Ineens zag ik haar, maar veel te laat.
Het was al donker in de polder, toen ik die slecht verlichte weg inreed en mijn snelheid verminderde voor de verkeersdrempels, in die onoverzichtelijke bocht.
Ineens.
Vlak naast m’n auto.
Donker haar, donkere kleding, donkere fiets.
Het enige dat oplichtte, waren haar witte oortjes waar ze waarschijnlijk de nieuwste hits van de nieuwste artiesten op hoog volume beluisterde.
Misschien was ze 14. Misschien 15. Misschien was ze jouw dochter. Misschien jouw jongere zus. Misschien jouw kleindochter. Misschien je nichtje.
Voor ik het wist schoot ze naar links.
Geen richting aangevend. Voor ik het wist lag ze, met haar fiets, onder mijn wielen. En stortte de dood en immens diepzwart verdriet zich in de levens van iedereen die het meisje kende. Iedereen.
En míjn leven. Haar ouders zouden het mij nooit vergeven.
Ook al hadden ze hun dochter laten fietsen zonder zichtbare verlichting; ik zou voor hen levenslang 'dat monster in die auto' zijn.
En voor de Wet ben ik als bestuurder aansprakelijk wegens haar dood.
Maar dankzij mijn snelle reactievermogen, mijn perfecte remmen, kon ze gelukkig onverlicht doorfietsen, levend(ig) en wel.
Mijn geschrokken getoeter beantwoordde ze, zoals het hormoon-gedreven pubers betaamt, met een boos opgestoken 'Fuck jou man' middelvinger, uitgestoken tong en ze fietste verder, het duister in.
Op weg naar het huis waar haar ouders blij waren dat ze veilig weer thuis was.
Het waren 5 centimeters geweest tussen thuiskomen of de dood.
5 Centimeters tussen 'hoi mam, ik ben weer thuis' of twee agenten aan de deur die vragen of u 'de ouders bent van...'