Inhoud blog
  • Bodifée, God en het gesteente
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Zijnzoeken
    In het spoor van Heidegger zoeken naar de zin van Zijn.
    19-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.17. Lezen

     

    17. Lezen

    Eerste deel.

    Een boek ligt voor me open. Ik kijk ernaar. In de rechterhand houd ik op een blanco blad een potlood in de aanslag. Wie me zo ziet zitten, denkt dat ik een boek lees.

    Wat gebeurt er als ik lees? Léés ik echt iets nieuws? Haal ik uit teksten iets nieuws binnen? Wat mag dat nieuwe dan wel zijn? Nieuwe inzichten, nieuwe denkbeelden, nieuwe verbanden, nieuwe onderscheidingen, nieuwe aspecten, categorieën of inrijpoorten in de werkelijkheid? Of nieuwe criteria om te oordelen. Of nieuwe motieven om te handelen, nieuwe doelen om voor te leven? Of nieuwe helden of modellen om na te volgen?

    Ik ken de letters al lang, lees echter nauwelijks letters; ik spring over de letters heen en doorloop zelfs de zinnen met hele woordbeelden en zinsneden tegelijk. Ik lees dus zelfs niet echt woorden. Ik lees zelfs geen woordbeelden. Lees ik dan zinnen? Ook daarvan liggen de patronen en al hun combinaties reeds lang als inprinten in mijn hersens vast. Zelfs bekende en vertrouwde tekstschema's of tekstpatronen liggen aan de basis van bijna elk tekstbegrijpen. Ik weet dat ik de krant anders moet lezen dan een roman, dan een essay, dan een gedicht, dan een flyer over het scoutskamp van mijn achtjarig kleinzoontje, dan een belastingsaangifte.

    Het blijkt duidelijk dat ik voordat ik aan het lezen toe kom, al heel wat moet weten, met heel wat vertrouwd moet zijn.

    Wat brengt het lezen van teksten me dan bij aan nieuws? Andere, nieuwe combinaties van reeds lang verworven inzichten? Leert dat lezen me nieuwe DNA-slingers van inzichten maken? Nieuwe DNA-slingers om op een andere, nieuwe wijzen tegen de kosmos, tegen de maatschappij en tegen onze cultuur aan te kijken?

    Let wel: lezen is nooit een aanvaring met de kosmos.

    Lezen is hakken zonder spaanders over de vloer. Lezen is steeds een begaan zijn met teksten, met de pro-ducten van transposities van ervarings-aanvaringen met de kosmos. Pro-ducten die steeds in een gemeenschappelijk taal medegedeeld worden en die steeds deel uitmaken van de gemeenschappelijk aanvaarde interpretaties van eerdere ervaringen met kosmos, maatschappij of cultuur.

    Opvallend dat we zelfs in onze slaap auditieve aanvaringen met de werkelijkheid transponeren. In onze slaap worden reële geluiden geïnterpreteerd als en omgezet in geruststellende «'slaap-maar-door '-geluiden », om de gezonde slaap te beschermen en af te schermen tegenover de kosmos. De reële aanvaring met de kosmos, b.v. met een niets ontzienend lawaai, wordt omgezet tot een vertrouwde, niet-verstorend ervaring. Opmerkelijk ook dat die transposities onbewust gebeuren, buiten onze wil om en zonder onze beslissing. Ze zitten ingebouwd in de zintuiglijke waarneming. Ik hoor b.v. 's nachts iets vallen beneden in de kamer, maar mijn gehoor transponeert die geluiden in signalen die wijzen op een banaal ongeval op straat, dus in 'ver-van-mijn-bed'-rumoer, en dat zegt me: slaap maar rustig voort. Opmerkelijk dat dit op zintuiglijk niveau gebeurt. Mijn gehoor bedriegt me om me te beschermen en oordeelt zelf over zijn optreden. Want wat is de rol van het gehoor anders dan ons te waarschuwen voor gevaren die van overal kunnen komen, zelfs vanuit hoeken of in toestanden waar we met ons zicht niet kunnen komen. Zou een hond of paard ook zo reageren op geluid? Slaan paarden soms niet op hol, omdat ze zelfs onschuldige geluiden transponeren tot zeer dreigende.

