vandaag begin ik opnieuw en herteken ik strandfiguren met wrakhout in schelpengruis vergezichten in een vaalblauwe achtergrond en een zonsondergang in aartsmoeilijk rood
en als het avond wordt, dan wacht ik op de maan haar schijngestalte, zij kleurt de randen van golven met haar zilveren schuim
en als het nacht is, dan drink ik het melkwegvocht met droeve slaapogen en voel ik mezelf zo nietig
en morgen zal ik opnieuw beginnen te tekenen dezelfde strandfiguren dezelfde vergezichten maar eerst nog een zonsopgang in waterkleuren en met verblindend geel
en de maan, mag even blijven totdat ik blind geworden ben van te lang te staren naar de zon
hij braakte woorden als een ware waterval die opeens begon te haperen omdat het ijs daar om zich heen gegrepen had, en enkele druppels druipen nog als om het allerlaatste zuchten weer te geven, het is er winterhard
tot zelfs de tijd bevroren werd onaangedaan de dagen liet verlopen, zolang het vriezen en de vorst geen uren kent, tot zelfs de zon er laag gezonken was, zo klinkt een winterhart
de kinderen van de profeet, zo noem ik hen in een geheiligd ogenblik, terwijl hun glimach mijn mond versiert en ook hun oprechtheid terwijl ze naar mij met beide handen reiken
ze lijken me wel argeloos en te ontvankelijk in hun nieuwe jeugd maar ze bejegenen elkaar met vriendschap die zeker uit het hart komt en liefde, waar ze zo oprecht mee omgaan ik heb geen woorden genoeg, maar zij wel zij zingen het zelfs uit, ze noemen mij broeder
zelfs in het heilig huis waar gebeden wordt ik mijn hoofd bedek en mij van het schoeisel ontdoe om alle onzuiverheid van de wereld achter te laten aan de ingang, ontvang ik
hun argeloosheid is echt niet van deze wereld je zou hen eerder onbevangen kunnen noemen want hun blik is immers veel te helder en het ongenoegen laten zij enkel in het hart blijken en dat voel je langs je ziel strijken, terloops ik heb geen woorden genoeg, maar zij wel
hoe het ijs brak toen het zo koud was en het was winter weet je die dag en sneeuw bedekte het lopen het wachten te zwaar
je klappertande en woorden haperden je beet ze gewoon in stukken en ik had moeite om je te verstaan, ik sprak zelf amper en ik blies mijn adem dampend
mijn jas heb je erg gedragen en ik heb daar jouw koude lijf gevoeld het rillen en het huiveren, de bittere koude bleef alleen achter, tot ik je weer ontmoette
toen het water brak en het warm was in een steriele kamer, ik droeg blauw de jas en 't masker hield de adem in
de nachten langer dwaal ik mij een weg door onderaardse gangen, want het duister heb ik
al eeuwen lief, het tasten is een bezigheid die mij wel bevalt en dat langzaam vordert zodat ik mij elke wending, elke kronkel voorstellen kan, er is immers een tijd geweest dat ik zien kon, mijn ogen schitterden toen staalblauw en glashard, ik had toen klauwen en geen handen maar de vleugels draag ik nog, mijn huid is zo gespannen en mijn oren bovenmaats gegroeid
het is zo jammer dat de wind je stoort en je haar onstuimig verwart, je kan het opbinden
weet je, een paard heeft manen om te behagen als het waait en de pauw zijn veren klappen dan dicht, voor hem moet het windstil zijn, jij hebt je handen, jij kan er veel mee doen
het is de windjammer met vierkante zeilen, die het waaien proeft telkens hij tegen de stroom invaart en kraakt tot in de kern van zijn houten romp
zo ben ik ook, ik vind de wind nooit jammer, ik hou ook van zijn jammerklacht.
onlangs vroeg ze nog om een lief gedacht te schrijven, zo tussen mijn neus en lippen, blauwe ogen die mogen er ook wel bij als ze glanzen dus en de tong die hou ik nog even, in bedwang want die gebruik ik teveel om te verbijten
'ik bedoel' zei ze ook zoals alle vrouwen er is dus geen man die dat begrijpen wil ze wou slechts weten of ik gevoelig ben en of het zou blijken uit...
'ik wou' zei ik en meende dat ik wel een afstand kon bewaren want ik schrijf slecht in vervoering, en moet mijn verstand behoeden
scherp zijn hoeven als ze het gras klieven en hij ademt vrieslucht in door brede neusvleugels en dampen uit het hoofd hij snokt, zelfs als hij stilstaat en laat dan flanken sidderen
vroeger, veel vroeger droeg hij een pantser, een ijzeren man met een zwaard en een harnas dat met zonlicht verblindde zo de vrees verwekte en een slagveld schiep
nu verwekt hij enkel bewondering het hoofd lijkt mij te vragen of ik ook een harnas heb?
ik ben braakmondig en spuw het vuur vanuit mijn vuurgevaarlijk gehemelte doe huig werd ruig geschroeid die tanden zwartzuur glazuur der tong veelvuldig gespleten
ich bin ein Drache und Donnerwetter een mythomane pyromaan, en ik heb gisteren nog van de maan gegeten en een zon verdronken in aartsmoeilijk rood gezonken dronken
de hemel heb ik paars geschuurd en beurs geslagen met harde vragen mijn eigen sterrenbeeld heb ik er geschapen en weer een melkweg uitgemoord, gedronken
ich bin die Rache und soll Feuer sein.
