met een tederheid waarvan ik geen weet had en met trage gebaren begraaf ik gedachten onderaards blijft er geen korrel zand verstoord geen woord dat ik niet kennen wil
dan breek ik de lucht aan scherven met verkrampte handen hard en grondig vaag ik ouderliefde weg met hun grijze asse
die strooi ik behoedzaam rond over oude aarde, maar dan blijft er nog het vuur in mijn gesternte
geen richting heb ik meer want mijn volgzaamheid ben ik verloren onderweg
de paden worden immers graag verstoord door rusteloze stoffen de voegen werden opgevuld en de wegen weg geborgen
ik zal mijn weg wel vinden morgen als het licht wat heller is dan vandaag en geen wolken meer de nacht verlengen dan zie ik minder vaag de sporen van diegenen die mij zijn voorgegaan
hij dacht een koningskind te zijn en gul en overdadig strooide hij zijn minzaamheid in 't rond
groene korenvelden neigen naar hem toe zolang er hemelwater uit zijn handen vloeit
maar bomen staan reeds schuin gebogen zo komt het dat ze hem de rug toekeren zij buigen enkel voor een strakke wind en hij, hij weet immers nooit waarheen
heeft hij onlangs het oosten nog verloren misschien dat ik hem nooit voldoende stormen heb laten zien en ondergaan
misschien komt hij ook teveel zichzelf tegen onderweg, vergeet hij rond te kijken
Nog een oudje, even wat opgefrist, voor een goede vriendin en haar dochtertje.
jij mooie felle met je blauwe jeans en je blonde dochter huppelpasje 'k zag je goud en gele krullen borstelen in de wentel-wind van de laatste frisse dagen met jouw speelse lentekind
de zon verscheurde even zalig mijn grauwe wolkendek opzij ze lachte met haar gouden kralen
ik hoorde in de verte ijl haar wijsje tot 'k zelf niks meer kon zien maar gisteren zag ik ze nog wandelen zij had haar zwarte hondje bij ze liep ----
het rulle zand waar ik mijn stappen zet schuift onderuit en stroomt als water het golft alleen wat trager dan de zee die meer meeslepend neigt en keert
visioenen heb ik wel gehad en huiver in het gore duister waar zintuigen zinloos zijn
de woede heeft mij overleefd want hulpeloosheid is nooit mijn sterkste kant geweest
klaarheid moet ik scheppen met handenvol uit zwarte waters en waar moet ik er dan mee blijven?
soms zie ik ook een eindeloze rij van vaders voor mij staan steeds vager ben ik, de allerlaatste zoon slechts de namen blijven hangen die heb ik ooit eens opgezocht al heel mijn leven lang en dat is kort
Er heerst chaos in mijn denken, ik tracht te ordenen.
hoe moet ik mij het "sterven" in verbeelding vatten? lichamelijk stopt het ademen, het kloppen van het hart en het denken? dat spat uiteen in splinters en kruipt door een tunnel naar het licht
welk licht?
de zintuigen zijn weg, geen smaak, geen geluid, geen tast en ook geen zicht? het weten, en mijn hersens werken niet?
maar weet je, als ik in gedichten schrijf, dan lijken woorden soms spontaan te vloeien uit mijn handen, alsof ik gedwongen roep, geluidloos komen ze, soms zonder ophouden zoals nu.
mijn zinnen zijn dan niet van deze wereld en hoe meer ik het ook beoefen, hoe vloeiender de gedachten
ik graaf in gedachten, onderaards blijft er geen korrel zand verstoord geen woord dat ik niet kennen wil
ik beroer het water in kringen rond de oevers zingen mee onverstaanbaar roepen ze soms met open mond
ik breek de lucht aan scherven en mijn handen klappen hard er is nog vuur in mijn gesternte
bewustzijn bewust ...zijn bewusteloos
ik wust het niet, het zegt me niets, ik ben er me niet van bewust
emoties zijn zo moeilijk om weer te geven; ik kan slechts onderhuids de haartjes op je vel rechtop doen staan.
ik kras met een mes in een porcelijnen bord, krrrrrrrrrrst! of het krijt met een nagel op het schoolbord, krrrrrrrrriep!
maar dat zijn slechts geluiden, een aanfluiting als het ware
Eén voordeel heeft het schrijven, als je dood bent kan je nog gelezen worden, en is er iets dat blijft.
Maar dat zijn slechts sporen die vervagen na een tijd.