Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
13-09-2005
ongeduldig
-
grof brood is zo gezond gesneden in een bruine zak die heb ik op de tafel neergekwakt
de rijen aan de kassa slenterden te langdurig vandaag is mijn geduld er blijven haperen en de kas sloeg tilt er had zich iemand vast gepind het saldo ontoereikend de rijen langzamer en een woord te grof
af en toe vind je nog een wegwijs huis dat besloten ligt van hoge bomen houdt van mosgroen tussen nat gras knus aan de rand van het woud waar je weg langs slentert
zelf woon ik in een huizenblok een stenen hok, en de rotsen waar de duiven lanterfanten zijn betonnen kluizen van een ouder fort met schietgaten
ik liet de spot over mij heen lopen tot hij zich vastbeet en het barsten grimmiger
II.
langdradigheid is voor spinnen in de herfst om wind te vangen en soms terug te keren zo zwermen zij de dagen vol, ze zwerven totdat zij een warme plek gevonden hebben
maar ik was hier dus eerst en kort van stof heb ik een ragebol, mijn houten bek is wijd genoeg om alle hoeken schoon te roepen
er is één spot nog in de zaal die mij belicht die barsten heb ik stom verbaasd gemaakt
de huizen staan hier uitgespreid in lange rijen langs een stenen straat hun tuinen zijn als tanden ze bijten groene stroken uit het achterland waar wildgroei heerst, en struiken het bos hebben opgeborgen met ondoordringbaarheid, ze kruipen langzaam achterwaarts, alleen de tuinen groeien met een regelmaat die nog dwingend is
even hardnekkig het verwijt dat nog naslentert in tot verwarring gebrachte regionen van een trage hersenhelft ik heb altijd mijn rechterkant bezield gedacht
en wat moet ik ermee, de verwijten bedoel ik?
ik stam af van leraarsvolk dus betweters en bedrijvige mensen dus cententellers en schrijvers dus woordgekken en van mijn moeder die nog altijd haar hand figuurlijk in aanslag houdt om lief te kozen ook zij verslindt mijn zinnen en geeft ze met verbazing terug
zo was ook mijn vader opgetogen en nu nog tot rook en stof vergaan hij blijkt mij aan te manen altijd tot soberheid en onverdachte woorden
verwijten heb ik al genoeg bedacht die gooi ik op een hoop alleen hun echo klinkt nog af en toe
het is deze boom zijn recht-vaardige stam de takken die laag-hartig de aarde ternauwer-nood beroeren die ik herken. hij verbergt het lommer
in het gras rondom werd een zandpad uitgesleten een cirkelvormige wonde in de grond waar vele sporen hun doel hebben bereikt maar verkregen wat ze niet wilden een onbarmhartige middagzon
in dit kunstig hout sterven traag de stammen uitgedund worden ze ingekort in het fatsoen gezet en hun afvallige takken hebben zij bijeen gevaagd zodat zaad kan blijven tieren tot er geen andere soorten zijn ze lijken op elkaar als eenzaatsbomen
II. metamorfose
in kunstig steenwerk stervende mensen worden ze ook genoemd kalm gemaand en dagelijks opgedoft en hun afvallige vruchten hebben hen hier geplaatst zodat hun kroost kan blijven tieren tot er geen andere soorten zijn ze lijken op elkaar met eenzaatswoorden
III. het lot
ze leven niet zo lang en groeien ook veel korter dan die oude bomen, hun doodstrijd duurt dan ook niet lang
het is deze boom, zijn knoestige stam, en de takken die laaghangig het gras ternauwernood beroeren die ik herken. tussen het gras, rondom werd een zandpad uitgesleten, een cirkelvormige wonde in de grond, waar vele sporen hun doel hebben bereikt
als wel voldane heer van stand doe je zoiets niet mijn waarde
daarmee bedoel ik dan dat uitgelaten niet ons keurmerk is, dat is voor hondse zaken of dames en heren aan het lijntje
je schrijft ook geen hartverscheurend trillend blad aan stukken, je plooit het eerst en plet de randen plat, pas dan begint het snijden met een scherpe schaar en zelfs verbetenheid, dat hoeft zo weet je.
