Hetgeen oorspronkelijk begonnen was om meiden te versieren, had zich na een lange incubatieperiode ontwikkeld tot een soort therapeutisch schrijven. Dat stadium ben ik momenteel voorbij, ik heb de taal ontdekt als instrument. Terwijl ik vroeger alles héél klaar en duidelijk op papier zette, om zeker geen misverstanden te laten ontstaan, probeer ik nu zoveel mogelijk duiding te geven in de zinnen, zodat er een heel scala van intenties leesbaar wordt. Ik ben dus zelfs niet meer dubbelzinnig maar meervoudig zinnig aan het worden (dat hoop ik althans).
een rij mannen, zweten en dat op een zomerzondagmorgen je weet wel, zo'n kleffe dag die begint rond tien uur 's ochtends aanschuiven tot buiten, op de straat in een volle verdomde zon
ik zwijg en zweet ik tel het vallen van mijn druppels zweet nog voor ze de grond raken, verdampen ze
ik hallucineer ik zie gelakte eenden aan haken aan de overkant van de straat ze hangen naakt en glanzen
en naast mij verlept vergeten groen voor mij buiken en het hemd uit de broek ze puffen zwijgend binnen bij de bakker ze schuiven aan
een lang wit, een klein grof en een roggeverdommeke boter pistolets, vloerkes, met sesamzaad, maanzaad de bakker verkoopt zijn zaad op broodjes een negengranen, hopelijk zit er wat meer in dan negen granen de bakker verkoopt gesneden brood in papieren zakken
en wij betalen het volle pond want brood is zo gezond
Het is verdoire moeilijk om een abstract schilderij in woorden te vatten. Ongrijpbaar de meesten, dus moet ik telkens op mezelf vertrouwen en daar heb ik het al zo moeilijk mee.
Niet moeilijk dus dat het witte doek eerst op de rug van een ezel wordt geplaatst. Hij zou zo eens in de verleiding moeten komen om zich om te draaien, voordat het af is?
en dat hij scheef bekeken werd dat wist hij al, dat bleek wel uit de donderpreken die ze richtten over hoofden heen terwijl ze op hun strepen staan en op hun voetstuk zo minzaam
misselijkmakend met een tinnengrijze grijns hun gesteven woorden hun buikgerichte zinnen
ze rust laag op het grote vijverblad en laat daar graag het water glanzen in de zon waar libellen hartig dansen en de kikkers met verstomming onderwater blijven bellen blazen
Persoonlijk ervaar ik de laatste tijd een verstarring in de poëzie. Er is niets nieuws onder de zon. Het establisment drukt een te zware stempel op de evolutie van de poëzie. De maatschappij wordt overheerst door een dwingende normalisatie en dit op alle gebied. Het vrije denken wordt veelvuldig bestraft, als zijnde niet correct, abnormaal en noem maar op. In sommige landen snijden ze je keel over indien je een afwijkende mening hebt. En ik die dacht dat dichters de meest vrije mensen waren?
Maar ik werp graag stenen in een stilstaande vijver, ik hou van cirkels en andere rondingen. Met belangstelling kijk ik dus uit naar nieuw talent, dat zich niet stoort aan verworvenheden, zelfs het "warm water" mag opnieuw worden gedefiniëerd.
***
De poëzie die mij het meeste boeit, wordt geschreven in een taal die logisch klinkt, die mij meesleurt in de belevingswereld van de schrijver. Hij moet mij enkel overtuigen en dan volg ik hem gedwee. Fantasie is immers ons sterkste wapen tegen de werkelijkheid.
Hedendaags streeft men vooral de kunst na om mooie zinnige en gelaagde zinnen te schrijven. Het resultaat is een schrijfwerk waar enkel intimi en de schrijver zelf inzicht hebben, we spreken dan van hermetisme. Wat mij betreft is dit meer een ouderdoms-verschijnsel. Ik hou meer van spontaneïteit en zinderend gevoel dat aan de regels kleeft.
ze heeft haar ziel ook blootgelegd haar blouse dichtgeknoopt tot aan haar nek, ze dicht
Poëzie is voor mij een ontdekkingstocht, er is geen zwart of wit en ook niet enkel grijs, slechts tinten van een hartig rood en vlammend paars.
