Jan en Joke: vervolg
Inhoud blog
  • 6.8.5.2.
  • 6.8.5.....6.8.5.1.
  • 6.8.4.4
  • 6.8.4.3.
  • 6.8.4.2
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    belevenissen van een groep personen
    22-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.9.2.

    5.9.9.2.

    Klankvol

     

    Dát is even ráák geweest in het Jan-Joke-segment. Wij –engelen- merkten het al in –zoals de mensen het noemen- begin 1983:  een vermindering van Jan’s conditie; lampen, die uitvielen op zijn controlepaneel, alarmlichten, die opflitsten…

    Pal daarop: versterking van het Schreeuwschrik-kamp. Want dit is opmerkelijk: het initiatief gaat meestal van de méns uit. Als die naar bederf begint te ruiken (1 Sam. 13:10, 11), dán stormen de demonen toe om de zwakke plek te zoeken en dáár een doorbraak te bewerkstelligen (1 Sam. 16:14).

    Op een iets andere manier zie je dat óók: denk op één punt negatief (Job. 3:25)… en…; de demonen krijgen er lucht van (Job. 1:9)… maar dit terzijde…

    Ján begon…”met dat helemaal verwerpelijke idee van véél kinderen bij véél vrouwen… een vorm van hoogmoed. En toen was daar Ellen, een echt zorgenkind voor ons engelen, die hem voet gaf. Dat is te zwak gezegd: die zichzelf áánbood. Wíj moesten eerst even afwachten… zien, hoe de vijandelijke aanval zich ontwikkelde. Dat ging ondermeer zo:

    -         Jo oogkleppen aanbinden.

    -         Barts gave van kennis voor-wat-betreft-Jan in de weg staan.

    -         Aaf zo gecharmeerd maken van Jan, dat zij geen kwaad van hem wilde horen.

    Ik moet zeggen: Olieglad, Wreedworg en Schreeuwschrik –hierna veelal ‘O, W en S’ of ‘de drie’- lieten er ook verder bepaald geen gras over groeien. Toen Jo weggerangeerd was naar die avondvergaderingen, bleek overigens, hoe Jan helemáál zélf verantwoordelijk was… zich echt niet op verleiding zus-of-zo kon beroepen. Hij ontwikkelde eigen initiatieven… hij deed uitspraken, zo huiveringwekkend-gemeen… die konden hem niet zijn ingegeven… ze moesten uit zijn eigen brein zijn voortgekomen. Want… als mensen kwaad willen, hoeft de duivel ze heus niet zoveel te leren…

    Griezelig was het om deze man –eens een leider-in-wording- bezig te zien als een meesterverleider. Ademstokkend te bemerken, dat hij wíst, dat de demonen hem probeerden te beïnvloeden… en… dat hij dat wel góed vond. Ze pakten hem aan op het gebied van de seks, zoals ik al had gevreesd… híj speelde bewust met hun lang voorbereid plan mee. Als leidende gedachte had hij: … een kans… die moet ik pakken… hoe dan ook… Afschuwelijk!

     

    Wij openden de tegenaanval via opmerkingen van Ab en Karel. Zoals hij die zélf pareerde! O, W en S zaten er duimen bij te draaien, wuifden spottend naar mij…

    Wij probeerden iets te bereiken via Suzan, maar zij kwam zelfs niet tot een gesprek met Jan.

    Toch nam onze aanvalskracht toe. Gebeden van Ab, Suzan en Karel waren onze beginimpulsen.

    Ik probeerde Ellen te bewegen om aan Leontien op te biechten. Mij was namelijk gebleken, dat ‘de drie’ naar een dieptepunt toewerkten. Zij opereerden volgens een uitgekiend plan, zó grimmig…!... ze weten, dat hun tijd kort is (Openb. 12:12). Alles moest uitlopen op een climax. Een voortijdige ontknoping zou hun opzet bederven. Maar we kwamen niet door de vijandelijke linies heen (Dan. 10:13). Toch was het beeld veranderd. Het initiatief was niet meer uitsluitend bij O, W en S. in sommige frontsectoren wáren wíj in de aanval. De linies van de demonen brokkelden af. Daarachter echter bouwden ‘de drie’ aan hun toppunt… en dáár konden wij nog niet bij… En…: er was háást bij…

    Zij bouwden een toren van wanhoop. Stel je voor: niet alleen keiharde Schreeuwschrik bouwde er aan met zijn vele raadgevers, maar ook demonen als Olieglad en Wreedworg… van een kaliber…! Als die toren op hún moment omviel, kon dat alleen maar tot de dood van Jan en Ellen leiden… en tot niet te berekenen schade voor hun omgeving. Het demonenfront was vreselijk… en stérk…! Maar… o glorie… op het allerlaatste ogenblik doorbraken wij de slagorde. Ik zie Denkdurf en Goudglans nog bezig met hun beslissende penetratie. Daardoor kon ik Aaf nog juist iets influisteren, waardoor haar ongerustheid van máánden werd geactiveerd. En… wij góóiden die toren om, maar dan wél op ónze manier en in die richting, die wij wensten. Denk nu niet, dat het daarmee kláár was: de schade was ontzettend. Het allerergste was voorkomen… vooral toen we later op de avond nog het bouwwerk van Jan’s verbijstering vóór de tijd van ‘de anderen’ konden laten omvallen…

    De steun, die wij van Astrid daarbij hadden… nee… ik zeg dat nog niet schérp genoeg… de léiding, die Astrid gaf…:

    We kwamen handen te kort in het grote gevecht, toen Jo daar met die gonghamer stond… het was Astrids gebed, dat er voor zorgde, dat die hamer op de grond viel en niet toesloeg…

           En Astrid zit niet eens in mijn rayon… des te groter de verrassing.

    Later –toen het gróte plan van ‘de drie’ mislukt was en S verder alléén werkte aan het kleine plan- konden we gaan herstellen. Uiteraard stootten wij telkens op Schreeuwschrik, die afbrak, wat wij opbouwden. Even een paar namen:

     

    Monica: zij valt óók buiten mijn rayon…: ik ben toch verdrietig.. het liep allemaal erg triest met haar. Wij engelen, kunnen maar heel bescheiden dingen doen. Lang niet iedereen kunnen wij bij de poorten van het donkere rijk weghouden. We zijn blij, als iemand zich naar het licht keert (Luc. 15:10)… het omgekeerde geldt ook (hiervoor geen tekst).

    Gert: nu al: een aanvoerder… evenals Astrid misschien aan het worden is… híj sprak vele verlossende woorden. Dingen deed hij, die wij engelen niet kunnen doen. Wat wij wel konden, deden wij: uitgaande van zijn woorden Aaf, Nel, Wout en Bart versterken.

    Bij Jo was het Corrie, bij Jan onder anderen Carla, die de fundamenten legden, waarop wij voortbouwden. Uiteraard probeerde Schreeuwschrik alles overal, bij iedereen te ondergraven.

    Noch hij, noch wij kunnen spreken van een totale overwinning. De uitkomst van de strijd is niet zo slecht als wij engelen hadden gevreesd en niet zo goed, als wij wel zouden wensen. Vanuit het standpunt van de demonen zal zeker hetzelfde gelden. Er zijn voor ons engelen, die de mensen zó liefhebben, winstpunten.

    Erik en Ellen… wat een geschenk uit de hemel. Want Eriks actie verraste ons. Er waren ook verder onverwachte gebeurtenissen: de dood van Agnes… rechtstreekse ingreep vanuit het middelpunt van het lichtrijk. Wij hebben die interventie echter leren begrijpen en –ondanks het leed-op-de-korte-termijn- leren bewonderen. Ten aanzien van Jan verloren wij voordien de controle even. Door dit ingrijpen van God echter, herwonnen wij die. Met Ellen ging een tijdlang alles goed; doordat heel nare met Agnes raakten wij het contact met haar kwijt. Toen evenwel was er het Willemsen-kader, dat handelde, zoals het voor niemand van ons engelen mogelijk is.

    De ouders van Jan gaven niet helemaal de leiding, die ik wel had gewenst. Toch waren ook zij wel grondslagleggers…

    En dan de mensen, die ik zag opknappen buiten mijn bemoeiingen om…

    Ik ren af-en-aan met de gebeden als routeschema: …Schreeuwschrikschade repareren híer… een Slijmsluwscheur dichten dáár… denk opeens aan Bart: tijd niet naar hem omgekeken… blijkt al hersteld te zijn. Hoe… ik kan dat niet goed doorzíen… de mensen hebben zélf zulke onbegrijpelijk heerlijke mogelijkheden…

    En die vóndsten van hen…! De Van Dalens met die woning in Spanje: Domoren in de gemeente hielpen S om bij Ellen te slopen, wat wij oprichtten… in Spanje kwam zij tot zichzelf en tot Jezus.

    En familie De Jong: dat meenemen van Jan ’s nachts!

    Onze doodmoede overwinnaarsgroep keek ze na –rillend van emotie over wat die avond gepasseerd was- toen kon ik zeggen:

           “goed werk lui… op de plaats… rust… Jan zit veilig…”

    En de gemeente… met die geldinzameling voor Aafs en Barts reis. Dat was nu eens echt: de gemeente op zijn breedst. Goed… hij toonde zich ook wel eens op zijn smalst, maar hierin toch niet.

    En Gijs en Nancy met hun hartelijk weer ontvangen van Jan. Ach… weet je… de mensen zijn me zo lief… ze zijn zo boeiend… Ik ben zó totaal eenswillend geworden met Gods plan om ons engelen tot dienaren (Hebr. 1:7) te maken en hen tot zonen (Hebr. 2:10). Eerlijk: ze zijn het waard… in zoverre zij zich helemaal onder Jezus’vaandel en in de beschutting van Gods Geest plaatsen.

     

    Er zijn ontstellende dingen gebeurd…:

    Jan… van wie ik mij zoveel had voorgesteld… die al zó’n leiding gaf… bleek tot een terugval in staat, die ik niet voor mógelijk had gehouden. Hij is voor het moment nóg erg uit vorm. Zijn vrouw is ook heel zwaar beschadigd… erger dan zij zichzelf realiseert. Soms kijken wij wel eens waakzaam naar Ilona. Het zal  toch niet zo zijn, dat vanuit die kant gevaar nadert voor Jo… Wij kijken echter ook naar Bart en Aaf: duidelijk verbeterd. Er was –op het moment van de zwaarste strijd- een inzinking. Maar.. ze kwámen er doorheen. Los van wat met het echtpaar Donker gebeurde, niet direct daardoor beroerd, gingen Richard –onderwerp van heel bijzondere bescherming- Harold, Ina, Gerard en Rien hun dappere weg opwaarts naar de bevelhebbershoogten…

    Steeds meer dwergen worden reuzen… Zó is het goed.

     

    Soms ben ik vermoeid van de strijd. Maar dan bemoedigt Enkelvreugd mij weer. Hij wijst mij er op, hoe mooi, hoe adembenemend mooi het mensenkader bezig is te worden. Hij toont mij de overwinningsrivier, waarin alle demonische verontreinigingen afgebroken en afgevoerd worden, vér van hen weg (Ps. 103:12)…

    Vol moed ga ik dan weer aan het werk:

    -         Ik pak de ideeën uit die de Heilige Geest al heeft klaargezet in mensenbreinen

    -         … en sluit die programmering aan op hun denkwereld

    -         … en controleer op de panelen, of de begripslichten opgloeien.

    Altijd ben ik bezig om vertrapte mensen overeind te helpen. Ik ben zó gelukkig met die taak! Dat opwindende ook, als die eens zo vernederden helemaal binnen beginnen te komen in het goede land. Na hun bekering en wedergeboorte déden zij al wel naar Jezus woorden (Luc. 6:47) en bóuwden op de rots. Ze dachten, dat ze ál het zand tussen hen en die rots hadden opgeruimd. Ze verwonderden zich, als hun levenshuis toch door stormen onklaar raakte…:

    “Hé… ik dacht toch, dat ik op alle punten rechtstreeks met de rots contact hád…”(:49).

    -         Maar zo’n Jo hè…: bidden in tongen… zij groef door het gebruik van een geestesgave zand weg.

    -         En Jan..: met die gaven van vertolking, wijsheid en wonderwerken…: weer betere aanhechting tussen hem en de rots.

    -         Ina..! Heb je Ina horen profeteren… wat bóuwde zíj de gemeente (1 Cor. 14:4). Tegelijk evenwel werd er weer zand weggeperst en rustte haar grondslag nog steviger in Christus.

    -         Jos met zijn kennis en zijn onderscheiden van geesten.

    -         Erik met zijn gave van genezing.

    -         Gijs met zijn geloof.

    Allemaal hadden ze al de geestelijke liefde… het hoogste (1 Cor. 13:13). Wat is het echter goed, om de fundamenten zich vast, vast in de rots te zien hechten (Luc. 7:48).

     

    Ach… vroeger was er dikwijls van dat knoeiwerk. Neem nou Abram. God zegt tegen hem:

           “Ga naar Kanaän (Hand. 7:2,3)

    Pa Terach zegt:

           “Leuk idee, jongen… neem ik van je over.”(Gen. 11:31).

    Maar het was Gods opdracht aan Abram, níet aan Terach. Abram had zich het initiatief níet mogen laten afpakken. Wat een tijdverlies in Haran, waar zij bleven steken tot pa dood was (:32). En denk eens aan Hizkia. God verhoort zijn ziekbedsmeekbede… geeft hem er vijftien levensjaren bij… verzekert die verhoring door hem iets van zijn macht te laten zien (Jes. 38:3-8).

    Later komen deftige lui Hizkia gelukwensen met zijn herstel.. hij is hogelijk vereerd, laat alle schatten zien, die híj heeft. Uit niets blijkt echter, dat hij iets laat zien van de schatten, die Gód heeft… iets van wat God voor hem gedaan heeft. Hij getuigt niet bij de zonnewijzer.. en bij zijn ziekbed: “En hier gebeurde het.”

     

    Hizkia had, nadat God hem zo uit zijn ellende had verlost, de dankbaarheid níet mogen vergeten (Jes. 39:1-2).

    Wat een nare nasleep had het, toen hij ‘de kat zó op het spek bond’ (: 5,6).

    Als de Geestvervulde mens klaar is, komen zulke blunders niet meer voor. Zelfs de kleinste onder hen is groter dan zelfs kanjers als Abram en Hizkia (Matt. 11:11).

    Nu zul je zeggen:

           “Nou zeg… en dat pál na de Jan story”.

    Weet ik… weet ik… maar ik kijk vooruit.

     

    22-03-2009, 19:09 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.9.1

    5.9.9.1.

    Schreeuwschrik

     

    Ik heb mijn baan terug…!… ik heb mijn baan terug…!!

    De rottige pottekijkers… de afpikkers van de leuke karweitjes: Olieglad… Wreedworg (hierna veelal: O en W)…: de láán uit…!

    Nu ja… ik was mijn baan als begeleider van een groep mensen in Amsterdam –formeel gesproken- niet kwijt.. maar de twee hierboven genoemden vormden een commissie van toezicht… nou… dan is de lol er mooi af…

    En dan moet je zo in vuur en vlam staan van vechtlust, zoals ik... omdat je wéét dat er nog maar weinig tijd is (Op. 12:12)…

    En dan… beknot door twee buitenstaanders: collega’s die toch eigenlijk niet weten, hoe deze sector in elkaar steekt. Die arrogante Olieglad met zijn:

    “De B-zaken doe ik… och… er zíjn heus wel aardige A-zaken… kén je niveau nu toch eens.”

    Hoe kwam dat nu, dat mijn begeleiders zijn weggepromoveerd?! In het geval Jan Donker hadden zij hun doelstellingen veel te hoog geprojecteerd. Ik denk, dat zij misleid werden door Jan’s gewillig meewerken. Gewillig… wat zég ik: hij kwam zélf met de idee van ‘vreemdgaan’ aanzetten. Wij hadden niets te doen dan uitwerken en aanpassen. Toen wij ons voorbereidden op de aanval via dat meisje Vonk, moesten we onze plannen komen toelichten op het districtskantoor. Voor de overheid (Ef. 6:12) begonnen O en W hun gezamenlijk plan uiteen te zetten. Het vond zijn toppunt in twee zelfmoorden en in de totale desorganisatie van de Kapelgemeente. Toen ik daarna met míjn plan kwam, stak dat maar schamel af bij hun grootse ideeën. Ik wilde niets meer dan Jan op jaren achterstand zetten. Ik was al tevreden, als er een aanzienlijke vertraging kwam in zijn opmarcheren naar de rang van volledig bevoegd slaaf van de vijand. Toen ik was uitgesproken, was dít het oordeel in hoger instantie:

    “Het Schreeuwschrikminiplan is uitermate nietig in vergelijking me het Olieglad-Wreedworgplan. Zijn verwijzing naar de tegenstand van verrader Klankvol zal aan de praktijk dienen te worden getoetst. Alleen daaruit zal kunnen blijken, of de opstellers van het maxiplan de kracht van de tegenstrevers inderdaad schromelijk hebben onderschat. De verwijzing door S naar een eerder falen van O en W tijdens een vorige benadering via Ellen is door de andere partij vrij afdoende bestreden… de opmerking dat het hier terreinverkenning en vingeroefeningen betrof, klinkt aannemelijk. Van S wordt een volkomen loyale medewerking aan het O en W plan verwacht.”

    Daarmee konden wij gaan. De twee anderen zeiden:

    “Wel… jíj hebt je langste tijd hier gehad… défaitist… vertragingstechnieken… terwijl er kans is op definitieve herovering….

    En denk er om… zonder terughouding meewerken hè!”

    Ik héb meegewerkt. Hun plan was knap.

    Ten dele liep het gelijk op met het mijne. Merkwaardig was dat Jan wist dat wíj aan de gang waren. Hij leek echter wel zoiets te denken van…:

                “Even meedoen… eventjes maar… zó leuk… dit kán je niet laten lopen…”

    … van dat soort hebben wij beneden ene paar leuke kooien vol.

    Alle drie –O en W en ik- wilden wij dat Ellen zwanger raakte. Alleen al het vereiste om beide partijen in een positie te brengen, dat deze situatie kon ontstaan…: een hele opgaaf.

    Ik had ook best die twee zelfmoorden gewild. Ik ben echter realist… ik kén Klankvol en zijn  bende…: min… mín zootje… maar op hun kwezelachtige manier uitgekookt tot en met.

    Dat neemt natuurlijk niet weg, dat Klankvol ís, die hij is: een zielige, povere ridder van de droeve figuur, een stakker en een fantast.

    Als ik nu de in ieder geval beréikte –en in het miniplan voorzíene- resultaten op een rij zet, wat blijkt dan:

    -         die eerste verwoesting in Jan’s brein: die idee, dat ‘macho’, zal ik dan ook maar zeggen: het kost de vijand jaren om die troep te redderen.

    -         Dan Aaf en Bart: jaren teruggezet… ook zij.. konden nog wel eens behóórlijk last krijgen met de vijand…: in dat boek van hem schrijft hij ergens, dat hij bijzonder geïrriteerd raakt door een bepaald slag mensen.

    -         Lui, die jarenlang gezien hebben, hoe hij híelp… (want o… wat kán hij dat nietswaardige falderabbels vertroetelen).

    -         Lui, die in een latere moeilijkheid dan toch weer helemaal geen geloof ervoor hebben, dat hij ook dan weer helpt (Hebr. 3:9).

    Zij met haar paniekerigheid… hij met zijn verslagenheid: staan die er even gekleurd op.

    -         Ab en Nel: nog tijdenlang kunnen wij heen plagen met de val van Jan die ze zó hadden vereerd… en die nu loog, of het gedrukt stond.

    -         Suzan: dat oude brein liep een tik op, waarvan zij –op haar leeftijd- nooit meer helemaal herstelt. De laatste tijd werden zij en haar man echt héél vervelend: ze zullen nu wel inbinden.

     

    Let wel: we zúllen knarsetandend toe moeten zien, hoe een klein deel van dit geteisem, dit mensengebroed, na hun sterven door de poort binnengaat in het rijk van de onaantastbaarheid. Dat is –hoe pijnlijk ook- het punt niet. Van belang is dit:

    -         Hoe minder zij op dat ogenblik zélf voldoen aan het ideaal van de vijand

    -         Hoe ónwaardiger ze over de drempel naar binnen struikelen…

    -          hoe minder schade ze hebben kunnen doen aan het rijk van de Geprezene.

    Want… ik werk alleen naar Hém toe… mijn onuitsprekelijke Meester… mijn verheven Leider…

    -         Laat mij dan maar een minimumlijder zijn…

    -         Laat ik dan al ingezien hebben, dat het onbegonnen werk is om ze allemáál bij die ingang wég te houden…

    Maar.. in mijn realisme bereik ik meer dan vele collega’s: ik heb oog voor de eis van déze periode:

    -         houd de mensen klein… belemmer hun groei…

    -         een stoet van dwergen door die hoge triomfpoort… zo weinig mogelijk reuzen.

    Het is al erg genoeg, dat die ene reus binnen is (Ps. 24:7).

    … hij zit uit te kijken naar méér reuzen… hij stáát er zelfs voor op (Hand. 7:56) om ze binnen te zien komen…

    Dwergen voor hém.. nietige dwergen…

    Natuurlijk gun ik hem ook díe niet, maar al la…: als het niet kan, zoals het moet, dan moet het maar zoals het nog kan. Waar het maar mogelijk is, zal ik mensen vertrappen, vernederen, vernietigen, verzieken, vergiftigen en verscheuren. Samen met alle helden van de waarheid zal ik de vervaarlijke tegenstander belachelijk maken, waar ik maar kan.

    “Reuzen wou je… als je ónze restjes krijgt, zijn het nog…: dwergen… dwergen, die zich nauwelijks aftekenen op de drempel, waarover ze moeizaam heen klauteren.”

     

    -         Karel: behoorlijk geschokt door Jan’s leugens; minder onbevangen geworden.. ach… het blijft een vrij ongevaarlijk warhoofd.

    -         Richard… walgelijke pasbeginner: hem pakken wij nog wel.

    -         Astrid… kijk, daar heb je nu zó’n vervelend, onberekenbaar gevolg… dat être is door deze geschiedenis gegroeid. Oké, oké… het hééft mijn positie geen kwaad gedaan: -toen het maxiplan mislukte, kregen O en W alles op hun brood-  maar even zo goed:

    -         Onze aanvallen maken dikwijls van reuzen-in-ontwikkeling: dwergen.

    -         Jammer genoeg echter worden dwergen er ook wel eens reuzen door.

    -         Monica: … uitstekend... uitstekend… die komt de drempel naar het vreselijke rijk in ieder geval niet over… ook niet als dwerg.. kijk: dat moet je hebben hè.

     

    Terug naar de afgang van O en W en mijn come back. Waardoor mislukte nu het maxiplan, terwijl Jan toch zo ijverig meewerkte, zelfs slechter was, dan wíj hadden ingecalculeerd.

    Ontegenzeggelijk was het een slim plan; alleen al dat aspect om de telefoontjes en hints uit de gemeente af te schermen en op het beslissende moment direct opeenvolgend te laten losbarsten…

    Zelfs ík heb van sommige punten er uit geleerd. Toen die meid dat briefje schreef en O en W voluit met al hun troepen op haar los stormden, heb ik echt gedacht:

                “Schreeuwschrik… daar gaat je baantje.”

    Maar ik deed mee… was in de voorste linie. Op het moment van haar uiterste nood was ik het, die haar zo lekker onopvallend liet zeggen, alleen wat schorrig, maar dat was niet te voorkomen:

                “Ik ga nog even weg.”

    En eerlijk… op dat moment wóu ik ze in de plomp hebben… baantje of geen baantje.. op dat ogenblik liepen alle helse machten in prima slagorde… niemand liep iemand in de weg (Joël 2:7,8). En tóch…: dat schipbreuk lijden in het gezicht van de haven…

    Want… toen was er die misselijke intrigant van een verrader met zijn gang… en de eigenlijke tegenstanders –Klankvol en ik-  stonden weer eens tegenover elkaar…. Niet, dat hij er al niet eerder was. Moet je hem kénnen! Hij liep de hele tijd al vergeefs storm op onze linies (Dan. 10:13). Maar nu… uitgerekend nú… brak hij door…

    De campagneleiders –O en W- verbleekten, toen zij Klankvol zagen, zoals ik hem al zo vaak heb gezien…

    -         een verschrikking van licht (:6) (al zal dat wel een andere engel zijn geweest)

    -         een samenballing van gemene kracht (id)

    Hij gaf het dat wijf in om te zeuren:

                “Voor je weggaat, even iets vragen”

    Nou… toen –ik kon dat ook niet meer verhelpen- toen liep het meer voortijdig leeg.

    -         Het stortte zich niet uit in de dood door zelfmoord

    -         Nee… donderend als een waterval viel het in een gereedliggende bedding, die het water van de wanhoop geleidelijk aan beteugelde.

    … ik wíst het al… voorvoelde het al… o, soms wilde ik wel, dat ik niet zo’n akelige nuchterling was. Die –voor de actieleiders- onverwachte ontwikkeling schiep een complicatie, die tot haastige improvisaties leidde. O en W hadden éérst háár zelfmoord gepland. Die moest zo snel mogelijk –maar voor Ellen zelf natuurlijk net te laat- ontdekt worden. Op het bekend worden ervan moest dan die van Jan volgen. Moord door Jo op Jan was als veiligheid, als uitwijkmogelijkheid, ingebouwd…

    -         toen Ellen ontladen werd…

    -         en de Jo-zekerheid werd uitgeschakeld… dat gebedstrommelvuur van Astrid… het noemen van de rampnaam door die rampgriet… dat zorgde daarvoor

    … toen moest de aanval op Jan haast-je-rep-je verschoven worden naar een iets vroeger tijdstip.

    Even later hadden wij die kerel dan tóch op de brugleuning. Ik heb weer álles gegeven… joeg hem vakkundig in paniek. O en W zetten zich helemaal in, om althans déze buit in de afgrond te storten en zo in de wacht te slepen…

    Maar wéér… Klankvol…! Hij ís vindingrijk, dat loeder, angstaanjagend in zijn gewetenloze, smerige sluwheid…:

    … een politieagent…! Niet eens een bekeerde, ik ken hem wel… gewoon één, waar je geen ómkijken naar hebt… pikt hem van die leuning af… direct zij van De Jong erbij… toen was het zo ‘bekeken’… We wisten het alle drie al wel… ik spotte:

    “Hé,… O en W, stuur je nog eens bericht uit je nieuwe standplaats. Ik stel mij daar véél van voor, gefeliciteerd maar vast!”

    Vlak daarna zaten zij al op transport: Japan en Sri Lanka. Leuke plekjes wel, maar híer, in de ‘Christenlanden’ hier valt toch de beslissing. Híer zit je, waar de dingen gebéuren (Op. 13:11)…

     

    Kort daarop moest ik op rapport. Ik kreeg te horen, dat mijn miniplan achteraf was goedgekeurd en verder kon worden uitgewerkt…

    -         Ik heb allereerst Jo stevig aangepakt. Zij is óók gekrompen. Je blíjft niet groot, als je een schillenmesje naar je man gooit, dat hem nog behoorlijk verwondt ook. Als die Corrie er niet geweest wat zou Jo wéggesmolten zijn. Maar… Cor was er wél. Olieglad smaalde eens: “… een A3”… zeg maar gerust: A1.

    -         Jan heb ik leuk doorbehandeld met ideeën van: ‘vroeger was dit toch heel gewoon’. Ik stond verstéld van de gevolgen…

    Ja… want dit moet er even tussendoor…: Klankvol en ik hebben het niet voor het zeggen… hoeven niet alleen rekening te houden met elkaar. Wij zijn maar twéé van de invloeden… dikwijls gebeuren er dingen, die hij noch ik voorzien. De mens is toch inderdaad een onberekenbaar wezen met niet-te-doorgronden-gebieden.

    Die Jan hè… begon al weer aan andere vrouwen te denken… wie weet, wat het nog had kunnen worden als die zenuwen-Gert er niet geweest was en ook niet de dood van dat kind. Ik heb een tijdlang gedacht:

    “Schreeuw… hij komt niet eens als dwerg binnen… hij komt helemáál niet binnen… beter resultaat, dan je maar kon drómen…”

    Zó prima liep het echter niet: Carla was wel zó’n enorme spelbederver. Nu ja… een getrouwe kan niet álles hebben. In ieder geval:

    -         Wijs maken dat er te erg gezondigd is…

    -         Berouw kleineren als wroeging…

    Het zíjn en blijven…: wapenen.

     

    -         Met dat overleden babytje heb ik Ellen ook proberen terug te dringen. Het hele geval was op touw gezet om Jan een kopje kleiner te maken. Zíj was een figurante. Nooit was voorzien, dat zij zou gaan groeien. Dat deed ze tóch... die Van Dalens hè… Ik speelde de ‘dode-Agnes-  kaart uit als groeistoppreparaat. De Willemsens kwamen weer met antistoffen. Nu ja… zo is het in de oorlog… de strijd golft op en neer.

    -         O ja zeg… een belangrijk facet heb ik nog niet behandeld: de gemeente als geheel…: wat is het toch over het algemeen: Jan Rap en zijn maat!... zó stom met dat bekrompen geoordeel en dat faliekant uitpakkende zogenaamd vertroosten… Zoals velen van hen, Bart, Ellen, Jan en Jo toch voor de vóeten liepen… allemaal maar roepen:

    “De Kapel… ónze gemeente… príma toch zeker…! Je vindt er alles voor geest, ziel en lichaam (Jer. 7:4)”…

          Maar handel en wandel… zó zwaar pét (:5).

    -         Jo’s gemoedsrust roven, door haar van occultisme te betichten…

    -         De reputatie van Bart als trouw voorganger proberen te doden…

    -         Met allerlei vals gepraat de echtbreekzaak nog eens extra aandikken.

    -         Ons –getrouwen- in de kaart spelen door Ellen pesterige vraagjes te stellen (:9).

    -         En maar denken: “wij zijn binnen”(:10).

    Zo is het gros van die vermetele beesten, die denken naar het rijk van de geest te kunnen grijpen. Mijn grote winst zit híer… Ján is kleiner.. .maar vele anderen in die enge groep zijn toch wel píepklein geworden… en ik heb er niets voor hoeven doen…: pure… púre… púúúre winst.

    -         Nog een paar namen tot slot; er blijft werk aan de winkel: Erik en Ellen moeten goed in de gaten gehouden worden. Stomme, waardeloze Lien weigert ook maar kapot te gaan. Ina is mijn afdeling niet: ik licht Rotterdam nog wel in. Gijs is bepaald lastig… toch niet helemaal het zachte eitje, waarvoor ik hem hield.

     

    Alles bij elkaar…:

    -         Ik ben weer baas in eigen huis.

    -         Het respect voor mij bij mijn troepen is terug.

    -         De lui van de denktank, de beleidsadviseurs kennen hun plaats weer.

    -         Aide-de-camp Slijmsluw vliegt weer voor mij… en niet voor Wreedworg… dat is even lekker eten!