Is ie mooi of niet? Want wat is mooi, zeg me dat eens?
getaande schepen slepen langgerekte golven door de stroom zeewaarts meer want het water is geduldig keer op keer als het getij te wisselvallig het laagland overspoelt en het wassen onbedwingbaar blijkt.
we hebben een stormvloedkering en een ruwdam aangelegd, een stuwdam verderop in 't hooggebergte, een meer maar een regenvloed keert telkens terug naar plaatsen waar het ooit verdampte
Wetenschappelijke artikels staan er vol van 'Intelligent Design'. Een drijvende kracht die de schepping stuurt? Eerder een Deus ex Machina, of de duvel uit het doosje.
Voor mij is het eerder de zoveelste poging van de mens om onrechtstreeks zijn falen toe te geven. Er moet wel iets zijn, en het liefst dan de volmaaktheid zelve. Maar zou het niet eerder kunnen dat 'de schepping' op zich reeds onvolmaakt is? Eerder heb ik het al aangehaald, die magnifieke zin 'in den beginnen was het woord', en om verder te gaan zeg ik dan 'enkel het eerste woord was heilig'.
Volmaaktheid wordt ons niet in de schoot geworpen, daar moeten we zelf op zoek naar gaan. Er zijn voorbeelden inderdaad, meer dan genoeg trouwens, maar telkens evolueert het naar macht over mensen. Ik ben maar een straat- of een toogfilosoof meer niet dus. De boom herkent men aan zijn vruchten, en ze smaken allemaal naar bittere ontgoocheling.
men houdt hier enkel van plantsoen en gesnoeide struiken we zouden wel eens te onstuimig kunnen worden zoals de wind met stormen speelt
Een grote schoonmaak dus, zoals een kruistocht of een jihad (waarom klinkt er in dat woord toch steeds de haat?), die zou ons op het rechte pad moeten brengen? Daar geloof ik dus niet in, een dergelijke houding getuigt voor mij van minachting.
zelfs mij durven ze aan te sporen, ik haal schouders op en schud van nee dat niet, het stoelgeld is te duur geworden en huilen klinkt niet goed in koor, daarvoor ben ik te weinig kuddedier gebleven, ik val niet meer
aanbiddelijk neer, mijn kniën zijn versleten ze willen niet de benen laten buigen, zelfs niet voor een eerbiedwaardig doel
Er is teveel onverdraagzaamheid in de wereld, het begint steeds bij simpele dingen en vreemdelingen. Alhoewel het probleem nooit simpel is, dat zou men te graag willen daarom dat we overal de 'duivel' zien en een 'hand van god'. Dan kunnen we van ons afschudden als stof.
We leggen de oorzaak elders, buiten ons bereik, zodat we met een gerust geweten kunnen stellen dat het ons probleem niet meer is. We zullen wel bidden voor het zieleheil van hen die het verkeerde pad volgen. De fout ligt niet bij ons dus, daarvoor zijn we te godsdienstig voor, en de wereld kan je toch niet veranderen, dus hoeven we onszelf ook niet meer te veranderen, gemakkelijk toch? Deus ex Machina, we roepen hem wel aan als het te gortig wordt. En diegenen die tegen de stroming willen ingaan, drukken we de kop in, leggen hen het zwijgen op, stalken we tot ze het beu worden om zich nog met ons te meten.
Geloof ik in god? In ieder geval niet in de jouwe, god is voor mij heel persoonlijk en dan toch weer niet. Geen drijvende kracht dus, want wat weten we trouwens over 'kracht'? Een entiteit misschien, maar dat zou ik als 'ik god was' als een belediging opvatten. Dus een personaliteit helemaal niet en het 'al' helemaal niet want het universum is verre van volmaakt, het heelal is strijd en is dat altijd geweest. En kom niet af met een strijd tussen 'goed' en 'kwaad', want dan krijg je mij pas kwaad.
Het Eerste Woord is het begin van alles. De volmaaktheid is iets om na te streven, maar dat is moeilijk omdat we zelfs niet in de verste verte kunnen beseffen wat 'volmaakt' eigenlijk betekent. We zien slechts een flauwe afspiegeling ervan met onze beperkte zintuigen, en we beschrijven het amper met onze armzalige woordenschat.
zoek een opheldering, maar geen uitleg enkel klaarheid om te weten waarom er niets is, of iets dat niets betekent geen leegte dus, want daar was ooit iets, dat is ook iets wat niet duidelijk is leeg is slechts een tijdelijke toestand want leeg moet eerst vol geweest zijn en niets veronderstelt dat de rest iets is
begrijp je dat? men zou een nieuw woord moeten uitvinden maar hoe kan zoiets? je bent er immers nooit geweest je kan je dat niet voorstellen