***
Hetgeen ik bedoel is het volgende, gevestigde waarden hebben geen behoefte meer om vernieuwend te dichten, zij borduren voort op het patroon dat zij denken te hebben ontdekt in hun lauweren. Ze zijn taalvaardig genoeg om alle truuks uit de kast te halen.
ze blazen af en toe zo heel gewichtig de hoofden knikken naar de wandelaar
ze zijn als bomen die zo baardig wuiven met hun kroon
Een jonge boom is groen en buigt soms nog teveel mee met de heersende winden, de oudere schudt alleen nog zijn hoofd.
Even iets anders, een tussendoortje, iets anti-hermetisch maar toch verborgen in zinnen en woorden.
Een HDC werd vergruisd in Nederland omdat hij téveel sentiment in zijn gedichten verwerkte. Ik haal dit alleen maar aan omdat de huidige gevestigde waarden het "sentiment" gelijk stellen met "goedkoop". Niets is minder waar, een gevoel dat in een gedicht onderhuids wordt meegegeven klinkt wél universeel. En die universaliteit is toch een typisch kenmerk van goede poëzie of niet soms?
de laatste tijd ben ik zo vreemd geweest zo buiten adem en zo hartstochtelijk diep begraven heb ik mijn aardewaartse zinnen
Dit klinkt pathetisch en het is ook zo, het moet kunnen.
Zelf daag ik graag uit, schop ik tegen schenen aan. Om het iets anders te zeggen:
geen richting heb ik meer want mijn volgzaamheid ben ik verloren onderweg
Dat is hetgeen ik zoek bij de jeugd, dat zij niet slaafs de groten volgen, en ook niet tevreden zijn met hetgeen zij als norm vooropstellen.
Soms is het nodig om een gebouw af te breken tot op de grond en helemaal opnieuw te beginnen. Men bouwt geen bouwval op een andere.
Persoonlijk ken ik een adelijke fotodame ('k noem ze fotogravin), want wat mij betreft plaatst ze zo heel gevat de plaatjes van een sprookjesland. Het beeld is wel rechthoekig maar diep genoeg om meer te zien wat kleur vermag. Zelfs met woorden is ze beeldig sterk, ze schildert op een blad een sfeer met zinnen die mooi klinken. Ze houdt van poezen en haar tuinterras.
de absolute waarheid is dat wij geheel tweedelig zijn en alles beter weten dan
eenderwelk gehavend blad zelfs als het ooit te lang in plassen water heeft gelegen want de nerven worden daardoor veel te zwart
---
Wij laten ook het hoofd niet zo zwaarmoedig hangen aan wat tuinfragmenten in een waterkleurenboek
want het klimrek is er wel wat zwaar beladen en vier armen zijn ons veel te kort
---
Wij breken hier het podium af we zagen alle stijve planken door we houden zelfs geen zagemeel in houten handen over we blazen toch het stof terug naar binnen, we roepen het in koor
wij smijten hier met onbehouwen zinnen, een wolk van rotsig puin zodat het bier hier bloedig kan gaan vloeien en je keel niet meer zo droog zal klinken als de lege glazen op de toog
hij is schenker van een bloedvol leven en dramatiek in een zinvolle betekenis hij is de rode offersteen die nazindert na een bloedig treffen in het volle licht
stroperig is het rood bloed dat vloeit en hard zijn de tranen die verstenen maar alles wordt zwart in de rook van te felle vuren, na het avondrood
ach, geen weemoed denkt ooit terug aan te korte dagen, de voeten in afgedragen wollen sokken waarin de blote tenen gaapten woelden en de kou geniepig voelden
we stampten daarbij op de grond totdat die week en zacht werd als een opgezwollen lijk bleek dat er plassen groeiden in het slijk
we wachtten toen op zondagen met een weke buik in te lange rijen
hij rust graag tussen lege schelpen zijn huid kleurt even wit het zand het heen en weer bewegend water praat zachte taal die hij verstaat er bruist geen branding bij laag tij