    -         Vele van mijn cliënten zijn op jaren achterstand gezet…

    Meer zat er niet in… meer kwam er ook niet uit.

    Maar wat er in zát, kwám er uit… en dat is al heel wat.

     

    08-03-2009, 18:30 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.8.4.

    5.9.8.4.

    Joke Donker: kernwoord:

    -         situatiebepaald: rehabilitatie voltooid

    -         algemeen: geloof in God en Jezus schept vooruitzichten

     

    29 januari 1985

    Het zit er op… samen hebben wij het verhaal verteld.

    -         Het verhaal van een diepe val en van een moeizaam weer opstaan.

    -         Het verhaal van een baby’tje…: eerst ongewenst… daarna teerbemind… later node gemist.

    -         Het verhaal van droeve deining die plaats maakte voor vrede en vreugd.

    Ik heb deelgenomen, hevig deelgenomen aan het hele gebeuren. Soms was het zwaar… ik zei wel eens tegen Jezus:

    “Heer, ik voel me verplicht door te gaan met U… liever echter ging ik aan de kant van de weg een potje zitten huilen.”

    Jezus evenwel maakte van al het langs zwalpende water van onze beproevingen wijn van vertroosting. Veel oppervlakkigheid in de gemeente werd in het vuur van de verzoeking veranderd; interesse in de diepere dingen kwam er voor in de plaats.

    Jan en Ellen… geestelijk gezien eens schandalig toegetakeld met de kleren van de zonde, zijn nu allebei heerlijk gekleed met gerechtigheid van God. Jan kon een tijdlang alleen maar denken aan ideeën, die rechtstreeks voortkwamen uit het hellerijk. Nu spreekt hij blij over Gods koninkrijk. Voorbij is de tijd, vlak na de ontmaskering, dat hij –met zijn ziel onder de arm- zomaar wat vegeteerde. Hij bleek tóch te behoren tot de bundel van de levenden (I Sam. 25:29), de mensen die bij God horen. Hij raakte Jezus een tijdlang kwijt, maar Jezus raakte hém níet kwijt.

    En nu… niemand heeft het gemerkt… alleen ík… en ik ben er zo verlegen mee, dat ik het eigenlijk niet eens durf opschrijven… wanneer zal de uitgever ooit aan publicatie van dit geheim toe zijn, als ik het wél verklap: 1989 schat ik… ach, dat is nog zo ver… ik waag het er op:

    Jan en ik zijn gedoopt in de Heilige Geest. En ik heb gezien met het geestelijke inzicht, dat je dan krijgt: Jan heeft de gave van wonderwerken, van krachten (1 Cor. 12:9). Bij een open luchtmeeting in september jongstleden, was het weer dreigend. Ik stond vlak bij hem en hoorde hem volkomen rustig zeggen:

                “In de naam van Jezus gelast ik dit noodweer van ons weg te gaan…”

    … en het gebeurde. Hij heeft iets bijzonders, die jongen… het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen…

     

    Ik heb wel eens gedacht in de maanden ná augustus 1983:

                “Hoe zal alles uitpakken?”

    Wel… nu het hele gebeuren is voltooid, afgerond, mag ik zeggen:

                “Alles heeft uiteindelijk góed uitgepakt.”

     

    Ik dacht, dat alles, wat gezegd moest worden, in eenendertig verhalen wel  is behandeld. Wat heb ik nog voor nieuws… wat kan ik nog toevoegen?!

    Jan is hoofdvertegenwoordiger geworden voor een heel district: het gaat hem maatschappelijk goed. Geestelijk gaat het hem ook uitstekend. Hij kent de vreze des Heren weer… het zal hem beter gaan lukken om de strikken van de dood te ontwijken (Spreuken 14:27). Als dienaar van God heeft hij zich een tijdlang schandelijk gedragen. De Heer hield toen zijn verbolgenheid ín. Nu Jan verstandig is geworden, is het welgevallen van God over hem overvloedig (:35). Ik heb het idee, dat de Heer liever beloont dan straft.

    Alle oude vrienden zijn er weer. Met Ab en Nel gaan wij weer zó gezellig om… en met Gijs en Nancy… en met… ach, noem maar op. De rehabilitatie is voltooid.

     

    Deze week zaten Jan en ik ’s avonds nog wat te praten. En opeens zei hij:

                “Je gaat wat zeggen… je gaat Ger een motto geven voor zijn volgende boek…”

    Ik werd even zó moe… ik had de laatste keer gezegd:

    “Ik verlang er naar, om werkelijk God te gaan geloven… ik verlang naar Hem als het middelpunt van jouw en mijn denken…”

    Wij waren in God gaan geloven.. .maar we waren wel door een diep dal gegaan gedurende het leerproces. Als ik nu eer een motto opgaf… zouden wij dan daarmee ook vertrouwd moeten worden via een vallei van doodsschaduwen. Wij waren dit keer van het duister in het licht gekomen. Altijd zou Jezus ons helpen om van elk duister in het licht te komen. Maar de strijd matte zo af. Wie gaf mij verder de zekerheid, dat boven de volgende verhalencyclus niet zou staan:

                De deining in de groep bij de val van Jo… de vreugde bij haar weer opstaan.

    Maar ik overwon die vermoeidheid en angst en zei:

    “Jan… wij hebben het geloof in God en Jezus leren kennen. Het schept vooruitzichten.. .het biedt perspectief… het opent vergezichten… je slaat er de blik door op een weids panorama…

    Maar… er is meer…

    Ik wil weten, wat de kracht is van handoplegging… ik wil inzicht in zulke geleide dingen als Gods beoordeling van mensenlevens… ik wil het geheim kennen van de opstanding uit de dood. Een wedergeboren, met Gods Geest vervuld mens wil altijd een hogere vlucht.”

    24-02-2009, 20:49 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.8.3.

    5.9.8.3.

    Gijs Kuipers: kernwoord:

    -         situatiebepaald: rehabilitatie begonnen

    -         algemeen: geloof in God en Jezus leert je om toegewijd te zijn.

     

    26 januari 1985

    Lien hè… Lien Smid… die zei:

                “Ik gá niet het verleden nog eens bij jullie opfrissen… afspraak is afspraak…”

    En hebben jullie gemerkt, dat zij door het hele verhaal heen alles nog eens herkauwde.. hier wat, daar wat… kunst… om je zo aan de afspraak te houden.

    Nee… ík fris jullie wel op… direct aan het begin: Nancy en ik kruisen voortduren Jan en Jo’s pad; ik heb een tijd samengewoond met Jo: geen kind… Jo keek wel úit. Nancy heeft een tijd samengewoond met Jan: wél een kind –Dicky- …: zíj keek níet uit. Jan liet Nancy in de steek, pikte Jo van mij af… ging met háár samenwonen… en dat, terwijl ik best met haar had willen trouwen. Ik was Jan in die tijd volstrekt niet welgezind. Ik wist niets van dat samenwonen van Nancy en Jan… werd verliefd op Nancy… wilde met haar trouwen. Ik kreeg wél te horen dat ik Dicky erbij moest nemen. Zijn afkomst werd me gauw verteld. Dicky… de zoon van Jan, je kunt wel zeggen: mijn aartsvijand. Ik zou nooit mijn geluk met Nancy hebben kunnen pakken, als de gelukkig makende macht van Jezus niet over mijn leven was gaan regeren. Nu echter gebeurden er wonderen… vrolijke wonderen.

    -         Ik vroeg Nancy ten huwelijk ondanks haar ‘blok aan het been’.

    -         … en … ik ging van dat ‘blok aan het been’ houden.

    Het geloof in God en Jezus…:

    -         In het begin was het een heel klein zaadje in mijn leven.

    -         Het bleek echter een levenskrachtig zaad te zijn.

    -         Het was een zaad, dat bij het opkomen al dat ‘nee zeggen’ tegen Jan –dat mij afhield van ‘ja zeggen’ tegen Nancy- opzij schoof.

    -         Ook op ander gebied was dat geloof werkzaam: oude misverstanden duwde het ver weg.

     

    Een voorbeeld: zo’n misverstand was bij mij: de wet. Nu weet ik dat ik voor velen van jullie in raadselen spreek, maar ik bedoel dit: je weet, dat er zo iets is als ‘de tien geboden’, een leefregel, een wet, die God eens een keer gaf. Het was nu zo, dat ik maar steeds híernaar zat te kijken: ik kon die geboden niet houden … en -als gevolg van een mij schuldig voelen- had ik maar altijd déze idee:

    “Die wet houdt ons in het oog… ook mij.. .achter die wet loert God op mij om mij te pakken te nemen.”

     

    Nancy en ik zijn de samenkomsten in ‘de kapel’  gaan bezoeken. Wij waren nieuwsgierig gemaakt door het helemaal veranderen van Jan na zijn bekering… ook al zo’n vrolijk wonder.

    De preken daar in die sam waren zo’n echt blijde boodschap… zo’n gezonde kost; heel dat waanidee van een boosaardige God, die je bespiedde werd er zó door wéggeblazen. Ik leerde zien, dat ik in God een Vriend had. Ik kreeg er ook oog voor, dat de duivel een vijand is. En –wat mij betreft- die vijand gebruikte wél alle reserves, die hij had, om verwarring te zaaien. Moet je toch horen, wat hij deed…:

     

    De verhouding tussen Jan en Jo aan de ene kant en Nancy en ik aan de andere… die verhouding was zo verbeterd, dat wij zelfs geregeld bij elkaar op de koffie kwamen. Soms kroop Dick op Jans knie…

                -hij was toen ook nog vijf, dan doen ze dat nog-

    om leuke spelletjes met die aardige oom te doen. Wij vroegen ons dan wel eens af:

                “Hoe moet dat later, zullen we de feitelijke toestand ooit eens aan Dick vertellen.”

    Dat was echter een zorg voor ‘ooit eens’. Nú zagen wij in ieder geval die goede verstandhouding als…: weer een vrolijk wonder!

     

    Even tussendoor: er gebeurden –en gebeuren gelukkig nog- meer van die vreugdebrengende dingen in de kapel. Stromen mensen beginnen te komen. Geen wonder… daar, waar:

    -         God het woord bevestigt met tekenen en wonderen (Mark. 16:20)

    -         Genezingen plaats vinden (Hand. 5:14, 15)

    -         Demonen worden verjaagd (:16)

    -         Mensen ook blijvend verlost worden van de boze (Mark. 16:9)

    -         Gestreefd wordt naar onberispelijkmaking van én geest én ziel én lichaam (1 Thess. 5:23, 24)

    -         Een gezonde leer en de Geestesdoop (Hebr. 2:4) worden gevonden

    -         Het Koninkrijk van Gods liefde zich bewijst (Matt. 12:28), niet krampachtig maar ontspannen

    Daar komen ook de mensen… (Hand. 5:16).

    De oude Chinezen zeiden al: “een plaatje is duizend woorden waard.” Predik het evangelie met de kenmerken, hierboven vermeld en je wint duizendmaal zoveel mensen als zonder die kenmerken. Natuurlijk niet die kenmerken er met alle geweld bijslepen. Strikt genomen kán dat overigens niet eens en hoeft dat ook niet. Waar de gezonde leer niet is, láten de kenmerken zich niet écht bijslepen. Waar de gezonde leer wel is, daar zijn ook de kenmerken…: totaal ongedwongen.

    … die mensen hè, van zo-even, die ruiken als het ware in zo’n gemeente hun kans om het eeuwige leven te grijpen. Daar kunnen ze geestelijk nu eens echt goed eten en drinken… niet, de honger stillen met bedrieglijk voedsel, dat uiteindelijk vergiftigt.

     

    Zo ging –en gaat- het dus in die gemeente. Wij smikkelden blij mee. En toen…

                Nu komt dus de loer, die satan ons draaide

    toen gooide uitgerekend Jan roet in het eten…

    Het geval is jullie bekend. Je zult begrijpen,dat wij, die met een kind van Jan bij Nancy zaten, het bar moeilijk hadden met een kind van Jan bij Ellen. Natuurlijk hebben wij ook die geschiedenis van Amon, Tamar en Absalom (II Sam. 13: 13, 14, 23) nageplozen en wij voelden ons niet veilig voor de toekomst ten aanzien van Dick, Annemarie en Marcel. En dan niet te vergeten: de scherpe tongen in de gemeente. De afkomst van de jongen was daar ook bekend, wat dacht je?!... dus opmerkingen in deze geest…:

    “U beiden zult het met dat geval van Jan en Ellen wel héél in het bijzonder te kwaad hebben…. Niet??”

    ...want… al is de Kapelgemeente als totaal prima, dat wil nog niet zeggen, dat alle bezoekers eerste klas zijn.

    Nancy zei wel eens:

    “Gijs… laten wij daar wéggaan… dan zien wij Jan en Jo en al die anderen nóóit meer…. Het wordt allemaal te pijnlijk.”

    Maar dan verbeterde zij zichzelf ook al weer:

    “Nee… weglopen kán niet. Ik geloof In God en Jezus. Ik heb geleerd om toegewijd te zijn aan Hen. God heeft ons in de Kapel geplaatst. Dáár blijven is een les in toewijding. Maar wat ís het een moeilijke les.”

     

    Wij waren kort daarvoor gedoopt in de Heilige Geest. De gaven van die Geest werkten nog maar héél beginnend in ons… wij spraken bijvoorbeeld nog maar amper in tongen… maar toch kon ik al antwoorden:

    “Ik geloof zó diep, dat ook dít in orde komt… dat Jan en Jo eens weer bij ons zullen zijn… en dat Jan met Dick weer zijn spelletje zal spelen van:

                ‘daar gingen twee ventjes naar Amsterdam’.

    Ik weet het: alles sal reg kom… ik geloof: God gáát het doen. Er zal vreugd zijn. We zullen van het duister in het licht komen.”

    Toen ik dat eens aan broeder Vonk vertelde, lachte hij wat uitgeblust…

                want een tijdlang kon je hem gewoonweg geestelijk ómblazen

    en zei:

    “Man… wat heb jíj de gave van geloof. Wij kunnen onszelf bouwen door in de Geest, in tongen te bidden (1 Cor. 14:4). We kunnen de gemeente bouwen door te profeteren (idem). Maar… wat help jij alle betrokkenen –ook mij- met deze gave… houd vol zeg.”

    Je weet, hoe alles verder gegaan is. Zondag jongstleden, na de kerk, waren Jan en Jo weer bij ons.

    Dick, als een rook naar hen toe…

                “oom Jan… doet u nog eens van:

                            ‘de een heette Piet en de andere Jan’.”

    Wij keken allemaal zo eens de kring rond. Nancy zei:

    “Jan, je rehabilitatie is begonnen… eerst die baan in de kerk… en nu zitten we hier weer samen, alsof er niets is gebeurd. In zekere zin ís er ook niets gebeurd. Jezus heeft alles achter zich weggeworpen (Titus 2:14, Jes. 53:6), wij ook… jij ook… ik heb zo’n innerlijke vreugd omdat duister plaats maakt voor licht. Ga je gang met ‘de twee ventjes’… Dick heeft er lang genoeg op gewacht. Wij hebben doelbewust dat spelletje niet met hem gespeeld… Gijs wíst dat jij het één keer opnieuw zou demonstreren.”

    En terwijl Dick al verlangend tegen zijn knie leunde, zei Jan:

    “Dadelijk hoor je het weer: ‘vort Jan’… Mensen, wat ben ik er dichtbij geweest om ‘vort’ te zijn van alle goede dingen van God en Jezus. Maar de Heer riep”’kom Jan’… en de hand van een politie rukte mij weg van de slechte dingen van de duivel…

    … daar was ik nog maar die paar meter van de brugleuning tot aan het water vandaan…”

    Dick zeurde:

                “Toe nou”.

    Toen bevestigde Jan met wat spuug papiersnippers op zijn wijsvingernagels en riep:

                “vort Piet… vort Jan”,

    zwaaide zijn handen naar achteren en toonde bij het weer naar voren zwaaien de nagels van zijn middelvingers. Daarna het omgekeerde:

                “Kom Piet… kom Jan”

    En daar wáren de papiertjes weer.

                “Hoe kan dat nou”,

    zei Dick in stille bewondering.
    Jan antwoordde:

    “Ja… hoe kan het… helmaal weg… en toch weer terug. En nu ook, door het geloof in God en Jezus aan het leren om toegewijd te zijn…”

     

    En toen was er koffie.

    08-02-2009, 15:04 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.8.2.

    5.9.8.2.

    Ellen Vonk: kernwoord:

    -         situatiebepaald: een betere verstandhouding

    -         algemeen: Geloof in God en Jezus maakt gaaf en hoopvol

     

    23 januari 1985

    Zó erg geschokt en verdrietig als ík geweest ben na het heengaan van Agnes!... het was, of er een ijskoudheid over mij werd uitgestort, die mij tot in het diepst van mijn wezen verkleumde. Nee… niet tot in het díepst… Heel innerlijk werd ik warm gehouden door God. De eerste tijd echter was dat ‘warm blijven’ voor iedereen, ook voor mijzelf, verborgen onder dikke lagen ijs. Hoe dikwijls heb ik die eerste weken niet tegen Jezus gezegd:

    “Heer… U maakte eens wijn uit water… en ieder zei:

                ‘smaakt díe wijn even goed!’…

    Maar de wijn van mijn vreugd om Agnes… een vreugde die ik eerder niet voor mogelijk had gehouden… die veranderde U in water… in het water van een zee van eenzaamheid, waarop ik stuurloos dobber…

    U hebt mij bedrogen… o, wat smaakt het water van deze verlatenheid bitter slecht. Heer… het is uw schuld, dat de stemmen weer fluisteren…

    De stemmen, die in augustus zeiden:

                ‘spring in het water’,

    Die stemmen zeggen nu weer…:

                ‘ga haar achterna… ga je kleine, dode lieveling achterna…’

    Ik doe dat niet, Jezus… maar alleen al de kwélling van die ingevingen… ik ben nog maar nét negentien… het lijkt wel, of ik alles al gehad heb…”

     

    De eerste ontreddering week… de begrafenis… die was zo érg… dat was wel het dieptepunt. Maar zelfs toen was het, of mijn innerlijk wist, dat er bij Jezus geen tegenstellingen zijn. Hij hád niet daarginds in Spanje “ja” tegen mij gezegd en door dit sterven “nee” (2 Cor. 1:19). Nooit… nooit zou Hij me laten vallen. Altijd zou Hij me ondersteunen. Direct echter gierde de vorstwind weer over de van beneden aangetaste ijslaag. Toen wij thuiskwamen, was er de gemeenschappelijke wanhoop van ma en mij –pa voelde dat toch niet zó- die mij opnieuw omhulde.

    Daarna het bericht, dat Jan alles had voelen aankomen, met alle weer dááraan verbonden opwinding… Die vrouw Van der Kaa met hele verhalen over zwarte magie, die van Jo (!) zou zijn uitgegaan. Voor die praatjes hebben de oudsten gelukkig een stokje gestoken. Alles bij alles echter was ook dat zó ellendig… En toen kwamen meneer en mevrouw Willems. Onder hun troost werd de warmte in mijn innerlijk tot een magmastroom. Van beneden af smolt het ijs. Van bovenaf waren hun woorden als een lentebries, die intrieste gedachten wegwaaide en het ijs ’op at’… De koude boeien braken. Mijn “nee” tegen Jezus vanwege Agnes smolt om tot een “ja” ondanks Agnes.

     

    ’s Avonds zei ik:

    “God… de goede dingen komen van U (Jac. 1:17). Dat U mijn baby thuis hebt gehaald… het was een onderwijzing voor ons allen. U bent niet veranderd (Mal. 3:6)… het kind van Batseba nam U bij zich… toén leerden de mensen een les, die ze in díe tijd nodig hadden. Lieve Heer… ik ben nog niet zo wendbaar, dat ik voor mijzelf de les kan leren, die er zeker zit in Agnes’ heengaan… maar U helpt... ook bij dat leren…”

     

    1 juni kreeg ik een baan bij een commissie. Meneer De Jong – je weet: hij was ook een poosje in Ciudad de la Luz- hielp mij er aan. Ik had mijn verdriet nog niet verwerkt, maar door alle nieuwe indrukken, werd ik er niet meer de hele dag bij bepaald. Zo kon de wond beter helen.

    In juni zag ik ook, hoe Erik Pieterse in de sam oplettend naar mij keek. Ik lachte hem na een paar weken eens toe. Waarom…?

    … er bleef een eenzaamheid… ik kon wel met mijn ouders uitpraten en uitpraten… maar daar kwam zo weinig nieuws meer uit voort. Moe was zelf nog maar ternauwernood door haar verdriet heen. Vriendinnen in de kerk had ik niet. Ik had ze afgehouden in de ‘voortijd’… nu- in de ‘natijd’- kon ik er niet op terugvallen.

    Zou Jezus deze man voor mij bedoelen na al mijn eigen missers bij mijn zoektochten. Maar ik had een verleden… zou er samen met hem weer een toekomst zijn? Ik overlegde niet meer met een vriendin, zoals toen bij Jan… ik ging met Jezus te rade.

    Daarna had ik vrijmoedigheid om een seintje aan Erik te geven.

    De volgende dag wachtte hij me op bij het uitgaan van het kantoor. We maakten een afspraak… ik lichtte wel mijn ouders in: ik stelde prijs op hun gebed. Andere afspraken volgden. We praatten veel. Hij dacht maar steeds, dat alle kwaad van Jan was gekomen. Ik heb hem verteld, hoe ik al vóór die tijd was. Hij, van zijn kant, biechtte ook nog heel wat van zijn verleden op. Hij had het weggestopt, maar het was hem nu weer bewust geworden zei hij.

    Wij werden het steeds meer eens. Vol vreugde merkte ik, dat hij door Jezus gezonden was om mij te helpen bij de beslissende laatste stappen van duister naar licht. Geestelijk was hij verder dan ik: hij was vervuld met Gods Geest. Ik merkte, dat hij –wat mij betreft- een van de gaven van die Geest heel fijn gebruikte: de gave van genezing.

    -         Hij genas mijn innerlijk van de nare herinneringen aan de jongens vóór Jan…

    -         Hij genas mijn ‘inner person’ van de beschadigingen als gevolg van de vernederingen dóór Jan.

    -         Hij genas de wond, ontstaan door het moeten missen van mijn kleine schat.

    Zeg nu niet:

                “Elke jongen had dat gekund!”

    Nee…: híj was door God gestuurd… híj had volmacht om die gave voor mij te gebruiken… híj gebruikte die gave ook.

     

    Zó… geheeld… nieuw gemotiveerd… in betere verstandhouding met alles en iedereen… ook met Joke… ook met Jan… vond ik het geloof in Jezus… tóch nog weer dieper dan op die rots in Spanje. Toen ik het vond, maakte het mij gaaf en hoopvol.

    -         Ik was wel geheeld en vrij gekomen van oude motivatie: het negatieve was weggenomen.

    -         Maar nu werd ik vol hoop en kwam er gaafheid: het positieve werd gegeven.

    Ik had bij mijn heling het verzoenend bloed van Jezus als merkteken gekregen (Lev. 14:14). Nu –bij mijn gaaf worden- kwam daar als waarmerk de olie van de Heilige Geest overheen (:17).

    En nog meer vreugde kwam, nog verder liet ik op mijn weg naar het licht het duister achter mij. Ik droomde een nacht, dat Jezus tot tweemaal toe tegen me zei:

                “Heb je mij liéf?”

    Ik durfde met mijn antwoord niet verder te gaan dan:

                “Ik houd van U.”

    De derde maal kwam Hij helemaal naar mijn niveau en vroeg alleen maar:

                “Houd je van Mij.”

    En toen…

    In weerwil van feit, dat ik nog zo ziels, zo weinig geestelijk was in mijn genegenheid tot Hem

    zei Hij  :

    “Ondanks alle falen van vroeger komen er opdrachten voor later”. (Joh. 21:15-17).

    Kort daarop kon ik Erik het jawoord geven. Samen met hem dat ‘later’ tegemoet gaan… dat durfde ik aan. En omdat het oude voorbij was, durfde ik ook op de verlovingsreceptie zo feestelijk uitgedost zijn, alsof ik niets had meegemaakt.

     

    Toen Eriks vroegere vriendin –Lien Smid- op ons verlovingsfeest binnen kwam, bloosden zij en ik allebei tot achter onze oren. Maar het was gauw over. Allebei waren wij geflankeerd door onze toekomstige mannen. Gerard, wat jonger dan zij… Erik veel ouder dan ik, maar allebei door God gezonden en van Hem aanvaard.

     

    24-01-2009, 16:05 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.8.1.

    5.9.8.0

    Gedachte

    Van duister naar licht

     

    Overwegingen:

     

     

    Situatiebepaald

    Algemeen

    5.9.8.1.

    Jos van Dalen

    Een nieuw begin

    Geloof in God en Jezus…

    …leidt tot bekering en loutering

    5.9.8.2.

    Ellen Vonk

    Een betere verstandhouding

    Geloof in God en Jezus…

    … maakt gaaf en hoopvol

    5.9.8.3.

    Gijs Kuipers

    Rehabilitatie begonnen

    Geloof in God en Jezus…

    … leert je om toegewijd te zijn

    5.9.8.4.

    Joke Donker

    Rehabilitatie voltooid

    Geloof in God en Jezus…

    … schept vooruitzichten

     

    5.9.8.1.

    Jos van Dalen: kernwoord:

    -         situatiebepaald: een nieuw begin

    -         algemeen: geloof in God en Jezus leidt tot bekering en loutering

     

    21 januari 1985

    Lui… ik weet het: jullie zijn ‘fed up’  met die geschiedenis van dat kind van Ellen… jullie zit tot de strot toe vol met dat hele gebeuren. Tóch moet ik er nóg weer in overwegende mate over spreken. Ik heb er immers veel bemoeienis mee gehad. Ik beloof echter: zo kort mogelijk. Ellen en Jo moeten er voor het laatst ook nog hun hart over luchten… die twee moet je óók nog ‘einverleiben’. Nu ja… móeten… niets te moeten uiteraard.

    Maar ik dacht: jullie –volhouders- hebben het tot dit verslag –negenentwintig- uitgezongen; je moet even een hart onder de riem hebben…: dan haal je het eind van tweeëndertig). De twee rapporteringen daarna zijn van andere orde.

     

    Je weet in ‘de Kapel’ wél, dat je in een oudstenraad zit! Mijn vrouw zei eens, dat zij in een bepaalde door haar beklede bestuursfunctie het onderdeel ‘conflictbeheersing’ zo boeiend vond. Nu… vanaf augustus 1983 hebben wij –wat dat betreft- maandenlang interessante praktijkervaring opgedaan. Alles begon met een telefoontje van Bart op een vrijdagavond…:

    “Kom gauw… maar bel eerst de anderen op dat ze ook komen… zo’n tóestand hier met Ellen…”

    Binnen een kwartier was de hele oudstenkring gemobiliseerd… van alle kanten rukten de auto’s uit naar wat een uitslaande brand in huize Vonk bleek te zijn. Het eerste, wat Aaf zei toen wij binnenkwamen was:

    “Ik heb tegen de Heer gezegd:

                “Ik laat Uw hand niet los”,

    Maar … o Jos, Diana… we worden zo benard door een plotselinge aanval van satan.”

    En ik móet zeggen: er was even geen hoogte van de situatie te krijgen. De oudste dochter zat aan tafel te gillen. Twee andere dochters –bij die tafel staand- huilend… finaal over hun toeren.

    Diana begon, wat dat betreft, orde te scheppen, bracht Ingrid en Nora naar bed. Maar ook daarna, we hebben het wel eens over het steeds helderder morgenrood, waardoor gelovigen worden omringd… maar met de nog verward om ons heen drommende andere oudstenechtparen leek het meer op een steeds troebeler nachtelijk donker. Gaandeweg kwam er toch wat tekening in de situatie. Wij omringden met onze gebeden Bart en Aaf, die in een soort shocktoestand voor zich uit zaten te kijken. Een van ons beantwoordde de verontruste vragen via de telefoon… een ander ving gealarmeerde buren op. Wij luisterden naar Ellens biecht, in eerste aanleg aan Diana die bij haar was gaan zitten, de arm om haar heen geslagen. Wat bleek: Jan Donker en Ellen hadden schromelijk  richtlijnen veracht… de voorschriften, die voor alle mensen maar toch wel in het bijzonder voor kinderen van God gelden:

    -         houd je seksuele leven zuiver (Ef. 5:3)

    -         verontreinig je lichaam niet door hoererij (1 Cor. 6:15)

    -         bezoedel die tempel van Gods Geest niet (:13)

    -         vlucht weg van onzedelijk gedoe (:19).

    Twee mensen die behoorden te wéten…die de sleutel tot het nieuwe denken elke zondag kregen aangereikt… ze bleken de sleutel tot het oude denken altijd op zak te hebben gehouden. Ze hadden daarmee de deur opengedaan… de deur, die wegleidde van het geloof in Jezus, de rechtmatige Gezalfde… de deur, die toeleidde naar de slavendienst aan satan, de onrechtmatige wereldheerser. Tot één uur ’s nachts zijn we bezig geweest met de eerste fase van conflictbeheersing:

                Breng één van de in conflict zijnde partijen in de rust.

    Toen zagen Diana en ik als onze vervolgopdracht de tweede fase:

                Het in de rust brengen van de andere partij.

    Wij waren echter zó aangeslagen, dat wij eerst Niels en Lucy de Jong opzochten en hun de toestand uitlegden. Met z’n vieren naar Jan en Jo…

    Jan was niet thuis… Jo was zo overstuur, dat wij de tweede fase aan Niels en Lucy moesten overlaten. Dat deden ze prima. Wat een opluchting: je hoeft niet alles alleen te doen. Wij konden echt niet meer tegen een tweede ronde op… waren al uitgeput door de Vonk-situatie, konden dit er niet meer bij hebben. We waren als verdorste woestijnreizigers, die snakken naar de rust in een koele oase. En die rust kregen we…

    Je kunt wel eens dorst hebben, als het leven iet een woestijn lijkt op het heetst van de dag… je hoeft echter nooit te dorsten… want God zorgt voor tijdige aflossing… en jij kunt je verkwikken aan het water van de Geest in de schaduw van Gods ‘vleugels’(Mal. 4:2).

    Toen wij voldoende uitgerust waren, maakte God opnieuw gebruik van onze diensten voor een derde fase:

                Zorg voor een afkoelingsperiode.

    De oplossing voor die afkoeling wás: Ellen een poosje naar warm Spanje halen. Er waren tegenwerpingen te over:

    -         Van Bart: “En de verbouwing van de zaal dan?”

    -         Van Aaf:    “Ik láát mijn dochter niet alleen!”

    -         Van Ellen: “Ik kén daar niemand… ik ga daar nog méér tobben.”

    Maar wij wisten, dat het de door God gegeven oplossing was. Toen hebben wij het gezag, dat wij in de geestelijke sfeer hadden, gebruikt. Wij zagen door de gave van het onderscheiden van geesten (1 Cor. 12:10) dat boze machten probeerden de Vonken af te houden van iets, dat nuttig voor hen was. Stil –voor hén onopgemerkt- bestraften wij in de naam van Jezus de tegenwerkende krachten… en…: familie Vonk stemde met ons voorstel in…

    Er waren nog méér obstakels: hoe zou Bart er in februari/maart 1984 twee maanden tussen uit kunnen. Wij zeiden:

                “God zal zorgen.”

