Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
21-12-2005
intervieuw
ik ben de derde man, de vragensteller de andere twee, ze versieren slechts zij zijn decorum, dus een ontvankelijk stel ze strelen, je ego lang genoeg om je argwaan, je oververhitte zinnen af te koelen, ik stel hier dus de vragen
zelfs de vissen zwermen neerslachtig vandaag ze drijven te traag in regenboogkleurig water
op het voorhoofd groeit een derde en zelfs een kwalijk oog, een merkbaar teken zoals onheil een 'mene tekel' aan de wand genoemd wordt het vergif vergeeft de schoonheid tot een ver- warrend kleurenspel en de zon speelt ermee
een vage man, een traag geworden overlever heeft genoeg gezien, hij kan of liever hij weet het einde nader en weerstreven hoeft voor hem niet meer
wat is berusting anders dan een rivier die zich omarmen laat door zijn bedding, zelfs de dijken aanvaardt tot aan zijn gulzige monding toe tot de vloed op komt
het deinen is zoals het wiegen tot de slaap komt en de regens, de stormen de overvloed
vandaag is het grijs, de hoofdtoon een scheepshoorn klaagt gedempt hij zoekt een haven, een ligplaats een versteende waterkant, diepte
het gebeurt wel meer dat walvissen stranden bedenk ik, de zandbanken ze kruipen, een verraderlijke weg ze wentelen het land zo dronken
een kustvaarder roept, omdat hij nooit landinwaarts verder reizen durft, want als de stroom wegebt dan heeft modder de bodem toe gedekt, dan heerst de twijfel en
En toch vind ik persoonlijk dat elk goed gedicht voordraagbaar moet blijven. Er is tot nu toe nog niemand geweest die mij echt kon overtuigen van het tegendeel.
Misschien beschouw ik het ook als het uitspreken van een toverspreuk, om een magisch effect te bekomen. Het theatrale kan misschien wel beter een luisterpubliek bekoren, maar het is niet dat wat ik zoek. Ik sta nooit te springen en te bulderen op een podium, hooguit één keer en dan nog om de toehoorders tot orde te roepen, afhankelijk van de stemming. Daarvoor heb ik een paar gedichten geschreven die dat heel goed doen.
Al ooit eens aan gedacht dat een voordrager eerst het publiek dient te bewerken alvorens hij kan overgaan tot het echte voorlezen? Je bouwt een spanningsveld op, gradueel sleur je het publiek mee over de schreef. Een voordracht verloopt wat mij betreft ook volgens een scenario, dat je zorgvuldig opbouwt.
Gedichten worden geschreven in een formele taal, waarbij ik vooral duid op de specifieke betrekkelijkheid van formeel schrijven. De lezer en/of de toehoorder wordt aangesproken. De dichter roept een lees-/luisterhouding op, er is dus een intense wisselwerking die alleen kan teweeg gebracht worden door iets vormelijk. Een gedicht heeft immers altijd met vorm te maken, elke roep naar de vrije vorm ten spijt. De zogenaamde vrije vorm bestaat immers niet, de schrijver maakt zijn eigen vorm, hij schrijft vormelijk en dus formeel de taal.
Lees proza, een verhaal, een essay en daarna enkele gedichten. Eigenaardig genoeg herkennen we onmiddellijk het verschil met de gedichten. We gaan in eerste instantie op de uiterlijke vorm af, aan een gedicht bemerken we de afgebroken regels, witregels en soms ook het ontbreken van leestekens en hoofdletters. Deze eerste vaststelling bepaalt echter niet alles, bij lezing van een gedicht valt ons nog meer op. Bijna elke zin op een regel, staat op zichzelf. Het lijkt alsof de schrijver zijn bedachte zinnen stapelt, en soms lees je een interessante wending, zoals een blad dat zich plots omdraait omdat de volgende zin een heel andere betekenis toevoegt. Als een gedicht bezield wordt voorgedragen, dan hoor je pas echt de formaliteit van de zinnen, de woorden, de klanken tot zelfs de haperingen toe.
Een formele taal spreken is gebruik maken van een zekere aanspreekvorm, het gebruik van een vormelijke taal.
Klank is slechts één facet, weliswaar niet onbelangrijk, vermits taal het beste overkomt als ze welluidend gebruikt wordt.
De vergelijking met schilderkunst gaat in zoverre op, dat 'beschrijven' meestal het doel voorbij schiet. Men verkrijgt dan slechts een statisch beeld, waarmee ik bedoel dat het geheel oppervlakkig blijft. Het is immers niet voldoende om de dingen aan te duiden, maar eerder ze op te wekken in de verbeelding.
Je ontkomt nooit aan het vormelijk gebruik van de taal, zelfs SMS-taal kan in die zin als een vormgeving beschouwd worden.
Als dichter kan je altijd wel één of ander element benadrukken, maar het gebruik van een formele taal is iets dat onvermijdelijk is, daarom is dichtkunst ook zo herkenbaar. Hoe graag je het ook zou willen, aan het gebruik van een formele taal ontkom je niet wil je poëzie/dichtkunst schrijven. De taal blijft nog altijd het instrument om te schrijven.
Bovendien "totale vrijheid" bestaat niet in de literatuur. De zo geroemde dichterlijke vrijheid is ook geen absoluut gegeven, je dient nog altijd rekening te houden met de taal.
