Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
27-04-2005
Traagheid
(1e herwerking)
luister hoe het water reikt en rustig in zijn bedding ijlt het plooit de benen lang gerekt rond de palen van een steiger en aan de oevers zijn de stenen glad, ze glanzen langs het water schilfert licht
het lijkt alsof ik hier al eeuwen heb verbleven ik adem er de traagheid diep
dan blijkt alsof ik alles ben vergeten, zelfs de dagen en de stroming sleept me mee
er is geen zee in zicht slechts een bewolkte lucht van hier tot daar zover mijn blik reikt
en als ik uiteindelijk mijn hoofd laat zakken vult het water al de gangen en in mijn gehoor luiden er gedempte waterklanken
weer een auto die voorbij gromt een uurwerk klingelt stilte
dan open ik de terrasdeur en hoor ik vaag geraas van autostrades gedempte geluiden een vrouwenstem, schel, fel nogmaals hondengeblaf de merels bepikken het gazon en duiven scharrelen aan de randen een verloren meeuw schreeuwt naar de zee eksters zoeken naar kadavers niet hier maar daar op autostrades
Vandaag eens wat geconstrueerd uit hetgeen hier allemaal werd voorbereid. Helemaal tevreden ben ik nog niet, maar als ik het luidop voordraag klinkt het toch.
Hij drijft in kleur en waardig en tweedelig als het windstil is
hij maakt mijn kinderziel zo dronken aan het water met zijn rare tovertaal en af en toe gesnater
Vroeger in mijn jeugd, woonde ik in de stad Antwerpen, in de buurt van de dierentuin. Mijn ouders waren toen gelukkige (voor mij althans) bezitters van een toegangspas, zo kon ik er bijna dagelijks wandelen. Altijd bewaarden we oud brood, voor de olifanten, de kruimels voor de eenden in de vijvers. Het was een wonderlijke tijd in de ogen van een kind, die zag hoe op een dag een olifant de hele mand naar boven tilde en genoegzaam kauwde op het riet. Toen de meid met ons de eenden voederde, haar tas omkieperde om de laatste restjes uit te schudden, tot het pasje in het water viel. Met mijn grootouders heb ik eveneens vele malen door de tuinen gestruind, en op een dag wou ik een draaideur uitproberen, ik kon niet meer terug, en tot mijn grootste spijt zijn we dan maar naar huis gegaan.
Ik schrijf omdat ik van de taal hou, maar mijn teksten zijn geen kinderen meer. Ze willen als volwassenen behandeld worden.
Het kan misschien raar klinken, ik schrijf mezelf weg in taal en streef er naar perfectie. Een beetje onbereikbaar dus maar dat deert me niet.
Maar misschien stel ik me wel ongenaakbaar op, om tegenwind te krijgen. De mens is immers het grootste raadsel voor zichzelf.
Daarom vind ik bloggen zo interessant, ik schrijf daar veel in zonder echt erover na te denken, in één trek zoals de woorden vallen op een wit blad. Achteraf pas dringt betekenis tot me door, en dan heb je een mooi moment, je onderbewuste heeft je zinnen toegefluisterd.