Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
28-10-2005
de allervroegste jager
hij is de vroegste jager verzamelaar van kadavers verbergt zich in een huid en imiteert het geluid de trage passen om een prooi te kunnen vellen en villen te ontweien en uit te benen
en al dat ander bloederig bedrijf zoals de hoorn uitbreken en de tanden om zijn lijf en nek te sieren
de geesten zijn hem goed gezind geweest vandaag, het beest was groot gezond van lijf en spieren de jacht was duivels goed
al vele nachten lang dwaal ik overwegend door d'onderaarde, want die duistergang heb ik al millenia lief, mijn teerbeminde jij helleveeg
je betasten is dus een bezigheid die mij wel bevalt ik vorder langzaam opdat ik mij elke welving en elke kronkel als een geestigheid ervaren kan
er is immers nooit een tijd genoeg geweest dat ik zien kon, mijn ogen schitterden toen hels blauw en zo glashard, totdat ze eindelijk versplinterden
ik had toen ook klauwen en geen handen de vleugels draag ik nog, mijn huid is zo gespannen, de oren bovenmaats gegroeid er resten enkele tanden aan de hoeken van mijn mond
men zegt mij dat ik duivels scherp en ongenaakbaar ben geschapen met een helse oogopslag
Ze houdt haar hart ebbenhoutzwart vast, is zij de dochter van de zon?
Ze lacht moeizaam en haar vele armen vragen eerbied, er zijn zovele handen die haar dragen willen, ze smeken het zelfs
alleszins meer dan glorierijk aardig geeft ze een waardig uiterlijk weer eerbiedig wil ik haar aanroepen maar ze houdt haar lippen stijf op elkaar, ze is immers godin en daarom onaanraakbaar
haar hart is vast ebbenhoutzwart
Gedicht bij een schilderij van de kunstenares H.M. Racher
hier roept geen zeemeer langs zonder te boeien want roestig rammelen ze er met hun ketting in diepwater met een dof geluid getijdeloos op een zachte bodem
we houden eerder van hoge stammen, zei ze kijk hoe ze hun schors te barsten schudden al lanen lang noemt men ze hier platanen en de zeewind heeft ook hen te schuin geveld
alles trotseert hier de zee, tot scha en schande er zijn geen namen meer, voor haar slechts de stormen
hij loopt geen zee langs zonder boeien want roestig rammelen ze aan de ketting in diepzeewater, dof geluid getijdeloos
zelf hou ik eerder van de bomen die ik te barsten zie, uit hun schors, en al lanen lang noemt men ze hier platanen de wind heeft hen zo schuin verveeld
de zeewind die uit het westen waait en zouterig naar rotte vissen smaakt ik hou dus van tonijn in blik en zalm op een groen blaadje
ben ik diepvriezer of iets anders een koud elementaire geest misschien want de huiver wekt me telkens, ik slaap ook licht geremd en nooit dieper dan een ogenblik per dag
dit is herfst met bladgoud aan de bomen een gebladerd pad, de regen heeft hun verhaal druppelsgewijs gelezen de zon die laag verblindend zwerft en plassen op het gazon dat nadacht over de verschroeide dagen, toen het te kortgeknipt achterbleef en geurde
och, hoe jij toch zo verongelijkt de rug toekeerde en ik te pas en ook te onpasselijk werd omdat er weer een stel gebroken potten te lijmen viel
ik hou niet van chemicaliën en je gemaakte gebaartjes, dat laat me de schouders ophalen en betekent dat ik onverschillig word of misschien wel het tegenovergestelde, dat valt nog af te wachten
perceptie is alles of hoe een stofje het oog raakt dat op zijn beurt een traan vormt die van de wang afloopt en valt daar is geen gevoel bij maar slechts een prikkeling het is vervelend.
perceptie is ook jouw tirade die de lucht laat trillen tot het oorverdovend klinkt omdat je zo begaan bent met jezelf want jij werd immers toch zwaar gekwetst je ego kreeg een oprisping een zure bui en het lijkt alsof er schuim op lippen komt zo tussen de tanden door
je maakt wel indruk zeg ik ben er nog niet goed van mijn trommelvliezen dan want ik heb mijn innerlijk gehoor reeds lang afgesloten het raakt me niet meer dan een stofje dat mijn oog raakt het is vervelend
je hoeft niet zo door te drammen je klinkt zielig man, echt erg ziekelijk is het een gilamonster blaast ook zo purper en is ook giftig van achter in zijn bek noemt zich niet voor niets een monster
een woord van woede, en wat is woede de vulkaan die uitbarst en gloeiende lava spuwt een storm die aanzienlijk groeit, een naam krijgt de aarde die beeft en kraakt, de bodem splijt
een monster van lochness dat te lang onder water heeft gelegen, een gele kleur gekregen en stinkt als rotte vis, een bek die pure woede tussen de tanden doodschudt, een nekvel scheurt en wervels kraakt is dit bloederig genoeg?
of wil je nog wat stierenbloed van de slachterij daar hebben ze overschot, ze kelen daar alle dagen van de week, het houdt niet op.
dit is spijtig, een levenlang zwoegen en dan een orkaan, of een vingerknip en ... hoe moet je 'niets meer' verwoorden het doet er niet meer toe, het heeft geen zin getrouwd, geweest kan immers ook
is dit vreugde? ik word bemind, zij heeft haar kind gebaard ben ik zeker, van de vader?
schud ik alweer een zanderig kussen wakker waar haar geur aan kleeft en ook herinnering aan een stenen hart, de koude en een rilling van kop tot teen, 't knarsen ervaar ik nog
zij zegt dat ik zangerig woorden rijg en teveel aan zinsbegoocheling bezit echt geen grote handen aan mijn lijf
zij wou geen dagdromen, maar één die haar droomwereld bekleedde een schilder, een behanger, zeker een klusjesman, en iets bleker
ik paste niet, want ingekaderd hing ik er toch maar glansloos bij, maar nog volg ik haar niet het blijft ter plaatse hangen