Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
26-09-2005
windjammer
Een windjammer is de term voor een, meestal vierkant getuigd, groot zeilschip (een tall ship) dat in de achttiende en de negentiende eeuw werd gebruikt voor de handel.
Ze komen altijd in de zomer vierkant opgetuigd de Schelde afgevaren.
Het kraken van spanten, de touwen, de zeilen het jammeren in de wind De scheepsbel, de glazen klinken, en de windas zucht van man en macht
tussen maneschijn en laag getij huist een stil refrein een wederkerend schuiven van een zilveren rand het zachte schuimen van de golven een schuine glimlach van de maan
ik weet het wel, dit werd al meer dan duizend keer beschreven
en toch hou ik van het schuiven van een zilveren rand de maan is er toch ook om zich te spiegelen in de ruimte aan de zon
ik dacht een dode zeemeermin op 't strand te vinden, aangespoeld na een te zware zee ze droeg een staart maar zonder handen en ze was onthoofd zo bleek, er zelfs geen bloed te kleven wel een koperkleurig avondkleed
ze droeg een lang gewaad met grove mazen dat zo stijf stond van de dode schelpen en de byssusdraden waar een mossel zich mee vasthecht tot d'er dood, in het oranjerood
tevergeefs heb ik het strand toen afgeschuimd en nergens vond ik daar een waterhoofd, alleen gestrande lege hulzen zonder 't weke vlees en het verminkte wezen waarvoor ik zelf
een naam verzinnen moet ik noem haar zee niet meer
slechts de tijd tikt langzaam weg in een uurwerk daarom heeft een klok ook wijzers en de cijfers versnijden mijn dag aan stukken
ik loop altijd achter soms mezelf voorbij, dan wacht er een oorverdovend ogenblik, een gefronsd gezicht en adembenemend het verkrampen van mijn linkerkant
scherp scheurt een mes met een bloedgleuf hartig jaagt de druk, het kloppen en het ademen stuwt het schokken ik heb mijn heft niet meer in de hand, heftig trillen rukt de aders los, de zenuwen krijsen in een bocht
maar dat was eergisteren, gisteren en deze ochtend nog of al eerder, ik heb geen vaag vermoeden meer over het begin
nu is er slechts een laatste laag besef overgebleven alleen dat amechtig trillen, ik heb geen handen meer te bevelen
er woedt een storm in mijn hoofd een storm woedt in mijn hoofd een storm woedt woede blijft er stormen
en nadien komt er luchtledigheid, nooit een opluchting
zelfs nu kan ik niet fatsoenlijk denken, en schrijven nog minder denken? wat is dat denken? ik schrijf nu woorden zomaar neer, kijk maar ssssssssttttt breindruk, ramen, vensters, zweten, traag hart, laaaag
de klok tikt de stilte onderhuids zij heeft de tijd tegen mij opgezet de wijzers vluchten met tegenzin en als ik mijn ogen sluit schrijf ik radeloos verder weg
daar wou ik ook zachtere taal, veel lichter dan staal, het klonk te rauw dat klepperen van touw en masten
dus bedacht ik het zeiljachten erbij zag er enkele gevallen vogels drijven op hun gekwetste zij, met één vleugel die vlijmscherp het meer bezielde
de zwanen heb ik er ook vermoed twéé vleugels en een schitterend lijf een slangennek gestrekt in 't volle vluchten, het klapwieken als ze het water vertrappelen, telkens twéé
had ik maar één vleugel daar, één want aan één had ik al genoeg
ze heeft het klaar gespeeld om zelfs één haar te klieven met een hakbijl, maar dan dwars dus nog 'n geluk dat mijn kop er niet naar stond, en ook er niet naast, en er niet gehecht aan was, want de bijl zou er ingebleven zijn, ik ook want
ik heb een houten hoofd en barsten heb ik al genoeg daar krijg je hoofdpijn van
hij heeft een warrig hoofd, een houten kop met een genageld oog, een glazen mond met porseleinen tanden, 'n tong die zweemzoet fluistert, en twee oren ze staan naar voor gericht, ze luisteren
hij heeft de wartaal uitgevonden, hij is begrijpelijk oorverdovend en bliksem- snel uit het lood geslagen, hij zwijgt dan als een in elkaar gedraaide slak met een deksel op het huis, potdicht
hij is dus een week dier, maar waarom heeft hij dan een houten kop een glazen oog en stenen tanden en al die harde kanten aan zijn lijf?
