Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
07-01-2006
Icarus hedendaags
verbouwereerd vielen de bakstenen ze braken rood tooiden 't stof tot straten hij wankelde, stootte huizen om elkaar de houten stelling raasde als de donder
er was geen wind geen draagkracht meer en de veren smolten als was voor de zon hij viel uit de lucht op negen september ergens in het Antwerpse het jaar doet er niet toe
zie je er contouren van een toren de boeren die hun vee ver drijven je merkt wel vele zwarte en bruine vlekken en hun misthoornig geloei ook je hond blaft dof, op de grond kan je de stappen volgen, het gras is vochtig en je schoenen ze kraken niet meer, het leder is te doorweekt nog even en je verlangt weer naar de neon lampen, het licht is koud het asfalt zwarter onder je voeten
Onlangs antwoordde ik op een vraag met betrekking tot het hoe en waarom van bepaalde technieken die men toepast in de poëzie. Meer specifiek handelde het over het gebruik van 'assonantie' - 'alliteratie' - 'enjambement. (De juiste definities kan je terugvinden op de volgende site: http://www.dichttalent.nl/ onder de rubriek 'woordenboek')
Assonantie ofwel klinkerrijm, zowel als alliteratie en het enjambement zijn technieken om een bepaald effect teweeg te brengen, eventueel een dubbele betekenis te verwerken.
In het volgende stukje heb je ze dus allemaal tegelijk. Het eindrijm hoef je niet te zoeken, het werd verborgen en de bedoeling van de aangewende technieken is om de traagheid op te wekken.
Het enjambement (tussen de twee strofen) verandert plots de invalshoek, zoals je een camera zou veranderen van zichtpunt, men zou kunnen stellen dat het de aandacht trekt
mijn haven is een pleisterplaats voor traagheid, voor de logge schepen en de Schelde zelf een blinkend pad dat kronkelt langs haar lage landerijen en de dijken hoeven slechts het springtij t'rug
naar zee te laten streven, hier is geen mond meer die haar brakke water lust, enkel nog wat oudere grachten, ze liggen talrijk onder grond te wachten op een metro koker, het graafwerk en de tram
'Aandacht trekken' is wel niet zo bijster origineel als reden, je kan met assonantie en alliteratie wel het tempo opvoeren of afzwakken, alhoewel dat meestal veroorzaakt wordt door het gebruik van lange of korte klinkers, afhankelijk van het effect dat je wenst teweeg te brengen.
Het tempo opvoeren gebeurt meestal ook door alliteraties en korte klinkers, zoals in het volgende voorbeeld:
de man wandelt langs de schaduw kant van het voetpad en de hond naast de man schurkt af en toe de gevels en heft zijn poot, hij sleurt
snokt hij zet zich schrap de neus aan de grond, de tong uit de bek van de hond, proeft loopse teven de winkelstraat omvat de wereld
Dit alles maar om aan te tonen dat de bedoeling van alliteratie en assonantie eerder gezocht moet worden in de opzet van het gedicht zelf.
Ik kan mij dus voorstellen dat Shakespeare in sommige verzen de alliteratie aanwendt om een zwaardgevecht extra kracht bij te zetten en alzo het beeld te verlevendigen. Je zou dus eerder kunnen redeneren zoals: 'hier gebruikt de dichter de alliteratie om hartstocht of een gevecht meer expliciet te verwoorden'. In de dichtkunst gaat het immers vooral om suggestie, om iets teweeg te brengen bij de lezer zonder het uitdrukkelijk te vernoemen.
Ik heb 'r fiets wel gezien een straatlengte verder hij leunde, het voorwiel rustte schuinweg tegen de kale eik die steunde
hij verborg er een refrein en wielen wentelen heel de tijd als zij rechtop de paden ronden
ik heb 'r niet gezien en vandaag heeft ze mijn veld ontweken mijn blik bezag het tafereel alleen gelaten, zojuist was er
een fiets te zien, hij steunde en een kale eik die kreunde
hij verborg er een refrein en wielen wentelen heel de tijd als zij rechtop de paden ronden
en ik kon haar niet meer achtervolgen 'k ben even stram zoals 'n benauwde ouwe eik met zijn bedroefde stam vol groeven, ik steunde wel een straatlengte verder
een lege uithoek aan de rand van een smeltwatermeer de dagen worden niet zozeer geteld, wel de seizoenen en meters sneeuw, de gletsjer die verder terugschrijdt
de ijstijd heeft het opgegeven, het zeepeil stijgert nog stroomafwaarts en hier krimpen de vijvers in de zon
waar de sneeuwtijger, de gemsbok, en de adelaar een heenkomen zochten
Nimmer in de geschiedenis van de literatuur is er een grotere toevloed geweest van amateur-dichters dan de laatste jaren (in dezelfde mate geldt dit ook voor de andere literaire disciplines). Dat het internet hiervoor verantwoordelijk is, kan niet meer ontkend worden.
