Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
30-09-2005
Schrijf eens een gedacht
onlangs vroeg ze nog om een lief gedacht te schrijven, zo tussen mijn neus en lippen, blauwe ogen die mogen er ook wel bij als ze glanzen dus en de tong die hou ik nog even, in bedwang want die gebruik ik teveel om te verbijten
'ik bedoel' zei ze ook zoals alle vrouwen er is dus geen man die dat begrijpen wil ze wou slechts weten of ik gevoelig ben en of het zou blijken uit...
'ik wou' zei ik en meende dat ik wel een afstand kon bewaren want ik schrijf slecht in vervoering, en moet mijn verstand behoeden
scherp zijn hoeven als ze het gras klieven en hij ademt vrieslucht in door brede neusvleugels en dampen uit het hoofd hij snokt, zelfs als hij stilstaat en laat dan flanken sidderen
vroeger, veel vroeger droeg hij een pantser, een ijzeren man met een zwaard en een harnas dat met zonlicht verblindde zo de vrees verwekte en een slagveld schiep
nu verwekt hij enkel bewondering het hoofd lijkt mij te vragen of ik ook een harnas heb?
ik ben braakmondig en spuw het vuur vanuit mijn vuurgevaarlijk gehemelte doe huig werd ruig geschroeid die tanden zwartzuur glazuur der tong veelvuldig gespleten
ich bin ein Drache und Donnerwetter een mythomane pyromaan, en ik heb gisteren nog van de maan gegeten en een zon verdronken in aartsmoeilijk rood gezonken dronken
de hemel heb ik paars geschuurd en beurs geslagen met harde vragen mijn eigen sterrenbeeld heb ik er geschapen en weer een melkweg uitgemoord, gedronken
ich bin die Rache und soll Feuer sein.
Is ie mooi of niet? Want wat is mooi, zeg me dat eens?
getaande schepen slepen langgerekte golven door de stroom zeewaarts meer want het water is geduldig keer op keer als het getij te wisselvallig het laagland overspoelt en het wassen onbedwingbaar blijkt.
we hebben een stormvloedkering en een ruwdam aangelegd, een stuwdam verderop in 't hooggebergte, een meer maar een regenvloed keert telkens terug naar plaatsen waar het ooit verdampte
Wetenschappelijke artikels staan er vol van 'Intelligent Design'. Een drijvende kracht die de schepping stuurt? Eerder een Deus ex Machina, of de duvel uit het doosje.
Voor mij is het eerder de zoveelste poging van de mens om onrechtstreeks zijn falen toe te geven. Er moet wel iets zijn, en het liefst dan de volmaaktheid zelve. Maar zou het niet eerder kunnen dat 'de schepping' op zich reeds onvolmaakt is? Eerder heb ik het al aangehaald, die magnifieke zin 'in den beginnen was het woord', en om verder te gaan zeg ik dan 'enkel het eerste woord was heilig'.
Volmaaktheid wordt ons niet in de schoot geworpen, daar moeten we zelf op zoek naar gaan. Er zijn voorbeelden inderdaad, meer dan genoeg trouwens, maar telkens evolueert het naar macht over mensen. Ik ben maar een straat- of een toogfilosoof meer niet dus. De boom herkent men aan zijn vruchten, en ze smaken allemaal naar bittere ontgoocheling.
men houdt hier enkel van plantsoen en gesnoeide struiken we zouden wel eens te onstuimig kunnen worden zoals de wind met stormen speelt
Een grote schoonmaak dus, zoals een kruistocht of een jihad (waarom klinkt er in dat woord toch steeds de haat?), die zou ons op het rechte pad moeten brengen? Daar geloof ik dus niet in, een dergelijke houding getuigt voor mij van minachting.
zelfs mij durven ze aan te sporen, ik haal schouders op en schud van nee dat niet, het stoelgeld is te duur geworden en huilen klinkt niet goed in koor, daarvoor ben ik te weinig kuddedier gebleven, ik val niet meer
aanbiddelijk neer, mijn kniën zijn versleten ze willen niet de benen laten buigen, zelfs niet voor een eerbiedwaardig doel
Er is teveel onverdraagzaamheid in de wereld, het begint steeds bij simpele dingen en vreemdelingen. Alhoewel het probleem nooit simpel is, dat zou men te graag willen daarom dat we overal de 'duivel' zien en een 'hand van god'. Dan kunnen we van ons afschudden als stof.
We leggen de oorzaak elders, buiten ons bereik, zodat we met een gerust geweten kunnen stellen dat het ons probleem niet meer is. We zullen wel bidden voor het zieleheil van hen die het verkeerde pad volgen. De fout ligt niet bij ons dus, daarvoor zijn we te godsdienstig voor, en de wereld kan je toch niet veranderen, dus hoeven we onszelf ook niet meer te veranderen, gemakkelijk toch? Deus ex Machina, we roepen hem wel aan als het te gortig wordt. En diegenen die tegen de stroming willen ingaan, drukken we de kop in, leggen hen het zwijgen op, stalken we tot ze het beu worden om zich nog met ons te meten.
Geloof ik in god? In ieder geval niet in de jouwe, god is voor mij heel persoonlijk en dan toch weer niet. Geen drijvende kracht dus, want wat weten we trouwens over 'kracht'? Een entiteit misschien, maar dat zou ik als 'ik god was' als een belediging opvatten. Dus een personaliteit helemaal niet en het 'al' helemaal niet want het universum is verre van volmaakt, het heelal is strijd en is dat altijd geweest. En kom niet af met een strijd tussen 'goed' en 'kwaad', want dan krijg je mij pas kwaad.
