesteld als het ordenen van chaos in yin en yang , een proces dat in de taoïstische opvatting continu plaatsvind. Begin en einde zijn dan ook niet te onderscheiden ; Yin en yang brengen elkaar ononderbroken voort : licht vanuit het duister, orde uit de vormeloosheid.
Zhuangzi zegt hierover :
Leven en dood zijn nooit eindigende transformaties; zijn noch het begin, nog het einde.
En Lao Zi schrijft in de Tao-te ching:
Er was een wezen, uit chaos vervolmaakt , dat bestond voordat hemel en aarde geboren werden; Geluidloos! Eindeloos ! Alleenstaand en Onveranderlijk , bewegend in cirkels zonder enige hapering.
Je kunt het beschouwen als de moeder van de wereld. Ik ken haar echte naam niet, noem haar de Tao.