    Als ik lees, heb ik geen aanvaring met de kosmos, maar ontmoet enkel inoffensieve teksten en dus sla ik geen spaanders: ik onmoet enkel 'transposities' van vroegere ervaringen met de kosmos. Wat ik lees zijn dus artefacten, pro-ducten, taalproducten. Ik schakel me in in de transposities van een of vele anderen, laat me inlijven in een aangeleerd 'corpus' van inzichten dat gemeenschappelijk erfgoed is van mijn gemeenschap en mijn cultuur, en dat tijdens het editieproces vele selectiedrempels moest overwinnen . (M. Foucault.)

    De tekst, het geschrevene heeft zich ont-kleed en bevrijd van het concrete Hic et Nunc en bereikt zo een niveau van universaliteit. Wat in de tekst te lezen valt, is gelijkelijk, overal altijd beschikbaar en inzetbaar voor iedereen in zijn/haar omgang met zichzelf, met de gemeenschap en met de wereld. Teksten zijn vrijplaatsen, openbare pleinen voor het uitwisselen van gedachten. Het zijn agora's gonzend van de meningen van vele gesprekspartners. Teksten zijn enkel mogelijk in de bres, in de open bres van de kaalslag gerealiseerd door de transpositie van het concrete kosmische, bevrijd van de ketens van het Hic et Nunc, van situatie en context, van gebondenheid aan personen, aan tijd en aan ruimte. Teksten zijn loco-aanvaringen, ze treden als plaatsvervangend voor aanvaringen op. Het zijn, vergeleken met aanvaringen met de kosmos, maar 'watjes'.

    TEKEN

    Teksten worden opgebouwd met tekens. Wat is het statuut van een teken?

    Wat zegt een teken anders dan:« Ik ben het niet! » Wat is een teken anders dan de boodschap: « Wat je zoekt is niet hier! ». Elk teken is eerst een teken van de afwezigheid van het betekende. De wegwijzer naar je vakantiebestemming zegt je dat je er nog niet bent. Hij zegt je dat je nog een eind te gaan hebt. De wegwijzer « Paris » b.v. zegt: « Je bent hier niet in Parijs. Maar ginds, die kant op, ver weg, daar kun je het vinden. » Een wegwijzer is steeds een weg-van-hier-wijzer. Een ver-wijzer. Wat een vrijheid!

    Teksten bestaan uit tekens. Het zijn weg-wijzers. De tekens sturen je weg van de tekst. Ze gaan over iets. Het zijn tekens van een voorbije, van een afwezige realiteit met een actuele betekenis, van voorbije aanvaringen met de kosmos, met de maatschappij of met de cultuur. Tekens zijn echter tevens gericht op komende aanvaringen en ervaringen. Gericht op zachtere, meer productieve, meer humane aanvaringen. Teksten kunnen je voorbereiden op een vruchtbare verwerking van ongewenste of onverwachte brute aanvaringen met de buitenwereld en je uitrusten om deze om te zetten tot toekomstgerichte ervaringen. Zo leren jongeren in romans zonder gevaar voor lijf of psyche hoe ze met zichzelf kunnen of moeten omgaan, hoe ze zich in allerlei situaties kunnen of mogen gedragen; hoe mensen met elkaar en met de wereld omgaan; hoe ze problemen of spanningen kunnen voorkomen of oplossen. Lezen wordt een leerrijke plaatsvervangende levenservaring.

    19-05-2006 om 11:05 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Tijd is geen netzakje.

    Taal is een verleidelijke escorte! Ze is zo vlot, zo coulant, zo meegaand, dat je niet eens merkt dat zij je leidt en doet gaan waar je niet wenst te komen! Taal kan ons van het rechtepad af leiden, op de zachte berm parkeren en ons zelfs in het moeras doen stranden. Ik vrees dat de benaming ‘tijd’ zo’ n galante maar misleidende escorte is.

    Is ‘tijd’ niet eerder een handige verzamelnaam, een netzakje zonder inhoud zelfs. Een handig winkelkarretje zoals : ‘het huwelijk’, ‘het voetbal’, ‘ de vrouw’, ‘de literatuur’, ‘ de staat’ . Een collectief die ons ertoe verleidt het benoemde te hypostaseren ; het een eigen substantie toe te dichten, en die ons zo achterlaat met een ondergeschoven kind op schoot. Die substantie krijgt dan een autonomie met kwaliteiten, eigenschappen en zelfs ‘wetten’ toegewezen.

