Aaänveërdunt: aanvaardend Agtroovurvoln: achterovervallen Anoedun(t): volhouden(d) Art zien: hard zijn Boös maakn: baas spelen Boösmaakur: iemand die die zich opdringt als baas Brosun: spijbelen Bukn: bukken of koppig zijn Buslisunt: beslissend Buugiengu: buiging Dankboörijt: dankbaarheid Deurubuugn: doorbuigen Du bendu vaan smeërup: bende van gemene mensen Du grooötn ofgeevn: zich hoogmoedig gedragen Du grooötn uutang: de grote Jan uithangen Eeërbieëdug: eerbiedig Eetiekitu: etikette Eevunwigtu: evenwicht Fliksieëbul: flexibel Frikln: onrustig bewegen Gasreert: stoutmoedig Fr assuré Grots: hoogmoedig Gudroeng: gedrongen Guslootn: gesloten Guvoln: gevallen In plang loötn: in steek laten Ju booöntjus drop te weeëkn legn: erop rekenen Ju mindurweërdug voeln: je minderwaardig voelen Ju regtoedn: je rechthouden Ju rik regtun: je rug rechten Ju va nieks antrekn: je nergens van aantrekken Karotrekurieë: plantrekkerij Kloör voe teëpn: klaarstaan om te helpen Knieëln: knielen Koentukraafs: juist omgekeerd Kraafs: averechts Kruupn: kruipen Kstoengdoö: ik stond daar Me zu klaku durnoö smietn: met zijn pet ernaar gooien, niet zijn uiterste best doen Me zu pies in du wient: dikke nek Meewerkunt: meewerkend Mildu: mild, genereus Mukn: koppig in een hoekje zitten en op niets willen reageren Muulupeëru: valpartij Ne gin klop gudoön: hij heeft niet gedaan, hij is nalatig of lui geweest Needurug: nederig Neeruligun: neerliggen Nie gintriseert: niet geïnteresseerd Nie zinduluk zien: niet kieskeurig zijn Nu of zu stoentdoö: hij of zij stond daar Oenafankuluk: onafhankelijk Oenandug: onhandig Oendurstuboovn: onderste boven Oetjantgas: zet je schrap
Omuvoln: omvallen Omoogoedn: omhooghouden Oopn: open, bereid om te luisteren Oörminoörmu: gearmd Optiemiesmu: optimisme Ovrendu: overeind Pisiemiesmu: pessimisme Plat up ju buuk: plat op je buik Poerun: gebaren, doen alsof Preus lik veeërtug: zeer fier Reejaliesties: realistisch Regtoedn: rechthouden Regtukruupn: rechtkruipen Regtustoön: rechtstaan Riesjhieërn: riskeren Sarkasmu: sarcasme Sarkast; sarcast Sjhaveiln: regelen, in orde brengen Sjheërulduwiet: wijd opengespreid, schrijlings Slabakn: iets traag uitvoeren, uitstellen Smeërlapurieë: smeerlapperij Steërling kiekn: strak kijken Stief: stijf Stilulign: stilliggen Stilustoön: stilstaan Stoön: staan Struukuln: struikelen Stuupn: bukken Tis va wiln en kunieë: willen maar niet kunnen Toegeevun an utwieën: toegeven aan iemand Truntun: aarzelen Tuumuletu: tuimeling U neegatievu oediengu: een negatieve houding U neutraalu oediengu: een neutrale houding U posietievu oediengu: een positieve houding U tuksju doeën: een tukje doen Up ju buuk ligun: op je buik liggen Up ju/zu gat zitn: op je achterste zitten Up ju/zu kop stoön: op je hoofd staan Up ju/zu nan stoön: handenstand Up ju/zu nuk zitn: gehurkt zitten Up ju/zu rik lign: op je rug liggen Up ju weeroedn zien: je niet laten verrassen Up ju/zu ziedu lign: op je zij liggen Vantweëstun: dwars Vastbuslootn: vastbesloten Veelu tralala maakun: veel spel maken Vijandug: vijandig Vorzigtug: voorzichtig Vrieënduluk zien: vriendelijk zijn Vul vurtrown: vol vertrouwen Vuloedn: volhouden Vurantwooörduluk: verantwoordelijk Vurdraagzaam; verdraagzaam Vurtrown: vertrouwen Voln: vallen Vroenk: wrong Zjaloezieë: jaloersheid
12-08-2019, 00:00 geschreven door stammer
|