Persoonlijk beschouw ik het als een evolutionair proces, en niet zozeer als een 'survival of the fittest', maar eerder als het ontstaan van 'een nieuwe middelmaat', terwijl met name de poëzie altijd als een elitaire manifestatie werd beschouwd. Het scheldwoord 'elitair' doet me dus totaal niets, want het heeft millenia lang de toon aangegeven. Het heeft de poëzie en de dichtkunst (als discipline) bepaald tot wat het nu is.
Er is wat mij betreft een meer 'volkse versie' van de dicht-'kunst' ontstaan, die aanleunt tot de zogenaamde 'verwerkings'-thematiek. De schrijver (we noemen hem voorlopig zo, want hij/zij is zeker nog geen dichter) schrijft over zijn persoonlijke ervaringen, en het verwerken ervan. Hij is meestal onlosmakelijk verbonden met hetgeen hij schrijft, en dat uit zich meestal door zijn bitsige reacties op de kritiek van de lezers die een andere opinie dan de zijne over de dichtkunst hebben.
Alsof je 'persoonlijke ervaringen' zomaar te grabbel kan gooien. Het schrijven verwordt soms tot een 'lied van de bedelaar', die medelijden wenst op te wekken. Als aalmoes krijgt hij dan opmerkingen zoals 'ik leef met je mee, ik heb zelf ook zoiets ervaren'; 'wat erg' en meer onzin in die zin. Het gevolg is dat men niet meer de 'dichtkunst' als kunst beschouwt maar eerder als een middel tot het opwekken van primaire gevoelens, hetgeen allesbehalve de bedoeling is van eender welke kunst.
Poëzie is evenmin de lezer vertellen 'voel met me mee', maar eerder lees en beleef. Er is schoonheid in alles wat de mens aangaat. Men begeeft zich op de rand van de taal en de fantasie, we verzoenen de elementen en bouwen een eigen logica op, die de lezer meesleept.
mijn sporen werden toegedekt en de nachtlucht bleek een deken dat een koude vlaag omhelsde, zo innig leek haar ijzig beeld dat bij me bleef deze sneeuw bedekte dagen
Poëzie prikkelt de verbeelding, niet alleen door suggestie maar ook door te spelen met de taal. Het is niet iets dat je zomaar neerschrijft, er gaat concentratie aan vooraf, je moet ervoor in stemming raken. Het beeld van de muze is dus zo gek nog niet, het geeft in ieder geval aan dat je de poëzie niet zomaar uit je mouw kan schudden.
vandaag is het grijs, de hoofdtoon een scheepshoorn klaagt gedempt hij zoekt een haven, een ligplaats een versteende waterkant, diepte
Al duizenden jaren lang heeft de mens getracht, een trance op te wekken. Zodat hij ontvankelijk werd voor indrukken die volgens hem van buiten zijn bewustzijn afkomstig zijn. Nu is het gebruik van bewustzijns verruimende middelen allesbehalve aan te bevelen om poëzie te schrijven, integendeel want het resultaat is wartaal. Eerder wil ik aantonen dat je om te schrijven ook een bepaalde innerlijke rust nodig hebt, afstand nemen noemen we dat.
er kruipen bruine mieren langs de muur omhoog de deur zit vast en klemt, het hout is rot en een vergeten slot is groen
Zou het dus niet eerder het 'aanspreken' van het taalcentrum in de hersenen zijn? Wat mij betreft dus wel, want je moet intensief met taal bezig zijn, schrijven doe je immers met je verstand. Zelf ervaar ik meestal dat ik na het lezen van goede poëzie, een ongebreidelde drang heb om zelf te schrijven, de zinnen vloeien dan uit mijn hand.
