Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
31-10-2005
associatief dichten
zelfbeeld in de ochtend
ik ben het slachtoffer van een éénvoudige denkpatroon het mannelijk wezen met een strikt gescheiden rechter hersenhelft, twee linker handen en het verkeerde been
ecce homo, heb ik me te naakt in spreidstand verbeeld Leonardo heeft het geweten, die heeft me zelfs ontleed
extremiteiten een vijftal zichtbaar dus een zesde ingekrompen typisch mannelijk uitvergroot vertoon daar is een vrouw voor nodig
nu volg ik stapstenen één voor één en tracht ik vijvers breed te overbruggen er is geen terugweg meer
de stenen zinken en mijn linkerhelft blijft onbereikbaar
en wat ik achterlaat is onvrede met mezelf in vol ornaat een toga en een monnikskap
om te verbergen wat ik met het heimelijk houterig stappen wil verdoezelen, mijn schoenen hebben rubber zolen ze kraken niet.
ik draag een witte pij, ik word nog pater voorlopig moet ik het met een badjas doen de rest dat is voor later
hij was zo graag de sint want de mijter zat hem hoog hij had zich voor het geval dat toch maar eerst geschoren de baard die plakte later wel
hij heeft nog altijd een loensend oog van het te lang in 't park verblijven zijn bierblik stond toen ook te droog en ging steevast te scheef op weg
jaren later kwam ik hem nog tegen en de baard die kleefde niet meer die was echt geworden en zijn haar was zilverwit, hij heeft nooit lang onder een dak verbleven
zijn keel staat dus nog altijd kurkdroog hij drinkt dus bier uit blikjes met een loensend oog
kijk eens naar buiten buiten zeg ik waar de zon de wereld overdondert ze roept me bliksems heet
misschien is de aarde wel gekanteld ze heeft een steenboks keerkring neergeveld en saturnus ringen rond haar lijf gezwierd
Mercurius is nog enkel gloeiend sintelsgroot ocharme Venus heeft nu een steroïdengordel misschien om een borstvergroting te verbergen uit het zicht en wat nevelachtig sluierwerk
er kruipt waanzin in mijn hoofd en morgen ben ik weer ternauwernood aan een delirium bezweken, ik ga dood
blijkbaar begrijp je mij niet zo goed er zoemt een stoorzender in je oren je verstand lijkt wel beneveld en je ogen staren naar 't plafond
je hebt wel heel erg je best gedaan om een doofpot te imiteren, maar misschien moet ik mijn betoog wat harder maken, je toeschreeuwen
maar dat doe ik dus niet integendeel ik begin te fluisteren zodat je slechts een halve zin verstaat. Je richt je ogen nu naar mijn mond, alsof je elk woord wel plukken wilde
zoals eerder herteken ik, vandaag het stranden van zandschepen en wrakhout in schelpengrijs met de zeegezichten, als hun mistige ondertoon misschien ook een afvaart in verfoeilelijk paars
als dan de nacht valt, wacht ik op de maan haar schijngestalte, zij kleurt immers randen van watergolven met een zilveren schuim- bekken, waaruit ik met handen drink en de melkweg zoekt zich een woelige slaap
de ogen sluit ik enkel tot de volgende ochtend dan zal ik alles opnieuw tekenen, hetzelfde strand met eenzelfde zeegezicht maar eerst nog Venus, haar opgang in waterkleuren tesamen met een verblindend geel
en zij mag even blijven tot ik gewassen ben, tenslotte ben ik zon of zee het water of stof
hij is de vroegste jager verzamelaar van kadavers verbergt zich in een huid en imiteert het geluid de trage passen om een prooi te kunnen vellen en villen te ontweien en uit te benen
en al dat ander bloederig bedrijf zoals de hoorn uitbreken en de tanden om zijn lijf en nek te sieren
de geesten zijn hem goed gezind geweest vandaag, het beest was groot gezond van lijf en spieren de jacht was duivels goed
al vele nachten lang dwaal ik overwegend door d'onderaarde, want die duistergang heb ik al millenia lief, mijn teerbeminde jij helleveeg
je betasten is dus een bezigheid die mij wel bevalt ik vorder langzaam opdat ik mij elke welving en elke kronkel als een geestigheid ervaren kan
er is immers nooit een tijd genoeg geweest dat ik zien kon, mijn ogen schitterden toen hels blauw en zo glashard, totdat ze eindelijk versplinterden
ik had toen ook klauwen en geen handen de vleugels draag ik nog, mijn huid is zo gespannen, de oren bovenmaats gegroeid er resten enkele tanden aan de hoeken van mijn mond
men zegt mij dat ik duivels scherp en ongenaakbaar ben geschapen met een helse oogopslag
Ze houdt haar hart ebbenhoutzwart vast, is zij de dochter van de zon?
