hier roept geen meermin vrouw noch man maar langs zonder het boeien, waar rustig de logge schepen hun kettingen rammelen
in diep water klinkt hun dof geluid getijde- loos op een zanderig zachte bodem, achter de sluizen wachten ze, al de jaren langdurig
'we houden hier ook van hoge masten' zei ik
kijk hoe ze hun schors te barsten schudden al lanen lang noemt men ze hier platanen en de zeewind heeft ook hen met schuimgeweld schuin te kijk gezet, maar ach ze buigen wel
al wat hier aanligt trotseerde ooit de zee door scha en schande hoeven ze echt geen namen meer, voor deze schepen slechts de landstormen en een uitroestig sterven
Dit is in wezen een betoog, ook een voorspraak hier neem ik het woord en werp mijn oordeel in de weegschaal.
Het is inderdaad mijn bedoeling om uw beslissing te beïnvloeden, niets meer en niets minder, ik kom er openlijk voor uit dat ik Uw onvermurwbaarheid aan het wankelen wil brengen.
Hier schroom ik mij dus niet om op te komen voor mijn vriend AQ, duizend maal meer indringend dan mijn verwoording, is zijn levensverhaal.
Daarvan onthou ik dat hij hals over kop vluchtte, zonder voorbereiding, ook geen voorbedachtheid daar had hij de tijd niet voor.
De feiten zijn U welbekend, U beschikt immers over een volledig dossier, met naam en toenaam met allerlei verklaringen die waarschijnlijk wel niet helemaal sluitend zijn.
Maar U hoeft enkel de paniek erbij te bedenken, en een wereld die in elkaar stortte
met haar stenen, haar slanke lijf praalt ze hoog boven de grijze stad de zielen, de zinken de rode pannen, daken telt ze met zware slagen telkens de lange uren het vertragen van dagen waar kristallen glazen in de verte klinken
maar af en toe is zij frivool genoeg om de tonen lief te kozen die ik haar verlegen vroeg
dan laat ze klanken uitverkoren boven doffe lagen stadslawaai
haar beiaard in de klokkentoren vervaagt mijn roezemoes dan in een handomdraai
Om nog een beetje stemming te scheppen, plaats ik vandaag een oud (herwerkt) kerstgedicht van mezelf:
Kerstglans
'k zie er glazen bellen in felle kleuren een glitter glans de verse dennegeuren en tussen groene naalden danst katoen gepluis, sneeuwt het nu ook al in huis?
'k zie een kinderwens in flinterdun glas flits, fliksem flonker lichten aan en uit pinken in de donkerte totdat de nacht- wacht galmt en als de glazen dronken
stemmen hun twaalf slagen klinken laten dan hoor ik papier geritsel het scheuren 't gefrutsel, en verblindend flits, flits het kiekjes monster verzamelt ogen wonder en ah's en oh's
hier kruipen de tuinen langs de wind omhoog ze vormen lange rijen, en stapelen tevergeefs de bruine aarde, het gehelmde gras heeft hier zijn wortels al ontbloot, het maakt zich klaar vertrekkensklaar
een storm is niet behulpzaam, verre van want alleen een lichte regenval houdt dit alles tezamen
misschien zal een ijstijd ons met verstarring raken en wordt het landschap nog eens vriesdroog kaal
Vroeger braakte hij de woorden als een ware waterval tot hij opeens begon te haperen omdat het ijs hier om zich heen gegrepen had, enkele druppels druipen nog, om het allerlaatste zuchten weer te geven, hij is nu winterhard
toen zelfs de tijd verloren, bleek liet men onaangedaan de korte dagen langer lopen, want zolang het vriezen en de vorst geen uren kennen, hij als de zon zo laag gezonken is, blijft hij het liefst een ijzig beeld
mijn haven is een pleisterplaats voor traagheid, voor de logge schepen en de Schelde zelf een blinkend pad dat kronkelt langs haar lage landerijen en de dijken hoeven slechts het springtij t'rug
naar zee te laten streven, hier is geen mond meer die haar brakke water lust, enkel nog wat oudere grachten, ze liggen talrijk onder grond te wachten op een metro koker, het graafwerk en de tram
wij raken hier altijd doorweekt door regen, en de klei houdt alle botten vast, 't slijk blijft eerloos kleven aan mijn landerigheid met bruine vegen, maar zelfs de zee
heeft, lang geleden dit land gekust de walvis ooit nog vaart gekregen hij zocht toen landinwaarts zijn laatste rust
. ik hou van 't stad en zijn te lange leien de tram die stapvoets door te korte bochten giert en schreeuwt, met zand de stalen staven schuurt
