.
men zegge dat mijn stad aan de stroom 'n haven is, waar een huizenboom groot groeit zonder groen aan de dode takken
men neme een stad en oeverloos klinkt er het gezever over mijn straat, mijn huis mijn stenen achtertuin, er is geen boom
het benoemen waard, ze worden altijd onherkenbaar gesnoeid, ze teren al jaar in jaar uit langs betonnen straten, lanen
noemen we ze, we denken daarbij aan vroeger, toen het goed toeven was en de zon slenterde er over 't groen gras
nu worden zelfs oude loodsen overvol gestouwd met vreemde eenden en de de regen maakt er wegen drempelloos
ik hou eerder van het eendekroos en stilstaand van het water, ik ben geen prater, en erger me soms mateloos aan
verbetenheid, de tanden, en een onachtzaamheid van handen die wegwuiven
het schelden, de trage Schelde maakt het weer altijd goed
.
|