Ze lacht moeizaam en haar vele armen vragen eerbied, er zijn zovele handen die haar dragen willen, ze smeken het zelfs
alleszins meer dan glorierijk aardig geeft ze een waardig uiterlijk weer eerbiedig wil ik haar aanroepen maar ze houdt haar lippen stijf op elkaar, ze is immers godin en daarom onaanraakbaar
haar hart is vast ebbenhoutzwart
Gedicht bij een schilderij van de kunstenares H.M. Racher
hier roept geen zeemeer langs zonder te boeien want roestig rammelen ze er met hun ketting in diepwater met een dof geluid getijdeloos op een zachte bodem
we houden eerder van hoge stammen, zei ze kijk hoe ze hun schors te barsten schudden al lanen lang noemt men ze hier platanen en de zeewind heeft ook hen te schuin geveld
alles trotseert hier de zee, tot scha en schande er zijn geen namen meer, voor haar slechts de stormen
hij loopt geen zee langs zonder boeien want roestig rammelen ze aan de ketting in diepzeewater, dof geluid getijdeloos
zelf hou ik eerder van de bomen die ik te barsten zie, uit hun schors, en al lanen lang noemt men ze hier platanen de wind heeft hen zo schuin verveeld
de zeewind die uit het westen waait en zouterig naar rotte vissen smaakt ik hou dus van tonijn in blik en zalm op een groen blaadje
ben ik diepvriezer of iets anders een koud elementaire geest misschien want de huiver wekt me telkens, ik slaap ook licht geremd en nooit dieper dan een ogenblik per dag
dit is herfst met bladgoud aan de bomen een gebladerd pad, de regen heeft hun verhaal druppelsgewijs gelezen de zon die laag verblindend zwerft en plassen op het gazon dat nadacht over de verschroeide dagen, toen het te kortgeknipt achterbleef en geurde
och, hoe jij toch zo verongelijkt de rug toekeerde en ik te pas en ook te onpasselijk werd omdat er weer een stel gebroken potten te lijmen viel
ik hou niet van chemicaliën en je gemaakte gebaartjes, dat laat me de schouders ophalen en betekent dat ik onverschillig word of misschien wel het tegenovergestelde, dat valt nog af te wachten
perceptie is alles of hoe een stofje het oog raakt dat op zijn beurt een traan vormt die van de wang afloopt en valt daar is geen gevoel bij maar slechts een prikkeling het is vervelend.
perceptie is ook jouw tirade die de lucht laat trillen tot het oorverdovend klinkt omdat je zo begaan bent met jezelf want jij werd immers toch zwaar gekwetst je ego kreeg een oprisping een zure bui en het lijkt alsof er schuim op lippen komt zo tussen de tanden door
je maakt wel indruk zeg ik ben er nog niet goed van mijn trommelvliezen dan want ik heb mijn innerlijk gehoor reeds lang afgesloten het raakt me niet meer dan een stofje dat mijn oog raakt het is vervelend
je hoeft niet zo door te drammen je klinkt zielig man, echt erg ziekelijk is het een gilamonster blaast ook zo purper en is ook giftig van achter in zijn bek noemt zich niet voor niets een monster
een woord van woede, en wat is woede de vulkaan die uitbarst en gloeiende lava spuwt een storm die aanzienlijk groeit, een naam krijgt de aarde die beeft en kraakt, de bodem splijt
een monster van lochness dat te lang onder water heeft gelegen, een gele kleur gekregen en stinkt als rotte vis, een bek die pure woede tussen de tanden doodschudt, een nekvel scheurt en wervels kraakt is dit bloederig genoeg?
of wil je nog wat stierenbloed van de slachterij daar hebben ze overschot, ze kelen daar alle dagen van de week, het houdt niet op.
