Zomernacht aan zee, zuiver geruis stijg in mij. Oeroude zee, niets dan blauwe wind, eenzaam zijn ver van de huizen der aarde, voorbij de heuvelen van angst en pijn. Zomernacht aan zee, zuiver geruis stijg in mij.
Mag ik het zeggen wat ontbreekt, en't koren, dat al ruisend spreekt van zijn, en mijn gemis? De blauwe korenbloem, die bloeit, en allerzijds werd uitgeroeid, dat er geen vrijheid is.
Rozen bloeien maar korte tijd doch sterren zij blijven bloeien in eeuwigheid...
Ik zag het laatste schuwe licht over de kop gaan. Een overlevende, zo zat ik daar aan dat raamvizier te beven in de jachtsneeuw op weg naar een reeds gedode zelf met het lood van de nacht onder de leden. Nu nog dood te gaan en te worden begraven waar de schaarse bomen staan, als witte raven (G.V.D. Graft)
Het voetbalseizoen staat weer voor de deur en ik moet zeggen dat deze club altijd wel mijn favoriete ploeg is geweest, alhoewel het de laatste jaren sterk bekoeld is met de commercie die er in omgaat en steeds erger wordt, maar vooral je leert meer relativeren want het zijn tenslotte maar omhoog gevallen sterren die denken dat ze het middelpunt der aarde zijn.
Maanden gaan voorbij, monotoon steeds volgend dezelfde weg, gevangen in een web van eentonigheid, niets zal veranderen de tijd heeft zijn werk gedaan, geen terugkeer mogelijk om alles nog eens over te doen. Het zinloze inziend van ons bestaan.
Juli nu, zon die schijnt, en denkende aan wat kon zijn, ergens eens ver weg van hier, steeds niet altijd weer in diezelfde sleur van koken, eten, afwas het is net of elke dag is dezelfde wat in feite ook zo is. Waarom konden wij niet aan een strand of ergens in een ander land zijn, al was het maar voor een paar weken. Elke dag diezelfde sleur aan die maaltijd, de bereiding, aan tafel, de afwas en wat gaan we dan doen...? Het is dan al 14 à 15 uur intussen en wat doe je dan nog, niets, wachten op de avond en op 's anderendaags voor weer eenzelfde dag. Waarom konden (verleden tijd) wij er eens geen twee- à drietal weken op uit trekken, een hotelletje zoekend en ergens etende wanneer of waar we graag wilden. Verleden tijd nu, de gezondheid laat het niet meer toe, toch nog veel peinzend aan wat had kunnen zijn en de zielepijn verbijtend aan wat nooit meer zal komen, nooit meer zal zijn.
Het had geonweerd en de straat was nat, het asfalt lag als water aan de oever van het trottoir, waar plechtig trad een duif en koerde als een kind, maar droever.
De hemel boven 't park werd licht, de bomen stonden groen, afzonderlijk, en ieder leek een bos zo vol zo wonderlijk en in zichzelf gekeerd, prevelend opgericht.
Ik liep te kijken in de korte stille straat en zag de duif, de kleur van onweer op zijn vleugels en poten roze als de dageraad.
En later hoorde ik de vleugels van ganzen in de hemel hoorde ik hoe stil en leeg het aan het worden was
gelukkig kwam er iemand naast mij zitten, om precies te zijn jij was het die naast mij kwam onder de appelboom, zeldzaam zacht en dichtbij voor onze leeftijd. (Rutger Kopland)
Zou hij begrijpen dat ik niet aan zijn graf was omdat ik verkouden was, als ik verkouden was? En zou hij weten dat dit een smoes was, mij toeknikken van ja natuurlijk, en dat het helemaal niet hoefde? Dat het geen zin had deze regen op zijn kist te horen vallen, dat hij zelf niet was gekomen als hij hier niet toch toevallig- Hij met zijn schemerlampje opvouwschaartje thermostaat. Die deuren dichthield voor de tocht, zijn ogen open vooral voor het zien openvouwen van de zachte blaadjes zijn oren alleen nog voor het vrolijkend kwetter van vogeltjes in de volière - Zou hij begrijpen, als hij nog iets begreep, wat mij hier bracht, onder deze onbetamelijke gehaaste wolken, terwijl hij nergens was? (Judith Herzberg)
Het was allemaal maar om te lachen zullen we zeggen wanneer we zijn uitgehuild. Drie veren draagt de wereld een gele van hoop een rooie van liefde en een zwarte van de dood.