geen ziedend schuim wordt daar door wind gedreven het bedekt soms spaarzaam bedrogen sterren om hem heen
vandaag ben ik zo dwaas ontwaakt vannacht een keer teveel verdronken te lang éénzaat geweest bij 't slapen want 't allerlaaste beeld dat droomde was haar dat zacht mijn rug nog streelde
ik had geen tederheid verwacht geen vrouwenhand, geen zalig lijf aan de andere kant van 't bed dat halvelings was leeg gebleven
ze brak mijn ademtocht de plooien in de lakens ze zijn gewijd gespreid het slapen sijpelt weg misschien dan toch een weke ochtend
zijn oudhouten armen zwaait hij zo windrichtig en ééntonig stijf, gestrekt keert hij het krakend hoofd westwaarts en onverstoord kreunt zijn hardeiken hart zoals het hoort en zwijgzaam malen er gegroefde stenen het alledaagse graan tot het bloemen toe
ik bak graag korstig brood uit vers gemalen zinnen
het water is zwaar en de lucht is lichter het ijs zo star en ongenaakbaar en ik ben een waterwezen dat leeft van lucht en licht zo blijf ik wat aanraakbaar
ik ben dus waterman en heb er de sterren mee verklaard een lege ruimte vergeleken met mijn zware aarde hoe diep moet mijn gesternte wel zijn?
het is de middagzon dewelke de ogen opent en niet de nachtmaan want haar zilverlicht dat is slechts schijn
onlangs kreeg ik het verwijt dat ik vaag was met woorden maar ik geef mezelf niet prijs ik ben geen open boek voor vreemden en laat dus ook geen gluurders toe
het is de middagzon dewelke een deur kan openen en niet een nachtmaan die staat alleen voor waan en donkere verbeelding
ik ben het sterven moe, vader de laatste woorden, het avondmaal de troost verpakt in zwart en wit de gewaden slepend lang gedragen en het verdriet dat zichzelf insluit naar de grond gericht
de rouw is zwaar om dragen en het afscheid neem ik niet ter harte
met een trage tederheid en zelfzekere gebaren die mij zo vreemd waren begroef ik gedachten onderaards bleef er geen korrel zand verstoord geen woord dat ik niet kennen wou
vandaag breek ik de lucht aan scherven met verkrampte handen hard en grondig vaag ik ouderliefde weg
die strooi ik nu behoedzaam rond over oude aarde, zo blijft er nog vuur voor handen in mijn gemoed
tenslotte heb ik er ooit het stof zien dansen in het schaduwduister toen mijn daklicht open stond een rode zon heeft het gedicht
met een tederheid waarvan ik geen weet had en met trage gebaren begraaf ik gedachten onderaards blijft er geen korrel zand verstoord geen woord dat ik niet kennen wil
dan breek ik de lucht aan scherven met verkrampte handen hard en grondig vaag ik ouderliefde weg met hun grijze asse
die strooi ik behoedzaam rond over oude aarde, maar dan blijft er nog het vuur in mijn gesternte
geen richting heb ik meer want mijn volgzaamheid ben ik verloren onderweg
de paden worden immers graag verstoord door rusteloze stoffen de voegen werden opgevuld en de wegen weg geborgen
ik zal mijn weg wel vinden morgen als het licht wat heller is dan vandaag en geen wolken meer de nacht verlengen dan zie ik minder vaag de sporen van diegenen die mij zijn voorgegaan
hij dacht een koningskind te zijn en gul en overdadig strooide hij zijn minzaamheid in 't rond
groene korenvelden neigen naar hem toe zolang er hemelwater uit zijn handen vloeit
maar bomen staan reeds schuin gebogen zo komt het dat ze hem de rug toekeren zij buigen enkel voor een strakke wind en hij, hij weet immers nooit waarheen
heeft hij onlangs het oosten nog verloren misschien dat ik hem nooit voldoende stormen heb laten zien en ondergaan
misschien komt hij ook teveel zichzelf tegen onderweg, vergeet hij rond te kijken