    Dat deed God. Hij gebruikte er in dit geval de gemeente voor.

    Daar in Spanje hebben wij –met anderen- mogen werken aan de derde fase.:

                Herstel.

    Fase twee diende:

    -         én de Bart-Aaf-Ellen partij

    -         én de Jan-Jo-partij.

    Fase drie –ons deel- diende alleen Ellen en haar ouders. Gert, Carla en nog anderen werkten aan fase drie bij het echtpaar Donker.

    Daarna greep God onverwacht in de al tot rust komende situatie in: Agnesje overleed. We dachten, dat wij opnieuw met herstelwerk moesten beginnen.

    Toen wij echter in huize Vonk poolshoogte kwamen nemen, was de toestand veel beter dan wij hadden durven hopen. De ouders van Joke Donker waren ons al voor geweest. Prijs de Heer… zovelen hebben aan de conflictbeheersing in dit moeilijke geval gewerkt. De verzamelde wijsheid van vele gelovigen samen bleek genoeg… uiteraard in afhankelijkheid van God. De enkele wijsheid van ieder van hen afzonderlijk zou te kort hebben geschoten.

     

    En nu zitten wij volop in de slotfase: het puin is geruimd. Een nieuw begin dient te worden gemaakt. Nu worden Diana en ik niet bij Ellen ingezet, maar bij Jan. Ellen wordt in hoofdzaak door Erik behandeld. Nu… ‘Jan en Jo’ is voor ons bekend terrein… Je weet hoe wij hen vanaf hun prille begin als christenen hebben begeleid… hoe lief we hen hebben… We komen op een avond bij hen.. zit hij wat troosteloos naar kasboekjes te kijken, zegt:

    “Haal uit je winst… assistent-penningmeester… netjes de collecten inboeken in dit…  schriftje… moet je nu toch zíen…!... en weet je, wat ik óók mag doen… kaartjes versturen met een tekst er op… bij verjaardagen en zo… ik zie tegen dat hele gepruts op als tegen een berg…!”

    Gevieren bidden wij hiervoor. Dezer dagen belt hij me op… helemaal opgetogen… de hele toestand zit nu in een van de zaak in bruikleen gekregen homecomputer. Hij zegt:

    “Ik heb maar op een knóp te drukken en de eerst aan de beurt zijnde jarige komt op het scherm… ik druk nú… wat zie ik… mevrouw Van der Kaa…”

    Even zwijgen… ik grinnik inwendig… wacht benieuwd… hij was nooit zo verrukt van die zuster… en zij niet van hem (2.5.8.5.). Bij ‘de deining’ heeft ze zich ook weer bést geweerd. Nu wij van duister naar licht gaan en er allerwegen vreugde is, lacht zij nog wat zuurzoet…

    Na die stilte…:

    “O… nou ja… evenzo goed een hele tijdsbesparing… en alle journaalposten óók in de computer. Ik hoef alleen de bedragen in te tikken… nee… ik begin er nu met meer moed aan dan ik eerst dacht. Ook dit nederige hulpwerk kan een bediening zijn (1 Cor. 12:28). Door mijn teruggekeerd geloof heb ik ook hierin weer inzicht en hiervoor weer moed. Ik ben zo blij, dat ik van de moeilijkheden vandaan niet ben weggevlucht naar een andere gemeente. Nooit had God mij dan de lessen kunnen leren, die Hij me nú heeft geleerd.”

     

    Na dat gesprek wist ik: de stormen zijn voor het moment voorbij. Jan heeft een nieuw begin gemaakt. Het geloof in God en Jezus heeft hem bekeerd van heel veel van zijn hoogmoed. Met vreugd aanvaardt hij zijn bediening als ‘houthakker en waterputter’ (Joz. 9:21).

    Nee, dat is niet goed geformuleerd… stoelen wegruimen na de dienst is heel wat nederiger, hoewel toch ook heel belangrijk.

    Door het geloof in God en Jezus is hij ook gelouterd … het schuim van ‘de eerste willen zijn’ (3 Joh. :9) is er afgeschept.

     

    Vol vreugde wendde ik mij af van deze voltooide taak en ik zei:

                “Heer, wat is de volgende opgave om licht te brengen, war duisternis was.”

     

     

    11-01-2009, 19:03 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.7.4

    5.9.7.4.

    Lien Smid: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: oplossingen vinden

    -         Algemeen: geloof in God en Jezus: het leert je volharden

     

    16 januari 1985

    Waarom sommige anderen zo’n beetje bescheiden-afwijzend doen als broer Ger ze benadert voor ‘een stukje’, kan ik niet altijd volgen. Ik was dolblij toen de telefoniste aankondigde:

                “Mijnheer Gerritse uit Zeist.”

    Ik heb zóveel te vertellen!

    Nu is het natuurlijk óók zo, dat ik al van af het eerste begin van de serie meeloop. Als die reeks nog eens op televisie komt, heeft de persoon, die mij moet uitbeelden, er een flinke job aan…

    Ik ga jullie geheugen niet opfrissen. Dat was vanaf het begin van deze groep verhalen afgesproken. Sommigen hielden zich niet aan die afspraak… ik wel. Laat ik alleen dít zeggen: op het gebied van de liefde was ik tot dusver niet zo gelukkig. Ik ben dertig… nog steeds vrijgezellin… maar o, o, wat héb ik al een vlaggen op mijn levensscheepje laten wapperen… vlaggen van huwelijkspretendenten, van losse, los-vaste en vaste relaties. Drie jaar geleden dacht ik het tenslotte voor elkaar te hebben. Ik koos Erik Pieterse als nieuwe – en naar ik dacht blijvende- vlag. Er leek eindelijk een opening te zijn naar een stralende, veelbelovende toekomst. Maar na een jaar modderen werd ook dat weer niets…: zo’n teleurstelling…maar ja, ik had ook zo’n wild verleden… met veel partners, zelfs besmet met een geslachtsziekte… ach, laat ik dat nu niet meer oprakelen… wat heeft het voor zin, zonden-van-vroeger breed uit te meten.

    Misschien was er meer tijd nodig dan ik dacht om van dat verleden áf te komen.

     

    In 1982 bekeerde ik mij tot Jezus… zag Erik –jongen uit de sam- dacht:

                “en nú wil ik ook onder de pannen zijn met deze schat-van-een-knul.”

    Toch was dat ‘onder de pannen willen zijn’ geen goede grondslag. Later viel die niet-solide basis dan ook weg. Oudste Van Dalen wees er eind 1982 al op, dat het in onze verhouding niet echt ‘klik’ zei… dat had híj al gezien. Hoe…? Daar kom ik nog op terug. Liefdevol zei hij toch-wel-moeilijke-dingen, zoals tegen mij:

    “Jouw contact leggen met Erik was nog een beetje het zoeken naar bescherming, naar ‘een brede mannenschouder’… een zoeken zonder geestelijke achtergrond… teveel op de Erik- … te weinig op de Jezustoer.”

    Toen Erik begin 1983 de verkering beëindigde, was ik een tijd lang echt terneergeslagen. Nu ja… dat is te zwak uitgedrukt… zeg maar gerust: kapot. Ik was wel dankbaar, dat de oudste ons er op voorbereid had. Daardoor kwam de klap iets minder hard aan. Maar het bleef een grote slag… totdat God mij begon te troosten. Ik kreeg telkens weer deze gedachte:

                “Kijk naar het volkomene”

    En gaandeweg begon ik de boodschap daarin te begrijpen. Mijn wens om Erik aan de haak te slaan was iets, dat uit mijn zieleleven-zonder-meer kwam. Ik had die wens niet geestelijk met God doorgesproken. Voortaan moest ik meer leren kijken naar wat geestelijk volkomen was en minder naar wat ziels-onvolkomen was.

    In de na-Erik periode hielpen toespraken mij om te verdiepen:

    -         in een preek wees broeder Vonk er eens op, dat het fijn was om dicht bij God te leven. Dat was niet alleen goed voor jezelf: de héle aarde zou erdoor worden gezegend, als er vele echte gelovigen kwamen, mensen, die door het geloof in God geleerd hadden te volharden.

    -         Een andermaal hadden wij broeder de Raad van de Aula als gastspreker. Hij wees er op, dat er temidden van het tumult en de waardenafbraak in de zichtbare wereld, iets anders groeide…: in de onzichtbare wereld ontstond iets heel moois: een bouwwerk van harmonie… een stad en een tempel van God. Van die stad waren de wedergeboren… van de témpel de geestvervulde gelovigen de bouwstenen.

    -         … En Gert was daar met zo’n echt jeugdige oproep om je geestelijke prestatie in het koninkrijk van God te leveren… om tot de diepste kern te komen… je kruis te dragen, zoals ook Christus het zijne had gedragen.

    De woorden van Erik, hoe vriendelijk en behoedzaam ook geformuleerd, dat hij onze verhouding wilde beëindigen…: ze waren als zwéépslagen geweest!... het is wél zo… de relátie was tegengevallen… niet Erik…maar de relatie. Overigens was Erik wel een béétje fout geweest: hij had een tijdlang niets durven zeggen van wat hij wist: er zat geen muziek in de verhouding. Ik was óók fout: had een blinddoek aangehouden, hoewel ik hetzelfde wist als Erik. Maar toch… ondanks al die voorbereiding er op… die woorden wáren zweepslagen.

    De gedachten in die toespraken echter waren als zalf op de striemen.

    Mijn vertrouwen werd: ik zal niet voor altijd veroordeeld zijn tot eenzaamheid. Vanaf nu ga ik –ook in dit opzicht- eerst met God te rade. Als Hij het wil, ontmoet ik eens de levenskameraad, die Hij het meest geschikt voor me vindt. Als hij het niet wil… dan nóg heb ik richting en zin genoeg voor mijn leven.

    Nu zul je misschien zeggen:

    Wat is die Lien opeens zwaar-op-de-hand. Vroeger een ondeugend, beetje kinderlijk Indisch meisje met altijd dat verlangen naar de zon, de kleuren en de geuren van de tropen… en nu… zo braaf en degelijk… zo zónder andere dan godsdienstige verlangens… zo precies volgens de voorschriften: een teleurgestelde liefde sublimerend tot religieuze extase…

    -         die mooie, bruine gazellenogen moeten toch niet zo ernstig kijken! Die moeten láchen.

    -         Dat lieve mondje moet lichtvoetige gedachten naar buiten brengen en geen zwaarwichtigheden.

    -         Dat sierlijke frêle figuurtje moet bekoren en niet als ‘quantitesse negligeable’ worden doodgezwegen…

    Ik leg dat zwaar-op-de-hand-zijn nog even uit. Bedankt voor de complimentjes voor mijn ogen, mond en figuur. Maar wat je vraag betreft: een tijd van bezinning heeft iedereen wel eens nodig. In zo’n periode is het heel normaal, dat je wat teruggetrokken en ingetogen bent. Nadien was ik weer het vrolijke meisje, dat ik in wezen ook bén. Toch wat verdiept… meer geestelijk, dichter bij God…er op uit om tot een zegen te zijn… om een levende steen in een levende stad en tempel te worden (1 P 2:5)… om geloofswerken te doen (Jac. 2:19)… om Jezus te volgen, wáár Hij ook gaat (Op. 14:4).

    En toen was er ook de man, die God voor mij bestemd had… een nieuwe medewerker op kantoor, die belangstelling voor mij kreeg.

    Dat frêle, sierlijke figuurtje van mij, dat volgens jullie doodgezwegen werd, hè, die uiterlijke verschijningsvorm speelde heel bepaald een rol. In de aanloopperiode verlevendigde die de aanvankelijk vage interesse in hoge mate. Gerard zei hiervoor, dat ik onze steeds intenser wordende kennismaking wel breder zou schetsen. Dat doe ik echter niet. Toen wij elkaar zagen, zei het ‘klik’. Het was geen ‘nep klik’, geen ‘jezelf ingebeelde klik’, zoals toen bij Erik. Nee… het was oké, helemaal oké. Verder spreek ik er niet over… laat het maar zo: samen naar de kerk… gauw trouwen… e o ja… samen naar de verlovingsreceptie van Erik en Ellen.

     

    Zoals Gerard Willems door God voor míj bestemd was, zo had Erik al jarenlang de zekerheid, dat Ellen voor hem de ware was. Hij vond dat zó absurd: zo’n oude hengst met zo’n jong veulen… eigenlijk wel een beetje crue vergelijking. Nu ja… in ieder geval stortte hij zich in een verkering met mij. Geen wonder, dat het niet lukte:

    -         van míjn kant wel verliefdheid, maar toch ook een vlucht in de soliditeit.

    -         Van zíjn kant een vlucht voor het ongerijmd geachte.

    Toen kwam de breuk tussen Erik en mij… de grove interventie van Jan… en tenslotte stonden wij dan toch vreugdevol en hersteld tegenover elkaar: ik gearmd met Gerard, Ellen gearmd met Erik. Zó gelukkig allemaal. God had alles goedgemaakt.

     

    Ja… dan schrijf ik toch ook nog iets over Jan. Jullie weten het allemaal: lang geleden was hij een van degenen, die mij in de goot trapten. Later was hij de persoon, die mij voor het eerst na mijn kinderjaren, weer op Jezus wees. Na lange tijd kwam toen opeens die akelige trammelant. Jan’s hart was nog niet klaar voor de grote strijd. Niet zozeer door bangheid (Deut. 20:8)… meer door overmoed. Het resultaat was wel hetzelfde: hij kon die grote strijd niet volhouden… ontregelde zichzelf en bracht anderen in de war (idem). Ik neem aan, dat die overmoed voorbij is en dat hij aan het front nu betrouwbaarder zal zijn. Overigens heb ik met die verwikkelingen niets van doen gehad. Heel 1983 had ik nodig om zélf uit de kreukels te komen. De helft van 1984 gebruikte ik om mij hiervan te doordringen:

    -         Jezus is voor míj door het vuur van alle mogelijke offers gegaan (vuuroffers: Leviticus hoofdstuk 1-7).

    -         Hij heeft voor mijn zonden betaald (schuldoffers: Lev. 5:14-6:7 en 7:1-10).

    -         Daardoor ben ik met God verzoend (zondoffers: Lev. 4:1-5:13; 6:24-30).

    Op de duur kan en behoor ik dan ook Jezus voorbeeld na te volgen van:

    -         Algehele overgave (brandoffers: lev. 1:1-17; 6:8-13).

    -         Toewijding van het leven van alle dag (spijsoffer: Lev. 2:1-16; 6:14-23).

    -         Het in totale harmonie zijn met God (vredesoffer: Lev. 3: 1-1 en 7:11-21), vol dankbaarheid (lofoffer: 7:12, gelofte offer :16) en vol spontane blijdschap (vrijwillig offer :16).

    “hé Lien… is dat geen egotripperij?”

    Nee… ik voelde mij echt vrijgesteld van het ‘de helpende hand bieden’ aan Jan, Jo of Ellen. Zij hadden genoeg adviseurs om zich heen. Men hoeft niet de dwangidee te hebben om altijd, overal en iedereen te helpen.

    Overigens ben ik vol bewondering voor al degenen, die ditmaal wél de bediening om te helpen hadden (1 Cor. 12:28). Ik heb de verslagen tot dusver door mogen lezen:

    -         Neem nu toch broeder en zuster De Jong: om drie uur in de nacht zo’n jongen oppikken en afvoeren en hem de volgende dag oppeppen. Zij vonden daardoor de oplossing om Jan door het kwaadste heen te helpen.

    -         En denk eens aan Erik Pieterse. Na het sterven van Agnes was Ellen er slecht aan toe. Hij verklaarde haar zijn liefde. Dat was voor haar de oplossing, die zij zocht om haar verdriet te boven te komen. Zo kon zij het rijk van herstel en van vreugde binnenstappen.

    -         En vergeet Corrie en Carla niet. De ene hielp Jo en de andere Jan bij het vinden van oplossingen… uitwegen uit:

    o       Het niet kunnen aanvaarden

    o       Het niet tot berouw kunnen komen.

    En vergeet God niet! Ik schreef dat nu wel zo luchtig op van Erik. Maar die planning van God… zo prima… al die tijd, dat ik los was van Erik of liever… dat hij los was van mij… want innerlijk hield ik hem heel 1983 nog min of meer vast… al die tijd… ook nog tot half 1984 keek ik met verontrusting ook naar hém. Ik kreeg geen nieuwe vriend, hij geen andere vriendin. Toen ik Gerard ontmoette, was er door al mijn geluk heen, ook déze gedachte:

                “En Erik dan…”

    En nauwelijks een páár weken later kwam híj me verlegen en wat ongemakkelijk vertellen van hem en Ellen. Toen kon ik Erik inlichten over Gerard en mij. Wat hád God een prachtige oplossing gevonden.

    Ik heb leren geloven in God en Jezus. Ik heb daardoor ook geleerd te volharden om hen beiden vast te houden. En nu is het niet alleen zó, dat ik God vasthoud en Hij mij… maar Gerard en ik omarmen elkaar ook nog eens.

     

    Nota bene: nu je het heel verhaal gehoord hebt, komen er toch nog wel vragen. Ik zal ze vóór zijn:

    -         Zeg Lien… je had toch nog een moeder en drie broers en/of zussen. Waarom horen we daar niet van. Je moeder was toch bepaald een heel interessant iemand, afgaande op het weinige, wat wij van haar weten.

    o       Ik heb geprobeerd ze in mijn verhaal binnen te smokkelen. Broer Ger zei echter: ‘Alsjeblieft… Lien.. ik héb er al zestig…”En … wég waren ze.

    -         Zeg Lien... vroeger zei je altijd met zo’n grappig Indisch draaitje: “Ja”… Doe je dat niet meer?! … vonden we juist zo leuk… je was toen ook zo’n beetje ‘aandoenlijk’… riep bij andere vrouwen iets moederlijks wakker… wou eigenlijk het liefst alleen maar lachten… over kleren praten… bonbons snoepen… Je huilde zo gauw van ontroering… was zo lief begrijpend en kritiekloos. Waar ís dat nu allemaal…

    o       Er was zoveel onnut spul bij. In mijn nieuwe natuur zijn de leuke achtergronden versterkt en is de zo-nu-en-dan wat gezochte voorgrond wat rustiger geworden. Ik zie dat als herstel van de oorspronkelijk bedoelde toestand en heb er veel vreugde over.

    -         En je tegenzin tegen het Hollandse klimaat, je heimwee naar Indië… allemaal voorbij?

    o       Ik ben zo blij met het klimaat van Jezus en de winterzon van Gran Canaria is ook fel.

    Nu ben ik toch nog iets vergeten:

    Waarom zag Jos van Dalen, dat het tussen Erik en mij niet werkelijk goed ging… en waarom bemoeide hij zich niet met zijn eigen bemoeisels. Ik dénk, dat ik er wat van begrijp. Er is iets, dat ná de wedergeboorte dóór de heilige Geest komt: dat is vervuld zijn mét die Geest. Dan krijg je ‘gaven’ van God, cadeaus zal ik maar zeggen. Een van die geschenken is: kennis. Dan zie je omstandigheden van anderen scherper. Als het nodig is, als de liefde het niet tegen behoeft te houden, práát je er ook met die ander over. Fijn hè… achteraf bekeken, om zulke oudsten te hebben.


     

     

     

     

     

    27-12-2008, 18:57 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5..9.7.3

    5.9.7.3.

    Gerard Willems: kernwoord:

    -         situatiebepaald: oplossingen zoeken

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: het voert je toe naar louter goedheid

     

    13 januari 1985

    Eigenaardig persoon, die mijnheer Gerritse: in plaats van zijn bestand af te slanken, sleept hij er allerlei lui bij, die ooit eens terloops een rolletje speelden. Zonder moeite had hij ons kunnen laten verdwijnen uit de serie. Hij hééft er dan een paar in reserve, maar let op: ook die haalt hij uit de mottenballen. Denk maar eens aan zijn reactie met betrekking tot Kees Ruitenbeek. ’t Is wáár… hij voert geen nieuwe namen meer in… hij zal het wel bij deze groep laten, denk ik. Maar volgens mij verslikt hij zich er in. Met de reserves en Klankvol en Schreeuwschrik mee, zal hij zowat aan de zestig zitten. Nou ja... hij moet het helemaal zélf weten…

     

    Dezer dagen word ik op mijn werk in Amsterdam gebeld…

                Want ik ben klaar met de studie en heb een baan

    … is híj het…

                “Of ik óók een stukje heb…”

    Nou… net zoals Ina hè…

                “Doet u toch niet zo ingewikkeld… wat heb ík nu te vertellen…?!”

    En hij:

                “Alleen al van Lien en jou… dat mógen de mensen niet missen.”

    Ik weer:

    “Maar Lien staat ook op uw lijstje… en hoe ging dat met de andere paren?! … u riep er meestal maar één van de twee op.”

    Maar hij blééf doordouwen… kwam uiteindelijk met de twee bekende argumenten:

    -         geen kruisje

    -         dame-heer-dame-heer… want het is niet meer dat seksistische man-vrouw-man-vrouw van hiervóór. Ina zal wel een opmerking gemaakt hebben.

    Nou… daar gaat ie dan…:

     

    Natuurlijk vragen jullie:

                “Wie mag dan die Gerard Willems wel wezen…”

    Ik ben de oudste zoon van Piet Willems. In februari 1982, toen jullie mij voor het laatst ontmoetten, was ik student in de economie aan de universiteit van Groningen. Toen was ik 24 jaar, nu sedert december 1984: 27. Het werd dus wel tijd, dat ik afstudeerde. Ik ben altijd wat duldzaam geweest en slikte soms lang allerlei toestanden, tot het –ook voor mij- echt niet meer ging. Bij ons thuis kwamen veel mensen, die:

    -         bij het Volle Evangelie hoorden

    -         er zich toe aangetrokken voelden of

    -         er zich eens door wílden laten troetelen of

    -         … wat dan ook.

    Daar zat soms raar volk bij… kom ik op een zondag met een vriendin binnen… zit er een bekende prostituee uit de binnenstad van Leeuwarden (voorbehoud 0.8) met haar souteneur…

                Elk in Leeuwarden schoolgaand buitenkind kende dat stel

    Heit en mem maar tegen hen aanpraten en die lui maar janken…

    Dat vriendinnetje zegt:

    “Nou, die pa en ma van jou hebben daar ook iets moois in hun huis binnen gebracht… ik hoef al niet meer.”

    En je kunt me geloven of niet… die verkering raakte mooi uit.

    Later vraag ik aan de oudelui:

                “Hoe kon je nu dat tinnef binnenhalen?”

    Zegt mem:

    “Eens komt Jezus vrucht plukken van onze geloofsboom. Als wij dan niets kunnen aanbieden:

    -         omdat wij het de tijd niet vonden (Mark. 11:13)

    -         omdat wij onze neus bliefden op te halen voor wat Hij als mogelijke vrucht aanwees

    -         omdat wij het evangelie niet wilden verkondigen…

    wee ons (1 Cor. 9:16).”

    En ik natuurlijk:

                “Maar nou… wee mij… ík ben m’n scharreltje kwijt.”

    Dat liep toen verder niet zo jofel… ik het huis uit… was toen pas met de studie begonnen. Een paar jaar later echter –een studentenhok is toch ook maar een ongezellig iets- ben ik weer op huis aan getrokken. Ze hadden daar een kamer voor mij met een afzonderlijke ingang. En Groningen –voor die paar colleges- bleef vlakbij…

               

    Aan de invasie van allerlei mensen was ook een eind gekomen. Heit en mem hadden gelazer gehad in de groep, waar ze bij hoorden… ze waren ergens uitgezet –weet ik veel- … zeiden soms wel eens:

                “Wij voelen ons schuldig… daar zitten we nou…”

    Ik vond het echter niet gek…: liep ik wel eens van ‘mijn huis’ naar ‘het hunne’… meestal trof ik ze dan wel. Die karavanen kennissen van vroeger... ze stalen wel tijd, maar ik heb er nooit zoveel ‘vrucht voor Jezus’ voor terug zien komen.

     

    De wat minder opgewonden sfeer thuis deed mij meer goed in geestelijk opzicht dan de vroegere toestand van nu weer deze colportageactie, dan weer die bijbelstudieserie. Ik zeg niet, dat zij toen verkeerd bezig waren -ze zullen best heel wat gedaan hebben voor Jezus- wij kinderen echter kwamen er niet zo erg aan te pas. Mijn vader kon in die tijd dan wel uitroepen, als ik uit zeilen was geweest –mijn favoriete sport-:

    “Nu scheerde je over de plas… ik zag je toch nóg liever met de vogels mee klimmen in de lucht… geestelijk gezien dan…”

    Ik dacht echter:

    “Mensen kunnen op allerlei manieren de fout ingaan. Martha was altijd zo druk bezig, maar lette niet op het meest wezenlijke (Luc. 10:41). Mijn ouders bemoedigen allerlei zoekende zielen –bijvoorbeeld zó:

                “u bent waardeloos in eigen oog… maar kostbaar voor God.”

    Maar thuis hebben zij vier edelstenen: Monica, Astrid, Michiel en ik, en nog één: Joke, op de Jan-mestvaalt…! Staan zij er wel eens bij stil, dat wij, hun kinderen, kostbaar behoren te zijn in hún oog.”

     

    De verandering kwam, toen mijn ouders meer werk van ons begonnen te maken. Zij gingen ook meer voor Jo bidden. Dat was wel heel in het bijzonder een goede daad, die rijke oogst gaf. Jo en Jan bekeerden zich… bij heit en mem zó’n blijdschap. Heit zei:

    “God oefent mij om het verleden te vergeten. Ik raakte werk kwijt in de gemeente. Werk, dat toch ergens  zielse bevrediging gaf. Maar wat een geestelijke bevrediging is het om te weten, dat je dochter en ‘pseudo schoonzoon’…

                want ze waren toen nog niet getrouwd

    in Christus ook je broer en zuster zijn geworden. God is toch inderdaad de eeuwige bron, waaruit telkens weer nieuwe stromen van blijde verrassingen komen.”

    Wat ik aanvankelijk erg merkwaardig vond, was dit. Jan en Jo wettigden hun samenwonen door een huwelijk. Op de bruiloft probeerde ik een wat dieper gesprek met Jan. Ze waren daar in die tijd zo gul mee als Sinterklaas met pepernoten. Tegenover mij hield hij echter opvallend de boot af.

                “Hoe gaat het met het surfen en met de economie.”

    Maar geen woord over het geloof… toch was dat, achteraf bekeken, goed, ik was er niet rijp voor.

    De oogst, waar ik zojuist van sprak, hield niet op met Jan en Jo. Michiel en Astrid keerden zich naar God toe.

     

    Toen gebeurde dat rottige, waar jullie nu al zo lange tijd over zijn doorgezaagd. Monica zei naar aanleiding daarvan: “nee”. Toen ík de hele afloop zag, zei ik uiteindelijk: “ja”…

    Ik begrijp nu ook beter dat ‘boot afhouden’ van Jan op de bruiloft. Pas jaren later was de tijd rijp, was de bodem klaar om Gods bedoelingen op te nemen…

    Ik heb nu ook wat meer van de gaven van de Heilige Geest gehoord. Een van die gaven is: wijsheid. Die gave gebruikte Jan, toen hij niet op mijn vraag inging…

    Kán dat niet! … was hij als pasbekeerde daartoe niet in staat! Kom nou: Gods logica rangschikt de bouwblokjes van onze logica wel eens wat ongewoon.

     

    Dat ‘ja zeggen’, waar ik het zo net over had, was een goede basis. Daarop kon ik mij veilig voelen, toen ik definitief wegging van huis. Herfst 1983 studeerde ik af. Ik heb om allerlei redenen maar kort hoeven dienen. Half 1984 kon ik verschillende banen krijgen in Amsterdam. Eén betaalde heel goed, maar liet je bijna geen vrije tijd. Ik hield mijzelf voor:

    “Gerard: niet geldzuchtig zijn. Je wilt wat tijd hebben om voor God te werken. Neem iets, dat minder geld en meer vrije tijd levert.”

    Zo kwam ik terecht bij een bureau, waar ze deden aan stadsplanning. De secretaresse –Lien Smid- was iemand, die de sleutel had van alle bureaugeheimen. Later bleek zij ook de sleutel te hebben van mijn hart. Heel, heel lief meisje… ietsjes ouder dan ik…

    Wij werden het eens… ik schrijf hier verder weinig over. Lien doet dat wel. Ik ga met haar mee naar haar samenkomst, de Kapel, ook de sam van Jan en Jo.

     

    Zo ben ik dan dus weer terug bij Jan. En weer moet ik hetzelfde zeggen als hiervoor Ien… en ikzelf ook al eerder: dat van Jan en Ellen weten jullie al van voor naar achteren en van achteren naar voren… en zelfs nú komt er nog het nodige aan. Ik heb er eigenlijk niet zoveel mee van doen gehad. De toestand thuis ontging mij grotendeels: ik was toen meestentijds in dienst. Er trof mij echter wel een bepaald facet in dat hele gebeuren: de positieve instelling van de kernfiguren. Rondom hen heen werd er natuurlijk negatief gedaan… hevig geroddeld en zo.

    -         Maar neem nu Van Dalen: dat zoeken van een oplossing, als gevolg waarvan dat ondeugende meisje naar Spanje zou kunnen gaan.

    -         … En Gert, die samen met Jan naar de oplossing zocht om een plaats van berouw te vinden.

    -         … En Aaf en Bart, die nog net op tijd de oplossing zochten van een gesprek op-de-valreep.

    -         En de wederzijdse ouders van Jan en Jo, die oplossingen zochten voor het gangbaar maken van het vastgelopen gezinsleven.

    Al dat zoeken naar oplossingen was uiteindelijk gericht op herstel van vreugde. Ik heb, wat ik hiervoor noemde, uit de verhalen moeten opmaken. Zelf heb ik niets kunnen doen. Maar ik haal uit een en ander deze les: geloof in God en Jezus leert je in alle mogelijke omstandigheden zoeken naar goede oplossingen. Het geloof kán zulke dingen doen omdat het je leidt in de richting van louter goedheid. Goede oplossingen zoeken is een onderdeel van die loutere goedheid. Ik verlang er naar ook eens zo’n helper in de nood te zijn.

     

    13-12-2008, 20:05 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.7.2.

    5.9.7.2.

    Ina Donker: kernwoord:

    -         situatiebepaald: bespreekbaarheid

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: het voert je weg van honger en schuldgevoel

     

    11 januari 1985.

    De móeite, die broeder Gerritse toch doet voor zijn codering en planning…: moet ik óók mijn verhaal vertellen.. zeg ik:

                “maar broer… u hééft er al vijftig, die u kunt laten opdraven… waarom míj nu…”

    Zegt hij:

    “Ik heb nú plaats voor tweeëndertig verhalen. En let eens op die mooie regelmaat: man-vrouw-man-vrouw. Ik moet op deze plek een dame hebben en in het overzicht van 5.9.9.4. ben jij hoognodig aan een kruisje toe.”