dit is spijtig, een levenlang zwoegen en dan een orkaan, of een vingerknip en ... hoe moet je 'niets meer' verwoorden het doet er niet meer toe, het heeft geen zin getrouwd, geweest kan immers ook
is dit vreugde? ik word bemind, zij heeft haar kind gebaard ben ik zeker, van de vader?
schud ik alweer een zanderig kussen wakker waar haar geur aan kleeft en ook herinnering aan een stenen hart, de koude en een rilling van kop tot teen, 't knarsen ervaar ik nog
zij zegt dat ik zangerig woorden rijg en teveel aan zinsbegoocheling bezit echt geen grote handen aan mijn lijf
zij wou geen dagdromen, maar één die haar droomwereld bekleedde een schilder, een behanger, zeker een klusjesman, en iets bleker
ik paste niet, want ingekaderd hing ik er toch maar glansloos bij, maar nog volg ik haar niet het blijft ter plaatse hangen
Gisteren donderdag, was het weer mooi MUZEVAL in Antwerpen.
Verschiet niet, een echt bruin café, zelfs de glazen op de toog hebben een kleurtje. Deze keer weer stampvol woorden, mensen en poëzie. Geen elitair gedoe dus, maar voor het merendeel uit het hart, van de straat en sommigen zelfs uit het hoofd.
Onlangs las ik iemand's opmerking over hermetisch dichten. Onbegrijpelijk stelt hij, dan merk ik op 'alsof men slechts tevreden kan zijn als men iets begrijpt'. Maar ergens moet ik hem wel gelijk geven, sommigen slagen erin hun bedoelingen dermate te verbergen dat niemand er iets aan heeft. Dat noem ik dan het veronachtzamen van de lezer.
De discussie had plaats op één van die 'internet-gedichten-sites' zoals er zovelen zijn. Het grootste probleem van dergelijke virtuele besprekingen is dat men probeert elkaar lief en aardig te vinden. Voor wat, hoort wat is er meestal de norm, met als gevolg dat je de oprechte commentaargevers op de vingers van één hand kan tellen.
Misschien ben ik een te aardig man en verberg ik een loftrompet onder mijn te zwarte overjaarse jas.
Andere bedenkingen:
Onlangs heb ik al die sites de rug toegekeerd, het werd me téveel. Ongelooflijk ook de druk die bepaalde personen uitoefenen om hun eigen visie op te dringen. Ze veroordelen alles wat niet volgens hun norm aanvaardbaar is. Zij hebben de poëzie heruitgevonden blijkbaar. Ze zijn ook op hun hoede, want iedere afwijkende mening moét in de kiem worden gesmoord. Men gaat zelfs in discussie met de commentaargevers om hen haarfijn uit te leggen dat ze het mis hebben. Terwijl het toch maar een mening is, een volledig vrijblijvende mening zelfs. Als ik dan hun inzendingen bekijk, dan stel ik vast dat ze zelf zijn blijven hangen in een oude stijl, waar ze blijkbaar moeilijk afscheid van kunnen nemen, ze herhalen steeds hetzelfde, werken volgens hetzelfde stramien en zijn zo doorzichtig als troebel water. Misschien projecteren ze hun eigen onmacht op anderen, zo ben ik immers zelf ook van tijd tot tijd.
Hier heb je de ganzen pas op mensen, ze snateren snavels met twee gezichten ze dwingen je te pas en te onpas in de rijen langs hun waterkant de rechterkant, de juiste
En ik wil enkel vliegen, een andere plaats, een andere stijl.
ik ben de geelgerande, de verschrikking van de vijver ik bijt de kikkervisjes maar de zalmen ga ik uit de weg soms stroomt het water hard, ik ben dan waterkever een vleesverteerder en een onvervaarde hemelterger ik bijt
Is dit hermetisch? Ik dacht van niet, dit is woede en wrevel in de hoogste graad, dan ga je gekke dingen doen, dan bijt je.