    Wat tijd is, daar ben ik nog niet uit. Natuurlijk niet! Toch zie ik tijd meer als een ‘formale Anzeige’, een term die Heidgger gebruikte, maar nooit uitlegde of uitwerkte. Tijd is een ‘ver-wijzer’, een aan-wijzer, een weg-wijzer, en daar moet je wel op letten maar je er niet op verkijken! Je mag blijven kijken naar de man van Fabre, die op het SMAK in Gent de hemel probeert te meten, maar vergeet toch het uitspansel niet! En mijn vinger die de Grote Beer aanwijst aan mijn kleinzoontje, is de Grote Beer niet!

    ‘Tijd’ is een aan-wijzer. En we vergeten daardoor de inhoud, het aangewezene, vrees ik.

    Newton leidde ons, heel geleerd en omzichtig, om de tuin! Met de beste bedoelingen, maar toch! Hij definieerde een leeg netzakje! Hij ontledigde ‘tijd’ van alle inhoud, van concreetheid, en hield een loutere, gewillige, kneedbare ( ‘cire’ Descartes! ) abstractie over, zonder innerlijke weerstand. Hij bleef staren naar de man van Fabre! En naar het probleem van het doenbaar meten.

    Tijd is geen ‘ens’, geen wezen ! Tijd op zichzelf bestaat niet, net zo min als ‘ein Ding an sich’ bestaat. In zijn boek ‘Tot bestaan bestemd’, p. 205, citeert Gerard Bodifée terecht Lucretius. Tijd ontstaat met de wereld ( nog zo’n netzakje zonder inhoud ) gevuld met alleen erg vele en erg verschillende contingente dingen. ‘Wereld’ wil zeggen dat al die vele verschillende dingen samenhang vertonen, dat ze alle, vanuit hun constitutioneel zijnstekort, met elkaar constant compensatoire interacties aangaan om zich in dat efemere bestaan te houden, om toch enigszins te kunnen persisteren. Door die onvermijdelijke constante compensatoire interacties veranderen voortdurend die zijnden afzonderlijk en die wereld als geheel. Omdat al die dingen verschillen, veranderen ze op verschillende wijzen en in verschillende gezwindheden. Zo worden de verschillen zichtbaar en meer geaccentueerd. En die universeel aanwezige en zichtbare veranderingen vangen wij op dat netzakje ‘tijd’.

    De dingen bestaan niet onverschillig voor of naast elkaar. Ze bestaan altijd ‘in verband’. Zoals bakstenen al achtduizend jaar in een muur. Ze hebben contact met elkaar, compensatoir contact, compensatoire interacties met elkaar, elk vanuit het eigen zijnstekort,en vanuit een streven naar bestendiging.

    Dus, als we ‘tijd’ zeggen, dan gaat het om dat complex van die ‘universele, absolute, objectieve’ ( Newton ) compensatoire interacties tussen alle zijnden.

    Zo is ‘tijd’ het massale, universele verzet van alle zijnden tegen hun eigen zijnstekort, en een queeste om, via compensatoire interacties van al die individuele zijnden te groeien tot een zijnsvolheid van het geheel. Al de dingen afzonderlijk en als totaliteit, dynamisch gericht op elkaar, nemen deel aan een queeste, opzoek naar een voltooiing van uit hun fragmentatie en verstrooidheid en lokale verschillen. Zo ontstaat, vanuit de toekomst, van uit de hunkering naar Zijnsvolheid, naar Vollzug, een heden, waarin allen zich samentreffen, aan elkaar aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, na een gezamenlijk gedragen verleden. Een heden dat verder bouwt aan dat verleden, dat een vervolg breit aan dat verleden, unterwegs!

    « Tijd beheerst alles. » Daarvan gaan vele beschouwingen uit. Alsof het een entiteit is. Voor mij ontstaat tijd uit verzet. Uit verzet tegen het eigen zijnstekort van alle afzonderlijke contingente zijnden en in hun totaliteit.

    Géén contingent zijnde kan berusten in het eigen zijnstekort ! Geen kan aanvaarden dat er elders ander, onbekend en daarom ‘beter’ zijn is. Elk zijnde draagt in zich de hunkering naar volheid. En loenst daarom begerig naar al wat het zelf niet is.