    Ik werp nog tegen:

    “En Hendriks dan (2.4.6.8., 2.6.4.8.)… en Joost, Tom, Cobi, Saskia (2.3.7.9., 2.4.6.7., 2.5.8.7.)… en Els (2.3.7.6., 2.5.8.2.)… en Loes (2.2.8.5.)… en  niet te vergeten Kees ruitenbeek (vele malen)… komen die níet in aanmerking voor een kruisje?!”

    En hij weer:

    “die staan reserve… hoewel Kees… Kees… daar zég je zo wat! In ieder geval: wat jou betreft: stribbel nu niet tegen… vertél alsjeblieft…!”

    Wel… toen zwichtte ik maar… echter niet alleen dáárom! Want… hebben jullie op Jan gelet in het verhaal vlak hiervoor. Jan met zijn:

                “Wat zouden die zeven hierna nog weten?!”

    Helemaal Ján… dat haastige, tikje aanmatigende oordeel… en dan na alles, wat er gebeurd is. Nee Jan… zusje Ina weet best nog het een en ander… Maar eerst even jullie geheugen opfrissen…:

    Jongste zus van Jan… woonde samen met ene Koos…heel benieuwd, toen Jan en Jo zich bekeerden… voelde er toen al direct voor, dat ook te doen, maar Koos zei: “Nee”, hield de boot toen al af.

    Op de trouwerij van Jan en Jo was ik óók weer druk bezig met die idee van bekering.

    Later kreeg ik moeilijkheden met Koos: hij maakte het uit. Ik heb toen nog een paar dagen gezworven, maar kon gelukkig aan het eind daarvan bij mijn ouders uithuilen. Wat voelde ik mij toen toch afgedankt en vernederd. Nog weer later hoorden jullie van Paul, dat ik bekeerd was en mij wedergeboren voelde. Nu dan maar even mijn-verhaal-van-niks, volgens Jan. Nu ja, zo scherp zei hij het nu ook weer niet.

     

    Ik werd, eerst door Margo, mijn oudere zus en daarna door Jan, aangeraakt met het verslag van hun bekering. Ik heb daarna wel eens gewenst, dat ik maar nooit wat gehoord mocht hebben. Het leven, dat ik tot nu toe geleid had, was zo eenvoudig… zo rustig:

    -         met Koos op rock ’n roll dansen

    -         met Koos op aerobicdansen

    -         met Koos op wintersportvakantie

    … naar feestjes: híj veel bier, ík veel wijn. Diepzinnig praten bij allerlei gelegenheden. Oppervlakkig het idee hebben, dat wij bewust leefden. Diep daaronder wist ík echter ook toen al, dat ik mijn innerlijke honger stilde met liflafjes. Ondanks alle geruststellend gebabbel van alle anderen, had ik een mij door niemand aangepraat schuldgevoel. Ik was op een merkwaardige manier zeker hiervan:

    -         Ik leef beneden het geestelijk niveau, waarop ik zou kúnnen leven.

    -         Ik voldoe niet aan de verwachtingen, die aangaande mij gesteld mogen worden.

    -         Er is in mij een onvoldaanheid, die ergens op wacht. Er is in mij een leemte, die op zoek is naar vervulling.

    Weet je, wat er aan de hand was?!

    Innerlijk hoorde ik bij Jezus. Jezus hoort bij God. Ik hoorde dus bij God… en die gaf mij aan Jezus (Joh. 17:6). Nú weet ik, dat ik onbewust al die tijd hunkerde om bij Hem in dienst te gaan. Dan zou ik immers:

    -         Niveau krijgen.

    -         Aan hooggestemde verwachtingen kunnen voldoen.

    -         Voldaan kunnen zijn over mijn volkomen mens zijn.

    -         … zónder gaten en bressen.

    Toen ik door de woorden van Jan en Margo heen de stem van Jezus hoorde, kon niets er mij van afhouden, Hem te volgen (Joh. 1:3). Koos zei:

    “Wat nou… wat nou…

    -         we zijn progressief

    -         zitten in een antiapartheidsgroep

    -         doen mee aan Amnesty schrijfavonden

    wat wil je nou nog méér…!”

    En ik:

    “Koos dat zijn allemaal aardige, vlakke wegen, maar er is een heerlijke opwindende weg, die omhóóg loopt. Al die dingen, waarvoor wij ijveren, zijn zo aards… er is iets… iets geestelijks, dat de richting uitwijst van andere, betere dingen.”

    Hij wérd al een beetje mierig…:

    “Je mag alles van me… strijden voor de leefruimte van batterijkippen… hermelijnen loslaten namens het dierenbevrijdingsfront… maar dit… dit zweverige…”

    En daarna… overredend…:

                “Meid… overweeg die gedachten nou nog eens.”

    Vervolgens bleef het een tijd stil tot het huwelijk van Jan en Jo. Daar werd ik weer zó gegrepen door preek en sfeer. Ik wilde nu beslist uit dezelfde bron drinken. De dominee zei zoiets van…:

    “…dat een mens altijd gereed moest zijn..:

    -         als ‘de stem’ klonk…

    -         als op de deur werd geklopt…

    -         als het aanbod kwam…

    dan behoorde je

    -         op te springen en mee te gaan…

    -         de deur open te doen

    -         op dat aanbod in te gaan

    Zo’n boodschap van grote waarde móest je toch eigenlijk zonder vertraging volgen (Matt. 1:18). Met zo’n hoog gewaardeerde Gast –God, die liefde is (1 Johannes 4 v 8) en liefde uitdeelt- wilde toch zeker met iedereen maaltijd houden (Op. 3:20)…!

    … en wie wachtte níet op iemand, die een verpletterende last kon wegnemen. (Joh. 1:29).”

    Daarna was het in beginsel bekeken:

    -         in positieve zin tussen God en mij

    -         in negatieve zin tussen Koos en mij.

    Die onverschillige woorden van Koos:

                “Ik heb het ooit eens aangemaakt… nu maak ik het uit… doe toch niet zo móeilijk,”

    waren de slotfase van een lang verkillingproces, dat gelijk opliep met een warmer worden van de verhouding tot God. Ik wil daar nu niet te lang over uitweiden. Als ik zo doorlees, wat tot dusver is geschreven in deze verhalenreeks, heb ik wel eens de neiging om te vragen:

                “Wil de echte ‘leesvolhouder’ nú opstaan…!”

    Het zal mij benieuwen, wie er dan overeind komt…

     

    Allereerst dit: er is nog geen andere man in mijn leven. Eigenlijk ben ik daarmee half-en-half blij… de manier, waarop sommigen van jullie aan Erik en Harold commentaar gaven, vond ik nogal cru. Jézus echter ging met mij mee. Ik kwam verder in een gemeente in Rotterdam, waar ik prima werd opgevangen. Nadat Koos mij de bons had gegeven, was ik een tijdlang erg in de war, “ziek in mijn ziel”, zou je kunnen zeggen. Maar in die gemeente werd zó de naam van Jezus verkondigd en geprezen, daar móest je wel beter worden (Ex. 20:24). Ik leerde zeggen:

    “Heer… ik ben Koos kwijt… dat is een bittere beproeving… maar nu wordt die tot iets, dat heil – heling – brengt (Jes. 38 v 17). Als hij me níet had losgelaten… ík had het niet gekúnd. Alle dingen… ook dat weggegooid worden als een oude schoen… álles heeft meegewerkt om iets goeds te bewerkstelligen (Rom. 8:28)…

    Maar nu wil ik ook méér van dat goede. Ik stel mijn innerlijk voor U open…

    -         Ik wíl niet een opgelapte Ina zijn…

    -         Ik wíl niet uw nieuwe uitmonstering op mijn oude uniform (Luc. 5:36).

    -         Ik wíl niet uw rijke boodschap in een arm gedachteleven (Mark. 2:22).

    Ik wil:

    -         nieuwe kleren

    -         nieuwe gedachten (id.).

    Ik wil ingeboren worden in uw rijk…”

     

    Dat was mijn wedergeboorte. Daarvan ‘weet’ Paul. Maar wat hij nog niet weet, is dit: niet alleen ben ik wedergeboren dóór de Geest, ( eigenlijk door het lezen van de bijbel),  ik ben ook gedoopt ín en vervuld mét die Geest. Ik spreek in tongen en –nog meer nieuws- ik heb de vrijmoedigheid om te profeteren. O zég…! Toen ik de eerste maal zei:

                “De Heer toont mij een gezicht…”

    … ik was zó onder de indruk van dat grootse, dat ik mij toeëigende, dat ik haast niet verder durfde. Maar om mij heen was een muur van aanmoedigend gebed… dat maakte, dat ik mij verder waagde…:

    “Ik zie iemand staan op een hoge duikplank… die vrouw loopt heen en weer, maar kómt er niet toe, in het water te gaan…

    En dit is het woord van de Heer:

                ‘Wat aarzel je nog mijn dochter: spring!’.

    Aan het eind van de dienst kwam er een mevrouw naar mij toe en zei:

                “Dit was het zetje, dat ik nog net nodig had… jij hebt mij er in geduwd.”

    We lachten samen blij… en ik dacht:

                “Ik kreeg een zetje van Jan… en nu geef ik het weer door…”

     

    O ja… Jan… de jongen had wel een beetje gelijk…

                “Wat zouden die zeven nu nog…”

    Inderdaad…: over hem en Ellen en dat kind is alles wel gezegd, wat er te zeggen was. Maar deze hele cyclus hoeft ook niet alleen dáárover te gaan. Zo’n getuigenis als dat van mij heeft altijd nut –dacht ik toch wel… is weer een zetje, hoop ik, voor ándere bangerds, die niet durven te gaan zwemmen…

    Jan… wat kan ik er verder nog van zeggen. Ik ben er in november 1983 geweest om naar Annemarie te kijken. De kwestie van dat andere kind was toen

    -         nauwelijks bespreekbaar met haar

    -         en helemaal niet met hem.

    Laat ik eerlijk zijn…:

    -         ook niet met mijzelf.

    Ik dacht wel eens:

    “Wat een puinhoop…! Jan gaf jou een duwtje in de richting van een nieuwe keus. Meid, nok toch áf…! Je wilt toch niet óók in de vernieling.”

    Maar ook in díe verzoeking kon ik volharden (Jac. 1:12).

    Ik loop de deur niet plat bij hen. In juli 1984 was ik er weer. Toen was de hele situatie volop bespreekbaar met hen beiden en ook in mijn innerlijk. Ik was er úit. Jan was gevallen… hij was weer opgestaan. Er was vreugde bij mij over zijn herstel. Ik wist nu beter dan tevoren, wat er gebeuren kon. Ook ík kon in verzoeking komen en brokken maken (Gal. 6:1).

    Maar ik leerde uit wat hém was overkomen, werd dubbel waakzaam (Mark. 13:37).

     

    Hoe zijn nu –samenvattend- mijn gedachten!? Ik ben blij voor het zetje, dat Margo, Jan en Jo mij gaven… ik ben blij, te hebben gesprongen… ik ben volop in Gods water.

    -         Eerst… bij mijn bekering: pootjebaden.

    -         Daarna… bij mijn wedergeboorte: waden…

    -         Nu… bij de doop in de Geest: zwemmen (Ezech. 47:3-5).

    Geen honger meer… geen schuldgevoel. In plaats daarvan: niveau… voldaanheid… herstel… de vreugde van het dáár zijn, waar de Heer je wil hebben.

    Het geloof in God en Jezus heeft mij weggevoerd van de ziekmakende moerassen (:11) en mij gebracht naar de genezende rivier (:8).

    29-11-2008, 16:57 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.7.1.

    5.9.7.0

    Gedachte

    Herstel

     

    Overwegingen:

     

     

    Situatiebepaald

    Algemeen

    5.9.7.1.

    Jan Donker

    Aanvaarding

    Geloof in God en Jezus:

    Het voert je weg van de duisternis

    5.9.7.2.

    Ina Donker

    Bespreekbaarheid

    Geloof in God en Jezus:

    Het voert je weg van honger en schuldgevoel

    5.9.7.3.

    Gerard Willems

    Oplossingen zoeken

    Geloof in God en Jezus:

    Het voert je toe naar louter goedheid

    5.9.7.4.

    Lien Smid

    Oplossingen vinden

    Geloof in God en Jezus:

    Het leert je volharden

     

    5.9.7.1.

    Jan Donker: kernwoord:

    -         situatiebepaald: aanvaarding

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: het voert je weg van de duisternis

     

    8 januari 1985:

    Het verhaal begint nu hard op te schieten. Dit wordt mijn laatste bijdrage. Ik neem de draad op bij het binnenkomen van Jo in de kamer, waar ik voor Agnes streed…

    Ons gezamenlijk verdriet… de twijfel, of wij nu toch die familie hadden moeten tippen… door alles heen echter de innerlijke bemoediging van Godswege:

    “Laat je niet onzeker maken. Tussen ons is alles in orde. Als satan je wil laten twijfelen, of je mijn stem nu wel ‘echt hoort, dan mag je toch weten: Hij, die nu met je spreekt, is de Redder en Vertrooster, waarnaar je verlangt. Wees niet bang voor de storm, die nu weer gaat komen. Ga vol verwachting de nieuwe tijd met Mij tegemoet. Die tijd gaat schoon schip maken met alles, wat er nog rest aan vuil.”

    Toen wij gingen slapen –na eerst intens voor de getroffen familie te hebben gebeden- had ik tegen Jo nog als laatste woord mijnerzijds:

    “Ik blijf vertrouwen op Jezus. Hij heeft in mijn denken een vaargeul gemaakt voor de goede dingen van boven. Ik heb die geul laten dichtslibben, maar nu wordt de stroom weer elke dag dieper.”

    En zij tegen mij:

    “Brengt dat uitdiepen je nu ook tot bescheidenheid? Zul je voortaan niet meer zo overtuigd zijn van eigen gelijk? Zal er minder geloof zijn ín Ján en méér in Jezus en God?!”

    Ik beloofde het… en daarna heb ik in mijzelf opnieuw voor Ellen, Aaf en Bart gebeden. Ik kreeg het nog weer zó benauwd over mijn rol in het geheel. Er kwam opeens ook een diepe droefheid in mij. Agnes was toch ook míjn kind. Nu was zij er niet meer. Ik kon door die emoties niet meer met woorden bídden. In plaats daarvan begon ik in tongen te spreken en te bidden… ‘van binnen’… stil… want Jo sliep al. Ik wist echt niet meer, wat ik tegen God moest zeggen. De Heilige Geest nam het echter van mij over. Door dat spreken, dat bidden in tongen, formuleerde die Geest in een onbekende begrippenwereld onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom.8 :26), die heel bevrijdend, heel opbouwend (Judas: 20-21) werkten. Toen ik mij daarvan bewust werd, vroeg ik mij af:

    “Heer God… wat voor heerlijke dingen uit uw wereld zou ik toch zo juist gezegd hebben, samen met uw Geest. U geeft óók de gave van vertolking (1 Cor. 12:10). Mag die nu bij mij in werking komen, zodat ik iets kan begrijpen van wat ik zo-even bad.”

    Niet alles… lang niet alles kwam in mijn gedachten. Het kwam er eigenlijk wel ín, maar het was niet weer te geven. Er zíjn dingen uit die andere wereld, waarvoor geen aardse uitspreekmogelijkheid bestaat (2 Cor. 12:4). Maar dít herinner ik mij wel:

    “Vader… pappie (Rom. 8:15), het geloof in U wil ik nu nooit meer laten vallen. Wilt U mij daarbij helpen…”

     

    Wat is nog van belang om van de volgende weken en maanden te melden…?!

    Eerst dat ‘zich verspreken’ van Jo. Wij hadden het vóór ons kunnen houden. Ik ben er echter zeker van, dat het nuttig was, dat Jo deze gebedsworsteling naar buiten bracht. Onze hele omgeving kon alles wat gebeurd was, nu in ruimer kader zien. Zij zal zich sterker bewust zijn geworden, dat bij Gods heiligheid en gerechtigheid geen onheiligheid en ongerechtigheid kan bestaan. Dat slaat natuurlijk weer niet op Agnes zelf, maar dát moet je nu toch onderhand begrijpen.

    Er waren bar onaangename reacties naar aanleiding van het bekend worden van mijn ‘voorwetenschap’. Dat viel soms heel zwaar. Toen we echter heel bewust onze kracht zochten bij de Heer (Hab. 3:19), kwamen wij ook daar doorheen… droogden ook díe tranen.

    “Jo’s vader en moeder –ik ben weer helemaal goed met hen- speelden overigens een grote rol bij het stillen van deze storm… deden ze meesterlijk…

    De banden met de wederzijdse ouders zijn hersteld en versterkt. Zij hebben in onze zwakste momenten inzicht gekregen. Eén keer stond de buitendeur open. Pa en moe Willems liepen zachtjes de trap op… kregen bij het binnenkomen haast nog rondvliegende schotels in hun gezicht. En toen konden ze gelijk Marcel redderen, die onverzorgd en ontregeld was. Een andere keer sjouwden pa en ma Donker zich het vuur uit de sloffen, terwijl Jo en ik volkomen inert tegenover elkaar zaten. Maar ondanks –of juist dankzij- dat inzicht in ons tekort schieten hebben zij me weer allemaal aanvaard.

     

    Nu ja… wat zal ik verder nog schrijven… Weet je, wat ik denk, dat een fout van Ger is? Hij rékt het verhaal te lang. Hierná nog zeven bijdragen. En ík ben al door mijn stof heen. Wat zullen die anderen nu nog? … afijn,… hij ziet maar…

     

    Even afronden…

    Ellen…: kreeg per 1 juni een prima baan als secretaresse van een commissie. En op 25 december… bloem in d’r haar… glinsterconfetti over een feestelijk modieus broekpak… daar stond ze naast Erik Pieterse. Verloofd… ook zij…: volop in herstel…

    Ik voelde mij toch wel even ongemakkelijk, toen ik hen beiden gelukwenste. Maar Erik lachte mij toe op zo’n manier, dat ik merkte, dat er helemaal geen bitterheid bij hem was dat hij het verleden aanvaardde.

    Geestelijke situatie:

    Misschien denk je:

                “Maar bij Jan zal er toch wel wát jaloersheid zijn geweest op dat ogenblik?”

    Nee… nee… en nog eens…: nee. Het geloof in Jezus is bezig, mij weg te voeren van die duisternissen. Het oude is voorbij… prijs de Heer… ik ben die schaduwen kwijt. Ik ben weer opgekrabbeld, maar dat niet alleen…: ik koester mij weer in de zon van geestelijke zekerheden… ik ben blij over de teruggekeerde geestesgaven. De geestesvrucht (Gal. 5:22) is er ook al weer een beetje. Ik heb weer liefde, blijdschap, vriendelijkheid en zelfbeheersing. Volop herstel, volop vreugde.

    Wat die zelfbeheersing betreft: vorige week nog… was Marcel lelijk gevallen… even de angst…: houdt het dan nooit op (een smak van één hoog op hard bevroren grond). Maar ik kon mijzelf in de hand houden, rustig en kalm blijven. Het bleek gelukkig niets ernstigs te zijn.

    Positie in de gemeente: Ik ben assistent-penningmeester, een achtergrondfunctie, buiten de ouderraad en buiten het geestelijke besliscentrum. Tegenover familie Willems speelde ik in augustus nog met de idee van een geestelijke comeback. Maar Piet maakte mij heel duidelijk, dat het er voorlopig niet in zat en dat het er niet uitkwam ook. Ik was wel even wat down. Toen mij een paar weken later dat administratieve baantje werd aangeboden, heb ik het tóch graag aangenomen. Beter portier binnen dan ‘weet-ik-wat- ‘buiten’ (ps. 84:11). Toen ik in september bij pa en moe kwam, had ik mij al helemaal met mijn nederiger status verzoend. Ik had alle gevolgen van wat daarvoor gepasseerd was, aanvaard. Bij mijn ouders blies ik absoluut niet hoog van de toren. Moe zei echter toch met een zekere terughoudendheid:

                “We zullen wel zien… waarvan akte…”

    Of zoiets.

    Ja lui… ik heb het voor jaren verknald, maar ik ben ‘binnen’(ik bedoel”in Gods nabijheid).

    Maatschappelijke positie: Tot slot nog even over ‘binnen zijn’ in een andere betekenis: er ‘warmpjes’ bijzitten…

    Ik heb mijn SPD II. Bij de nieuwjaarsreceptie zei de directeur dat de gevolgen voor mijn carrière bij de zaak spoedig duidelijk zouden worden.

    Ik dank God dat Hij die sector van mijn leven door alles heen heeft afgeschermd. Bij alle verwikkelingen had ik daar niet óók nog eens moeilijkheden kunnen gebruiken. Ondanks mijn strapatzen bleef ook voor míj geldig: je hebt niet meer te doorstaan dan je dragen kunt (1 Cor. 10:13).

     

    16-11-2008, 18:32 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.6.4.

    5.9.6.4.

    Joke Donker: kernwoord:

    -         situatiebepaald: kalmte

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: wat een onoverwinnelijkheid brengt het met zich mee.

     

    6 januari 1985

     

    Wel een beetje vermoeiend voor jullie…: ieder van de vertellers begint weer ergens anders. Nu ja, zo is alles nu eenmaal gegroeid. Wij beginnen, waar wíj willlen… daar heeft Ger nooit een vinger achter kunnen krijgen. Ik start bij de bevalling op 26 oktober 1983: daar was ik gebleven.

     

    Afgesproken was, dat Jan bij het eerste seintje dat ‘het’ ging gebeuren naar Friesland en Zeeland zou bellen. Vijf uur later reden de auto’s voor. Kort daarop vertrok ik naar de slaapkamer met de dokter, de zuster en Jan. De vier ouders bleven in de huiskamer achter. De moeders hadden misschien nog meer pijn in hun buik dan ik. Zo is dat dikwijls: herinneringen aan vroeger komen weer boven. Maar wat belangrijker is: ze báden gevieren.

    Dokter en zuster waren nogal bezorgd; de voortgangsrapporten van de zwangerschapscontrole toonden in september heel ongunstige beelden. Jullie weten, hoe dat zat: ik had het vaandel van de hoop ingewisseld voor de banier van de wanhoop. Daarmee ging ik zwaar in de fout: ik had vrij naar Habakuk behoren te zeggen:

    “Al gaat mijn man vreemd… al lachen mijn kennissen mij uit… al klaagt mijn ziel mij aan… nochtans zal ik blij zijn met God. (Hab. 3:17,18).”

    Overigens… al blunderde ik een volle maand lang… al die tijd werd het koord van mijn geloof in God niet gebróken.

    -         Het werd gerafeld door averechtse troost van anderen.

    -         Het werd gepluisd door eigen humeurigheid.

    Maar… het brák niet!

    Tenslotte werd dat koord toch weer een brug, waarover de hulp van God bij wagonladingen binnenkwam. Ik blijf echter Corrie dankbaar… lieve barricade-opruimster. Mede dank zij háár ondersteuning kon ik mijn kindje ook weer als wélkom ervaren.

    Ik was een vrij en blij kind van God geworden in de goede jaren vóór die kwade augustusdag. God stond niet toe, dat satan dat vrij-zijn afpakte om er de slavernij van wrevel en bitterheid voor in de plaats te geven.

    Eens te meer bleek, dat God zijn verloste volk niet zomaar weer prijs geeft aan de knechting van driftbuien en koppigheid.

     

    Die bevalling hè… anderen hadden er met zorg naar uitgezien, afgaande op grafiekenverloop. Ik had ‘m geknepen als een oude dief, uitgaande van mijn herinneringen aan de geboorte van Marcel. Maar het viel toch méé!

    Nu zullen velen zeggen:

                “Een tweede kind valt, vergeleken met het eerste, altijd mee…”

    Dat zal dan wel. Maar ík, voelde mij gedragen door de gebeden. Jezus verhoorde echter dan toch maar die gebeden (Joh. 14:14). Als ik Hem al niet eerder om zijn woorden erkend had, dan zou ik Hem nu erkend hebben uit zijn werk van gebedsverhoring.

    Natuurlijk… het bleef zwaar… een partus is maar heel zelden een sinecure. Bij de laatste weeën liet ik daarom alle reserves varen. Ik bad overluid in tongen. De radeloosheid-van-het-moment leidde er toe, dat ik niet meer ordelijk kon dénken. Maar bidden-in-tongen kon ik nog wél. O, wat gaf die gave-van-de-Geest rust en vreugde…

    Even terzijde: natuurlijk bid ik ook in minder benauwde omstandigheden geregeld in tongen.

    Zuster en dokter keken niet eens raar bij dat onwennige geluid… zeiden alleen tevreden:

    “Keurig… keurig… wat wérkte u mee… wat gáf u mee… zo ontspannen… nog tweemaal zo… en dan…!”

    In de korte poze voor de volgende eindwee, kwam er even zo’n bittere gedachte door mij heen flitsen:

                “Over vier maanden ligt Ellen zó.”

    Innerlijk echter wist ik, dat die overlegging niet uit mijzelf voortkwam… dat ik niet had te strijden tegen vlees en bloed, maar tegen boze machten (Ef. 6:12). In mijzelf zei ik:

                “Satan… in de naam van Jezus: wijk!”

    Weer zo’n wee… de bevalling viel dáárom mee, omdat het snel ging, maar dit moment was echt niet minder gruwelijk dan bij Marcel: de helpers in uiterste concentratie, mijn handen geklemd om de arm van Jan, die nu geen moment meer van mijn zijde week…

    Hij was prima, die man-van-mij: flink en troostend… -beneden huilde hij uit, hoorde ik later- … maar aan mijn bed! Zó’n steun!

    Na deze wee een heel kort moment van verademing. Ik voelde, dat mijn lichaam zich klaar maakte voor de gróte inspanning. In dat ogenblik kwam er zo’n intense rust en vreugde over mij. Ik kreeg even zo’n diep inzicht in de heerlijkheid van God.

    De angst over de gevolgen van Jan’s misstap, ook voor de goede gang van zaken bij deze baring, week. God was zo goed en zo groot…:

    -         Het kind hád niet geleden van de maand van woede, verbijstering en negatieve, verlammende sfeer.

    -         Het wás niet in slechtere conditie geraakt door die vreselijke scènes van naar-elkaar-gooien-met-serviesgoed… dat was een enkele keer voorgevallen, als na een slapeloze nacht de zenuwen extra opspeelden.

    -         Het wás niet geschaad door mijn angst, narrigheid en terneergeslagenheid.

    -         Het hád geen nadeel ondervonden van mijn gilbuien, mijn in-de-kreukels en óverstuur zijn, mijn furieusheid en hoge bloeddruk.

    Hij, die ons nú liet omgeven met gebeden, was er ook toen… beschermde ons ook toen.

    Zo gesterkt, ging ik de verschrikkingen van de laatste wee in…

     Zeg nu niet: “hè kind, wat een ophef: elke seconde worden er drie geboren. Jouw Annemarie was nummer honderd miljard op zo.” –weet ik- maar mag ik míjn gevoelens op míjn manier verwoorden…?!

    Ik hoorde her eerste kreetje en de stem van de dokter:

                “Een meid!!”

    Dat was het dan… het geluk daarna… het baby’tje in je arm… de eerste aanblik… Marcel erbij…de grootouders… Jan’s kus en felicitatie. Daarna de weken met geschenken en bezoeken. Het fijne uitrusten, mogelijk gemaakt door het zwangerschapsverlof en tijdelijke hulp-in-huis. Daarna de gang van zaken weer gaandeweg gewoon. Nel van Ab en ik elkander weer afwisselend met deelbanen en passen op de kinderen.

     

    Jan: nog altijd onzeker en heen-en-weer geslingerd… zelfs nog een keer ‘gecharmeerd’ van Carla, die hem nota bene kwam helpen…

    … totdat de keer kwam vanaf acht april.

    Ik vroeg hem in de week na die achtste wel eens:

    “Jan… wat héb je toch… vrij genomen van kantoor… uren op je kamer bidden… vasten (II Sam. 12:16).”

    Hij vertelde van zijn angst om Agnes… van de parallel met een ander kind, waarover in de bijbel wordt bericht (II Sam. 12:18).

    Ik vroeg nog:

                “Moet ik de Vonken dan niet waarschuwen.”

    Maar hij:

    “Dat kunnen wij niet doen. Wat zullen die mensen er zich aan gelegen laten liggen? Mijn woorden, mijn inzichten hebben op het ogenblik bij niemand gezag. De verhoudingen zijn nog zo gestoord, dat een waarschuwing alleen maar ergernis zou wekken. Je zult zéggen: ‘Jullie kunt er toch samen voor bidden.’ Ik zie niet, dat de vertrouwensbasis er is, omdat te doen. En los van dat: Agnes is het kind van Ellen en het kleinkind van Aaf en Bart. Maar tóch zie ik deze situatie als iets, mij strikt persoonlijk betreffende. Zélf moet ik dit met God klaren. David zocht ook geen assistentie. (II Sam. 12:17). Deze hele ingeving is ook zo’n geestelijke zaak. Er zijn geen aanwijzingen in de niet geestelijke sfeer, daar ben ik zeker van. Niemand –óók geen dokter- kán iets doen… alleen God (II Sam. 12:22).”

     

    Ik beschouw het altijd nog als een fout, dat ik er achteraf toch wat over zei tegen Aaf en tegen anderen. Dat heeft nog weer zo’n massa ellende gebracht: rottige, niet ondertekende briefjes bijvoorbeeld. Daarin werd soms zelfs gesuggereerd, dat het overlijden van Agnes goed in onze kraam paste.

    We dachten al door de tunnel te zijn, maar dit was nog een lelijke knik daarin.

    Jan zegt echter:

    “Maak je nu geen verwijten. Gebeurd is gebeurd. Veel mensen zien nu pas –na wat jij verteld hebt- de overeenkomst met het kind van Bathseba. Zonder jouw loslippigheid –maar ik geloof niet, dat het loslippigheid was- hadden zij het verband minder helder gezien dan nu. En dat is toch maar het voornaamste, dat de gelovigen de duizenden draden zien die van onze werkelijkheid lopen naar het grote leerboek.”

    Zo kalm als hij dat zei…! Wees niet bang, dat ik hem weer op het schild ga heffen. Sinds hij van dat schild gevallen is, staat hij –na zijn herstel- stevig met zijn voeten op de grond en daar staat hij me bést. En toch heeft hij meer dan ooit zijn plaats ingenomen in de hemelse gewesten (Ef. 2:6). Kunnen die twee dan samen gaan? Ja… het gaat hem nu zelfs beter af dan voorheen. Als je een opgewonden standje bent, lukt het je niet, om nuchterheid en verheven denken te combineren. Als je echter de kalmte in persoon bent –en dat is deze gewezen serviesgooier nu- dan gaat dat beter. Ik ben óók kalmer geworden. Toen Marcel vorige week uit het raam van de eerste verdieping viel, kon ik kalm blijven, ook al, door wat ik in de afgelopen tijd heb meegemaakt. Toen een voorbijganger aanbelde met het bebloede, wat wezenloos kijkende kind op z’n arm, begon ik direct te bidden. Die val wás al gebeurd, maar ík dacht:

    “God heeft gezegd, dat Hij zal antwoorden, nog eer wij roepen (Jes. 65:24). Wat er ook aan de hand was zonet, God heeft toen al geholpen, omdat ik nú bid.”