misschien zoek ik téveel de tegenstelling en om het meer extreem te zeggen het gaat niet over zwart of wit
mathematisch zou je kunnen stellen er is nihil het absolute niets en oneindig een onvoorstelbaar groot getal
ik ben onder nul en zwart of negatief te noemen in ieder geval ben ik complex genoeg om nullen achter elkaar te schrijven
het cijfer één krijg ik er niet voor ik ben niet rijk genoeg de bank schrijft in 't rood veel beter dan het zwart, dat is 't geheim in zwitserland daarvoor moet je vele nullen groot zijn
hij kruipt botweg elk bouwsel langs keurt roestig het beton met een halve oogopslag het schrille schreeuwen en steenhard de ingebedde keien
een lichte beving was al voldoende om de doden te tellen, en de honden om te blijven zoeken totdat het puin te ruim verspreid werd en 't stof te glad gestreken, een kerkhof groot
want toen scheurde de aarde ook en vervuilde de modder, die gretig een rivier werd
meedogend is deze man te vaag de vroege wandelaar, langzaam het slenteren langs de lanen licht een mistig web zo zwaar beladen
er druipt nalatigheid in 't klagen van beukendromen ze boorden een aardig pad, en het bladeren is begonnen want de zon is weg en elders hard, de regenstormen
zelfs dauw is deze man te zwaar geladen, hij houdt van wouden stelt geen vragen, het antwoord kent hij niet, een zon is altijd op haar keerkring schroeiend hard
moede is de man de grijze wandelaar zo slenteren lang de lege lanen de beuken boorden de aarden weg en het bladeren is begonnen want de zon is elders hard
ik boek nog wel een hemel vol met aardewaartse zaken, een blinkend overspel tussen twee verliefde paarden, Tinkerbel en Annabelle die mooie lange blonde stoot die zet ik op mijn schoot op sleeptouw ook want ik heb een wagen vol geladen met mooie wijven, die twee paarden zet ik ervoor op 't spel
een bromfiets klettert proestend het gekuch is niet van deze wereld de walm stinkt en hangt nog meters in de lucht er is wat met zijn knalpot die hangt er losjes bij
zoals altijd herteken ik vandaag, het stranden zandschepen uit wrakhout in schelpengeruis met zeegezichten in hun mistige ondertoon misschien nog een afgang in aartslelijk rood
als de nacht valt, dan wacht ik er op de maan haar schijngestalte, want zij kleurt de randen van mijn golven met zilveren schuimbekken
's nachts drink ik het melkwegvocht met droeve slaapogen, daarna verberg ik me tot de morgen
dan zal ik alles opnieuw tekenen, hetzelfde strand met hetzelfde zeegezicht maar eerst nog de maan een opgang in waterkleuren met verblindend geel
en zij mag even blijven totdat ik gewassen word, tenslotte ben ik zon of zee het water of stof
en dat ze misschien te hoopvol was toen ze de kaarten spreidde en er zonder omwegen een toekomst las de hare blijkbaar want ze verstarde een lichte aarzeling die mij niet ontging
'Impressie in een rusthuis' werd geschreven als één vloeiende gedachte, zo begin ik trouwens altijd een gedicht te schrijven. De letter 'a' wordt 'i' van intens en dichter.
hij lepelt de soep met een aangepaste lepel en hij smakt heel heerlijk, de lepelaar maar toch morst hij af en toe de soep, ze deppen dan de druppels uit zijn baard, vandaag is hij genietbaar vrolijk maakt hij grapjes over tafel
want alles loopt voor hem op wieltjes, grote en kleine wieltjes, hij laat zich rijden en noemt iedereen die duwt BOB!
als hij de trappen afgereden wordt dan roept hij bob, bob, bobberdebop
hij is grappig vandaag, want hij weet zeker dat zijn zuster op bezoek komt met zijn neefje die is al groot en BOB ook, straks gaan zij ook bob, bob, bobberdebop
hij lepelt soep met een aangepaste lepel, hij is lepelaar en morst af en toe ze deppen dan de druppels uit zijn baard en hij smakt zo heerlijk hij is vandaag genietbaar en dus vrolijk, hij maakt grapjes over de tafel die alleen voor hem bedoeld is, er is slechts plaats voor twee nooit meer
en alles loopt voor hem op wieltjes, grote en kleine wieltjes, hij laat zich rijden en noemt iedereen die duwt BOB, en als hij de trappen afgereden wordt (er is nog geen hellend vlak) dan roept hij bob, bob, bobberdebop
hij maakt grapjes vandaag, want één ding weet hij zeker, zijn zuster komt op bezoek met zijn neefje, die is al groot en BOB ook.
