Op een dag was hij er niet meer
Ik vroeg mij af waar hij
heengegaan was
Had hij wel ooit bestaan
Dat vroeg ik aan
een kleine plek in de hersens
een zenuwknooppunt
niet groter dan een dobbelsteen
geheugen genaamd
Ik besefte plots hoe nietig ik was
Hoe onbeduidend mijn streven
Hoe machteloos mijn zijn
Hoe betekenisloos
mijn bestaan
afhankelijk van iets
niet groter
dan een teerling
En hoe goed
die ook functioneerde
na een tijd zou hij vergaan
zoals alles
en met hem
de herinneringen
aan de wereld
die hij geschapen had