    In Tot bestaan bestemd, p. 206, sprekend over Plato’s analyse van het beeld ( Hans Jonas ! ! ), zegt G. Bodifée : «  In het beeld komen het zijn en het niet-zijn samen. » Dat klopt ! En dat is tevens misleidend! ( Die taal toch ! ) Want in alle contingente zijnden komen Zijn en Niet-Zijn samen ! Niet a lleen in het beeld. In alle zijnden knaagt het Niet-Zijn aan het Zijn, en verzet het aanwezige Zijn zich tegen het eigen zijnstekort, tegen de eigen beperktheid. De universele, diepe dynamiek van de tijd is een andere formulering voor de queeste van het Zijn naar de eigen voltooiing, Vollzug.

    De dramatiek van de tijd ontstaat als de contingente zijnden een eigen Ego krijgen, op het behoud van dit eigen Ego staan, en de bestendiging van dit Ego opeisen. En dat niet lijken te krijgen. Bewuste zijnden, bewust van hun eigen Zelf, willen niet definitief naamloos verdwijnen in een vergeetput, willen niet zonder Ego opgeslorpt worden als een druppel in een oceaan, willen niet verstopt als kogellagers dienen om het Zijn naar z’n glorieuze eindvoltooiing te voeren. Newton zei dat : «  Tijd vloeit … zonder enige relatie met iets van buitenuit. » Klopt. Maar hij vergeet dat tijd wordt aangedreven van binnenuit de zijnden!

    Waarom verga ik toch ? Omdat mijn zijnstekort fundamenteel is, constitutief, niet te compenseren. Zeker niet te compenseren door zelf contingente zijnden. Blinden die blinden leiden! Hoe kan een contingent zijnde het zijnstekort van enig ander contingent zijnde compenseren en aanzuiveren ? Niet.

    Zo probeer ik me nu, voorlopig, met het netzakje ‘tijd’ ter verzoenen.

    18-05-2006 om 13:35 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    'Tijd' is geen netzakje.

    Taal is een verleidelijke escorte! Ze is zo vlot, zo coulant, zo meegaand, dat je niet eens merkt dat zij je leidt en doet gaan waar je niet wenst te komen! Taal kan ons van het rechtepad af leiden, op de zachte berm parkeren en ons zelfs in het moeras doen stranden. Ik vrees dat de benaming ‘tijd’ zo’ n galante maar misleidende escorte is.

    Is ‘tijd’ niet eerder een handige verzamelnaam, een netzakje zonder inhoud zelfs. Een handig winkelkarretje zoals : ‘het huwelijk’, ‘het voetbal’, ‘ de vrouw’, ‘de literatuur’, ‘ de staat’ . Een collectief die ons ertoe verleidt het benoemde te hypostaseren ; het een eigen substantie toe te dichten, en die ons zo achterlaat met een ondergeschoven kind op schoot. Die substantie krijgt dan een autonomie met kwaliteiten, eigenschappen en zelfs ‘wetten’ toegewezen.

    Wat tijd is, daar ben ik nog niet uit. Natuurlijk niet! Toch zie ik tijd meer als een ‘formale Anzeige’, een term die Heidgger gebruikte, maar nooit uitlegde of uitwerkte. Tijd is een ‘ver-wijzer’, een aan-wijzer, een weg-wijzer, en daar moet je wel op letten maar je er niet op verkijken! Je mag blijven kijken naar de man van Fabre, die op het SMAK in Gent de hemel probeert te meten, maar vergeet toch het uitspansel niet! En mijn vinger die de Grote Beer aanwijst aan mijn kleinzoontje, is de Grote Beer niet!

    ‘Tijd’ is een aan-wijzer. En we vergeten daardoor de inhoud, het aangewezene, vrees ik.

    Newton leidde ons, heel geleerd en omzichtig, om de tuin! Met de beste bedoelingen, maar toch! Hij definieerde een leeg netzakje! Hij ontledigde ‘tijd’ van alle inhoud, van concreetheid, en hield een loutere, gewillige, kneedbare ( ‘cire’ Descartes! ) abstractie over, zonder innerlijke weerstand. Hij bleef staren naar de man van Fabre! En naar het probleem van het doenbaar meten.