Men noemt het gevoel, ook een opwellende gedachte die zich nooit kernachtig vertalen laat, we kunnen het enkel omschrijven, of misschien ook weergeven met poëzie.
mijn hond heeft ook gevoel dat lees je zo af van zijn bedelsmoel hij houdt de kop dan scheef god, wat kunnen honden triestig kijken
ik ben niet een harteloos wezen, maar soms wel wezenloos hartverloren.
als ik een bouwsel dat in een SMAK gemaakt is verlaat dan heb ik een kunstnasmaak, zou het de cloaca kunnen zijn, één iemand die ons letterlijk te kakken zet, is kunst?
een mosselpot die overhoop ligt met lege mosselschelpen die vind je hier in' stad op elke hoek na 't vreten, zelfs een kok maakt kunst met hesp, op een bord en niet rond zuilen dat stinkt uren in de wind, dat is pure verspilling en groen van de schimmel na een paar dagen.
ik had weer kouwe kleren aan, impermeable en droeg ze met een zwierigheid die menigeen verbaasde, ze stoten 't water af en overjassen
bleven langs de kant toen ik met grote passen de straat breed overstak, ze haasten zich nadien om mij weer in te halen, ze dachten dat ik een zonderling en een onaangepaste burger was
ze vroegen zelfs of ik een poepzak had?
mijn hond misschien en ik een plastic zakje van de A.D. Delhaize
vandaag begin ik opnieuw en herteken ik strandfiguren met wrakhout in schelpengruis vergezichten in een vaalblauwe achtergrond en een zonsondergang in aartsmoeilijk rood
en als het avond wordt, dan wacht ik op de maan haar schijngestalte, zij kleurt de randen van golven met haar zilveren schuim
en als het nacht is, dan drink ik het melkwegvocht met droeve slaapogen en voel ik mezelf zo nietig
en morgen zal ik opnieuw beginnen te tekenen dezelfde strandfiguren dezelfde vergezichten maar eerst nog een zonsopgang in waterkleuren en met verblindend geel
en de maan, mag even blijven totdat ik blind geworden ben van te lang te staren naar de zon
hij braakte woorden als een ware waterval die opeens begon te haperen omdat het ijs daar om zich heen gegrepen had, en enkele druppels druipen nog als om het allerlaatste zuchten weer te geven, het is er winterhard
tot zelfs de tijd bevroren werd onaangedaan de dagen liet verlopen, zolang het vriezen en de vorst geen uren kent, tot zelfs de zon er laag gezonken was, zo klinkt een winterhart
de kinderen van de profeet, zo noem ik hen in een geheiligd ogenblik, terwijl hun glimach mijn mond versiert en ook hun oprechtheid terwijl ze naar mij met beide handen reiken
ze lijken me wel argeloos en te ontvankelijk in hun nieuwe jeugd maar ze bejegenen elkaar met vriendschap die zeker uit het hart komt en liefde, waar ze zo oprecht mee omgaan ik heb geen woorden genoeg, maar zij wel zij zingen het zelfs uit, ze noemen mij broeder
zelfs in het heilig huis waar gebeden wordt ik mijn hoofd bedek en mij van het schoeisel ontdoe om alle onzuiverheid van de wereld achter te laten aan de ingang, ontvang ik
hun argeloosheid is echt niet van deze wereld je zou hen eerder onbevangen kunnen noemen want hun blik is immers veel te helder en het ongenoegen laten zij enkel in het hart blijken en dat voel je langs je ziel strijken, terloops ik heb geen woorden genoeg, maar zij wel
hoe het ijs brak toen het zo koud was en het was winter weet je die dag en sneeuw bedekte het lopen het wachten te zwaar
je klappertande en woorden haperden je beet ze gewoon in stukken en ik had moeite om je te verstaan, ik sprak zelf amper en ik blies mijn adem dampend
mijn jas heb je erg gedragen en ik heb daar jouw koude lijf gevoeld het rillen en het huiveren, de bittere koude bleef alleen achter, tot ik je weer ontmoette
toen het water brak en het warm was in een steriele kamer, ik droeg blauw de jas en 't masker hield de adem in
de nachten langer dwaal ik mij een weg door onderaardse gangen, want het duister heb ik
al eeuwen lief, het tasten is een bezigheid die mij wel bevalt en dat langzaam vordert zodat ik mij elke wending, elke kronkel voorstellen kan, er is immers een tijd geweest dat ik zien kon, mijn ogen schitterden toen staalblauw en glashard, ik had toen klauwen en geen handen maar de vleugels draag ik nog, mijn huid is zo gespannen en mijn oren bovenmaats gegroeid