Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
09-09-2005
dichtoefening
De paden van herkenning
het is deze boom, zijn knoestige stam, en de takken die laaghangig het gras ternauwernood beroeren die ik herken. tussen het gras, rondom werd een zandpad uitgesleten, een cirkelvormige wonde in de grond, waar vele sporen hun doel hebben bereikt
als wel voldane heer van stand doe je zoiets niet mijn waarde
daarmee bedoel ik dan dat uitgelaten niet ons keurmerk is, dat is voor hondse zaken of dames en heren aan het lijntje
je schrijft ook geen hartverscheurend trillend blad aan stukken, je plooit het eerst en plet de randen plat, pas dan begint het snijden met een scherpe schaar en zelfs verbetenheid, dat hoeft zo weet je.
Je pulkt geen wonden open, je schaaft ze tot het bloeden wordt en dan giet je de pure alcohol erover en mercuriumrood het liefst met grote streken.
een heer van stand mag zich verdwazen dat valt niet op in deze wereld, weet je
het dullig water klinkt niet overvol we praten er liefst niet over maar doen het toch, zo dwars dat deze mensen kunnen zijn, je houdt het voor onmogelijk.
er is oliespiegel op het oppervlak en kleuren van een regenboogvlag ze waaieren aan tot kalmte en een afgeleefd blik waar de oever vol van is, daar loopt het roestig ijzer dan wat rest nog af te kraken.
het lijkt jou onverstandig om in te gaan tegen een heersende stroming
ben ik dan zo dom?
mijn laarzen, die worden voor de gelegenheid spijkerhard beslagen meestal draag ik een harnas, want een stalen blik kijkt niet genoeg zo lijk ik wel een vogel met een reuzegrote bek een pluimenbos om op te vallen mijn handen houden wel van klauwen
hier groeien d' oude bomen traag ze worden jaarlijks opgeschoond in een plantsoen en hun afgevallen bladeren worden bijeen gevaagd zodat het gras kan blijven tieren
hun schaduw is wat ons behaagt er zijn geen andere soorten meer van tel, het oude bos raakt stilaan uitgedund, hier zien wij enkel nog eenzaatsbomen staan en af en toe een verzameling van oude stammen
hier sterven mensen oud en graag worden ze jaarlijks opgevrolijkt en hun plantsoen word dagelijks aangevuld, ze leven niet zo lang en groeien ook veel korter dan die oude bomen, helaas
hij heeft zichzelf plompverloren in de watersnoodlaan, waar hij zelfs de bomen droogweg aan de kant heeft laten staan, tot zijn eigen huis geplunderd werd, door de horden de watergolven en een stormvloed die langsstreek maar amper raakte hij weg en het vege lijf doorweekte de daken lagen echter hoog genoeg om in een hete zon langzaam uit te drogen, en de dagen die telden
dit is pas hopeloos
dat ze wapens en legers vrijwilligers zenden, de honger en het dorsten is immers van geen tel, dat hoort erbij zoals de watersnood bij de stormen en de soldaten in de hel, want water is alleen heel genadig en snel
ik heb soms zinnen nodig en een podiumplaats en toehoorders ze hoeven zelfs hun handen niet te laten praten, hun opgekropte zwijgzaamheid die zelfs het fluisteren haat is mij meer dan genoeg.