Je pulkt geen wonden open, je schaaft ze tot het bloeden wordt en dan giet je de pure alcohol erover en mercuriumrood het liefst met grote streken.
een heer van stand mag zich verdwazen dat valt niet op in deze wereld, weet je
het dullig water klinkt niet overvol we praten er liefst niet over maar doen het toch, zo dwars dat deze mensen kunnen zijn, je houdt het voor onmogelijk.
er is oliespiegel op het oppervlak en kleuren van een regenboogvlag ze waaieren aan tot kalmte en een afgeleefd blik waar de oever vol van is, daar loopt het roestig ijzer dan wat rest nog af te kraken.
het lijkt jou onverstandig om in te gaan tegen een heersende stroming
ben ik dan zo dom?
mijn laarzen, die worden voor de gelegenheid spijkerhard beslagen meestal draag ik een harnas, want een stalen blik kijkt niet genoeg zo lijk ik wel een vogel met een reuzegrote bek een pluimenbos om op te vallen mijn handen houden wel van klauwen
hier groeien d' oude bomen traag ze worden jaarlijks opgeschoond in een plantsoen en hun afgevallen bladeren worden bijeen gevaagd zodat het gras kan blijven tieren
hun schaduw is wat ons behaagt er zijn geen andere soorten meer van tel, het oude bos raakt stilaan uitgedund, hier zien wij enkel nog eenzaatsbomen staan en af en toe een verzameling van oude stammen
hier sterven mensen oud en graag worden ze jaarlijks opgevrolijkt en hun plantsoen word dagelijks aangevuld, ze leven niet zo lang en groeien ook veel korter dan die oude bomen, helaas
hij heeft zichzelf plompverloren in de watersnoodlaan, waar hij zelfs de bomen droogweg aan de kant heeft laten staan, tot zijn eigen huis geplunderd werd, door de horden de watergolven en een stormvloed die langsstreek maar amper raakte hij weg en het vege lijf doorweekte de daken lagen echter hoog genoeg om in een hete zon langzaam uit te drogen, en de dagen die telden
dit is pas hopeloos
dat ze wapens en legers vrijwilligers zenden, de honger en het dorsten is immers van geen tel, dat hoort erbij zoals de watersnood bij de stormen en de soldaten in de hel, want water is alleen heel genadig en snel
ik heb soms zinnen nodig en een podiumplaats en toehoorders ze hoeven zelfs hun handen niet te laten praten, hun opgekropte zwijgzaamheid die zelfs het fluisteren haat is mij meer dan genoeg.
want ik hou ervan om er kelen dicht te nijpen in de ogen de verwondering te breken, alsof ze het allemaal zo welwillend begrijpen, helaas
is dit alles van korte duur en het einde wordt steeds te luidruchtig weggevaagd, maar hun handen slaan zichzelf zo graag bedenk ik dan ik ben een twijfelaar
heb je dan die mandenmakers van grote torso's in de reuzen die zich wanstaltig in de stoet begeven en voor hen de geuzen in 't bier dat als de kersen smaakt de duvels die mijn adem happen
hun stoepen stromen overvol met wollen truien zilverprullen uit een godvergeten achterlandse winter made in china, de wereld is daar overvol en hier dus ook de hoofden en de botte buiken in de ingewanden van de reuzen
want binnen loopt een stoere man met zweet te zwoegen en dat terwijl hij ingespannen door een kijkspleet gluurt, want de klinkers liggen hier al eeuwen vastgeklonken en de stalen sporen maken 't lopen soms gevaarlijk recht, voor 't fietsen
zie
daar heb je weer de reuzen en hun armen hangen slap omlaag te treuzelen, ik heb de stoet, de hoed mijn mand weer opgezet, ik kom wat later