Als de bomen kaler en kaler worden, als we door de bomen heen kunnen kijken, als we weer verder kunnen kijken, zien we wat verborgen lag.
Als het grijzer en donkerder wordt, de winter zich aankondigt, als we de gordijnen vroeger sluiten meer naar binnen gericht leven, als we zoeken naar geborgenheid en saamhorigheid, zien we elkaar meer.
Als het kaler en kaler wordt in ons eigen leven, mensen om ons heen wegvallen, als het rammelt aan de ramen van ons levenshuis, zien angst en onzekerheid hun kans.
Als de dagen grijzer, de avonden langer worden, als levensmoeheid ons soms overvalt, dan groeit het verlangen om verder te kunnen kijken, dan beginnen we uit te zien naar nog verborgen licht. Dan ontspruit de knop van hoop, die ons zegt: "Geef je maar over, maak je geen zorgen, het komt goed, ook al zie je zelf niet hoe."
|