want ik hou ervan om er kelen dicht te nijpen in de ogen de verwondering te breken, alsof ze het allemaal zo welwillend begrijpen, helaas
is dit alles van korte duur en het einde wordt steeds te luidruchtig weggevaagd, maar hun handen slaan zichzelf zo graag bedenk ik dan ik ben een twijfelaar
heb je dan die mandenmakers van grote torso's in de reuzen die zich wanstaltig in de stoet begeven en voor hen de geuzen in 't bier dat als de kersen smaakt de duvels die mijn adem happen
hun stoepen stromen overvol met wollen truien zilverprullen uit een godvergeten achterlandse winter made in china, de wereld is daar overvol en hier dus ook de hoofden en de botte buiken in de ingewanden van de reuzen
want binnen loopt een stoere man met zweet te zwoegen en dat terwijl hij ingespannen door een kijkspleet gluurt, want de klinkers liggen hier al eeuwen vastgeklonken en de stalen sporen maken 't lopen soms gevaarlijk recht, voor 't fietsen
zie
daar heb je weer de reuzen en hun armen hangen slap omlaag te treuzelen, ik heb de stoet, de hoed mijn mand weer opgezet, ik kom wat later
Het is niet zozeer het kleine dat mij heeft geroerd maar wel die vragen en de dieptes die verwoord altijd hetzelfde veronderstelden en hun antwoord dat zo ingegeven lijkt en dat onbeholpen soms de dagen heeft versleten zoals men ezelsoren in een boek heeft omgeplooid, een wijzerblad zou je beter passen dus dat schuif ik mee aan boord, dan kunnen samen de letterzee bevaren
voor de traagheid, voor de logge schepen en de Schelde zelf een blinkend pad dat kronkelt langs haar lage landerijen en de dijken hoeven slechts het springtij terug
naar zee te laten streven, hier is geen mond meer die haar brakke water lust, en de oude grachten zijn hier altijd zo doorweekt door regen, de klei houdt al het water
op het slijk blijft eerloos kleven de landerigheid met bruine vegen
zeg, laten we flapuren zwenken over het weidse plein en dan geven we daar de trage duiven maar de schrik van hun leven
je roept er uitgelaten voor de dag is nog aan 't breken het gras ook groeiend nat en tegen dat we huiswaarts keren is er geen zwarte vogel meer die het heeft gehad
de schrik dus van een zwarte hond met het duivelsteken en een grote bek die blaft
- en dan heb je de waarzeggers en de bedelpriesters - die lege zalen huren met veel volk maar hier gaan zij geen deur meer langs zij houden open met hun mond er is kleur genoeg uit zwart afrika en 'n nieuwe wereld
zelfs mij durven ze aan te sporen, ik haal schouders op en schud van nee dat niet, het stoelgeld is te duur geworden en huilen klinkt niet goed in koor, daarvoor ben ik te weinig kuddedier gebleven, ik val niet meer
aanbiddelijk neer, mijn kniën zijn versleten ze willen niet de benen laten buigen, zelfs niet voor een eerbiedwaardig doel
jij moet wel heel wat vleugels slagen om toch zo vrij veel vrouw te zijn en dat je er zomaar los mag vliegen zonder dat iemand jou roept om hier te blijven en zijn dure huis te sieren of je op zijn plichten wijst
en die anderen wijzen ook zo graag omdat ze zich hebben kortgewiekt en hun grenzen kennen ze denken ze voor jou, ze zijn zo deftig mevrouw dat menen ze ook, ze hoeven niet zo te zweven.
soms wil ik wel eens wat koloriet verstrooien zoals kersenbloesem dat gedreven doet helaas duurt zoiets slechts een dag of drie en de kleur blijft niet standvastig rood, dan kan ik beter schilder wezen op een breed wit vlak en teken ik best eerst contouren en vegen grijs om er diepgang aan te geven, reliëf misschien
de kleuren laat ik dan kraken in zilverwit en glanzend zwart, het rood dient slechts om sfeer te geven aan het bloeden van een hart
dus geef mij eens een kleur een onbenoemde maar het noemen waard, want in vadersnaam wat heb je eraan als je enkel tinten van licht tot donker grijs kan zien, en dan zeg je dat je enkel grenzen hebt vernoemd, oogverblinden en duister niets en daartussen n zonnewende een kanteling van licht misschien
geef mij eens een kleur een onbenoemde maar het noemen waard, want in vadersnaam wat heb je eraan als je enkel tinten van licht tot donker grijs kan zien
en dan zeg je dat je enkel grenzen hebt vernoemd het oogverblinden en het duistere niets
en daartussen een zonnewende een kanteling van licht misschien