gebronsde bladeren aan de bomen ze vallen zoals hun gevleugeld zaad daar lig ik 's nachts nog wakker van
als een verwilder ogenblik me vraagt hoe het vandaag moet, en verder moet en aandringt, dan mompel ik verstoord we lagen hier gisteren nog te dromen nu worden we haveloos, weg gejaagd
men houdt hier enkel van plantsoen en gesnoeide struiken, straks worden we ook te onstuimig zoals de wind
de maand september kleeft vandaag langdradig, aan kreupel hout en gras is erg eentonig groen, werd waterpas kortweg geschoren, tot aan de aarde toe, er is geen boter noch een paarde noch een andere bloem hier overeind gebleven, ik wil graag een regenvlaag
-
II..
de bronzen bladeren van de bomen de kastanje bolsters, het vleugelzaad ze lagen hier gisteren nog te dromen en worden nu haveloos weggevaagd
een verwilder ogenblik van vroeger vroeg mij hoe het morgen moet
men houdt hier van plantsoen en struiken, ze worden te onstuimig kortgewiekt, dat is al eeuwen zo
misschien dat het waaien hier nog wat leuks met zinnen kan
je kan een bloembehang met een stempel kussen zodat je zelf 't scharlaken kan verfraaien waarmee je kale muren tooit, de inkt oud-roze verleng je met het sap van passievrucht
pas dan mag je het venster open werpen zodat jij het blakend roze ziet en ik de blos op je wang, dat kan
we reikten naar onderaarde met onze handen met vingers groeven we, de nagelranden zwart
zij bedoelde vluchten toen ze het over vleugels had, en ik verbeterde haar met sneeuwganzen die heeft ze mij ook tot in het detail beschreven ze laat hen zelfs overwinteren in haar hart, omdat dan de dagen korter worden, het water glad
zij bedoelde vrijheid, toen ze over 't kortwieken sprak, ik verbeterde haar met een ganzenbord waar het begin kortbij een eind verborgen lacht
we verlieten het onderaardse met onze stemmen en op woorden streken we wind en aarde vlak
Harley is een dikke vent een fatboy met een leren vest een dolgedraaide baard, 'n windscherm is niet nodig want stoere motos moeten naakt gestroomlijnd zijn, de helm te klein
zijn lief is hardmetaal genadeloos hij wankelt als hij 't ros bestijgt ze knijpt zijn ballen fijntjes
ze hebben de gaten in mijn pad vandaag weer opgevuld, zo plat dat de pijn mijn voeten kraakt er steken ruwe stukken tussen en ze sprongen te hard omlaag
je verkrijgt geen effen ondergrond door te stampvoeten, roep ik hard daarom moet je de stenen breken met een moker of een grote pletwals een trilplaat van een ton of twee
je mot de brokken de kop inkloppen ze vermorzelen of hen op zijn minst heel beleefd vragen om op te hoepelen maar wel met breekijzer in je handen
waarom stroomt het water langzamer als het mondig wordt, misschien omdat aldaar de woorden zwaarder dragen het zou ook kunnen dat de tijd vervaagt omdat we trager en bedaarder spreken
een gefronst voorhoofd verbergt altijd opzichtig de donkere hoeken, de grijze helften pronken en opgedoft wuiven ze elkaar geen koelte toe het slagveld ligt er te dik bezaaid en koortsig te schimmelen, het wroeten is ook te kunstig
vannacht heeft het weer teveel geregend ik ben dus maar halfdroog vandaag en met een half oog zie ik de schunnige meeuwen het brood stelen wanordelijk inhalig verjagen zij mijn grijze duiven