Om terug te komen op de Internet-poëzie, daar stel ik vast dat de soms veelvuldige commentaren allesbehalve het schrijven verbeteren, integendeel ze bevestigen de schrijver in zijn onkunde. Men gaat zich op de massa richten (vox populi), hetgeen in tegenstrijd is met hetgeen de dichtkunst als doel nastreeft, het scheppen van schoonheid. Een dichter keert zich af van populariteit, hij gaat immers zelf op zoek, soms gaat hij ook wel ten rade bij andere dichters die bewezen hebben dat zij de ware schoonheid opzoeken. En als dit elitair is, nu ja dan moet dat maar zo.
zo dicht bij je onbedwingbare drang weerstreeft niets meer, geen woord en je laatste zin werd uitgesproken in een waas, een gelukzalige roes en je nam er afstand voor, je lachtte hard luidop en zinloos die laatste woorden
het is zoals klaarkomen vertelde je je treedt buiten jezelf, verduidelijkte je en je stem stokte toen ik even wegkeek
ik heb je nooit meer levend terug gezien een paar maanden later
waarheid is meestal een perceptie, het gevolg van een waarneming, we nemen het voor waar aan, we veronderstellen dat het zo is, anderen vertellen ons dat het zo moet zijn, want het staat zelfs geschreven.
Jij zegt mij dat dit de waarheid is en zolang ik niet weet waarom heb ik het voor lief te nemen
vogels zweven, ze wegen weinig en de lucht is zwaar genoeg om ze te dragen
vissen drijven, ze zijn zo zwaar als het water en de zee is diep genoeg
zelfs wij kunnen op het water lopen, als je het maar blijft geloven
deze man verbijt, geen onverwijld noch een onvertogen woord, noch het hemeltergend schreeuwen want wraak is zeker niet aan hem besteed
Hier vertel ik het verhaal van het liegkonijn, een nieuwe wending in mijn dichtpatroon
een liegkonijn zit gebeiteld met scherpe tanden die knagen het is dus een knagend dier, een revolutionaire evolutie naar een soort die jaagt op wezens met teveel aan zelfvertrouwen hij spuwt dus de twijfel in het rond, zoals een gifslang, de cobra
is wat jij ziet, nu rood of groen of ben je blind voor kleuren is wat jij ruikt, dood of levend of ben je onverschillig misschien
ja da's waar en weer een jaar voorbij en verder weg van mij ik heb de dagen afgeteld met strepen op de muren van een cel, en ik ben de bouwer zelf
ik schrijf, of liever wrijf de pen in mijn hand op het blad, teken woord voor woord verbeelding
ik zag het liegkonijn op het weidse plein het grijnsde de tanden bloot, een vlaamse reus, het veinsde onachtzaamheid terloops en als ik dichterbij kwam sprong het weg, de struiken in en ik struikelde verdomd
mijn handen bloeden het gras werd rood het konijn was wit sneeuwwit verdwenen
ik heb een sneeuwlandschap van heel dichtbij bezocht en de bomen groeiden hagelwit de takken hingen zwaar en ik hoorde ze kraken met elkaar
mijn sporen werden toegedekt en de nachtlucht bleek een deken dat een koude vlaag omhelsde, zo innig leek haar ijzig beeld dat bij me bleef deze sneeuw bedekte dagen
het is dat wij van water houden als het vocht waarin we dreven het deinen wiegt ons nog in slaap
we droegen schalies en het zilver op de huid, een bek had scherpe tanden, ze haken in de prooi vast om te grijpen, en kieuwen ademen rood, ze drinken zuurstof, water
we kenden ook geen dagelijks brood, we hadden niets omhanden
het is dat wij van aarde houden als de grond waarop we lopen 't beven rukte ons uit een droom
één dezer dagen keer ik aardewaarts dan zoek ik mij als laatste rustplaats een linkeroever zonder stenen kade waar ook geen houten vlonder hoeft
'k laat er wel het schoeisel achterwege zodat het slib twee naakte voeten kust in gebed laat ik hier mijn sporen achter waar je straks bij laagtij de boot aanlegt
daar bouw ik op het droge een stenen tombe met zwarte letters en de datum jaren later dan vandaag, zodat de cijfers
zullen blijven hangen, aan de populieren eeuwen lang, ze groeien hard, ze ruisen want de veerman rust nu aan hun voet
(vers des espoirs bientôt anéantis, l'orgueil au vent, je suis parti. Emile Verhaeren zegt het goed)
zij was in zevenstruiken waar de maan de wacht optrok een volle, ze droeg er een halo rond en met ijskristallen bezaaide ze de lucht, en het vijverwater kraakte ijselijk
ze kon plots over de plassen lopen zonder nat te worden haar adem wolkte en ze stapte alsmaar trager totdat ze wit bestoven gelijk de dennen werd, ze verdween uit het zicht, ze was wit, het maagedelijk wit en de koude winter lachte