Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
07-10-2005
kuch kuch
een bromfiets klettert proestend het gekuch is niet van deze wereld de walm stinkt en hangt nog meters in de lucht er is wat met zijn knalpot die hangt er losjes bij
zoals altijd herteken ik vandaag, het stranden zandschepen uit wrakhout in schelpengeruis met zeegezichten in hun mistige ondertoon misschien nog een afgang in aartslelijk rood
als de nacht valt, dan wacht ik er op de maan haar schijngestalte, want zij kleurt de randen van mijn golven met zilveren schuimbekken
's nachts drink ik het melkwegvocht met droeve slaapogen, daarna verberg ik me tot de morgen
dan zal ik alles opnieuw tekenen, hetzelfde strand met hetzelfde zeegezicht maar eerst nog de maan een opgang in waterkleuren met verblindend geel
en zij mag even blijven totdat ik gewassen word, tenslotte ben ik zon of zee het water of stof
en dat ze misschien te hoopvol was toen ze de kaarten spreidde en er zonder omwegen een toekomst las de hare blijkbaar want ze verstarde een lichte aarzeling die mij niet ontging
'Impressie in een rusthuis' werd geschreven als één vloeiende gedachte, zo begin ik trouwens altijd een gedicht te schrijven. De letter 'a' wordt 'i' van intens en dichter.
hij lepelt de soep met een aangepaste lepel en hij smakt heel heerlijk, de lepelaar maar toch morst hij af en toe de soep, ze deppen dan de druppels uit zijn baard, vandaag is hij genietbaar vrolijk maakt hij grapjes over tafel
want alles loopt voor hem op wieltjes, grote en kleine wieltjes, hij laat zich rijden en noemt iedereen die duwt BOB!
als hij de trappen afgereden wordt dan roept hij bob, bob, bobberdebop
hij is grappig vandaag, want hij weet zeker dat zijn zuster op bezoek komt met zijn neefje die is al groot en BOB ook, straks gaan zij ook bob, bob, bobberdebop
hij lepelt soep met een aangepaste lepel, hij is lepelaar en morst af en toe ze deppen dan de druppels uit zijn baard en hij smakt zo heerlijk hij is vandaag genietbaar en dus vrolijk, hij maakt grapjes over de tafel die alleen voor hem bedoeld is, er is slechts plaats voor twee nooit meer
en alles loopt voor hem op wieltjes, grote en kleine wieltjes, hij laat zich rijden en noemt iedereen die duwt BOB, en als hij de trappen afgereden wordt (er is nog geen hellend vlak) dan roept hij bob, bob, bobberdebop
hij maakt grapjes vandaag, want één ding weet hij zeker, zijn zuster komt op bezoek met zijn neefje, die is al groot en BOB ook.
Men noemt het gevoel, ook een opwellende gedachte die zich nooit kernachtig vertalen laat, we kunnen het enkel omschrijven, of misschien ook weergeven met poëzie.
mijn hond heeft ook gevoel dat lees je zo af van zijn bedelsmoel hij houdt de kop dan scheef god, wat kunnen honden triestig kijken
ik ben niet een harteloos wezen, maar soms wel wezenloos hartverloren.
als ik een bouwsel dat in een SMAK gemaakt is verlaat dan heb ik een kunstnasmaak, zou het de cloaca kunnen zijn, één iemand die ons letterlijk te kakken zet, is kunst?
een mosselpot die overhoop ligt met lege mosselschelpen die vind je hier in' stad op elke hoek na 't vreten, zelfs een kok maakt kunst met hesp, op een bord en niet rond zuilen dat stinkt uren in de wind, dat is pure verspilling en groen van de schimmel na een paar dagen.
ik had weer kouwe kleren aan, impermeable en droeg ze met een zwierigheid die menigeen verbaasde, ze stoten 't water af en overjassen
bleven langs de kant toen ik met grote passen de straat breed overstak, ze haasten zich nadien om mij weer in te halen, ze dachten dat ik een zonderling en een onaangepaste burger was
ze vroegen zelfs of ik een poepzak had?
mijn hond misschien en ik een plastic zakje van de A.D. Delhaize
vandaag begin ik opnieuw en herteken ik strandfiguren met wrakhout in schelpengruis vergezichten in een vaalblauwe achtergrond en een zonsondergang in aartsmoeilijk rood
en als het avond wordt, dan wacht ik op de maan haar schijngestalte, zij kleurt de randen van golven met haar zilveren schuim
en als het nacht is, dan drink ik het melkwegvocht met droeve slaapogen en voel ik mezelf zo nietig
en morgen zal ik opnieuw beginnen te tekenen dezelfde strandfiguren dezelfde vergezichten maar eerst nog een zonsopgang in waterkleuren en met verblindend geel
en de maan, mag even blijven totdat ik blind geworden ben van te lang te staren naar de zon
hij braakte woorden als een ware waterval die opeens begon te haperen omdat het ijs daar om zich heen gegrepen had, en enkele druppels druipen nog als om het allerlaatste zuchten weer te geven, het is er winterhard
tot zelfs de tijd bevroren werd onaangedaan de dagen liet verlopen, zolang het vriezen en de vorst geen uren kent, tot zelfs de zon er laag gezonken was, zo klinkt een winterhart
de kinderen van de profeet, zo noem ik hen in een geheiligd ogenblik, terwijl hun glimach mijn mond versiert en ook hun oprechtheid terwijl ze naar mij met beide handen reiken
ze lijken me wel argeloos en te ontvankelijk in hun nieuwe jeugd maar ze bejegenen elkaar met vriendschap die zeker uit het hart komt en liefde, waar ze zo oprecht mee omgaan ik heb geen woorden genoeg, maar zij wel zij zingen het zelfs uit, ze noemen mij broeder
zelfs in het heilig huis waar gebeden wordt ik mijn hoofd bedek en mij van het schoeisel ontdoe om alle onzuiverheid van de wereld achter te laten aan de ingang, ontvang ik
hun argeloosheid is echt niet van deze wereld je zou hen eerder onbevangen kunnen noemen want hun blik is immers veel te helder en het ongenoegen laten zij enkel in het hart blijken en dat voel je langs je ziel strijken, terloops ik heb geen woorden genoeg, maar zij wel