haar ragfijn zijden nachtkleed bleef nog wat haperen aan zijn flarden warmtetaal och ze zuchtte nog een keer verbaal en streek terloops de ijle nevels glad
die nu opgelost hun lot beklagen hij geeuwde hard, zij lachte ietwat zuur want de ochtendzon had zijn laatste uur vandaag fel in het gezicht geslagen
tot slot hief ze haar rokken zo ontstemd en keerde, terug naar de achtergrond ze liet hem achter in zijn blauwe hemd
hij keek nog even stom en dwaas in't rond tot zij zich ijlings terugtrok, wat geremd ze plakte tevens pruilen op zijn mond
luister hoe het water reikt en rustig in zijn bedding ijlt het plooit de benen lang gerekt rond de palen van een steiger en aan de oevers zijn de stenen glad, ze glanzen langs het water schilfert licht
het lijkt alsof ik hier al eeuwen heb verbleven ik adem er de traagheid diep
dan blijkt alsof ik alles ben vergeten, zelfs de dagen en de stroming sleept me mee
er is geen zee in zicht slechts een bewolkte lucht van hier tot daar zover mijn blik reikt
en als ik uiteindelijk mijn hoofd laat zakken vult het water al de gangen en in mijn gehoor luiden er gedempte waterklanken
weer een auto die voorbij gromt een uurwerk klingelt stilte
dan open ik de terrasdeur en hoor ik vaag geraas van autostrades gedempte geluiden een vrouwenstem, schel, fel nogmaals hondengeblaf de merels bepikken het gazon en duiven scharrelen aan de randen een verloren meeuw schreeuwt naar de zee eksters zoeken naar kadavers niet hier maar daar op autostrades
Vandaag eens wat geconstrueerd uit hetgeen hier allemaal werd voorbereid. Helemaal tevreden ben ik nog niet, maar als ik het luidop voordraag klinkt het toch.
Hij drijft in kleur en waardig en tweedelig als het windstil is
hij maakt mijn kinderziel zo dronken aan het water met zijn rare tovertaal en af en toe gesnater
Vroeger in mijn jeugd, woonde ik in de stad Antwerpen, in de buurt van de dierentuin. Mijn ouders waren toen gelukkige (voor mij althans) bezitters van een toegangspas, zo kon ik er bijna dagelijks wandelen. Altijd bewaarden we oud brood, voor de olifanten, de kruimels voor de eenden in de vijvers. Het was een wonderlijke tijd in de ogen van een kind, die zag hoe op een dag een olifant de hele mand naar boven tilde en genoegzaam kauwde op het riet. Toen de meid met ons de eenden voederde, haar tas omkieperde om de laatste restjes uit te schudden, tot het pasje in het water viel. Met mijn grootouders heb ik eveneens vele malen door de tuinen gestruind, en op een dag wou ik een draaideur uitproberen, ik kon niet meer terug, en tot mijn grootste spijt zijn we dan maar naar huis gegaan.
Ik schrijf omdat ik van de taal hou, maar mijn teksten zijn geen kinderen meer. Ze willen als volwassenen behandeld worden.
Het kan misschien raar klinken, ik schrijf mezelf weg in taal en streef er naar perfectie. Een beetje onbereikbaar dus maar dat deert me niet.
Maar misschien stel ik me wel ongenaakbaar op, om tegenwind te krijgen. De mens is immers het grootste raadsel voor zichzelf.
Daarom vind ik bloggen zo interessant, ik schrijf daar veel in zonder echt erover na te denken, in één trek zoals de woorden vallen op een wit blad. Achteraf pas dringt betekenis tot me door, en dan heb je een mooi moment, je onderbewuste heeft je zinnen toegefluisterd.
hij kijkt over schouders mee en kweelt de koekoek of liever nog als een pauw steekt veren in zijn kont
zijn schreeuw klinkt rauw
een zonaanbidder die de maan aanschouwt en zichzelf een spiegel waant en zilvergoud
en als ik me afkeer
dan graven zijn vingers diepe voren in de aarde ze dreigen ook met het scheuren van het hart en het schokken van de stem, het handgewring hij houdt zijn adem in
men wil mij dwingen om te schrijven over hartzeer en nog meer verkrampte oude dingen die wegkruipen in het stof want woordschuw zijn ze in de hoeken van mijn huis
podiumkoorts een optreden tussen het jonge volk en toch nog wat ouderen ze kwamen proeven van de jeugd
en wij van het podium verklaarden de stilte tot ons terrein de gezetenen zwegen ze luisterden de woorden sommigen hingen aan de lippen want de ruimte was wat klein
weldra tellen we de trage dagen rond de zon het schroeien van de aarde
nu haalden we de lente triomfantelijk in ons midden
donderdag 14 april, te 20 u. DE MUZEVAL (elke 2de donderdag van de maand), met de gelauwerde Antwerpse dichteres MARIS BAYAR. Ze leest voor uit haar onlangs verschenen verzamelde gedichten EPOS VAN HET GROOT ONGELIJK Nadien Vrij Poëzie Podium. In freepodium-café De Muziekdoos, Verschansingsstraat 63, 2000 Antwerpen bij de Waterpoort. Bus 6/34, 23, tram 8. Toegang gratis.