    Vind me maar brutaal… zeg maar, dat ik die tekst verkeerd uitleg… dat het volgende zinsdeel van diezelfde schriftplaats mijn ongelijk al bewijst. Marcel bleek achteraf –na medisch onderzoek- niets te mankeren, behalve wat schaafwondjes. Weet je, wat ik uit dit en andere voorvallen durf opmaken:

    Mijn geloof in God en Jezus is terug; het maakt mij onoverwinnelijk sterk in allerlei situaties… rustig aan Jo… denk om Jan… die had ook zulke dikke woorden… en later zulke dunne daden.


    Laat ik het eens wat kalmer onder woorden brengen: -minder persoonlijk-: het geloof in God en Jezus brengt in steeds hogere mate onoverwinnelijkheid met zich mee.

     

    Nog wat algemeen nieuws:

    -         Tussen Bart, Aaf en Ellen aan de ene kant en Jan en mij aan de andere is alles in orde. Alle handen, die maar ter verzoening zouden kunnen worden geschud, zíjn geschud. Maar de zusjes Vonk komen niet meer bij ons thuis. De band met die familie zal toch nooit meer zo innig worden, denk ik.

    -         Ik was met Kerst wél weer in hun huis, mij vroeger zo vertrouwd. Reden was de verloving van Ellen met Erik. Wat is alles toch goed gekomen.

    -         Jan’s werk is onder alles door goed blijven gaan. Ook zijn studie: net met de kerst kregen wij bericht, dat hij geslaagd is voor staatspraktijkdiploma deel twee.

     

    En nu ga ik ophouden. Ger heeft hier niets mee te maken… maar Marcel gilt om het een of ander… en Annemarie schreeuwt… en de aardappels stomen … en…

     

    01-11-2008, 19:04 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.6.3.

    5.9.6.3.

    Bart Vonk: kernwoord:

    -         situatiebepaald: vergeving

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: wat een getuig- en evangelisatiekracht brengt het met zich mee.

     

    2 januari 1985.

     

    Wij waren dus in hoofdzaak gebleven bij dat toch nog inslapen na de schokkende gebeurtenissen van die vrijdagavond in augustus 1984. Ik ga dáár verder en kijk maar eens tot hoever ik verslag mág uitbrengen. Je weet het met die regelaar maar nooit. Niet onvriendelijk bedoeld hoor. Ger is soms wat hinderlijk, maar hij zal het ongetwijfeld goed met iedereen menen.

     

    Nou… zaterdag alles in voorlopige harmonie… hoorde je van mijn vrouw. Zondag gewoon met z’n allen in de kerk… Dat houdt echter niet in, dat de situatie vanaf toen o.k. was. Nee… toen begon het pas.

     

    Maandag naar kantoor. Amsterdam is een grote stad, maar de mensen weten toch veel van elkaar. Ik ben afdelingschef, het personeel durft niet zoveel te zeggen. Toch merk je wel iets aan plotseling afbrekende gesprekken. Er zijn ook overigens mogelijkheden genoeg om aan een volle evangelie voorganger leedvermaak te laten merken, als hij sores heeft. Ik heb, naar aanleiding van dat stiekeme gepest, wel eens gezucht:

    “Jezus… waarom hebt U ons in een valstrik laten lopen met Jan. Wij haalden hem zo enthousiast in. U wíst dat wij een slang aan onze boezem koesterden: maar nooit gaf U eens een seintje. Integendeel: ik legde in uw opdracht aan Jan en Jo samen –en aan elk van hen afzonderlijk- de handen op voor bevrijding. Dat schiep juist een band…”

    … tot het mij duidelijk werd, dat Jezus niet vals spéélt. Er wás iets heel erg mis gegaan. Maar aan wie het ook lag, aan Hém niet… Problemen dus op het werk.

     

    In de gemeente geducht prestigeverlies. De vraag werd gesteld, of ik –nota bene stichter en voorganger- nog wel oudste kon blijven.

    Ik kon niet eens mijn gezin besturen, hoe zou ik dan leiding kunnen hebben over het volk van God (1 Tim 3 v 5). Zoiets doet pijn na elf jaar voorgangerschap… ik wéét het, ik máákte in die tijd soms een uitgebluste en ongeïnspireerde indruk.Zo wás het ook vaak met mij gesteld. Zo zwaar had men dat echter niet mogen laten wegen…

    Er was echter ook een grote groep, die door zijn houding als het ware duidelijk maakte:

    “Wij doen met dat .’katten’ niet mee. Wij geven ons in moeilijkheden verkerende voorgangerechtpaar geen ‘ezeltrap’ na. God heeft hun de zonden van ‘te druk zijn’ en ‘niet opletten’ vergeven. Wie zouden wij dan zijn om te blijven mekkeren:

    ‘Ja, maar … even zo goed: Bart en Aaf holden maar van hot naar haar en ze vergaten hun eerste plicht: waken over háár.’

    Bart was altijd zo ruimhartig… kon het bijvoorbeeld hebben, als anderen geestelijk groter groeiden dan hij. Laten wíj dan nu niet enghartig zijn.”

     

    Op het werk… in de gemeente…: problemen. En thuis…?!...: Aaf, die door gekwetste trots zo rebels en mensenschuw tegelijk was. Ik kon wel zeggen:

    “Aafke…! Jezus heeft zichzelf gegeven voor onze zonden. Hij heeft ons zulk een ontzaggelijke schuld kwijtgescholden (Matt. 18:27). Zouden wíj Jan dan niet een schuld kwijtschelden, die verhoudingsgewijs gering is (:30)…”

    … maar zij direct… lik op stuk:

    “Woorden… woorden…! Vroeger zou ik dat beaamd hebben: het staat immers in de bijbel! Maar nu de praktijk er is…

    Je moest eens weten, hoe ik mij werkelijk voel.

    -         Zó bedreigd… als ze jou bedreigen in je geestelijke positie, voel ik dat dubbel…

    -         Zó beschadigd…

    -         Zó teruggevallen: alle bazigheid én kleinheid steekt de kop weer op…”

    En dan plotseling… scherp en radeloos tegelijk:

    “Maak mij niets wijs… jij hebt het er ook moeilijk mee om die vent te vergeven…

    Weet je, wat het met mij en jou en iedereen is: we zijn kijkers en geen zíeners. We kíjken wel naar Gods woorden, maar we zíen ze niet. Dáárom kunnen wij ze niet gehoorzaam zijn als puntje bij paaltje komt. Ik ben zo eerlijk om dat toe te geven. Jij echter babbelt zo maar een eind weg…”

    Ze had gelijk. Met al haar luidruchtige verstoordheid, haar kribbigheid, haar koppig blijven mokken, was er tóch iets over van ons vroegere ‘een team in een team zijn’. Zij wees mij op zwakke plekken en schijnoverwinningen.

     

    Werk… gemeente… thuis: moeilijkheden. Enne… het eigen innerlijk? Ik had voorheen dikwijls mijn werk in de sam en overal aan God opgedragen. Ik zei dan:

    “Heer … met alle lek en gebrek draag ik dit gelóófswerk aan U op. Want… ik mag in alle bescheidenheid zeggen:

    ‘Ik doe al mijn werk in de naam van Jezus, God de Vader prijzende door Hem.’(Col. 3:17).”

    Dat durfde ik echter niet meer zo te stellen. Aaf had de spijker op de kop geslagen: inwendig was ik ziedend op Jan. Dat niet-kunnen-vergeven verziekte alles. Mijn geloofsplant groeide niet meer, maar verkommerde…

    Zo leek het althans. Maar in feite wás de situatie beter. Dat blijkt uit het volgende:… Ellen was al naar Spanje. We werkten hard in de zaal om de uitbreiding vóór Kerstmis in orde te hebben…

    Want dat kwam er nog eens bij: er waren bouwvergunningen afgekomen, maar na zekere tijd verlopen die weer.

    Jan werkte daar en ik ook… allebei aan de betimmering. Wij waren samen. Verder was er op dat ogenblik niemand. Toen kwam hij naar mij toe en vroeg:

                “Bart… kun je mij vergeven!?”

    Ik wíst, dat hij het niet echt meende… niet echt kón menen. Hij lag nog veel te veel met zichzelf overhoop. Mijn geloofsplant was echter ongemerkt weer opgeschoten. Dat groeien was al zover gevorderd, dat ik kon zeggen en menen:

                “Ja… Jan… van harte…”

    Vanaf dat moment herstelde mijn innerlijk.

     

    Toen Aaf zag, dat de goede hand van God over mij was… dat ik mijn vreugde en rust hervond, zei ze op een keer:

    “de doop in de Heilige Geest heeft jou dan toch maar kracht gegeven om hierdóór te komen. Dan zal ik die kracht ook krijgen.”

    Vanaf toen kon ook zij haar wonden door Jezus laten helen. Ons huiselijk leven herstelde.

     

    In de gemeente ging ik met fris élan op zoek naar ‘het diepste’. Op weg daarnaar toe ontdekte ik opnieuw, dat de vervulling met de Heilige Geest het blijvende was. Die vervulling behoorde voort te vloeien uit de doop met de Heilige Geest, het eenmalige.

    De medegelovigen volgden mij gretig op die herontdekkingtocht. Als van ouds lieten zij zich door mij verzamelen. De gemeente werd wakker geschud en –in de nieuwe toestand zijnde- kreeg zij ook weer de begeerte om mij als herder en leraar te aanvaarden. Zozeer hadden de broeders en zusters ons lief gekregen, dat zij ons een fijne verrassing bezorgden.

    Twee maanden er tussen uit naar Spanje… mijn gewone vakantie had ik gedeeltelijk nodig voor zomerjeugdkampen… daar kon niets meer op worden beknibbeld. Trouwens… het totale aantal verlofdagen raakte in de verste verte niet aan twee maanden. Ik vroeg mij af:

    “Hoe moet dat… met die tienerkampen mag ik niet stoppen. Ik heb daar een taak… het landelijk bekende handelsmerk van die kampen is de vrije en toch geestelijke sfeer.”

    Ik heb een ambtelijke werkkring. Men kan er daar, volgens een nieuwe regeling, desnoods voor maanden tussen uit, maar dan wél voor eigen rekening. De gemeente betaalde die twee maanden salaris… Goed hè…!

     

    Innerlijk… huis… gemeente weer op orde…!

    En het werk? De dag kwam, dat ik frank en virj durfde te zeggen:

    “We gaan twee maanden met verlof ‘buiten bezwaar van den lande” naar Spanje… samen met onze dochter de geboorte van ons kleinkind beleven.”

    Toen kwamen de léuke commentaren, zoals:

                “Mijn petje af, voor de grootse manier, waarop jullie dit regelen.”

    En zo was ook de werksituatie dus weer in orde.

     

    Wij dus naar Spanje, waar een wedergeboren dochter, tot vriendin gerijpt, ons wachtte. Na veertien dagen verheugde de geboorte van een kleindochter ons hart, een kind, dat ook Aaf nu helemaal kon aanvaarden. Teruggekomen…: die moeilijke en toch gezegende opdrachtdienst op 8 april. Al onze lieve vrienden weer om ons heen verzameld. Dat zingen…!,,,:

                “Wij zijn hier bijeen in Jezus’ naam…

                om U te loven, o Heer…”

    … telkens weer een nieuwe groep, die inviel… dat was hemel…!

     

    En dan die veertiende april. Ellen, die met starre schrikogen binnenkomt:

                “Kom eens gauw mee naar Agnes…”

    De vreselijke zekerheid, die in de loop van enkele minuten ontstaat. Het ontredderde zwijgen eerst… dan het her en der opbellen om steun te zoeken… om althans iets te dóen.

    Dan de begrafenis… ik behandel alles maar heel oppervlakkig: het doet pijn… ook nu nog.

    In heel kleine kring… Aaf, Ellen, ik… enkele oudsten… een kort gebed van één vn hen. Dan weer terug. Rondom staat alles in prille lentetooi, maar in ons hart is het winter…

    In de gemeente weer storm: hoe kan dat nu… wilde veronderstellingen. Dan vertelt Jo, dat Jan een week lang vurig gebeden heeft voor Agnes. De oplaaiende woede:

                “Waarom vertélt zo’n uilskuiken niets!”

    Die mening van ons lekt uit. Sommigen blazen met behulp daarvan de nieuwe ontwikkeling tot heel ongewenste proporties op.

    Dan –in de snel groeiende verwarring- Joke’s ouders op bezoek. Die Ans hè… o… wat een vrouw!

    … met zó’n intuïtie.  Vertelt, hoe zij door deze geschiedenis één van hun dochters geestelijk zijn kwijtgeraakt. Maar niet klagerig: vanuit dat eigen verlies troost ze Aaf en onze dochters, die zich al zo aan de kleine lieve pop hadden gehecht.

    Als Ingrid en Nora naar hun kamers gaan, behandelen Piet en Ans nog allerlei andere vragen… dat zwijgen van Jan… ach ja…: als hij gewaarschuwd had, waren wij misschien panisch of kwaad geworden. Je kúnt niet overzien, wat er dan gebeurd zou zijn. Toen zij verder uitlegden, dat Agnes nu bij de Heer was en dat zo velen door dit sterven aan het denken gezet waren… toen zag ik –onverbeterlijk als ik in dat opzicht ben- in de hele geschiedenis een preek: een lang leven kan weinig nut hebben; een kort leven veel. Ook Ellen werd door dit bezoek zó versterkt. Voor Aaf had het uiteindelijk onder andere dit nut: ook zij vergaf Jan, drukte hem de hand ter verzoening. Daarna kon zij zeggen:

                “Ik ben beter uit deze verwikkelingen gekomen, dan ik er in ging.”

     

    Na het gesprek met familie Willems merkte ik, dat wij vrij spoedig de verslagenheid over het heengaan van Agnes te boven kwamen. Vreugde en rust keerden terug. Als ik de balans opmaak, is ons geloof in God en Jezus sterker geworden door deze strijd. Doordat wij veel wereldsgezindheid zijn kwijtgeraakt, heeft dat geloof ons nu een rijker geschenk gebracht, van wat het in zich heeft: meer getuig- en evangelisatiekracht dan ooit. Wat mijzelf betreft: mijn toespraken zijn meer overtuigd en doorleefd dan vroeger. Velen –meer dan voorheen- gaan in oprechtheid op de uitnodiging in om hun leven voortaan met Jezus te delen.

     

    Nog wat algemeen nieuws over Ellen…

    O zeg…: Ger schudt ‘nee’. Nu ja… laat dan maar.

     

    20-10-2008, 13:46 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    04-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.6.2.

    5.9.6.2.

    Wilma Donker: kernwoord:

    -         situatiebepaald: zelfbeheersing

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: wat een drang naar positieve daden brengt het met zich mee.

     

    29 december 1984:

     

    “Het zal je kind maar wezen… wa… wa… wa… wa…”

    Dat populaire liedje van lang terug spookte mij in de afgelopen jaren wel eens door het hoofd…

     

    Zo’n feest…

    Je zoon en zijn vriendin vinden de weg naar Jezus. Die vriendin wordt op ordelijke wijze zijn wettige echtgenote. Een schattige kleinzoon. Bericht, dat er weer gezinsuitbreiding op komst is. Het blijde weten, dat jóuw zoon –eens een nutteloze leuzenbraller- nu ‘hoogwaardige apparatuur’ is; een uitverkoren werktuig in Gods grote plan. Koorleider, zangleider, jeugdwerker, huisbezoeker. O, wat ís het nieuwe leven overtuigend in hem aanwezig. Niets –ook niet zijn carrière als computerdeskundige- houdt hem af van zijn bediening. Die gaat zich steeds duidelijker aftekenen…

    Die Jan …!... met liefdevolle interesse voor zijn naaste… wie had dat toch óóit kunnen denken: Altijd op pad om vol geestdrift mensen te wijzen op Jezus, hun Genezer en tevens hun Redder. Wat een leven van onvergelijkelijk veel hoger kwaliteit dan daarvoor als barricadeheld. Geen snerpende, onvriendelijke slogans meer in zijn mond. Hij zei eens:

    “Ik heb er zo’n behoefte aan om heel mijn verdere leven alleen maar goede, opbouwende, in wezen vriendelijke dingen te zeggen… om meer en meer werkelijk achter Jezus aan te gaan. Ik ben volledig bereid om elk verdriet te dragen, als ik maar Zijn navolger mag zijn…

    Ik zie zulk leed zelfs als het open bloeien van mijn leven tot een kruis ter eer van God…”

     Echt gemeend, allemaal… Fred en ik zeiden wel eens:

                “De beste wijn is in ons leven tot het laatst bewaard (Joh. 2:16).”

     

    En dan: de koudste douche over de warmste verwachtingen…

    Eind augustus…: Jo aan de lijn… begint heel rustig… raakt steeds meer overstuur:

    Jan heeft een meisje verleid… er is een kind op komst…

    Ze eindigt met een stroom verwensingen aan zijn adres.

    We zijn volledig uit het veld geslagen: … bellen na een slapeloze nacht her en der… ontdekken gaandeweg de juiste toedracht… raken in een soort zenuwcrisis, die ons tot werkeloosheid doemt.

    Dan…: Ans Willems, de moeder van Jo.

    “Wij zijn daar twee weekends geweest. Kunnen jullie het nu eens overnemen en erheen gaan, op 10 en 17 september. Het is voor ons geen dóen, week in, weet uit…”

    Dat wekt ons uit onze lethargie… Antwerpen…(we woonden immers in Zeeuws-Vlaanderen)… Breda… en maar bidden… eindelijk: Amsterdam. Wij vinden Jan en Jo als twee klompen ijs tegenover elkaar. Marcel drenst… is beetje ziekjes, wordt amper verzorgd. Jo ‘op-alle-dag’ nou ja: niet precies… Huis verwaarloosd… een toestand!

    Even het idee: waarmee moeten wij beginnen. Dan de ingeving: met een innerlijk gebed. Ik rén naar God toe:

    “Heer… jarenlang hebben wij gebeden voor hun bekering. Die kwám! Satan gooit nu roet in het eten; Jan zelf heeft daarbij geholpen. Het ís niet de schuld van de kerk. Die mensen heb ik ontmoet. Die zijn prima. Het ís daar geen rare, wilde sekteboel… Het ligt aan onze jongen, dat alles zo kapot is. Mogen wíj helpen bij het heel maken?!”

    Fred vertelde later, dat hij ook gebeden had, zoiets van:

    “Lieve Vader… we zijn goed met Jo… alles is wederzijds vergeven en vergeten. Dat laten wij niet meer los. En … ik heb veel van Jan geleerd. Die fijne herinnering laat ik ook niet meer varen.

    Door hem hebt U mijn ogen ervoor geopend. Hiervoor: dat ik mijzelf geringer behoorde te gaan achten en dat het goed was om U meer te loven en te prijzen. Door hem heb ik geleerd, niet meer zo te zwoegen om geestelijk iets te bereiken. Ik wil hem en haar helpen in deze periode van strijd.”

    Daarna ging alles beter. We kregen zelfbeheersing om niet met strafredenaties te werken, maar er gewoon te zijn. Jan had wel eens gezegd:

                “Geloof in God en Jezus leidt tot positieve daden.”

    Temidden van de totaal negatieve sfeer mochten wij dat ervaren. Ik kookte iets lekkers. Fred stofzuigde, terwijl de echtelieden als verlamd zaten te zitten… en wij maar met God te rade gaan.

    Gesprek was nog niet goed mogelijk, ook de volgende week niet:

    -         Jan, zo onecht, met –áls hij dan wat zei- dat glibberig gladde gesmoes, rad als altijd. Zó diep gezonken, die knul.

    -         Jo…: weer net als vroeger: soms een furie, dikwijls vinnig, altijd vol angst vóór en wantrouwen ván ons.

    Twee weekends loste de familie Willems ons weer af. Toen wij op 8 oktober terugkwamen voor het eerste van ónze twee weekends, stonden wij páf. Jo had het weer helemaal. Er was prima geestelijke hulp uit hun gemeente. Die was er echter voor Jan ook, maar die maakte er nog niets van.

    Hij zakte duidelijk af na zijn eerste berouw. Dat gejammer over:

    -         …’geen vergeving’…

    -         …’schaam me zo’…

    -         enz.

    ging gewoon tegenstaan. De achtergrond deugde niet. Na 15-16 oktober zijn wij er voor het eerst weer geweest op 26 oktober, samen met Piet en Ans Willems. Op die dag werd Annemarie geboren. Jo beviel thuis. We zaten met z’n vieren te bidden op de sofa in de huiskamer. We wisten allemaal, dat op die divan zich de essentie van de geschiedenis had afgespeeld…

    -         het schandaal, waardoor nu een jonge vrouw naar Spanje was geëclipseerd.

    -         De gebeurtenissenreeks, die Aaf en Bert op de rand van overspanning had gebracht.

    -         De domheid, die Jo zo gehinderd had in de laatste acht weken van haar dracht.

    -         De uitspatting, die nu aanleiding was voor de zorg op de gezichten van dokter en verpleegster. Want…: de hoge bloeddruk, de huilbuien, de nervositeit en de slapeloosheid hadden Jo’s conditie veel kwaad gedaan. Dat werd niet goedgemaakt door de omstandigheid, dat zij die narigheden na september kwijt was.

    Wat hebben wij gebeden… Verrassend vlug kwam Jan de trap afrennen:

                “Een dochter… gezond… .acht pond… alles goed.”

    En toen begon hij te huilen. Niets te merken van een gelukkig vaderschap. De vreugde werd overschaduwd door het besef aangaande dat ándere kind, dat over een paar maanden operationeel zou worden. Bij een volgend bezoek heeft Fred hem nog wel gekapitteld:

    “Hé Jan… het gaat nog niet erg vlug met je herstel zeg…

    … die idee van je, dat het toch allemaal niet zo erg was… dat roddelen bijvoorbeeld veel erger zou zijn…

    Ik ga niet met een schaaltje staan wegen, maar ík vind jouw handelen wél heel erg. Kijk maar naar de resultaten bij velen in je omgeving. Je was hoogwaardige apparatuur in de handen van satan om diverse mensen los te wrikken van God. Toen je –samen met Jo- gedoopt werd in water, hebben wij ontroerd toegezien, hoewel wij er als kerkmensen niet zo zeer achter staan. Wij dachten toen, dat jij als werktuig van God steeds meer door Hem zou worden uitgekozen. Vergeet het maar… de duivel koos je uit… Wij zagen in jou een nieuwe generatie, drager van nieuwe hoop. Een nieuwe generatie… dat wel… maar toch weer op de altijd gladde grond uitgegleden over een of meer van de oude vloermatjes: geld, populariteit, vrouwen. Een jong meisje hoefde maar te knipogen en het was al weer dag-met-het-handje tegen je van God gekregen proefbediening (voor ‘proef’ zie 1 Tim. 3:10). Je vleselijke belangstelling voor ‘die ene’ draaide je geestelijke interesse voor ‘de velen’ de nek om. Je sluwe, doortrapte zijweg met haar bracht je ver van het evangelisatiepad waar góede dingen te doen waren…”

    Jan onderbrak hem:

    “Ik weet het pa… ik weet het allemaal…

    -         Van de vriendelijke dingen, die ik wou zeggen en van de schofterige dingen die ik deed.

    -         Van mijn gaan, niet achter Jezus, maar achter een demon.

    -         Van mijn huidige verdriet, niet om Jezus’ wil, maar omwille van mijn schurkachtigheid.

    -         Van mijn leven…: geen kruis ter eer van Jezus, maar een kruis en een oneer voor anderen.

    Ik dacht…:

                “gestolen fruit is zoet…”(spr. 9>17).

    Dat wás zo, maar weerstand bieden aan de verleiding –hoe bitter ook op dat moment- zou een zoete nasmaak hebben gehad. Die smaak zou gekomen zijn, vanaf het ogenblik dat ik de duivel had zien afdruipen (Jac. 4:7). Nu is de nasmaak bitter (Spr. 9:18). Ik houd mijzelf heus wel voor, dat mijn goud verdonkerd is en dat ik de goede dingen, die ik had, vergooid heb (Klaagl. 4:1)… dat ik moedwillig de kwaliteit, die ik bezig was te krijgen, heb verknoeid (:2)…

    Ik heb evenwel hoop… ik ben nog niet omgekomen van wroeging … ik dank hiervoor Gods goede gunst (3:22).

    Geef me wat tijd… ik weet, dat God nog iets anders gaat doen om mijn wroeging te veranderen in berouw… blijf voor me bidden.”

     

    Dat hebben wij gedaan. Och… er waren er al zo veel, die ‘troostend’ en belerend tegen hem aanpraatten en daarbij meer kwaad dan goed deden.

     

    Op 16 april ging de telefoon. Jan… heel stil…:

    “… pa… ma… God heeft ‘dat andere’ gedaan. Ik hád het berouw gevonden… ik dacht, dat ik er was, maar er was iets méér nodig: dat baby’tje… u weet wel, bij dat meisje… dat is zaterdag gestorven…”

     

    Opnieuw waren wij overrompeld. We zijn er weer gauw heengegaan. Ze waren net allebei in tranen… een anoniem briefje door de deur:

    … dat zij op de een of andere manier met behulp van kwade krachten de dood van dat kindje veroorzaakt zouden hebben…

    Wij hebben getracht te troosten. Er kwamen nog anderen ook: een oudstenechtpaar uit die gemeente… waren al even bedroefd als wij over dat kattebelletje. Och… het bleef er verder bij. De storm was ditmaal wat minder hevig dan de augustusorkaan.

    Nu is de hemel opgeklaard. Dat meisje Ellen heeft zich met Kerst verloofd met iemand uit die gemeente. Jan en Jo zitten weer goed. Hun gezinnetje is gezond en blij. De rust is teruggekeerd.

    Jan zegt voorzichtig:

    “Nog onlangs tegen pa Willems blies ik wat hoog van de toren maar nu zie ik het meer bescheiden: mijn machinerie-voor-God is geblutst en gedeukt, maar hij is niet onherstélbaar beschadigd. De olie van de Heilige Geest loopt weer tussen de lagers. Door abnormale slijtage is er speling ontstaan in de mechanismen. God stelt die bij. Hij zal mij binnenkort weer kunnen gebruiken… op minder niveau… in een geringere bediening dan vroeger… voor lange tijd… of misschien voor altijd… maar dat is redelijk. Echter: op welk niveau dan ook: het nieuwe leven ís teruggekeerd.

    -         Ik merk het hieraan: ik heb weer liefde voor de mensen om mij heen.

    -         Ik merk het aan mijn vernieuwde begeerte om iedereen er op te wijzen, dat alleen Jezus vrede en rust geeft.

    -         Ik merk het aan mijn herwonnen vriendelijkheid, aan de opnieuw aan mij geschonken behoefte om Jezus op de voet te volgen, zijn kruis te dragen.

    -         Ik merk het aan de teruggekeerde zelfbeheersing. Toen laatst iemand met een vettig knipoogje zei: “En Jan… alweer een nieuw wijfie op het oog?” kon ik waardig antwoorden, zonder woede.

    Mijn geloof in God en Jezus komt terug. Het is weer allemaal net als vanouds. Dat geloof brengt zo’n drang naar positieve daden met zich. Onlangs ontmoette ik Ellen Vonk. Tussen haar en Jo was voordien alles al goed gekomen. Maar wij moesten het gebeurde toch nog even onder vier ogen doorspreken.

    Er sprong geen seksuele vonk meer tussen ons over. Alleen een vonk van begrip. Twee mensen die God hadden teruggevonden, die –dicht tegen Grote Broer Jezus aan- op weg waren naar een nieuwe toekomst. Aan het eind van het gesprek heb ik gevraagd:

                “Ellen… wil je mij vergeven?”

    Ze zei:

                “Ja… en jij mij?”

    Ik antwoordde bevestigend. Bijna hadden wij elkander gekust in een nieuwe, hogere genegenheid. Maar dat hebben wij toch maar niet gedaan. In ieder geval echter: het verleden was overwonnen. Daardoor was dat verleden een bestanddeel geworden van het vreugdevolle gebouw van de hoop.”

     

    Waarvan akte.

     

    04-10-2008, 18:53 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.55.6.0.- 5.9.6.1.

    5.9.6.0

    Gedachte

    Rust

    Overwegingen:

    Kernwoord

     

     

    Situatiebepalend

    Algemeen

     

     

     

     

    Geloof in God en Jezus…:

    5.9.6.1.

    Piet Willems

    Hoop

    Wat een inzichten brengt het met zich mee!

    5.9.6.2.

    Wilma Donker

    Zelfbeheersing

    … en wat een drang naar positieve daden.

    5.9.6.3.

    Bart Vonk

    Vergeving

    … en wat een getuig- en evangelisatiekracht.

    5.9.6.4.

    Joke Donker

    Kalmte

    … en wat een onoverwinnelijkheid.

     

    5.9.6.1.

    Piet Willems: kernwoord:

    -         situatiebepaald: hoop

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: Wat een inzichten brengt het met zich mee!

     

    26 december 1984

     

    Dát is een nare toestand geweest rond Jo, Jan en Ellen. Een toestand met twee hoogtepunten, of zo men wil dieptepunten:

    -         de tijding, dat Agnes er aan kwam.

    -         De tijding, dat Agnes weer was weggegaan.

    Men zegt wel eens:

                “Jezus schudt u wakker… door onaangename gebeurtenissen heen.”

    Dat is wáár…: twee zeldzaam onplezierige gewaarwordingen… maar wat zíjn er veel mensen door wákker geworden…

    Ook is er een zegswijze:

                “Wónderen zijn er nú…”

    Oók waar…!

    Ik beschouw het nog altijd als wonderen, dat uit twee voorvallen, ervaren als uitermate negatief, zoveel positiefs is voortgekomen…

    Een wonder is een gebeurtenis, die vaststaande wetten en logische verwachtingen doorbreekt.

    -         Volgens alle wetten van de logica had er nu in vele harten droefheid, onrust en wanhoop moeten zijn…

    -         … wat bespeur ik…: vreugde, rust en hoop…

    -         Een logische ontwikkeling zou moeten zijn, dat velen mijn schoonzoon Jan voor altijd zouden minachten…

    -         … in plaats daarvan dragen in ieder geval de kinderen van God hem nu achting toe. Hij heeft zich flink gehouden, schuld beleden, oprecht berouw getoond. Dat weten velen te waarderen.

    -         Ik had de lage, sombere tonen verwacht van rouw en doodsgedachten.

    -         … echter: de hoge vrolijke tonen van blijdschap en opstandingbewustzijn zijn gekómen.

    -         Toen Jan en Joke mij vertelden, dat zij elkander en God hadden teruggevonden, dacht ik, dat het emotioneel was. Ze waren ook zo ontroerd en opgewonden.

