.
schud ik alweer een zanderig kussen wakker waar haar geur aan kleeft en ook herinnering aan een stenen hart, de koude en een rilling van kop tot teen, 't knarsen ervaar ik nog
zij zegt dat ik zangerig woorden rijg en teveel aan zinsbegoocheling bezit echt geen grote handen aan mijn lijf
zij wou geen dagdromen, maar één die haar droomwereld bekleedde een schilder, een behanger, zeker een klusjesman, en iets bleker
ik paste niet, want ingekaderd hing ik er toch maar glansloos bij, maar nog volg ik haar niet het blijft ter plaatse hangen
.
|