Om het helemaal imperatief te maken, jijzelf bepaalt nooit wat dichtkunst of poëzie is, je kan het enkel trachten te benaderen. De tijd zal hier over oordelen, als je werk ooit in boekvorm verschijnt en de recencies beamen dat het voldoet aan universeel geldende esthetische normen.
Je kan enkel trachten door studie proberen te vatten wat de dichtkunst universeel maakt, hoe meer je je erin verdiept hoe minder geneigd je bent om zomaar iets als een gedicht te accepteren, het 'herkennen' is ook iets wat geleerd moet worden, zoals alles in het leven.
Het gebruik van de specifieke formele taal in de dichtkunst, onderscheid deze van andere disciplines in de literatuur.
hier roept geen meermin vrouw noch man maar langs zonder het boeien, waar rustig de logge schepen hun kettingen rammelen
in diep water klinkt hun dof geluid getijde- loos op een zanderig zachte bodem, achter de sluizen wachten ze, al de jaren langdurig
'we houden hier ook van hoge masten' zei ik
kijk hoe ze hun schors te barsten schudden al lanen lang noemt men ze hier platanen en de zeewind heeft ook hen met schuimgeweld schuin te kijk gezet, maar ach ze buigen wel
al wat hier aanligt trotseerde ooit de zee door scha en schande hoeven ze echt geen namen meer, voor deze schepen slechts de landstormen en een uitroestig sterven
Dit is in wezen een betoog, ook een voorspraak hier neem ik het woord en werp mijn oordeel in de weegschaal.
Het is inderdaad mijn bedoeling om uw beslissing te beïnvloeden, niets meer en niets minder, ik kom er openlijk voor uit dat ik Uw onvermurwbaarheid aan het wankelen wil brengen.
Hier schroom ik mij dus niet om op te komen voor mijn vriend AQ, duizend maal meer indringend dan mijn verwoording, is zijn levensverhaal.
Daarvan onthou ik dat hij hals over kop vluchtte, zonder voorbereiding, ook geen voorbedachtheid daar had hij de tijd niet voor.
De feiten zijn U welbekend, U beschikt immers over een volledig dossier, met naam en toenaam met allerlei verklaringen die waarschijnlijk wel niet helemaal sluitend zijn.
Maar U hoeft enkel de paniek erbij te bedenken, en een wereld die in elkaar stortte
met haar stenen, haar slanke lijf praalt ze hoog boven de grijze stad de zielen, de zinken de rode pannen, daken telt ze met zware slagen telkens de lange uren het vertragen van dagen waar kristallen glazen in de verte klinken
maar af en toe is zij frivool genoeg om de tonen lief te kozen die ik haar verlegen vroeg
dan laat ze klanken uitverkoren boven doffe lagen stadslawaai
haar beiaard in de klokkentoren vervaagt mijn roezemoes dan in een handomdraai
Om nog een beetje stemming te scheppen, plaats ik vandaag een oud (herwerkt) kerstgedicht van mezelf:
Kerstglans
'k zie er glazen bellen in felle kleuren een glitter glans de verse dennegeuren en tussen groene naalden danst katoen gepluis, sneeuwt het nu ook al in huis?
'k zie een kinderwens in flinterdun glas flits, fliksem flonker lichten aan en uit pinken in de donkerte totdat de nacht- wacht galmt en als de glazen dronken
stemmen hun twaalf slagen klinken laten dan hoor ik papier geritsel het scheuren 't gefrutsel, en verblindend flits, flits het kiekjes monster verzamelt ogen wonder en ah's en oh's
hier kruipen de tuinen langs de wind omhoog ze vormen lange rijen, en stapelen tevergeefs de bruine aarde, het gehelmde gras heeft hier zijn wortels al ontbloot, het maakt zich klaar vertrekkensklaar
een storm is niet behulpzaam, verre van want alleen een lichte regenval houdt dit alles tezamen
misschien zal een ijstijd ons met verstarring raken en wordt het landschap nog eens vriesdroog kaal
Vroeger braakte hij de woorden als een ware waterval tot hij opeens begon te haperen omdat het ijs hier om zich heen gegrepen had, enkele druppels druipen nog, om het allerlaatste zuchten weer te geven, hij is nu winterhard
toen zelfs de tijd verloren, bleek liet men onaangedaan de korte dagen langer lopen, want zolang het vriezen en de vorst geen uren kennen, hij als de zon zo laag gezonken is, blijft hij het liefst een ijzig beeld
mijn haven is een pleisterplaats voor traagheid, voor de logge schepen en de Schelde zelf een blinkend pad dat kronkelt langs haar lage landerijen en de dijken hoeven slechts het springtij t'rug
naar zee te laten streven, hier is geen mond meer die haar brakke water lust, enkel nog wat oudere grachten, ze liggen talrijk onder grond te wachten op een metro koker, het graafwerk en de tram
wij raken hier altijd doorweekt door regen, en de klei houdt alle botten vast, 't slijk blijft eerloos kleven aan mijn landerigheid met bruine vegen, maar zelfs de zee
heeft, lang geleden dit land gekust de walvis ooit nog vaart gekregen hij zocht toen landinwaarts zijn laatste rust