    -         … maar het was echt geloofstaal!

    -         Ik had gedácht: “na dat falen zit Jan’s ziel eens en voorgoed vol onzekerheid.”

    -         … maar…: zijn geloofszekerheden zijn weer terug…!

    -         Ik had gedacht: “Jan heeft de ontwikkeling van zijn geestelijke gaven grandioos de nek omgedraaid.”

    -         … die ontwikkeling is echter opnieuw gestart.

    -         Ik had gedacht: “Van deze doodsmak krabbelt die schoonzoon van mij geestelijk nooit meer op. Hij zal hierna altijd een sukkelaar blijven.”

    -         … maar…: hij herstelt zich. Het is toch waar wat ze zingen: “Er zijn geen grenzen aan Jezus’ macht.”

    Weet je, waarom al die dingen zo zijn gelopen…?! Als Jan gewoon bekeerd was geweest, was hij teruggetuimeld in het donker en doorgetuimeld naar het diepste van dat donker. Maar… hij was wedergeboren… wat ís dat opnieuw geboren zijn toch onontbeerlijk…: tussen hem en de afgrond was op die manier een rotsrichel, die hij nog nét kon beetgrijpen.

     

    Nu ja… dit is nu wel allemaal van je holadijee… maar even goed… het ís vréselijk geweest: dat eerste telefoontje van Jo op die augustusavond 1983… lange nacht daarna, waarin wij niet durfden opbellen, maar uiteraard ook geen oog dicht deden.

    De zaterdag: eerst géén gehoor, daarna de bezettoon, eindelijk Jo, nog volslagen in de kreukels:

    “Jan… nee, die had zich bijna verzopen, maar toen moest zo’n stomme politie hem zo nodig helpen… zat even later weer doodleuk ergens koffie te lebberen.”

    … en daarna een gilbui…

    Direct er heen… de paar uur in de auto voortdurend gebeden… daar gekomen Marcel verzorgd… geprobeerd, haar tot rede te brengen. Innerlijk in de naam van Jezus de machten van paniek, woede, zich vernederd voelen en radeloosheid gebonden. Zondagavond weer weg. De volgende week zaterdag er wéér naar toe. Jan was toen thuis. Echtelijke twist gestild. Ze gooiden elkaar met volle theekopjes. Op dat niveau zaten zij al. Daarna namen de ouders van Jan het twee weken van ons over. Kort daarop werd het oktober. Bijna van de een op de ander dag veranderde Jo. Een lief vriendinnetje, ene… ene… nou ja… vergeten… ondersteunde haar wel zó voortreffelijk. Daarna: 26 oktober: Annemarie geboren: een wolk van een kind. Gemakkelijke bevalling. Jo weer helemaal in orde. Maar over het gezin toch altijd nog de wolk van Jan’s gekweldheid en onvreugde…

    11 april 1984: een blijde Jan aan de lijn…:

    “Pa… moe… ik heb mijn geloof in Jezus en God hervonden. Ik héb u al eens om vergeving gevraagd, voor wat ik ook u heb aangedaan, door uw dochter zo te verraden. Maar nu vraag ik het u nóg eens: “kunt u mij vergeven dat ik haar zó in de steek liet, juist toen ze mij zo nodig had.”

    En Jo nam het van hem over:

    “Ja… heit… mem… doe dat maar… aanvaard hem weer… wij hebben elkaar en God teruggevonden… nu ja: mijn deel was al klaar in oktober… maar nu is het compleet.”

    Toen week de winter, het ijs brak en wij ontmoetten Jan weer als onze zoon en medegelovige.

    Die avond zei ik tegen Ans:

                “Meid… de bui is óver!”

    15 april 1984: verslagen Jo aan de lijn… het kind, dat Jan bij Ellen Vonk verwekt had, is onverwachts overleden.

    Daarna begon de storm opnieuw. Jan blijkt een voorgevoel gehad te hebben. Familie Vonk is woedend:

                “Had ons op de hoogte gesteld, dan hadden we kunnen ingrijpen.”

    Man… wat dáárna weer voor ideeën loskwamen in de kring van die gemeente en daar omheen.

    “Jan wist het en Jo ook, maar ze hielden het stil, omdat zij het wel goed vonden zo…”

    “Jan had occulte praktijken toegepast om van dat lastige jong af te komen.”

    Dát gepraat kwam niet van de familie Vonk hoor… Toch kreeg ik vrijmoedigheid om –samen met Ans- maar weer eens uit het hoge noorden naar Amsterdam af te zakken. Wij wisten dat wij samen een taak hadden. Ans vult mij zo fijn aan, zij is meer iemand van de intuïtie, terwijl ik nogal vanuit mijn verstand werk.

                Nu ja, men zou ook kunnen zeggen, dat ik Ans aanvul…

    In ieder geval:

    Samen hebben wij veel ervaring in de zielszorg. Vroeger waren wij daar te druk mee. Nu hebben wij wat verademing, wat dat betreft. Echter niet zoveel, dat wij onze geoefendheid kwijt geraakt zouden zijn. Dat bleek ook wel die avond. Een goed gesprek ook met dochter Ellen:

                “Waarom Jan nu niets gezegd had.”

    Dat was de kernvraag voor alle drie.

    Wij, van onze kant, hebben de vraag gesteld, wat zij gedaan zouden hebben als Jan wél gesproken had. Ze dachten met ons door… waren het toen met ons eens, dat niet goed na te gaan was, hoe de zaken zich dan ontwikkeld zouden hebben. Toen hebben wij onze mening gegeven:

    -         Agnes was nu bij de Heer God, haar ouders waren immers allebei kinderen van God (Col. 7:14), hadden zich opnieuw in Jezus’ armen geworpen.

    -         Wat betreft andere vroeg gestorven kinderen hadden wij geen oordeel, dan alleen dit: God is rechtvaardig, er hoeft nóóit angst te zijn, dat enige beslissing zijnerzijds onjuist zou zijn.

    -         Over de zaligheid van dit jonggestorven wicht echter, was er bij ons in ieder geval geen twijfel.

    -         Dit sterven had Jan genezen van zijn obsessie en bij vele mensen diepe indruk gemaakt. Zo had hun kleine lieveling aan het eind van dat heel korte leventje meer gedaan om mensen tot bezinning en nadenken te brengen dan velen in een lang leven.

    -         Er was al vrucht gebleken: Jan’s vernieuwde bekering was er door bevestigd. Zijn zekerheden waren aan het herontwaken. Zijn geestelijke gaven beleefden een réveil. Zonder dit schokkende sterfgeval was dit zeker niet zo krachtig geschied. Zijn herstel was door het ‘offer van Agnes’ pas goed op gang gekomen.

    -         Er zou nog méér vrucht komen: vreugde over de goede uitkomst van eerst onbegrepen handelen van Godswege. Rust omdat er vertrouwen ging komen in Gods bedoelingen. Hoop, omdat velen zouden gaan zien, dat er uitzicht gloorde op  leven van hoger geestelijk niveau.

    -         Op enigerlei wijze had het heengaan van Agnes met dat komende vrucht dragen te maken. Immers dit voorval deed sterk denken aan een gebeurtenis, in de bijbel beschreven (II Sam. 12:18).

    -         Toen was er een sterfgeval in het kader van Gods heropvoeding van David… nu had er iets soortgelijks plaatsgevonden…

    -         Er zou vreugde komen, als men zich realiseerde, dat God nú even goed heel betrokken was op een mens –dus op alle mensen- als toen.

    -         Rust zou zich uitspreiden, als men zich dít voor ogen stelde: God is dus vlakbij, uiteraard niet alleen om te corrigeren, maar ook om te beschermen.

    -         Hoop om deze reden: God was gebleken, dichtbij genoeg te zijn voor ingrepen op de gestuurde koers. Dan was Hij ook nabij voor hulp op heel andere gebieden: bijvoorbeeld om iemand omhoog te tillen in zijn sfeer.

    Ze leefden zo óp… die mensen. Ellen zei:

    “Mijn kleine meid is bij God. Ze komt níet meer bij me terug. Maar eens ga ik naar háár toe ( 2 Sam. 12:23)… in de opstanding komt alles weer goed. Nu ik dat zie, gaan de gedachten aan rouw en dood weg uit mijn hoofd.”

    Toen zij eenmaal ‘om’ waren en hun gemopper op Jan staakten, stierf het venijnige lawaai elders ook geleidelijk weg.

     

    In augustus waren Jan en Jo hier nog met vakantie. Jan had warempel al weer een beetje babbels. Nee… niet dat over-het-paard-getilde van vroeger wel eens. Sympathieker: hij wil zo graag voor God werken, staat te trappelen van verlangen om weer te beginnen. Hij onderschatte echter toch de gevolgen van zijn misstap. Die blijven nog jarenlang nawerken. Jaren…! Wat zeg ik…: als er eenmaal iets over je bekend is –hetzij terecht of niet- dan vergezelt dat je een leven lang.

    Nog sterker: ik heb meegemaakt dat gezegd werd:

    “Wacht eens even… is dat niet een zoon van die-en-die… já… ik wéét het weer… die vader moet ooit eens iets uitgehaald hebben… wát ook weer… o ja…:…”

    Wel… ik heb Jan een beetje ontnuchterd. Allereerst heb ik gezegd, dat hij in mijn ogen gerehabiliteerd was. Daarna heb ik hem er echter op gewezen, dat hij geduld moest hebben. Hij ging wat stil weg.

     

    Wie er ook weg ging… het huis uit ging dan…: Monica. Voor haar werd deze zaak een breekpunt… je zou ook kunnen zeggen: de stok, die zij zocht om een hond mee te slaan. Toen de vier (kinderen plus kleinkinderen) weg waren, zei ze:

    “De vrome etter… ik moet dat soort niet meer… de hele hap kan mij nu definitief gestolen worden.”

    Daarna is zij op kamers gegaan.

     

    Jan… jongen… je hebt er wel een puinzooi van gemaakt. Maar er ís hoop… er ís uitzicht op vrede en rust. Er is óók hoop, dat je op de lange duur toch zult blijken, niet maar een getuige te zijn, maar een getrouwe getuige.

    Wat mij zelf betreft: ik ben zo blij met mijn geloof in God en Jezus: toen Ans nog helemaal overstuur was zag ik toch als heerlijk lichtpunt de definitieve doorbraak van mijn dochter Astrid naar het goede land. Ik kreeg wijsheid om de moties –ook mijn eigen eerste opwinding hoor- in rustiger vaarwater te leiden. Ik zie, hoe er positieve uitkomsten aan komen, hoewel die uitkomsten in feite nog ver weg zijn. Mijn geloof echter verscherpt mijn blik, zodat ik een nog vrij verre toekomst nu al waarneem. O, wat een inzichten brengt het geloof in God en Jezus toch mee!

     

    20-09-2008, 20:37 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.4.

    5.9.5.4.

    Ellen Vonk: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: dáárom.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je wordt er dapper en succesvol van.

     

    20 december 1984.

     

    Het laatste, wat ik vertelde, was de opmerking van moe:

                “Voor je weggaat… even iets bespreken…”

    Ik schoof aan tafel. Toen ik dat deed, was het al net, of mijn zelfmoordplannen iets van mij wegschoven. Daarna de vragen:

    -         “Heb je soms anorexia… je eet zo weinig…”

    -         “Waar komen die nervositeit en prikkelbaarheid toch vandaan.”

    En toen kwam de ontlading. De opgehoopte spanning -ruim voldoende om mij in het water te laten springen- brak zich baan.

    Dat gebeurde door een uitgeschreeuwde bekentenis en vreselijke gilbuien. Maar… terwijl het huis zich vulde met de volledige oudstenraad… terwijl iedereen verbijsterd was… luchtte dat gekrijs míj op. Het tot de rand gevulde meer van wanhoop liep leeg. O ja… ik weet wel: het was hartstikke zelfzuchtig:

    -         Pa en moe schrokken zich zowat dood.

    -         De zusjes waren nog dágen overstuur.

    Dat wist ik eigenlijk al wel vooruit, maar o… om het kwíjt te zijn… om het te kunnend delen…

    -         En dan: die veilige zekerheid: pa en ma weten er nu van: zij gaan helpen, ik hoef het niet meer alleen te doen.

    -         En dat gelukkige weten: ik lééf nog…!... ik lééf nog…!!

    Later kwamen de vragen:

    -         Hoe moest dat nu, als ik dikker en dikker werd…

    -         Hoe zou mijn houding zijn, als ik Jan weer zag: Jan met zijn sluwe praatjes, zijn baasspelen, zijn afkeer van mij, nadat ik alles had gegeven, wat hij wenste…

    -         … enz. … enz. …

    Ik legde al die problemen in gebed aan Jezus voor. Dat kon nu opeens wel. Jarenlang had ik niets met God te maken willen hebben. Nu ik dan uiteindelijk bij Hem kwam, was het helemaal niet van:

                “O… was je daar weer eens… ja, ja… nu je in de knoei zit…”

    Niets daarvan…: luisteren, spreken, raad geven.

    Dit kwam in mijn gedachten:

                “Wacht nu maar even af… er is iets in de maak.”

    Ik had de idee, dat de stem van Jezus in die gedachte was ingevlochten.

     

    Al heel gauw was dat ‘iets’ zichtbaar: zes maanden naar de Costa Blanca, eerst met Oom Jos en tante Diana, later met andere families. Ik heb nog wel geprotesteerd:

                “Ik krijg nog een kadootje toe.”

    Maar oom Jos legde uit, dat het er voornamelijk om ging, dat pa en moe in conditie bleven. Vijf maanden wachten thuis met alle gemeenteleden op hun lip, zou zinloos en al te pijnlijk zijn, ook voor hén.

    Zo’n verademing: dat vertrek: die ene maand thuis was zo rot geweest met al die steelse blikken naar m’n buik… de vriendinnen van het koor met hun opmerkingen:

                “Meid… wat ellendig voor je…”

    … maar wat er dan verder werd gezegd…!

    O ja… ik weet het wel… het waren de normale gevolgen, maar ik had mij dat allemaal nooit zo voor ogen gesteld. Toen het een maand geduurd had, kon ik het gewoon niet meer hebben, maar toen kon ik ook –juist op tijd- mijn koffer pakken. En die eerste oktober… zó fijn:

     

    Utrecht, Den Bosch, Eindhoven… wég die vragen:

    -         Wat zeg je nu, als je Jan tegen komt.

    -         Gaan je ouders het kind opvoeden of jijzelf?

    -         Wat dacht je nou, als je zo mooi alleen stond te zingen…

     

    … Maastricht… Luik… Metz…

    Wég… dat nauwelijks verhulde leedvermaak:

    -         Weet je, dat Jan verteld heeft dat het kind best eens van een ander kon zijn: je zou zélf zoiets gezegd hebben…

    -         Je zit nu wel zo veilig tussen pa en moe in de sam, maar je moe is toch echt bitter, kribbig en stekelig tegenwoordig… het zal echt niet altijd meevallen hè…!?

    -         Je pa is ook nergens hè… zó dof… zó uitgeblust… ik denk wel eens:

                “Wat zijn wij gelovigen toch eigenlijk ‘mooi weer christenen’…”

    -         De doop in de Heilige Geest, de geestesgaven, de wandel in de hemelse gewesten…: je maakt je er gehaat mee bij de gewone gelovigen… je kunt van alles doen en toch getapt blijven… alleen dát niet. Ik hoor het die Jan-van-jou nog zeggen:

    “… en toch moeten wij die kant op… zó alleen tonen wij Gods koninkrijk… zo alleen zijn wij van nut voor Gods plan…”

     

    En nu…: wat toonde hij zélf van al die –volgens hem zo heerlijke- dingen(Judas 9). Wat voor nut had híj er van. Dus in feite betaal je als prijs: de haat van je omgeving. En wat koop je er voor: niets, niemendal…

     

    … Dijon: slapen… Lyon, Narbonne, Gerona… weer overnachten… weg, ver weg… halfzachte vertroosters.

    -         Die Jo hè… zo vinnig…wantrouwig… driftig… Ik heb tegen haar gezegd dat jij veel flinker was…

     

    … Barcelona, Taragona, Valencia… geen harde vermaners meer…

    -         Ja kind… wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen (Jeremia 5:5,6). Ik gun het je toch zo, dat het eens wáár voor je wordt: maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen… ziet zich omringd door zijn weldadigheen (Ps. 32:7, 10).

    Zo heerlijk bevrijdend: weg te zijn van alle –soms twijfelachtige- belangstelling… alleen in de auto met deze aardige, rustige mensen, die bijzonderheden wisten van de streken en steden, die wij passeerden, maar mij nooit herinnerden aan dát… terwijl daarbinnen de baby al heel duidelijk zijn of haar aanwezigheid kenbaar maakte… mij voortdúrend bepaalde bij hetgeen was gepasseerd. En toen begon ik er zelf maar over:

    “… hoe ik mij met leugens omgeven had in de afgelopen maanden… en zo verlangd had naar de toen onbereikbare waarheid… Hoe die waarheid nu in mijn innerlijk op mars was, dat Jezus bezig was om mij in te nemen, zoals een stad wordt ingenomen (Jer. 20:7)… hoe Hij in mij zo sterk geworden was, dat Hij doende was om mij te overwinnen (id.).”

    Terwijl de wagen voort zoefde over de zonoverspoelde wegen, ging tante Diana op mijn opmerkingen in:

    “Mijn man en ik putten zo’n moed uit je woorden. Wij twee zien in die wóórden van jou dáden van jou: getuigenissen betreffende de overwinning van onze Meester over alle duister. Als zijn scháduw maar over je bestaan strijkt, is dáárin al genezing. En nu gaat zijn líchtglans over je leven. Nu ja… nog maar een gláns van licht hoor… maar het vólle licht kómt…”

    Oom Jos vulde aan:

    “Je hebt wel erg verkeerde dingen gedaan in de afgelopen maanden. Maar voor God is er in bepaalde opzichten geen onderscheid tussen ‘een beetje’ en ‘erg’ verkeerd. Hij kan uit elke put, hoe diep ook, redden (psalm 40:3). Houd zijn woord vast, dat is het touw, waarmee Hij je uit de modder trekt.”

     

    Maar toen wenkte hij met zijn hand… de laatste fase van de lange reis was begonnen: hij moest nu even scherp opletten. Een paar haarspeldbochten… daarna: Ciudad de la Luz, nagenoeg boven op een heuvel.

    Wat heb ik daar in de volgende maanden genoten:… vanaf het voorterras met het zwembad de naar zee afdalende bossen, doorspikkeld met allemaal van die droomhuizen, als waarin wij zaten. Vanaf het achterterras met de barbecue: valleien vol sinaasappelboomgaarden tot aan de blauw vervagende bergkammen ver weg.

    Genoten heb ik met vier lieve mensenparen, mijn eigen ouders inbegrepen. Ik voelde de sfeer van Jezus elke dag weer. Ik merkte ook, dat in mijn leven wel degelijk de fundamenten van het geloof aanwezig waren. Ze waren overwoekerd, maar vóór mijn ouders er waren, hadden de anderen ze al weer blootgelegd. Ik trok in die maanden geestelijke zevenmijlslaarzen aan en kreeg zóveel inzicht. Later heb ik leren zien, dat God alles zo in gereedheid bracht om een grote schok, die nog komen ging, te overwinnen.

    Overigens ging niet alles langs lijnen van geleidelijkheid. Er was bij één gelegenheid een zware strijd… een ‘Pniël’, zouden ouderwetse mensen zeggen (Gen. 32:24)…

     

    Mijn grote schoonmaak kwam op een novembermiddag: ik was weer eens geklommen naar het hoogste punt van de heuvel, nog dertig meter schuin bóven ‘Ciudad’. Zo’n heerlijk plekje daar… tussen vier lompe steenbrokken, iets beschermd tegen de hier fel waaiende wind. Ver weg naar het zuiden de rotsen van Calpe en Albir. Dichterbij… noordelijk: Cabo de la Nao, de Javea berg. De zee… nog blauw onder de dalende zon… hier en daar een schip: volstrekte eenzaamheid…

    En toen kwam er van alles, niet naar tijd geordend, door elkaar heen gehutseld, nog weer eens tot me…:

    -         Mijn minachting voor gelovigen: geschift, geborneerd stelletje kneuzen…

    -         Mijn hoererij, eerst met allerlei jongens, op de top gevoerd, toen ik Jan verleidde.

    -         De onverschillige manier, waarop ik –onder de aanmoedigende kreten van schoolvriendinnen- het geloof in Jezus weggeworpen had… opgeborgen als een uit de mode geraakt jasje.

    -         Alle oneerlijk gekuip van ‘niemand hoeft het toch te weten’… de bedriegerijen… het valse spel, dat des te harder aankwam bij mijn omgeving, omdat ik zo mooi en stichtend zong.

    -         De voltooide slechtheid door de zeven avonden met Jan, toen alles nog tienmaal erger werd dan het al was.

    Ik riep tot Jezus… mijn woorden holden naar Hem toe op de bolle bries.

    “O Heer… vergeef… .red mij… ik heb nu wel een adempauze… maar ik móet  het nog weer eens uitzeggen aan U, om nut te hebben van die tijd van bezinning…: De manier, waarop ik toen Jan aankeek. Hij deugde niet, maar ik evenmin: toen –op dat ogenblik- verloor ik –in beginsel- alles, wat ik nog dacht te hebben…

    Ik heb nu niets meer te verliezen… wat ben ik gestraft, door de manier, waarop ik gek werd gemaakt. Ik wist wat ik deed, toen ik de pil liet staan… en toch deed ik het. Wat kreeg ik mijn kinderlijke verleidtrucs tienvoudig terug. Alles moest ik slikken…ik…: het stomme, in feite niet echt begeerde, laat staan beminde wijfjesdier… de teef, die hem een kick gaf, omdat hij op haar al zijn vrouwvijandigheid kon botvieren en omdat zij een kind wilde dragen. … Heer… ik weet het: er komt nog een lange, bittere nasmaak: alleen al dat nog steeds niet verwerkte afdanken na die zeven weken…

                ‘Der Mohr had seine Schuldigkeit getan… der Mohr kann geh’n.’

    … en dat terwijl ik mij helemaal aan zijn heerschappij had onderworpen –op zichzelf ook al zo afschuwelijk vernederend- … en terwijl hij me overal kreeg, waar hij me hebben wilde.

    … En dan ook nog deze zorg: zal ik nog wel een baan kunnen krijgen: de schoolverlaters hebben alles al ingepikt…

     

    O, wat werd mijn spel ernst. Dat vreselijke, opjagende, duivelse gevoel is nu weg… maar Jezus…!... ik ben zo bang, dat het terug komt. Ik ben soms zo krankzinnig benauwd voor dat verslindende vuur, dat niet meer loeit, maar altijd door blijft smeulen… o… als het toch weer uitslaat…!

    Lieve Jezus, mijn huilbuien… zenuwen… stress… slapeloosheid…ze waren in die heerlijke oord eerst weg… maar ze komen weer terug…

    Er moet íets gebéuren…

    Jezus… ik deug voor geen cent… ik zóng wel opgelucht, toen ik opgebiecht had aan mijn ouders en de oudstenraad… ik zal echter pas opgelucht zíjn, als ik biecht bij U. Als ik dat niet doe… als ik niet mijn fouten aan U belijd… moet ik wég bij U … en ik wíl geen prooi zijn voor de vijandelijke legers… ik wil wégblijven van het oord, waar de valse, snerpende klanken zijn.

    Heer… ik belijd…: als een slet, een sloerie heb ik mij gedragen… een vijandin ben ik geweest voor mijn ware vriendin Jo…

    O Heiland… vergeef! … ik pleit op het bloed van Jezus. Dat bloed is toch een volkomen verlossing voor al onze zonden (1 Joh. 2:2).

    Helpt U me toch om open te staan voor de nieuwe gedachten, die van U komen… helpt u mij toch om U te volgen… om met al het oude te breken… help mij toch omuit mijn onveranderende zondigheid te komen…”

     

    En toen… het was of met de draaiende wind Jezus’ antwoord kwam. Nee… niet ‘of’… het wás zo…:

    -         Een schók ging door dat leven van mij, zo kort daarvoor nog bijna verwoest, nog steeds niet wezenlijk opgebouwd…: het herstel begon…..

    -         Ik kwam los van de muur van de wanhoop en begon toe te lopen naar mijn Grote Broer van de hoop.

    -         Alles ging ik met Hem terugwinnen… ik zou meer rijkdom krijgen dan ik ooit had bezeten.

    -         De dood had zo’n grote plaats in mijn gedachten: hij werd overwonnen.

    -         Ik minachtte het geloof in God en Jezus niet meer, blij aanvaardde ik het…

    En … terwijl er in feite nog niets gebeurd was, voelde ik mij daar op die top, met mijn haren wapperend in de wind, op een merkwaardige manier dapper en succesvol. Jezus bedelfde mij onder zijn blijde antwoorden. Wat een vreugd brachten die. Al mijn ‘waaroms’ losten op in ‘daaroms’. Mijn geest, daarvoor in eigenlijke zin altijd nog kapot en verward, was tijdens mijn gebed gebroken en verslagen geworden. Daarom kon de Heer nu al die goede dingen doen (Ps. 51:19).

     

    Over het rotspad naderden moeizaam twee paar voeten: oom Jos, tante Diana… wankelend op de rolstenen… wegglijdend met het gruis… glibberend in het modderige leem:

                “Kindje… dat kán toch niet meer… over twee, drie maanden is het zo ver.”

    Maar ik kon antwoorden:

    “Het is ook míjn áfscheid van dit plekje… maar God en Jezus zijn terug in mijn innerlijk… ik heb Hen hier en nu binnengehaald in mijn hart. Jezus beantwoordde al mijn vragen. Blij heb ik het geloof in Hem aanvaard. Zó’n vreugde daarna in mijn gedachten… dapper kan ik nu alles tegemoet gaan, wat gaat komen. Ik zal succesvol zijn in elke strijd, die nog losbarst.”

    Zij zeiden:

                “Zó blij… zó blij, dat je er door bent.”

    Toen zochten wij behoedzaam onze weg naar beneden…

    Die avond schreef ik een dikke brief naar huis. En het antwoord?!

                “Wij hebben al heel wat blijde brieven gehad… maar deze was echt helemáál blij.”

     

    Wat vér leek nadien mijn geknoei van de zeven avonden. Wat leerde ik Jan begrijpen en vergeven. Wat kon ik mij ook inleven in zijn verwardheid, die maar voortduurde. Ik kon zelfs voor hem bidden…

    Mijn baby’tje leerde ik liefhebben. Met moe en pa begon ik om te gaan, alsof wij vrienden en vriendinnen waren. Sinds ma die zelfmoordbrief gevonden  had, waren wij elkaar zoveel nader gekomen. Dat nader komen had overigens nog wel wat voeten in de aarde. Ma had dan wel gezégd…”

    “Je mag met ons mee blijven doen… wij blijven samen op reis… de duivel móet wijken.”

    In september echter was zij toch dikwijls bitter en bazig. Maar toen zij begin februari kwamen, was dat over. Moe had wat commissies afgestoten; ze had het dus wat minder druk. Pa ook… hij sprak nu weer veel dieper… flinker over God, dan toen hij zo overbezet was.

    Leuke brieven ven Ingrid en Nora, die in september echt op mij gebeten waren… ook een lieve brief van Jo… wat was ik dáár blij mee.

    Toen… half februari: mijn eigen lieve, kleine Agnes in de armen. Eind maart naar het vliegveld van Alicante, gebracht door pa en ma… in Schiphol weer opgevangen door oom Jos…

    4 april jarig: negentien jaar, 8 april werd Agnes opgedragen; ik stónd daar: zonder man. Móe stond dan maar naast mij. Ik hoorde het gefluister: “Jammer toch… jammer toch…”Maar ik was desondanks blij. Mijn ouders hadden Agnes aanvaard. Dat had de Heer natuurlijk allang gedaan. Maar nu  -bij het opdragen- werd dat nog eens uitgebeeld…

    Zo gek… even vingen mijn ogen de blik op van Erik Pieterse. Ik weet, dat hij een oogje op me had… o… al jaren… ik wist het al, toen ik zestien was. Maar nu…”zou hij nog belangstelling voor mij hebben…?”… de gedachte gleed weer weg…

     

    Bij het uitgaan van de dienst keek ik nog even naar Jan. Hij praatte met Gert… zei zeker weer diepe dingen. Even zag ik zijn ogen… niet meer wild, driest en vrouwbelust. Getemd en terneergeslagen was zijn blik. Ik bad stil:

                “Heer… laat hem er door komen, zoals ík er ben door gekomen.”

     

    14 april: ik ging ’s avonds nog even bij Agnes kijken… ze lag zo vreemd stil… ik riep pa en moe… de dokter kwam, hij zei:

                “Wiegedood.”

    En toen hebben wij daar met z’n vieren om haar heen gestaan… in een zwijgen zó ontzettend…

     

     

     

     

     

     

    08-09-2008, 17:08 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.3.

    5.9.5.3.

    Jan Donker: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: dáárvoor!.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je leert er geestelijke liefde door.

     

     

    12 december 1984.

     

    Echt mensen … het ging fout! Ik holde maar langs dat water, bereikte een vrij hoge brug, klom op de leuning en…

    Niet lachen en zeggen:

    “Kom nou… maak dat de kat wijs. Geen enkele jonge sterkte vent doet zóiets om zóiets.”

    Normaal gesproken ben ik het met je eens. Tot zelfmoord aanzettende boze geesten hadden mij echter zó in hun greep…: ik zóu hebben gesprongen. Toch had dat ‘en’ geen gevolg.

    Een hand pakte mijn arm, rukte mij weg. Een nuchtere jongemannenstem zei:

    “Meneer… het water is hier vies en vol fietswrakken. Er zijn gerieflijker manieren om nat te worden.”

    De politieagent leidde mij naar een auto, bracht mij naar een kantoor, berichtte:

    “Deze heer wilde zich te water begeven. Hij maakt een terneergeslagen indruk.”

    De wachtcommandant sprak met mij. In snel tempo kreeg hij het gedeelte van het verhaal er uit, dat hij nodig had om inzicht te krijgen. Hij concludeerde:

    “U moet uren gelopen hebben. U zegt, dat u de echtelijke woning om 11.15 uur verliet. Het is nu 02.45. Ik zal toch proberen uw vrouw te bellen.”

    Hij vertelde aan Jo:

    “Tegenover mij zit uw man een kopje koffie te drinken. Hij ziet er wat tegenop om thuis te komen in verband met gerezen moeilijkheden. Wat gaan we doen?”

    En even later tegen mij:

    “Ene familie De Jong biedt u voor deze nacht gastvrijheid aan. Ze zijn over vijftien minuten hier.”

    Zo zat ik even later in de auto van de chef van mijn vrouw, het zwijgende echtpaar vóór mij. In de logeerkamer viel ik –in een van hém geleende pyjama- als een blok in slaap. Pas de volgende morgen –zaterdag- kwam het tot een gesprek. Niels zei:

    “God kent de verborgen schat ín de rijke mogelijkheden ván jouw persoonlijkheid. Satan kent die ook. Allebei kennen ze ook jouw zwakke kanten. Allebei houden ze de berg lijken in het oog van de door de duivel verslagenen. De vijand wil jou op die berg gooien. God wil je er ver vandaan houden. De stevige greep van een politieagent heeft je respijt gegeven. Je ademt nu verlicht, denkende:

                ‘ik had dóód kunnen zijn’.

