Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
22-09-2005
ik ben knotsgek vandaag
hij heeft een warrig hoofd, een houten kop met een genageld oog, een glazen mond met porseleinen tanden, 'n tong die zweemzoet fluistert, en twee oren ze staan naar voor gericht, ze luisteren
hij heeft de wartaal uitgevonden, hij is begrijpelijk oorverdovend en bliksem- snel uit het lood geslagen, hij zwijgt dan als een in elkaar gedraaide slak met een deksel op het huis, potdicht
hij is dus een week dier, maar waarom heeft hij dan een houten kop een glazen oog en stenen tanden en al die harde kanten aan zijn lijf?
gebronsde bladeren aan de bomen ze vallen zoals hun gevleugeld zaad daar lig ik 's nachts nog wakker van
als een verwilder ogenblik me vraagt hoe het vandaag moet, en verder moet en aandringt, dan mompel ik verstoord we lagen hier gisteren nog te dromen nu worden we haveloos, weg gejaagd
men houdt hier enkel van plantsoen en gesnoeide struiken, straks worden we ook te onstuimig zoals de wind
de maand september kleeft vandaag langdradig, aan kreupel hout en gras is erg eentonig groen, werd waterpas kortweg geschoren, tot aan de aarde toe, er is geen boter noch een paarde noch een andere bloem hier overeind gebleven, ik wil graag een regenvlaag
-
II..
de bronzen bladeren van de bomen de kastanje bolsters, het vleugelzaad ze lagen hier gisteren nog te dromen en worden nu haveloos weggevaagd
een verwilder ogenblik van vroeger vroeg mij hoe het morgen moet
men houdt hier van plantsoen en struiken, ze worden te onstuimig kortgewiekt, dat is al eeuwen zo
misschien dat het waaien hier nog wat leuks met zinnen kan
je kan een bloembehang met een stempel kussen zodat je zelf 't scharlaken kan verfraaien waarmee je kale muren tooit, de inkt oud-roze verleng je met het sap van passievrucht
pas dan mag je het venster open werpen zodat jij het blakend roze ziet en ik de blos op je wang, dat kan
we reikten naar onderaarde met onze handen met vingers groeven we, de nagelranden zwart
zij bedoelde vluchten toen ze het over vleugels had, en ik verbeterde haar met sneeuwganzen die heeft ze mij ook tot in het detail beschreven ze laat hen zelfs overwinteren in haar hart, omdat dan de dagen korter worden, het water glad
zij bedoelde vrijheid, toen ze over 't kortwieken sprak, ik verbeterde haar met een ganzenbord waar het begin kortbij een eind verborgen lacht
we verlieten het onderaardse met onze stemmen en op woorden streken we wind en aarde vlak
Harley is een dikke vent een fatboy met een leren vest een dolgedraaide baard, 'n windscherm is niet nodig want stoere motos moeten naakt gestroomlijnd zijn, de helm te klein
zijn lief is hardmetaal genadeloos hij wankelt als hij 't ros bestijgt ze knijpt zijn ballen fijntjes
ze hebben de gaten in mijn pad vandaag weer opgevuld, zo plat dat de pijn mijn voeten kraakt er steken ruwe stukken tussen en ze sprongen te hard omlaag
je verkrijgt geen effen ondergrond door te stampvoeten, roep ik hard daarom moet je de stenen breken met een moker of een grote pletwals een trilplaat van een ton of twee
je mot de brokken de kop inkloppen ze vermorzelen of hen op zijn minst heel beleefd vragen om op te hoepelen maar wel met breekijzer in je handen
waarom stroomt het water langzamer als het mondig wordt, misschien omdat aldaar de woorden zwaarder dragen het zou ook kunnen dat de tijd vervaagt omdat we trager en bedaarder spreken
een gefronst voorhoofd verbergt altijd opzichtig de donkere hoeken, de grijze helften pronken en opgedoft wuiven ze elkaar geen koelte toe het slagveld ligt er te dik bezaaid en koortsig te schimmelen, het wroeten is ook te kunstig
vannacht heeft het weer teveel geregend ik ben dus maar halfdroog vandaag en met een half oog zie ik de schunnige meeuwen het brood stelen wanordelijk inhalig verjagen zij mijn grijze duiven
waarom stroomt het water langzamer als het mondig wordt, misschien omdat juist daar de woorden zwaarder wegen het zou ook kunnen dat de tijd vertraagt door langzaam en bedaard te spreken
hij praat met engelen geduldig in een taal die bloemrijk is en afhankelijk van de soort zit er ook een klankje in dat een tikje anders klinkt en niet stoort
je hebt de liefelijke muzezieke wezens, ze leunen 's avonds op zijn schouder en schrijven ook
je hebt de kleine met blonde krullen, ze lopen in de zomer halfbloot, ze slapen soms, op zijn schoot
je hebt ook de grote met hun vlammend zwaard, die gaat hij uit de weg, hij houdt niet van dat ongeëvenaard onaardse
hij heeft voorwaar, een grote bek nietwaar een billenkletser aan zijn dijen en torenhoog het zwarte hoed syndroom, dat verder reikt dan zeiken, men noemt hem een rederijker
een dijk van een vent dus, met zijn voeten in een plompverloren laantje aan het water en een kater op tijd en stond een mond vol valse tanden, als hij op zijn pik getrapt wordt
grof brood is zo gezond gesneden in een bruine zak die heb ik op de tafel neergekwakt
de rijen aan de kassa slenterden te langdurig vandaag is mijn geduld er blijven haperen en de kas sloeg tilt er had zich iemand vast gepind het saldo ontoereikend de rijen langzamer en een woord te grof