de koperen nagels tussen de kasseien 't Sint-Anna strand, we zochten haar altijd op een linkse oever, want we houden van een overkant
het gras is daar gewoon, ook groener
de blauwe zak met zijn te lange tenen ik vroeg hem of zijn broek die zware gordel wel verdragen kon, en zonder de bretellen
de oliestank, de beerputlucht, de Schelde de vreemde zucht, die 's avonds laat met zijn viool de wandelaar op de Meir wel wil, ontroeren
is een dronkenman, een rode zon schijnt naar zijn hoofd gestegen, de zwerver heeft intussen al de bank bekleed, het houten bed de koude en 'n blik later was hij uit het licht verdwenen
Men roept frontaal een hulpkreet om, vanuit een zondig land waar 's winters lappendekens drijven op een rode modderstroom, de diepe scheuren dragen er het water verder, de regens zijn er over- vloedig, ze komen uit het westen en smaken zuur ze vullen plassen in de karresporen, ze maken zo de waterweg waar enkel nog de hoop kan varen
---
ik antwoord in mijn warmetaal uit een afgezonderd land waar landerijen ook als lappendekens drijven de trage stroom afboorden, diepe grachten dragen er het water weg, de regens zijn hier overvloedig ze komen uit het westen en smaken zoet, ze vullen plassen in de karresporen langs een waterwerk
hier zijn de wegen hard, opgehoogd het razen van metalen of de stank van rubber en verkoolde lucht
Als westerlingen wordt ons nog al eens verweten dat we te weinig spiritueel zouden zijn. We houden ons teveel bezig met materiële zaken, we hebben geen oog meer voor het bovennatuurlijke.
we bidden geen vijfmaal per dag we kennen geen totale onderwerping ons ontbreekt het heilig vuur
als mens hoef ik geen heilig vuur, geen vertering noch een hunkeren naar hetgeen onbereikbaar is. Het is goed dat ik weet dat het bestaat, niets meer. Laat me toch het besef van mijn eigen onvolmaaktheid, daar kan ik mee leven. Ik hou van de verwondering, niet het wonder, van een vriendschap en niet van een onbereikbare liefde.
Mijn god is tevreden met mij, hij stelt geen bijzondere eisen, hij dwingt me nooit en is enkel af en toe teleurgesteld. Maar dat hoeft hij me niet te zeggen, dat weet ik van mezelf.
Evenals HEM, hou ik afstand en betrokkenheid is iets voor simpele zielen. Laat me eerst mijn eigen rommel opruimen, voor ik een ander te hulp snel. Ik ben geen heilige die leeft van onthouding, geen kluizenaar.
Dit is een gebed, geen aanbidding want zoiets is zinloos. Hoe kun je iets aanbidden wat onbereikbaar is?
Nu praat ik in mezelf, met mijn eigen onzichtbare ZELF, wie zei er ooit dat hij 'als god was' in het diepste van zijn gedachten?
heeft het misschien iets te maken met het ontbreken van, zich afvragen wat ?
een verdachte afwezigheid zoals koude een tekort aan warmte vult, en de stilte het resultaat van een luchtledigheid is ?
achtergrondgeruis, zoals het stranden mijn romp schuurt de rotsen gladder
't bedenken bloklettert nu nadrukkelijk in vette letters, er volgt een vraagteken het maakt alles nog meer betekenisloos
---
we leven in een luchtbel met regenboog- kleuren, altijd in beweging worden we er bedrogen, we horen hier zeker niet enkel onszelf, ook een valse echo kaatst terug
terug keren we altijd en toch is, iedereen antwoordt anders, zo zijn wolkenformaties telkens anders, met een onverschilligheid die klaarblijkelijk niet meer ter zake doet
---
en toch lijkt het alsof ik alleen maar een droom beleef, die ik tracht te veranderen tevergeefs te verklaren, ik weet ook niet waarom een bevlieging luchtledig klinkt
maar ooit wil ik wel eens ontwaken, nu nog niet, ik laat wel mijn vingernagels groeien
hij speelt vandaag zachtaardiger gebaarde troost van 't engeltje
want zij aait soms baarden die zich plukken laten, zij houdt van een glimlach op een hoge troon een pluche beertje, een speculoosje één marsepeinen roosje,
en haar opa die zich graag paaien laat om toch een handje van de sint
hij speelt vandaag zachtaardiger gebaarde troost van kleutervolk zijn handen grijpen niet ze houden vast behoedzaam voor het vallen
want zij houdt van baarden die zich plukken laten, een glimlach op een hoge troon, een pluche beertje, een speculoosje één marsepeinen roosje, haar opa die zich graag paaien laat om toch een handje van een sint