Het Eerste Woord is het begin van alles. De volmaaktheid is iets om na te streven, maar dat is moeilijk omdat we zelfs niet in de verste verte kunnen beseffen wat 'volmaakt' eigenlijk betekent. We zien slechts een flauwe afspiegeling ervan met onze beperkte zintuigen, en we beschrijven het amper met onze armzalige woordenschat.
zoek een opheldering, maar geen uitleg enkel klaarheid om te weten waarom er niets is, of iets dat niets betekent geen leegte dus, want daar was ooit iets, dat is ook iets wat niet duidelijk is leeg is slechts een tijdelijke toestand want leeg moet eerst vol geweest zijn en niets veronderstelt dat de rest iets is
begrijp je dat? men zou een nieuw woord moeten uitvinden maar hoe kan zoiets? je bent er immers nooit geweest je kan je dat niet voorstellen
Een windjammer is de term voor een, meestal vierkant getuigd, groot zeilschip (een tall ship) dat in de achttiende en de negentiende eeuw werd gebruikt voor de handel.
Ze komen altijd in de zomer vierkant opgetuigd de Schelde afgevaren.
Het kraken van spanten, de touwen, de zeilen het jammeren in de wind De scheepsbel, de glazen klinken, en de windas zucht van man en macht
tussen maneschijn en laag getij huist een stil refrein een wederkerend schuiven van een zilveren rand het zachte schuimen van de golven een schuine glimlach van de maan
ik weet het wel, dit werd al meer dan duizend keer beschreven
en toch hou ik van het schuiven van een zilveren rand de maan is er toch ook om zich te spiegelen in de ruimte aan de zon
ik dacht een dode zeemeermin op 't strand te vinden, aangespoeld na een te zware zee ze droeg een staart maar zonder handen en ze was onthoofd zo bleek, er zelfs geen bloed te kleven wel een koperkleurig avondkleed
ze droeg een lang gewaad met grove mazen dat zo stijf stond van de dode schelpen en de byssusdraden waar een mossel zich mee vasthecht tot d'er dood, in het oranjerood
tevergeefs heb ik het strand toen afgeschuimd en nergens vond ik daar een waterhoofd, alleen gestrande lege hulzen zonder 't weke vlees en het verminkte wezen waarvoor ik zelf
een naam verzinnen moet ik noem haar zee niet meer
slechts de tijd tikt langzaam weg in een uurwerk daarom heeft een klok ook wijzers en de cijfers versnijden mijn dag aan stukken
ik loop altijd achter soms mezelf voorbij, dan wacht er een oorverdovend ogenblik, een gefronsd gezicht en adembenemend het verkrampen van mijn linkerkant
scherp scheurt een mes met een bloedgleuf hartig jaagt de druk, het kloppen en het ademen stuwt het schokken ik heb mijn heft niet meer in de hand, heftig trillen rukt de aders los, de zenuwen krijsen in een bocht
maar dat was eergisteren, gisteren en deze ochtend nog of al eerder, ik heb geen vaag vermoeden meer over het begin
nu is er slechts een laatste laag besef overgebleven alleen dat amechtig trillen, ik heb geen handen meer te bevelen
er woedt een storm in mijn hoofd een storm woedt in mijn hoofd een storm woedt woede blijft er stormen
en nadien komt er luchtledigheid, nooit een opluchting
zelfs nu kan ik niet fatsoenlijk denken, en schrijven nog minder denken? wat is dat denken? ik schrijf nu woorden zomaar neer, kijk maar ssssssssttttt breindruk, ramen, vensters, zweten, traag hart, laaaag
de klok tikt de stilte onderhuids zij heeft de tijd tegen mij opgezet de wijzers vluchten met tegenzin en als ik mijn ogen sluit schrijf ik radeloos verder weg
daar wou ik ook zachtere taal, veel lichter dan staal, het klonk te rauw dat klepperen van touw en masten
dus bedacht ik het zeiljachten erbij zag er enkele gevallen vogels drijven op hun gekwetste zij, met één vleugel die vlijmscherp het meer bezielde
de zwanen heb ik er ook vermoed twéé vleugels en een schitterend lijf een slangennek gestrekt in 't volle vluchten, het klapwieken als ze het water vertrappelen, telkens twéé
had ik maar één vleugel daar, één want aan één had ik al genoeg
ze heeft het klaar gespeeld om zelfs één haar te klieven met een hakbijl, maar dan dwars dus nog 'n geluk dat mijn kop er niet naar stond, en ook er niet naast, en er niet gehecht aan was, want de bijl zou er ingebleven zijn, ik ook want
ik heb een houten hoofd en barsten heb ik al genoeg daar krijg je hoofdpijn van
hij heeft een warrig hoofd, een houten kop met een genageld oog, een glazen mond met porseleinen tanden, 'n tong die zweemzoet fluistert, en twee oren ze staan naar voor gericht, ze luisteren
hij heeft de wartaal uitgevonden, hij is begrijpelijk oorverdovend en bliksem- snel uit het lood geslagen, hij zwijgt dan als een in elkaar gedraaide slak met een deksel op het huis, potdicht
hij is dus een week dier, maar waarom heeft hij dan een houten kop een glazen oog en stenen tanden en al die harde kanten aan zijn lijf?