In ieder geval zal ik er zijn.
Lente
Mijn taal is vaag vandaag spreek ik niet meer hard
dus laat ik de mussen maar het bloeien van de haag vol ijver kussen
de bomen in het park tooien zich krampachtig dag na dag is er wat meer groen omhanden
en de kersenbloesems? die bloeden fel
de takken torsen overdaad zo vruchteloos morgen heb ik de rode loper in mijn straat
Een tijdje geleden heb ik een gedicht over "elfjes" geschreven. Nu is een "11je" ook een bepaalde dichtvorm, zowat de nederlandstalige variant van een "haiku" of "senriu". Je vindt trouwens dat gedicht "elfjes" ook in mijn bundel "tovertaling".
dag elfje dag mijn droomgezicht je rode sokjes slenteren hier nog
licht
dag zonnemieke mijn wekelijks dicht je blonde lokjes zinderen licht
in mijn spiegelschrift
mijn hond hij fronst zijn blik en vindt parfum maar niks
nu jij er niet bij bent
de koning ligt geveld het hof is treuren toe
want de sprookjes zijn voorlopig uitverteld
doorn roosje slaapt tot je getater weer door de gangen schatert
Stel je hebt een mooie stemmige foto, je wil daar een gedicht over schrijven.
"Over" schrijven, dus niet "beschrijven", want daar loopt het meestal mis. Bij de ene foto lukt dat dus al beter dan bij een andere, waaraan zou dat liggen?
Zou het misschien kunnen dat hoe "kunstzinniger de foto" des te beter het gedicht? Alsof de ogen van de fotograaf precies dàt element hebben kunnen vastleggen?
Het gaat ook niet over "een boodschap" overbrengen, want belerend schrijven schiet bij mij altijd in het verkeerde keelgat, dan voel ik mij belazerd.
Ooit heeft iemand voor mij een foto geplaatst, een detailopname van een roos, met één klein detail "een verdwaalde mier". waarbij de fotogravin duidelijk de essentie overbracht. Dus niet de roos, maar de overweldiging.
zijn meest intiem verlangen zo diep verborgen tussen het rozenblaadjes kussen zo houdt ze hem gevangen
de roze rokjes bloeien ontelbaar lijkt het wel gemaakt om mee te stoeien
Dat bedoel ik met inspiratie. Want rozen zelf werden al genoeg beschreven, maar die mier geeft hier een apart accent.
... En als je nog meer foto's van die "fotogravin" wil bekijken, hier is de link:
Dit is mijn eerste bundel, nog niet officiëel gepubliceerd, maar toch online voor de liefhebbers. Het zijn voornamelijk "voordraag" gedichten, dan komt pas de klank tot zijn recht. Inmiddels ben ik de tel al kwijt geraakt van het aantal voordrachten, je zult me dus maar voor lief moeten nemen.
en ik?
Ik bak ganzelever lichtjes bruin met brokjes eekhoorntjes- brood van vorig jaar om jou te versieren
soms wil ik wel eens de schaliedekker van de vissen zijn
Een gedicht is een gedicht
En kunst is kunst. Het is enkel persoonlijke appreciatie, niets meer of niets minder. Over dit onderwerp werd reeds onnoemelijk veel geschreven. Maar al de slogans die rond onze oren geslagen worden, kunnen ons niet overtuigen om alles zomaar te accepteren als kunst.
Kunst bezit zeggingskracht en een zekere mate universaliteit. Met andere woorden zij spreekt andere mensen aan. Zij is niet bedoeld voor enkelingen, en overstijgt de massa. Evenmin is zij elitair, alhoewel zij die tot een zogenaamde elite behoren dit graag zouden willen.
Maar om het over woordkunst te hebben, want dat is een gedicht tenslotte, dan blijkt duidelijk dat wanneer je het enkel over jezelf hebt, er weinig mensen zijn die het kunnen appreciëren, of het zou hen rechtstreeks moeten aanspreken omdat er een zekere herkenning in zit. Die herkenning maakt het juist universeler!
Een goed gedicht gaat een dialoog aan met de buitenwereld, zonder belerend te zijn.
En dan is er de kracht van de stem.
Voor mij is een gedicht goed, wanneer het voorgedragen kan worden. Want dan pas geef je het volledig prijs. Neem je er afstand van, de term "voor het publiek gooien" is niet zomaar een statement.
Als je enkel je stem ter beschikking hebt om een publiek te boeien, geen achtergrondmuziek die de gevoelspoorten opent, dan pas voel je de sensatie, je staat er bij manier van spreken "naakt" op het podium (waarmee ik niet wil zeggen dat ik exibitionist ben hoor).
Enkele weken geleden heb ik het genoegen gehad om met een jonge dichter, een voordracht te houden voor een jeugdig publiek. We hebben mekaar afgewisseld, we zijn in dialoog gegaan op het podium met elkaar én met het publiek. Er was geen geroezemoes meer, geen fluisteren op de achtergrond. Onze teksten waren wel niet eenvoudig, onze overtuigingskracht sloeg blijkbaar wel aan.
Wat is voordragen anders dan poëzie universeler maken?