    Maar…: al leeft je lichaam… je ziel en je geest zijn nog in de sluiers van de dood. Ik raad je aan:

                ‘maak geest en ziel los van de grauwheid’.

    Ik weet, dat je een wanhopige hunkering hebt naar Gods licht. Maar… om weer in dat licht op te stijgen, moet je de banden met die grauwheid radicaal doorsnijden. Die lichtloosheid versombert ook andere levens, heeft schadelijke gevolgen overal. Wanneer zal er pas weer opgeluchte vreugde kunnen zijn? Als jij de touwen afsnijdt die –door jouw ‘onoplettendheid’;- je zijn gaan binden.

    Je hebt het weer eens geprobeerd met wat sommige mensen ‘de liefde’ noemen…

    Overigens geef ik direct toe, dat er hogere vormen van aardse liefde zijn dan waar jíj mee experimenteerde… In ieder geval: je raakte er je geloof door kwijt. Als de wurgtouwen knappen, komt het geloof in God en Jezus terug. Dan leer je de gééstelijke liefde…”

    Daarna nam Lucy het van hem over:

    “Je hebt al wel gemerkt, dat wij je –in liefde- doorzíen. Als mijn man als gezant van God (2 Cor. 5:20) zegt, dat je behoort te breken met de satanische machten, die met het diepste van je wezen zijn vergroeid, die er ten onrechte wonen (Rom. 7:17), zegt hij dat niet zomaar. Geloof de afgezant van God! Hij heeft nog meer gezegd:

    -         dat je hunkerde naar het licht

    -         dat er in jou een verborgen schat en rijke mogelijkheden zijn.

    Op die manier zullen er op het ogenblik niet zovelen over je spreken. Wij hebben getweeën een uur naar Jos, Diana en Jo geluisterd. Eigenlijk tegen wat wij hoorden in, kregen wij als vaste overtuiging: deze val is niet principieel, maar incidenteel. Tot die overtuiging droeg ook bij, wat wij overigens van je wisten: je ‘inner person’ zegt ‘ja’ tegen God. Maar… nóóit hebben we bij zo’n overduidelijke ‘ja zegger’ zulk een infiltratie van de boze waargenomen. Hij strijdt hard tégen je. Wij strijden vóór je. Maar het is aan jou om de kraan van de infiltratie dicht te draaien. Doe je dat niet, dan kom je in de verkeerde poot van de V… Innerlijk ben je er van overtuigd, dat je bij God hoort. Het kwaad, dat je gedaan hebt: daar ben je zelf verantwoordelijk voor. Zelf zul je ervoor moeten boeten. Zoals ik al zei: je bent géén ‘nee zegger’. Het kwaad wordt bewerkt door iets in jou, dat nóg wezensvreemd is (Rom. 7:17). Maar als je het niet gauw wegdoet, groeit het zozeer met je samen, dat het níet meer wezensvreemd is. Dan is er geen sprake meer van ‘wegdoen’…

    Je zit maar ontsteld te kijken naar wat er gebeurd is. Er is echter zo’n verschil tussen ‘kijken’ en ‘zien’. Zíe nu toch eens hoe de situatie gééstelijk is: nóg kun je vrijkomen. Zit niet zo moedeloos voor je uit te kijken. Je bent al door zoveel heen gekomen. Echter… pas wanneer je híerdoor komt, worden de eerdere overwinningen blijvend. Bind de strijd aan met het vijandelijke! Blijf niet zitten treuren over je ellende (Rom. 7:24). Het vijandige: in jouw geval openbaarde zich dat in je dorst naar vrouwen. Je grootste strijd in dat verband moet nog komen. Ga die strijd aan: dan blijkt daaruit, dat je God welgezind bent…

    Heel diep van binnen wilde je anders handelen dan je in feite deed (Rom. 7:15, 16). Maar je kon niet (:18). Je werd gedwongen, het kwade te doen (:19). Je moet je om je levens wil losmaken van de zonde, die als een woekerplant ligt rondom de wortels van je bestaan (:20). Alleen met Jezus samen kun je het komende gevecht winnen. Alleen met zijn hulp kun je een verbond met je ogen sluiten (Job 31:1). Zijn hulp, zijn lessen zijn uiteindelijk goedkoper en probater dan de lessen van de ervaring…

    Win je de strijd, dan kun je ook met helder inzicht zeggen:

                            ‘dáárvoor is alles geweest!’

    Dan komt ook de vreugd van de overwinning…”

     

    Nadien spraken wij over andere zaken. Over de noodzaak om gewoon door te gaan met mijn baan. Het kantoor, van waaruit ik werkte, was buiten Amsterdam gevestigd. De herrie drong daar niet door. Het was beter voor me, niet in de ziektewet te gaan, ook al voelde ik mij nóg zo overspannen. Ik begon maandag weer, dus zonder onderbreking. Een week later kwam ik thuis. Die ruzies met Jo in het begin!

     

    -         Mijn schuldbesef: … het weten dat mijn ‘man willen zijn’ de demonische infectie was, die zich –bijna niet te verwijderen- had vastgezet- zich had genesteld in de diepste lagen van mijn denken…

    -         De uitgebroken tijger van mijn hartstocht, die maar niet wílde terugsluipen naar zijn kooi.

    -         Wroeging over mijn verleiden van Ellen, het bedriegen van Jo, het in de war brengen van vele anderen.

    -         Wroeging over het laten vervuilen van mijn levenshuis, kamer voor kamer…

    -         Wroeging over het nooit radicaal het mes zetten in de laatste aanhechtingspunten van het duistere rijk.

    -         Wroeging over mijn drieste aangaan van een vernieuwd verbond met het nooit helemaal afgelegde verleden.

     

    Wroeging… maar nog altijd geen berouw. Nog altijd niet verder dan toen ik langs het water jakkerde: wel de overtreding kennen… er echter niet toe kunnen komen, vergeving te vragen… daardoor van binnen vreugdeloos, onrein en wankelmoedig blijvend.

     

    Alles was echter onderdeel van het gevecht dat ik móest winnen.

     

    Daarnaast…: gemeen plezier over wat er gebeurd was, vooral toen Ellen hoog en droog in Spanje zat.

    “Jan… je kúnt het nog kerel… zoals je dat grietje overal kreeg, waar je ze hebben wilde… haar helemaal onder je heerschappij had gebracht… ha ha… ze dacht jóu te pakken, de eerste keer mislukte het, de tweede keer lukte het wel… maar wat wérd zíj gepakt… al ging je er zelf ook aan kapot, toen je haar tienvoudig terugbetaalde… de pil laten staan… hoe is het mógelijk, dat je haar zo gek kreeg… klassewerk knul…

    En zoals je later alles tegen ze kon zeggen…

    -         Dat je een hekel had aan de vrouwen, omdat ze zo veilig voor je waren en je wilde ze onveilig doen zijn.

    -         Dat zíj je een kick gaf omdat ze in de gevarenzone was.

    -         Dat je niet háár liefhad, maar alleen je idee van: bij zoveel mogelijk vrouwen kinderen.

    -         En alles met haar kon dóen…

    -         Hoe je haar na zes weken gewoon afdankte, omat je, het doel wel bereikt achtende, een afkeer van haar kreeg.

    En zij maar alles beamen en slikken… o jóngen! … Wat een topprestatie…!!... en dan die ouwelui… ‘nee… geen abortus’… precies in je straatje.”

    In feite ging het hier om een tegenaanval: eigen zonde… toegegeven, maar toch ook kwaadaardig verzet van de mij vergezellende machten.

    En… er zat nog iets anders in… in de tijd, dat het kwaad in mij regeerde, bleef het ook in mij aanwezige goede mij vanbinnen onrustig maken (Rom. 7:24). Nu het góede in mij de overhand kreeg, bleef het kwaad, dat ook in mij was, mij innerlijk onrustig maken.

     

    Denk dus niet, dat dit stuitende denken mijn voornaamste overweging was. Altijd weer schrok ik van dit telkens weer zo onherkenbaar veranderen van mijn gedachteleven. Ik wílde het niet… wenste vurig, dat het een tijdelijke, voorbijgaande zaak was. Ik worstelde om los te komen van de tentakels, die steeds meer met mijn eigen gedachten leken samen te smelten. Wat keek ik met bittere spijt terug op de avond van ‘de blik’. Toen had ik spotachtig luchtig gedacht:

                “O… o… o... daar komt narigheid van.”

    Maar dit innerlijk gevecht… dit was narigheid in het kwadraat… wat zeg ik? …: tot de tiende macht… op mensen vertrouwde ik niet in deze strijd.Ze hadden niet op mij gelet, toen de donkerte opkolkte. Ze hadden het zo druk met zichzelf. Nu ja… niet dat ik ze de schuld gaf… maar toch riep ik maar alleen tot Jezus om hulp….zelf kon ik in ieder geval niet loskomen uit de worggreep. Voorlopig gebeurde er evenwel niets. Terwijl ik met mijn ‘buitenkant’ met klanten praatte over systeemuitbreiding, stond mijn ‘binnenkant’ in lichte laaie. Vernielende vlammen loeiden op in telkens nieuwe infectiehaarden. Wat ik ook probeerde, hoe ik God ook te hulp riep…: het slechte in mij leek te groeien… het goede trok zich geschrokken terug. Het slechte riep: “Ik ben geen indringer… ik ben jíj… jíj bent slecht…”

     

    In die maanden van strijd begon ik er telkens weer tegen Jo over, dat mannen in de bijbel er toch ook plezier aan beleefden om veel vrouwen te hebben (1 Kon. 11:1). Ik stelde, dat mijn handelwijze daarom niet zo erg was geweest.

    Ik wist zelf, dat het onzin was, maar hoopte op een antwoord, dat zou helpen om de inktvisarmen weg te hakken… armen, die nu met hun zuignappen heel mijn persoonlijkheid doorzochten. Eerst –tot oktober-  leidden zulke uitdagende opmerkingen tot felle ruzies, daarna tot goede, rustige, schriftuurlijke antwoorden, maar desondanks werd de houdgreep van de wegzuigende macht steeds meer onweerstaanbaar.

     

    In die maanden van strijd waren er ook de ‘zogenaamde’ vertroosters (Job 4:1, 2) en de vermaners (Job 15:4). Als zij me weer eens te grazen hadden genomen, voelde ik mij innerlijk nog verder afgegraasd.

     

    In die maanden van strijd wierpen vele bekenden zich op dit sappige gegeven: hij is voor de veelwijverij. Daar kwam een stroom van negatief denken uit voort, die de deur van mijn gevangenis steeds verder dichtdrukte. Vertwijfeld duwde ik tegen die deur.

    “Heer Jezus… help dan toch… hij mág niet in het slot vallen… U zei toch, dat mijn zonden wegvluchtten… dat er licht aan kwam. Heer… die kloven tussen mij en Jo… tussen mij en u… alstublieft God… in de naam van Jezus: démp die afgronden…

    Jezus… ik ben net een vergiet… al het goede loopt er uit… help me om die gaten te dichten. O God… ik wil dit surrogaat niet meer van huilerige, sentimentele krokodillentranen… ik wil echt berouw… ik wil af van wanhoop en verbijstering. Het helpt niet om die radeloosheid telkens aan iedereen uit te zeggen. Ik wil er áf!”

    En toen ging de deur warempel weer wat open. De vreselijke klik van het ‘in het slot vallen’ (Joh. 13:27) was uitgesteld. Kwam ik er door?

     

    Er waren ook goede vertroosters. Carla was een engel in die maanden. Corrie ook, maar zij bepaalde zich tot Jo, hoewel ik bespeurde, dat ze voor mij bád. Maar Carla bouwde mij. Ik zag innerlijk, dat God haar naar de deur van mijn kooi leidde… zij trok die verder open…

    En toen was er weer zo’n verschrikkelijke gedachte:

    “Jan… jij kunt álles. Iedere vrouw kan jij stapeldol maken. Jo zit nu naast je. Maar zoals zij nu niets in de gaten heeft, zo zal zij straks nergens erg in hebben…

    Carla wordt de vierde… en Corrie de vijfde… en al die leuke, getrouwde wijfjes in de sam gaan achter elkaar voor de bijl. En zoals alles met Ellens baby nu is geregeld, zo zul je slimheid hebben om alles in volgende gevallen nog beter te ordenen. Ook al sta je bekend als de bonte hond, iedereen zal blind zijn voor je listen. Niet langer zullen een hufter als Ab en een slijmerd als Karel je doorzien.

    Ongeweten zullen zíj jouw kinderen opvoeden. Hindert niet… als jíj het maar weet… en uiteraard de moedertjes… O… misschien kun je het wel net zo spelen als die vent toen in Amerika, die zelf een kerk stichtte en er later een harem van maakte.”

     

    Voor mijn geestesoog zag ik direct na die vreselijke, niet gewenste, maar niet-tegen-te-houden-gedachte twee taferelen:

    -         Een horde lelijke, sterke paarden stormde van mij naar Carla. Ze kwamen te staan voor een onverbiddelijke barrière: een muur, marmerwit en staalhard.

    -         De deur… de deur ging weer dicht, zat nu bijna in het slot. Op één reststraaltje na was het laatste greintje licht door de duisternis opgeslokt.

     

    Carla zei rustig:

    “Jan… ik weet wat in je leeft. Ik weet, dat je steeds verder valt… steeds meer kapot gescheurd wordt door uitstekende rotspunten. Maar ik blijf God vertrouwen dat iets –nog net op tijd- je val stuit… Jij hebt die macho obsessie binnen gehaald. Geestelijk ben je razendsnel achteruit gegaan. Verbaasd en bang kijk je mij nu aan, omdat ik geestelijk ben, waar jij –zoals je nu bent- niet kunt komen. Je weet, waar de schoen wringt. Je maakt jezelf wijs, dat er geen vergeving is voor de bewuste zonde, die je bedreef. Je denkt, dat alle beloften weg zijn. Je blijft je vruchteloos verwijten, dat door jouw gedrag een vloed van laster over de levens van anderen gaat.Je schaamt je over al je vroegere radde mooipraterij. Het enige, wat werkelijk nodig is, ontbreekt echter: berouw. Nog is er redding mogelijk. Kap de touwen, die je levensschip kluisteren aan de zonde. Dan komt dat berouw aan boord.”

    Tactvol sprak ze niet over mijn gedachten van vlak daarvoor. Maar ik wist, dat ze wist…

     

    De volgende dag werd Agnes opgedragen. Jo en ik zaten op spelden. Onze eigen hummel van vijf maanden lag in haar kinderwagen te slapen in de crèche van de samenkomst. En dáár… voor in de sam… droeg Bart dat andere kind van mij aan de Heer op. Al die blikken… al die gedachten. Ik durfde alleen in een flits even te kijken: wat een mooie baby. Toen sloeg ik mijn ogen weer neer…

    Even dit tussendoor: de geboorte van Annemarie is door al die toestanden rond Agnes wat in de schaduw gebleven. Jo of ik zullen er misschien nog nader over spreken.

    Na de samenkomst sprak ik nog wat na met Gert. Ook Lotty en Jo praatten met elkaar. Er was even tijd om wat dieper op van alles in te gaan. Ik had het weer benauwd over mijn hopeloze strijd. Hij bemoedigde mij meesterlijk. In een zonderlinge mengeling van oprechtheid en huichelarij riep ik:

                “Ik hoop het… nee, ik weet het: ik kom er door!”

    En Gert:

    “Dan moet er iets anders gebeuren dan tot dusver. Neem nu alleen eens die onbeholpen poging om aan een ander Ellens kind in de schoenen te schuiven. Doet dat je niet denken aan David (II Sam 11:45). Denk ook verder eens aan hem! Eerst had ook híj geen echt berouw… én een babbels tegen Nathan! (1 Sam. 12:56). Knetterende dorens (Pred. 7:6)… Het echte berouw kwam (II Sam. 12:13)… En tóch kwam ook de straf! Geen straf van God eigenlijk. Hij haalde die straf zelf over zich. Hij had een infectie in zijn leven binnen gebracht: die moest uitzieken; daar kon het ware berouw niets aan verhelpen…

    Met David’s vrouwen gebeurde hetzelfde als wat hij met Uriahs vrouw had gedaan (II Sam. 16:22). Een zwaar van geweld trof zijn familie (II Sam. 18:14). Ik hoef jou de namen Ammon (II Sam. 13:1), Tamar (:2), Absalom (: 20, 28) maar te noemen en je weet genoeg. Alleen met écht berouw zul jíj in staat zijn de onverbiddelijke gevolgen te dragen van jouw misstap… de infectie te doorstaan die jij in jouw gezin hebt ingebracht…

    Jan… sommigen zeggen, dat je de duivel in je hebt. Ik heb die mening niet. Kap echter nú de band dóór, anders váárt hij onherroepelijk in je (Job. 13:27). Je hebt zoveel harten verpletterd… Je hebt je eigen geestelijke ambten –koorleider, zangleider, jeugdwerker, huisbezoeker- verspeeld. Er is zoveel gelasterd. Iedereen wist er van (II Samuel 11 v 21).. Kap... of je verliest alles… weet je…”je bent niet zomaar een dertien-in-een-dozijn Christen, maar je bent er één met veel ervaring: bekering, wedergeboorte, doop in water en in de Geest, spreken in tongen, profetie, kennis… noem maar op… (1Cor. 12:8-10)… Je hebt deel aan de krachten van de toekomst… en dan zó terugvallen. Je spéélt wel met vuur… (Hebr. 6:4-6). Weet je nog van die man in Californië. Hij ging scheef met vrouw na vrouw na vrouw… hij liet zich niet gezeggen… je kent de afloop: bijna duizend doden… jíj bent nog maar eenmaal scheef gegaan. Nu sturen wij je met z’n allen bij. Maak daarvan gebruik… anders komen er nog meer brokken dan er al zijn…”

    Toen was het gesprek vrij plotseling afgelopen. Wij gingen naar huis. Ik besefte, dat ik vóór de overwinning stond.

    Die woorden:

                “Ik weet het… ik kom er dóór”

    hadden toch een kern van zekerheid bevat…

     

    Gerts ernstige waarschuwing had de laatste stoot gegeven. Onder andere wat hij zei over die mislukte evangelist had diepe indruk gemaakt. De vorige dag immers had ik diens voorbeeld nog na willen volgen. Ik kende nu mijn zonde en ellende als nooit tevoren. Maar wat meer was: ik had de weg naar berouw ontdekt.

    En toen trof een gedachte mij als een zweepslag:

    -         Amnon (II Sam 13:11,12), Tamar (:14), Absalom (:22)… Dicky, Annemarie, Marcel.. o nee…!...

    -         David’s vrouwen… Jo… nee, nee…!!...

    Daarna brak het zweet mij uit…:

    -         Bathseba’s kind… (II Sam. 12:15)… Agnes… O God, nee, dát niet!

     

    En toch wist ik rotsvast: God ging kleine Agnes bij zich nemen in zijn hemel. Mijn geldingsdrangcomplex zou daardoor worden vernietigd. Maar zouden Bart, Aaf en Ellen niet óók worden vernield?!

    Een week lang heb ik geworsteld als nooit eerder. Ik heb Agnes –gezonde, volkomen normale Agnes- die hele week lang voor Gods troon gebracht (:16)…

    Ootmoedig heb ik daarnaast nog eens aan Jezus beleden dat ik geen kracht had tot berouw… dat ik niets kon en Hij álles…

    Opeens kwam het langverbeide antwoord: zijn bijl hakte de armdikke kabels dóór…!!

    -         De tentakels weken, de zuignappen lieten los.

    -         De verkeerde verbindingen braken, de vlammen doofden.

    -         De deur ging open, de vreugd kwam terug.

    -         Alle ‘waarvoors’ weken voor ‘daarvoors’.

    -         Het geloof in God en Jezus gaf mij inzicht in een geestelijke liefde, die van mijn hartstocht verschilde als licht van duister.

    -         Mijn vrouwvijandig denken week.

    Mijn val was inderdaad niet onoverkomelijk maar te overkomen.

    Vanaf heel ver in de goede poot van de V naderde ik weer tot God –en Hij naderde tot mij (Jac. 4:8). Ik kreeg nieuwe moed met betrekking tot de nog niet ingetreden gevolgen van mijn zonden. Jo en de andere kinderen schoven in mijn denken voor eerst naar de achtergrond. Ik streed voor Agnes en zei:

    “Heer… U gaat haar wegnemen om aan mijn macho elke verdere grond te ontnemen… ik weet het… maar misschien bent U te verbidden. Heer, ik zie geen kans om mijn innerlijke zekerheid over deze zaak aan anderen uit te leggen… al denk ik wel, dat Jo iets begrijpt…

    Heer… help Ellen en haar ouders als uw besluit onherroepelijk is…

    Ik heb slagen verdiend… zonde leidt tot ellende… en Aaf en Bart’s ellende is mijn ellende… ik heb uw gerechtigheid en heiligheid bij mensen in diskrediet gebracht… (II Sam. 12:14). Als gaat gebeuren, wat ik verwacht, zullen die mensen weer bij die gerechtigheid en heiligheid worden bepaald…

    Heer… door berouw gedreven heb ik nu eindelijk –oprecht en zonder omwegen- gezegd, dat ik in beginsel alleen tegen U heb gezondigd (Psalm 51:6). Nu heb ik recht om tot U te bidden en te smeken voor Agnes… ik heb mijn zonden aan U beleden, niet langer mijn ongerechtigheden ontkend (Ps. 32:3-5). U geeft blijde, genezende antwoorden, waar eerst alleen maar trieste, ziekmakende vragen waren. U bent zo goed: alles kan ik van U aanvaarden… maar dit…!... dit…!!...”

     

    Zaterdagavond werd er opgebeld. Ik was op mijn studeerkamer in gebed. Aarzelend kwamen even later voetstappen langzaam de trap op… (II Sam. 17:18). Ik ging staan. De deur werd open gedaan: Jo stond daar… wit tot in haar lippen.

    Ze zei: “Jan…

    En ik:   “Agnes…”(II Sam. 12:19).

    En zij weer: “Ja.”

     

    24-08-2008, 18:10 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.2.

    5.9.5.2.

    Carla Hartog-van Zoelen: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Lichtpunten.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je leert er ingetogenheid en nederigheid door.

     

    9 december 1984.

     

    Wel, daar ben ik dan: niet meer Carla van Zoelen, Joke’s kantoormaatje, met wisselende vrienden en die ene ‘trouwe vriend’: de drankfles.

    Nu ben ik Carla Hartog-van Zoelen, met een lieve echtgenoot en een leuk handenbindertje in de wieg. Men zegt wel eens:

                “God zorgt voor alle aardbewoners.”

    Dan komen er gelijk van die moeilijke vragen, zoals:

    “O ja… heeft Hij ook gezorgd voor die veertigduizend kindertjes die elke dag sterven.”

    Laatst kwam iemand met zo’n vraag. Ik ben er door de hulp van Gods Geest wel uitgekomen hoor (Joh. 14:26). Ik houd het nu echter maar even wat minder tegenspraak verwekkend.

                “God houdt van déze aardbewoonster: Carla.”

    Niet meer Carla van Zoelen…: zónder geloof  maar mét angst voor het donker en voor mensen.

    Maar:

    …: Carla Hartog-van Zoelen…: mét geloof, maar zonder wispelturigheid en angst voor het onbekende.

    Nu moet je niet denken, dat Kárel het wondermiddel was voor mijn leven. Wel nee: de grote Wonderdoener is de Heer. Toen ik merkte, dat Karel aandacht voor mij kreeg, heb ik aan God een teken gevraagd, of ik op zijn avances mocht ingaan. Zo voor het oog gebeurde er niets. Wel zei Jezus telkens, door middel van mijn eigen gedachten:

                “Het teken kómt…!”

    Ik merkte, dat er in mijn innerlijk een warme genegenheid kwam voor deze vriendelijke man met zijn aardige, bruine ogen. Op zíjn manier was hij door het leven net zo hard geknauwd als ik. Hij was in allerlei harnassen gestoken, die hem niet pasten, gevoelsmens, dichter, die hij was. Hij praatte veel met mij in de ‘toenaderingstijd’. Als hij dan vertelde van zijn theoretische ideeën over de liefde, zijn argeloze speelgoedje, begreep ik hem zo goed. En bij zijn relaas, hoe ruw zijn eerste en tot dan toe enige vriendin hem dat speelgoedje had afgepakt, bloedde mijn hart.

    Hij en ik: we waren allebei vernederd, ziek gemaakt door verwondingen en beschadigd door pijnigingen.

    Allebei hadden wij het onder die kwellingen uitgekrijst. Er was gen onderscheid tussen ons, wat dit betreft. Aan ons allebei had de Heer al veel geheeld door de fijne voorgangers in ‘de aula’, broeder en zuster De Raad. De idee werd echter steeds sterker in mij, dat wij samen tot verdere heling en tot kwaliteitsverbetering konden komen. Geluk, met Jezus als derde, of als eerste, was voor het grijpen. Samen –steun vindend bij elkaar en bij Hem- zouden wij, wankelmoedige alternatievelingen, de vrucht van de onwankelbaarheid gaan proeven.

     

    Vroeger had ik zoveel gesproken met allerlei mensen: het was gepraat geweest, dat verduisterde. De gesprekken met Karel echter, brachten klaarheid. Ik werd er voortdurend door herinnerd aan Gods licht, dat in mijn jeugd even had geschenen.

    Ook hij putte uit onze gedachtewisselingen kracht om beter bestand te zijn tegen allerlei vreemde ideeën. Hij raakte door het praten met mij allerlei neurasthene tics kwijt. Zijn nare zekerheid, dat iedereen hem toch maar een raar type vond, vervaagde. Zijn kwetsbaarheid veranderde in flinkheid. Met humor kon hij nu bezien, hoe hij met opgefokte kreten geprobeerd had, zijn hazenhart te overschreeuwen.

    En dat hazenhart … wat gebeurde daarmee, toen hij zich zijn vroegere mantra niet eens meer kon herínneren: het werd een leeuwenhart. Zonder Jezus had hij mét yoga, toch nog hyperventilatie. Met Jezus maar zonder yoga, kreeg hij lucht.

    Zijn onhandigheid in het brengen van de boodschap van Jezus veranderde in bekwaamheid. Zijn halleluja masker viel af, maar in zijn innerlijk ontbloeide het werkelijke prijzen van God.

    Natuurlijk waren er al veel dingen verbeterd vóór onze kennismaking, ik zei dat al, maar ons contact deed ook hém heel goed.

    Toen wij ontdekten, dat al die dingen met ons gebeurden, hebben wij gezegd:

    “Dit is het teken, dat zou komen… laten wij trouwen. Dan komen wij nog méér vrij van schadelijke banden. Wij –geestelijke proletariërs- wij hadden niets te verliezen dan onze ketenen. Gebroken bungelen ze nu al aan onze polsen. Samen stérk worden, samen in één snoer met God (Pred. 4:12). Dan glijden die kettingresten van ons af.”

     

    En zo is het gekomen. Nu is Karel al een kracht in Gods rijk… en een geslaagd zakenman… en sedert begin september vader van een dochter. En ik? Ik werk nog in deeltijd. Want als moderne jonge vrouw wil je toch wat contact houden met de maatschappij. Maar bij God werk ik niet in deeltijd. Hij zet me op alle mogelijke uren van de dag in.

    Zoals in het Jan – Jo – geval. Ik trof Corrie Bakker daar nog wel eens aan in die woeste maanden na de ‘onthulling’. Zij was daar door God geplaatst voor Jo, maar wist met Jan geen raad. Ik had niet zozeer bemoeiingen met Jo, maar probeerde Jan te bereiken. Het ís mij gelukt. De eerste weken was hij begrijpelijk in zijn schaamte en berouw. Daarna evenwel werd hij voor velen onbegrijpelijk in zijn onechtheid. Maar ík bleef hem begrijpen: … Ellen was naar Spanje… werd daar vertroeteld… alles leek met een sisser af te lopen. Toen blies satan me deze gedachte in:

    “Gelukt jongen… de gevolgen van je macho worden aanvaard. Deze baby wordt dadelijk in huize Vonk door vier moeders verwend en krijgt een luizenleven. Wat is er per saldo gebeurd. Je bent geen koor- en zangleider meer, geen huisbezoeker en jeugdwerker. Maar ach… die bui drijft ook wel over.”

    Hij kwam net zo hoog te paard te zitten als David toen de Uria-herinnering vervaagde (II Sam. 12:56). Later kwam –evenals voor David- ook voor Jan de eigenlijke verschrikking. En toen –en ook al eerder- heb ik hem kunnen helpen. Vanaf het begin van de hele toestand heb ik lichtpunten gezien, waar anderen alleen verstoktheid en onberouwelijkheid waarnamen.

    Jan had –natuurlijk samen met Jo- mij geholpen. Dat was toen ik als een omlaag gestorte bergbeklimster aan de laatste richel hing. Zou ik dan niet hem helpen, nu zijn voet in modder, gruis en rolstenen was uitgegleden?! Mijn liefde –begrijp dat woord nu niet verkeerd- liet mij de lichtpunten zíen. Ze waren overigens ook heel wérkelijk. Of ze pas door die zoekende liefde werkelijkheid zijn geworden…?!... dat weet God alleen.

     

    Ik ben bij die hulpactie ook zo blij geweest met twee dingen, die het geloof in God en Jezus mij hebben geleerd: ingetogenheid en nederigheid. Er is een bepaalde korte, haast ongelofelijke fase geweest in mijn reddingswerk…: in die periode was Jan zó diep gezonken, dat hij zijn aandacht op dezelfde manier op mij richtte als hij die eerder op andere vrouwen had gevestigd. Ik kon toen mijn ingetogenheid, mijn van God gekregen reinheid, inzetten tegen het onreine, dat op mij afstormde. Och, het is maar even geweest, daarna is het erge gebeurd en nu is de walm geweken, voorgoed, naar ik vast vertrouw. En ook in die moeilijkste periode van mijn hulpwerk ben ik nederig gebleven, heb ik mij niet verheven boven de stakker, die van rotspunt naar rotspunt verder tuimelde, steeds meer bloedend uit ontelbare kwetsuren…

    10-08-2008, 14:41 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5......5.9.5.1.

    5.9.5.0

    Gedachte

    Blij aanvaarden … antwoorden

    Overwegingen:

    Kernwoord

     

     

    Situatiebepalend

    Algemeen

     

     

     

     

    Geloof in God en Jezus…:

    5.9.5.1.

    Harold Sumter

    Het beste er van maken…

    Het houdt in: wég met het doemdenken.

    5.9.5.2.

    Carla Hartog-van Zoelen

    Lichtpunten

    … je leert er ingetogenheid en nederigheid door.

    5.9.5.3.

    Jan Donker

    Daarvoor

    … je leert er geestelijke liefde door.

    5.9.5.4.

    Ellen Vonk

    Daarom

    … je wordt er dapper en succesvol van.

     

    5.9.5.1.

    Harold Sumter: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Het beste ervan maken.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: het houdt in: wég met het doemdenken.

     

    8 december 1984.

     

    Een toestanden, dat er geweest zijn, voordat ik mijn verhaal kon vertellen.

    -         Mijnheer Gerritse zag het niet zitten:

                “Harold, zou ik je maar niet afvoeren. Je staat een beetje buiten het hele gebeuren, weet je wel.”

    -         Ellen Vonk:

    “Ik mag maar twee keer vertellen: dat is echt te weinig. Geef mij die plaats van Harold, dan heb ik tenminste íets meer ruimte.”

    -         Ikzelf:

                “Ach… wat moet ik met de hele handel.”

     

    Er kwam echter een oplossing: Leontien stond 5.9.5.4. af aan Ellen. Richard had bij 5.9.2.3. al het een en ander van háár verteld. Als ik weggedrongen werd, zouden jullie ook niets van Corrie horen. Nu weet ik wel, dat velen zullen zeggen:

                “Nou… zál ik niets van Corrie Bakker horen.”

    Er zijn er echter altijd enkelen, die wél belangstelling voor haar hebben.

     

    Wel… eerst het gebruikelijke gekrijs:

    “Harold?... o…! Harold van Corrie?!... getrouwd hè Harold… baby’tje hè knul… o Harold… zullen wij je in duizend stukjes scheuren… we worden al doodziek van je, nog voor je íets hebt gezegd?”

    Weet je nog, hoe zoetsappig Erik dat aanpakte? Wel, ik doe dat ietsjes anders:

    “Eerst een Indische jongen pakken… dan een Afrikaan. Voor de rest hoor je ze niet. Richard, Gert, Ab, Karel… blanken: geen enkel commentaar. Racisten zijn het, die schreeuwers.”

    Kijk Erik, zie je ze verschrikt wegsluipen? Zó moet je dat aanpakken.

    … O ja… even meer algemeen… dat ‘Afrikaan’ hè…

    Wij houden niet meer van andere aanduidingen, ook niet van de meest gangbare.

     

    Overigens… het vorenstaande is maar een lolletje natuurlijk. Het is ook in al die verhalen tot dusver zo lóódzwaar. Een hérrie over zo’n kind! En wat jullie nog te wáchten staat! Overigens is mijn verhaal ook niet zó licht…

     

    Ik ben niet met Corrie Bakker getrouwd. Ik woon met haar samen. Dat ligt echt niet alleen aan mij. Corrie met haar beetje wilde verleden van véél roken en drinken, nachten op stap, punkfood, gepeperde grappen… Corrie heeft ook een overgangstijd nodig om te wennen aan al dat brave.

    Er is géén kind, ook niet onderweg. We bezoeken de Kapel.

                “Kan dat dan als samenwonenden. Zit de oudstenraad je niet voortdurend op je dak?”

    ‘Nee’ en ‘ja’ … er zijn wel eens oudsten bij ons geweest, die een balletje opgooiden. Maar wij vertelden, dat wij elkaar volkomen trouw waren en van Jezus hielden. Toen zeiden die mensen:

    “Zorg er in ieder geval voor dat jullie zo blijven, dat je elkaar en Jezus lief hebt. Voor de rest hebben wij geduld. Wij zagen jullie zo graag als ‘samen-wegwijzers’ voor andere jeugdigen. Wij weten, dat jullie dat al zijn. Echter: als jullie trouwen, zal die kwaliteit er toch bepaald nog beter uitkomen. Maar wij denken er niet over om jullie te dwingen tot enige stap. Wij zeggen onder elkaar:

                “Laat ze maar mee functioneren. God zal henzelf wel verder wijzen.”

    Niet dat wij helemaal onze mond zouden mogen houden… dat hebben we in dit gesprek ook niet gedáán. Maar laat nu eerst de Heer in jullie harten spreken. Hij heeft voor jullie betaald, door Zichzelf voor je te offeren. Jullie hebt dat aanvaard en bent nu van Hem. Vast en zeker kijkt Hij om naar zijn eigendom. Hij gaat jullie van steeds hoger kwaliteit maken. Daar hoort ook het huwelijk bij. Wij twijfelen er niet aan: het kómt in orde.”

    Zo spraken die mensen. Goedbedoelend en ook wel zo ongeveer juist, denk ik…

    Ik heb maar een beetje ‘ja, ja’ geknikt. Waarom sprak ik niet tegen Omdat ik zo graag weer bij het geordende leven wil horen.

    Want in 1983 heb ik tot juli nogal woeste dingen gedaan. Er was in december 1982 heisa in Suriname. Ik ga daar niet dieper op in. Als dit boek is uitgegeven, is die herrie al zó lang verleden tijd… het verhaal erover interesseert dan niemand meer. Dat zal nog sterker gelden voor andere uitgaven dan de Nederlandse…

    In ieder geval, ik heb mij toen aangemeld voor een bevrijdingsleger, ben nog in Frans Guyana geweest: vandaar uit zouden wij binnentrekken.

    Wel: in Gods rivier zijn vissen van allerlei soort (Ex. 47:10). Ik ben wel een heel rare, dat geef ik toe:

    -         Ik liet de Kapel-jeugdgroep schieten.

    -         En Corrie… ik had al verkering met haar, maar ze woonde nog thuis…

    -         En m’n geloof…

    Zo’n vis hoort toch niet in Gods rivier thuis… maar later zwom ik daar tóch weer…

    Wat kreeg ik voor al die offers terug…? Niets.

    Van je eigen spaarcentjes naar Cayenne. Via Kourou naar de grensrivier. Ha, denk je: ’t gaat beginnen. Maar alléén het grote wachten begon. Ik heb wat dikwijls verlangend vanuit Saint Laurent over de Marowijne getuurd. Ik kon Albina wel uittekenen met z’n witte gebouwtjes en de aanlegsteiger voor de veerboot. Gehunkerd heb ik er naar om aan de route te beginnen, die zou gaan via Moengo en het Commewijnedistrict. Eindigen zou die overwinningsweg met de bestorming van fort Zeelandia.

    Maar ach… de korjalen, die ons over moesten brengen, kwamen nooit. Ik kwam weer terug in Amsterdam. Toen kon ik weer beginnen te hunkeren naar een route… de weg, die tot een hernieuwd contact met God leidde.

    Ik was mijn bevrijdingsideaal kwijt en ik was nog iets veel belangrijkers kwijt: de zekerheid van mijn volkomen behoud door het offer (Hebr. 7:25) van Grote Broer (Rom. 8:29). Ik vroeg mij in die dagen wel eens af:

                “Doet Jezus wel iets?!”

    Nou… en of Hij iets deed: ik ontmoette Corrie weer. Zij hielp mij om mijn geloof te hervinden en de blijdschap over mijn behoud. Zij hielp mij om de duivel, de vijand te verslaan. Satan had mij in de war gebracht door middel van dat rare, rommelige avontuur. Zij haalde mij weer uit de war. Ze zei:

    “Ik rust niet voor mijn leuke, vrolijke, elegante, knappe Harold weer helemaal terug is.”

    … en toen ook dat gelukt was: (nu ja… de hele omschrijving was van haar)

    “En nu niet meer zo druk bezig voortaan met de nare toestanden daar en meer bezig met de fijne toestanden bij God.”

    In die tijd zijn we gaan samenwonen. Een jaar nu al weer ruim; we hebben een duurzame relatie, zoals dat heet.

    Ik rond dit deel van het verhaal nu maar af. Na dat tijdvermorsend rondhangen in trainingskampen en oerwoudlagers dacht ik dikwijls –zo gedemoraliseerd was ik-:

                “Niets heeft ergens nut voor. Alles gaat toch kapot. Alle dingen gaan altijd fout.”

    Nu ik echter het geloof in God en Jezus heb hervonden, is dat doemdenken helemaal voorbij. Nu weet ik:

    “Alle dingen, die iemand maar kúnnen overkomen, hebben voor de gelovigen nut (Rom. 8:28). Alle dingen worden nieuwe (Op. 21:5). Ze worden maar niet hersteld… goed… dat óók (Mark. 9:12). Ze worden maar niet heropgericht … goed… dat óók (Hand. 3:21)… ze worden nieuw! En de tijd komt, dat alles goed gaat lopen (Jes. 61:4). En voor hem, die in God en Jezus gelooft, lukken alle dingen nú al beter (Spr. 16:3).”

     

    O ja… en dan dat gedoe met Jan en Ellen…

    Inderdaad… wat heb ik er mee te maken gehad. Maar Corrie… je weet toch, dat ze op kantoor zit bij Jo. Vroeger samen op één zaal. Maar de band is gebleven, ook al werkt Jo nu in deeltijd op een andere afdeling. Corrie is nogal eens wezen praten met Jan en Jo. Eigenlijk zat zij er al sedert de ‘augustus woelingen’. Als ze thuis kwam, was zij er vól van. Eerst de hevige ruzies tussen die twee… gewoon, waar zij bíj was! Toen –in oktober-: Jo, die kalmeerde, haar zuurheid kwijt raakte, haar vrolijkheid en levenslust herkreeg. Corrie heeft daar wel aandeel in gehad. Ze vertelde mij daarvan:

    “Vroeger dacht ik altijd zo klein. Maar met Jezus heb ik geleerd, gróót te denken, te zien, wat geestelijk en ook meer algemeen, wel en niet van belang is. Ik zag de gestoorde verhouding tussen Jan en Jo als een grote negatieve zaak in het koninkrijk van God. Jo’s narrigheid en terneergeslagenheid zag ik als een ernstige bedreiging voor haar kindje. Ik heb tegen die gevaren echt groots kunnen strijden. Niet zo vruchteloos als vroeger, in optochten ‘tegen de oorlog’ en ‘het milieubederf’. Nee…: dit keer vruchtbaar. Ik was erbij, toen Jo opgelucht vertelde, dat zij het kind van haar en Jan weer kon aanvaarden. Ik heb meegemaakt, hoe ze voor het eerst zei, de verdrietige gedachten aan het kind van Jan en Ellen te kunnen loslaten … Hoe er in plaats van bange vragen voor het eerst weer blijde antwoorden waren…”

    In de moeilijkheden van Jan heeft Corrie nooit een gat gezien. Ze schetste dat zo:

    “Zo onoprecht is hij, niet echt berouwvol… ik kan alleen maar voor hem bídden.”

    Maar toch… Jo was haar dan toch maar dankbaar… zei een keer, toen ik er ook bij was:

    “De vreugde komt weer terug. Ik kan de toestand weer blij aanvaarden. Dus niet gewoon: aanvaarden, maar…: blíj aanvaarden. Mede door Corrie’s bemoediging.

    We zijn door het donkerste van de tunnel heen. Vanuit het duistere bos van de wanhopige vragen zullen we weer gaan komen in de lichte wei van de hoopvolle antwoorden. Een poosje geleden dacht ik nog:

                ‘ach… we moeten er maar het beste van maken.’

    Nu echter heb ik deze idee:

                ‘ja… van dit slechtste gaan wij het beste maken.’…”

     

    Nou zeg…: eind van de tunnel. Het was wel waar. Maar… er zat nog een lelijke knik ergens. Het vragenbos was ook groter dan zij dacht. Goed… dat hoor je allemaal nog wel. Mè gwè.

     

    28-07-2008, 13:41 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.4.4.

    5.9.4.4.

    Aaf Vonk: kernwoord:

    -         Situatiebepaald:Vooruit dan maar…!

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: Het is léven.

     

    5 december 1984.

     

    Mensen… mensen… wat een drama met onze Ellen. En… we zijn er nog lang niet. Ik zou jullie zo graag al het hele verhaal geven. Maar Ger zegt:

    “Nee Aaf… echt… het gaat niet. Vertel de geschiedenis nu maar tot aan de geboorte van Agnes.”

    Wel… hij krijgt alwéér zijn zin…

     

    Na ‘de avond’ kwam er toch weer een morgen, waarop ik mij verbijsterd afvroeg, hoe ik zoiets nu tegen Jo had kunnen zeggen in dat eerste krankzinnige telefoontje, nadat ik de telefoon uit Barts hand had gegrist:

    “Jij wist er van… het kan niet, dat je er niet van wist. Je móet z’n onrust gemerkt hebben. Daarom … ik wéét, hoe het gegaan is: jij hebt dit onschuldige kind naar je huis gelokt om hém te plezieren. Wat een verraad aan huisvrienden. Jullie waren zo dikwijls bij ons. Dat juist jullie zó tegen ons samenspanden…!”

    Ik schaamde mij zó diep. Ik had de laatste jaren gedacht, dat ik een echt sprankelend geloof had… de puts water, die er over was gegooid, was groot… maar dat verontschuldigde toch niet, wat gebeurd bleek te zijn: het geloof praktisch uitgeblust… de vuren van de kwaadaardigheid ontbrand…

    Ik had eens iemand horen zeggen:

    “Als er bij ons christenen eens goed ‘in de spons wordt geknepen’ wat kómt e dan nog een vuil water uit…! Laten wij altijd maar ootmoedig blijven… In onze kwade dagen betonen wij ons niet altijd de helden, die wij in onze goede dagen dénken te zijn.”

     

    Wat had die man –voor wat mij betreft- gelijk. Ik dacht ook aan ‘het onschuldige kind’. Pas na het telefoon ‘gesprek’ was ik voluit tot de ontdekking gekomen, dat Elsje-met-d’r-lieve-koppie-en-d’r-mooie-soli’ voor geen cent deugde. Een sluwe bedriegster, dat was nog maar één van de mogelijke definities…

    En ik dacht aan mijn drukke bezig zijn, vooral de laatste tijd… in allerlei eervolle functies: conferentiegastvrouw, coördinatrice deelnemers huisvesting, maar onze dochter stond in de kou… de verhalen over haar en Jan hadden gegonsd… iets hád ons zo nu en dan bereikt… maar wij leken wel doof geweest te zijn aan dat oor…

    Ik werd bedroefd… vroeg aan de Heer:

    “Doe nog es wat, God. U laat domme Aaf toch níet in de kou staan?! Zeg eens iets bemoedigends, want anders houd ik het gewoon niet vol…!”

    De Heer zei, door mijn eigen gedachten, die Hij verrijkte:

    “Dat jullie gisteren dat gesprek aangingen was op tijd… nét op tijd… op het níppertje… máár: op tijd. Hoor je, hoe die luchthart treurniet door het huis loopt te zingen. Gisteren biechtte zij haar zelfmoordplan op. Als je tien seconden gewacht had met beginnen, was zij er al niet meer geweest. Dat zij nu zingt, in plaats van te worden opgedregd, is toch beloning genoeg voor dat wel erg late gesprek… vind je niet. Belet haar dat zingen niet, ook al zeg Nora:

                ‘moet je haar horen’

    en Ingrid:

                ‘díe heeft even de lol alléén…!’

    … dat opgelucht neuriën bevordert haar genezing.

    Als jullie samen met Mij hier doorheen breekt, komt het echte geluk er aan. Als jullie, dit verdriet waardig verwerken, wordt het weten zó duidelijk:

    ‘Jezus heeft in beginsel alle leed gedragen. Als míj iets naars overkomt, heet als een vuurgloed, (1 Petr. 4:12) dan mag ik een fractie in dat leeddragen aanvullen (Col. 1:24), iets, dat Hij weloverwogen voor mij overgelaten heeft”

    Ik voelde mij gesterkt. Tot dan toe had ik mij eigenlijk niet echt, niet blijvend, willen laten troosten.  Ik werd als het ware aangetrokken door mijn verdriet als een mot door de kaars. Maar nú vluchtte ik weg van die zelfvernietiging. Ik dronk opnieuw van Gods goedheid, net als op ‘de avond’ al even. Ik voelde mij als iemand, die de contrabande van een onaangenaam karakter had meegesmokkeld, terwijl ik toch reeds als soldaat mee marcheerde in Jezus’  leger. Bij dit hevige treffen met de vijand wist ik het:

    “Weg met de roestige wapens van de haaiigheid … alleen nog de wapenen van het licht.”(Rom. 13:12).

    Ik kreeg weer oog voor het huishouden…begon aan de zaterdagse taak. Ik kwam in Ellens kamer, vond daar een papier, slordig in vieren gescheurd, gemakkelijk in elkaar te passen. Ik las:

    “Mam… pap… Ingrid… Noortje: ik ga weg bij jullie. Er was altijd zoveel goeds bij jullie te beleven, maar ik mag niet meer meedoen… Ik heb teveel dingen fout gedaan. Pa had het wel eens over het harmonische rijk, waarheen wij samen reisden. Ik hoor daar niet meer… ik hoor daarginds, waar de wanklanken zijn.Wat voor tekenen zouden er kunnen komen, die mij nog tegenhouden… een gesprek…?… te laat… de vijandelijke legers zijn al te sterk… dag… Ellen…”

    Toen merkte ik, dat er iemand naast mij stond… mijn oudste dochter. Ik wees naar de brief. Met onze armen om elkaar heen, huilden wij. Ook dat samen huilen hielp weer bij de genezing van ons beiden. Ik zei:

    “Je mag wél met ons meedoen… wij blijven samen op reis naar het goede land. De duivel moet wijken. Morgen in de kerk zit jij tussen ons in…”

    En toen belde ik Jo om verontschuldigingen aan te bieden voor mijn hondse taal. Maar dat viel tegen. Ik had mijzelf niet herkend in de furie, die ik gisteren was. Ik herkende Jo niet in de furie van nu…

    “Altijd de hort op… de room van de taartjes eten… eer van mensen (Joh. 5:44)… en die sloerie d’r gang laten gaan. Je had al veel eerder van alles in de gaten moeten hebben. Je hebt gewoon zitten slapen… zoiets heet dan móeder…!”

    Maar toen ik zei:

                “Jo… kom tot jezélf… net zoals ik dat heb moeten doen”

    brak de redelijkheid baan. Zij en ik… nog wekenlang hoor:

    -         de ‘oude’, kribbige, stekelige, bazige, koppige Aaf

    -         de ‘oude’, vinnige, wantrouwige, driftige Jo

    waren springlevend, deden van alles om de overhand te krijgen… gelukkig op de duur vergeefs. De deining verliep geleidelijk aan. Allebei konden wij ons zetten aan het weer opknappen van ons uitgevreten geloof.

     

    De rest van het mij toegemeten verhaaldeeltje moet ik echt afraffelen. Misschien kleurt een ander dat plaatje nog eens in. Maar Ger roept nu weer:

    “Aáf… niet meer dan vijf A4 kantjes schrift…”

    Bij zoiets klap ik helemaal dícht.

     

    Jos kwam al gauw hiermee:

    “Luister mensen, een ongetrouwde, zwangere dochter thuis… een dochter, die steeds duidelijker tekent…: dat is een zinloze marteling voor alle betrokkenen. Wij gaan van oktober tot december naar ons Spaanse huis. Familie de Jong is daar in december. Fam. De Raad komt uitrusten van de ‘aula kerstdrukte’  in januari. Als jullie nu eens in Ciudad de la Luz waren in februari en maart… en als Ellen dan begin oktober met ons meeging om de volle zes maanden te blijven… Zeg niet:

                “Ze krijgt nog lekkers toe!”

    Het gaat allereerst om jullie twee. Jullie verdienen een voorkeursbehandeling. Jullie behoren in conditie te blijven. Jullie verdienen extra zorg (1 Tim. 5:17). Ik leg dat wel uit aan de twee andere dochters.”

    Bart zei nog iets over de komende verbouwing van de zaal, waar hij bij moest zijn. Dat werd echter ook weer opgelost… Met hulp van veel vrijwilligers kon dat klusje geklaard zijn voor kerst…

    Wij aanvaardden uiteindelijk het voorstel, kregen steeds blijdere brieven van onze dochter. Eindelijk… in februari met de auto in drie dagen dáár. Zo’n heerlijke ontspanning na alle gezeur… want er waren er, die je zogenaamd troostten, maar je in feite de grond in stampten.

    Het weerzien met Ellen… genieten van uitzichten, grotten, tochten, steden… Op de dertiende februari naar het ziekenhuis in Denia… Op de veertiende vierden wij Barts 42e verjaardag met z’n viertjes in de kraamafdeling…

    Agnes was er bij. Ik keek naar het heerlijke kindje. Een laatste galbittere –eigenlijk al overwonnen- gedachte vlijmde door me heen:

    “Die schurk… die geslepen verleider… ook al, doordat wij abortus verwierpen, heeft hij z’n zin… althans voorlopig: bij drie vrouwen nu al kinderen. Maar binnenkort gaat hij wel op zoek naar de vierde. En ik maar denken dat hij een zegen zou zijn… en hij maar vrouwen in gezegende omstandigheden brengen…”

    Bart zei echter:

                “Zullen wij samen bidden?!”

    En al biddend en meebiddend kwam ik tot aanvaarding: nog wat morrend, maar toch met een gezindheid om het oude achter te laten; innerlijk zei ik:

                “Vooruit dan maar… met Agnes in de kring… o.k. geaccepteerd…”

    Toen belden wij de Van Dalens op, die in ons huis op Ingrid en Noortje ‘pasten’ en berichtten de gezinsuitbreiding. Jos vroeg:

                “Hoe sta je tegenover dit nieuwe leven.”

    De muntstukken floepten razendsnel weg, maar ik vond toch tijd om te zeggen:

    “Mijn geloof in God en Jezus is terug: het is leven … in de kracht van dat leven aanvaard ik dit lieve prulletje.

    12-07-2008, 20:25 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-06-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.4.3.

    5.9.4.3.

    Erik Pieterse: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Niets aan te doen.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: Het maakt je rechtvaardig.

     

    2 december 1984.

     

    En hier is Erik Pieterse… ik…

                Hé… wat is dat nu… wat róepen jullie toch allemaal:

    “Erik…o… die van Lien Smid… getrouwd hè Erik… baby’tje… hè knul… o Erik… zullen wij je slaan… zullen wij je knijpen… we worden al doodziek van je, nog vóór je iets hebt gezegd.”

    Kalm nou lui… kalm nou… ik bén niet met Lien getrouwd… er ís geen baby… hè hè, mag ik nu vertellen…

     

    Die verkering met Lien hè… ’t heeft nooit goed gewild… één keer was het tenslotte: uit en af. Een dráma was het: dat ophouden met die relatie; maar toen alles gezegd was, kwam er toch rust. Lien is een schatje. Het leek allemaal ook zo te kloppen: ontmoeting in de kapel, in Palma de Mallorca… allebei uit Indië… leeftijd klopte zo wat. Zij: zevenentwintig… ik negenentwintig, toen wij elkaar in februari 1982 leerden kennen. Allebei probeerden wij Jezus te volgen. Uiterlijk pasten wij ook zo goed bij elkaar. Zij: klein, sierlijk, breekbaar, grote bruine ogen… ik: wat langer –nu ja: dat is, vergeleken bij Lien, niet zo’n toer-, met mijn gave huid, witte tanden en glanzende haar… volgens háár, hoor… volgens haar… “Leuk stel”, zei men… maar het werkte niet.

    Tot eind 1982 hebben wij geprobeerd, toen zei oudste Van Dalen tegen ons:

    “Lui… houd elkaar niet op sleeptouw… nu ja… je moet het zelf weten hoor… onze gemeente is geen dictatuur. Wij willen jullie niet dwingen… alleen maar helpen… bid het nog eens door met elkaar.”

    Daarna kwamen wij eerlijker tegenover elkaar te staan en besloten met de verkering op te houden.

    Waarom het nu niet ging?! … Ik hád mijn hart al weggegeven. Jullie kennen dat Duitse gedichtje… ik weet niet of ik goed citeer:

    Der Jüngling erwählt sich ein Mädchen,

    Die hat einen And’ren erwählt,

    Der And’re liebt eine And’re

    Und hat sich mit ihr vermählt…

    Verwissel ‘sie’ en ‘er’, dan wordt het beeld…:

                Lientje beminde Erik

                Erik beminde Els Vonk.

                Els was weer wég van Jan Donker

                Het zei nergens ‘klik’, maar wel ‘bonk’…

    Nu ja… een kreupelrijn. Maar met dat ‘bonk’ bedoel ik die verschrikkelijk trieste afloop, waarbij Ellen met een kind bleef zitten. Wat heb ik die Jan geháát, nadat het bekend was geworden. Ik moest mij telkens weer voor ogen stellen:

                “Laat die haat nu toch niet mijn hárt verwarren.”

    Want dat hart van mij werd door dat gebeuren zó beschadigd, door teleurstelling, woede en jaloezie. De gang van zaken was namelijk zó geweest…:

    Ik liet mijn oog voor het eerst op Ellen vallen in 1981, toen zij zestien was en ik achtentwintig. Kort daarop kreeg ik verkering met Lien, maar ik kon Ellen niet vergeten. Die ‘Lien geschiedenis’ was ook eigenlijk mede, omdat ik het zo’n gek idee vond: twaalf jaar verschil, terwijl Lien en ik maar twee jaar verschilden. Verstandelijk was dat een goede gedachte, maar liefde heeft meer dimensies dan alleen maar verstand. Daar kwam ook nog dít bij: als ik Ellen solo hoorde zingen, dacht ik altijd:

                “Lien heeft toch niets van het ongerepte van dit prille kind.”

    Zo kwam de verhouding onder steeds groter spanning te staan.

    Nadat de draad tussen Lien en mij dan tenslotte geknapt was, nam ik de Ellen-draad weer op. Ik wist dat zij in april 83 achttien werd. Ik was vanaf begin 83 vrij en besloot, na haar verjaardag, werk van haar te gaan maken… door allerlei omstandigheden -werk buiten de stad- verschoof die datum maar steeds. Uiteindelijk werd het 1 september voor ik met dat ‘werk maken’ kon beginnen.

    Maar voor ik daaraan toe was, bleek Jan al in actie te zijn gekomen. Lompe stenen om iemand mee te gooien zijn er altijd. Maar Jan’s streek ten opzichte van Ellen, was bovendien ten opzichte van mij een zware kei… een kei, waarmee hij mijn hart zowat verpletterde…

    In de plezierige weken, waarin ik mij voorbereidde om avances bij Ellen te gaan maken, had ik dikwijls de idee:

    “Erik… je bent vrij man…: je bent met Lien nóóit zover gegaan, dat de verkering met goed fatsoen niet meer uitgemaakt kón worden. Nu ja, jammer, dat zij er moeilijk overheen komt. Je kunt echter niet blijven wachten, tot dat bijgetrokken is…

    Ellen is nu achttien… volwassen toch eigenlijk. Je staat in volle rechten om een gooi te doen. Met schroom, met bewondering en verwondering heb je in de afgelopen jaren gezien, hoe dit aanvallige meisje zich ontplooide tot een prachtvrouw, mooier zelfs dan je verwachtte…”

    Om het vervolg van mijn innerlijke overwegingen goed te begrijpen, dien je te weten, dat ik in mijn vrije tijd veel sociaal werk doe. Ik ben geen man, die zoiets zélf wegwuift met een:

                “O… het is niets…”

    Evenals Nehemia durf ik mezelf best eens aan te prijzen, zelfs bij God (Neh. 5:19)… hier komen die overwegingen dan:

    “Je hebt zoveel passanten –mensen die je ooit ontmoette- met warme, eerlijke belangstelling aangekeken, getracht, iets voor ze te betekenen. Voor die positieve opstelling ten opzichte van allerlei medemensen ga je nu lóón ontvangen. Ellen is niet zomaar een passante: Ellen is de vrouw, met wie jíj je leven gaat delen.”

    … zo zeker was ik van mijn zaak. Maar de schrift zegt:

                “Die zich aangordt, beroeme zich niet als die zich ontgordt (1 Kon. 20:11).

    Toen immers gebeurde het… ruw griste Jan de bloem van de stengel… de bloem, die ik voorzichtig had willen plukken…

    Voordat ik kon zeggen…:

    (innerlijk hoor, want Jan weet van dit alles niets)

                “Ik heb je vergeven”

    … is er wél een hele tijd verlopen.

     

    Overigens zit er wel iets moeilijks in dit verhaal. Het is nu december 1984. Ik beschrijf gevoelens uit augustus 1983 – april 1984. Je begrijpt, dat er van april 1984 tot nu al weer heel wat is gebeurd. Ik heb nog gevraagd aan de coördinator, of ik niet het hele verhaal mocht vertellen. Hij zei:

                “Nee Erik… ieder zijn deel… de rest vertelt Ellen wel.”

    Wel, dan breek ik de geschiedenis hier maar af.

    Allereerst echter even dít: misschien zul je zeggen:

    “Nou Erik… je was wel erg zeker van je zaak hè. Dacht je nooit eens aan je jeugdzonden: drugs, diefstal, vandalisme… en later toch ook wel het een en ander… helemaal gaaf was je toch níet… heb je echt nooit overlegd of jij –oude bok- dit groene blaadje wel wáárd was…”

    Nee… ik was dat verleden faliekant vergeten. Maar het schoot me wel een keer te binnen. Dat horen jullie nog wel.

    Ik wil tot slot alleen nog schetsen, hoe de zaken zich van augustus 83 tot april 84 verder ontwikkelden. Ellen verdween uit ons aller blikveld, dat weet je. Begin april 84 kwam zij terug uit Spanje met de kleine Agnes. Net negentien jaar was ze nu…. Een schoonheid … met een schat van een dochtertje. Ik was in de zaal, toen de baby werd opgedragen. Ellens’moeder naast haar. Bart stelde het kind aan de Heer voor. Heel wat ogen in de afgeladen kapel waren vochtig. De blikken van velen dwaalden af naar Jan, die daar zat… doodsbleek, met neergeslagen ogen… naast Jo, vuurrood van emotie. Ik hoorde fluisteren:

                “Jammer toch.”

    Maar zelf dacht ik:

    “Niets aan te doen. Aanvaarden maar… misschien nog wat morrig… maar toch: aanvaarden. Ik blijf vrijgezel. Zonder kind zou zij het helemaal voor mij geweest zijn… Maar met kind… stel je vóór…! Als ik nú haar hand zou vragen, zou zij ‘ja’ zeggen, maar als noodsprong. Ik had een onbeïnvloed ‘ja’ willen hebben, maar dat zit er niet meer in… Heer, zegen haar. Ik accepteer de gang van zaken. Ik zeg het nog eens:

                ‘Ik sta weer helemaal goed ten opzichte van Jan.’

    Dank U voor de vrede die U geeft.”

     

    Toen ik buiten stond, voelde ik mij zo licht. Mijn haat tegen Jan was weg. Ik had hem vergeven en opeens wist ik het:

    “Hij… Jezus… die ís op de troon van het heelal, is nu ook weer eens te meer Koning in mijn hart.”

    Het geloof in God en Jezus vulde opnieuw mijn innerlijk. Dat innerlijk was door de deining in de afgelopen maanden besmeurd met teleurstelling, woede en jaloezie. Dat alles spoelde weg. Ik stond weer recht tegenover mijn Vader en mijn Broer. Ik was weer rechtvaardig.

     

     

    28-06-2008, 19:30 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!