    Tijd is geen ‘ens’, geen wezen ! Tijd op zichzelf bestaat niet, net zo min als ‘ein Ding an sich’ bestaat. In zijn boek ‘Tot bestaan bestemd’, p. 205, citeert Gerard Bodifée terecht Lucretius. Tijd ontstaat met de wereld ( nog zo’n netzakje zonder inhoud ) gevuld met alleen erg vele en erg verschillende contingente dingen. ‘Wereld’ wil zeggen dat al die vele verschillende dingen samenhang vertonen, dat ze alle, vanuit hun constitutioneel zijnstekort, met elkaar constant compensatoire interacties aangaan om zich in dat efemere bestaan te houden, om toch enigszins te kunnen persisteren. Door die onvermijdelijke constante compensatoire interacties veranderen voortdurend die zijnden afzonderlijk en die wereld als geheel. Omdat al die dingen verschillen, veranderen ze op verschillende wijzen en in verschillende gezwindheden. Zo worden de verschillen zichtbaar en meer geaccentueerd. En die universeel aanwezige en zichtbare veranderingen vangen wij op dat netzakje ‘tijd’.

    De dingen bestaan niet onverschillig voor of naast elkaar. Ze bestaan altijd ‘in verband’. Zoals bakstenen al achtduizend jaar in een muur. Ze hebben contact met elkaar, compensatoir contact, compensatoire interacties met elkaar, elk vanuit het eigen zijnstekort,en vanuit een streven naar bestendiging.

    Dus, als we ‘tijd’ zeggen, dan gaat het om dat complex van die ‘universele, absolute, objectieve’ ( Newton ) compensatoire interacties tussen alle zijnden.

    Zo is ‘tijd’ het massale, universele verzet van alle zijnden tegen hun eigen zijnstekort, en een queeste om, via compensatoire interacties van al die individuele zijnden te groeien tot een zijnsvolheid van het geheel. Al de dingen afzonderlijk en als totaliteit, dynamisch gericht op elkaar, nemen deel aan een queeste, opzoek naar een voltooiing van uit hun fragmentatie en verstrooidheid en lokale verschillen. Zo ontstaat, vanuit de toekomst, van uit de hunkering naar Zijnsvolheid, naar Vollzug, een heden, waarin allen zich samentreffen, aan elkaar aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, na een gezamenlijk gedragen verleden. Een heden dat verder bouwt aan dat verleden, dat een vervolg breit aan dat verleden, unterwegs!

    « Tijd beheerst alles. » Daarvan gaan vele beschouwingen uit. Alsof het een entiteit is. Voor mij ontstaat tijd uit verzet. Uit verzet tegen het eigen zijnstekort van alle afzonderlijke contingente zijnden en in hun totaliteit.

    Géén contingent zijnde kan berusten in het eigen zijnstekort ! Geen kan aanvaarden dat er elders ander, onbekend en daarom ‘beter’ zijn is. Elk zijnde draagt in zich de hunkering naar volheid. En loenst daarom begerig naar al wat het zelf niet is.

    In Tot bestaan bestemd, p. 206, sprekend over Plato’s analyse van het beeld ( Hans Jonas ! ! ), zegt G. Bodifée : «  In het beeld komen het zijn en het niet-zijn samen. » Dat klopt ! En dat is tevens misleidend! ( Die taal toch ! ) Want in alle contingente zijnden komen Zijn en Niet-Zijn samen ! Niet a lleen in het beeld. In alle zijnden knaagt het Niet-Zijn aan het Zijn, en verzet het aanwezige Zijn zich tegen het eigen zijnstekort, tegen de eigen beperktheid. De universele, diepe dynamiek van de tijd is een andere formulering voor de queeste van het Zijn naar de eigen voltooiing, Vollzug.

    De dramatiek van de tijd ontstaat als de contingente zijnden een eigen Ego krijgen, op het behoud van dit eigen Ego staan, en de bestendiging van dit Ego opeisen. En dat niet lijken te krijgen. Bewuste zijnden, bewust van hun eigen Zelf, willen niet definitief naamloos verdwijnen in een vergeetput, willen niet zonder Ego opgeslorpt worden als een druppel in een oceaan, willen niet verstopt als kogellagers dienen om het Zijn naar z’n glorieuze eindvoltooiing te voeren. Newton zei dat : «  Tijd vloeit … zonder enige relatie met iets van buitenuit. » Klopt. Maar hij vergeet dat tijd wordt aangedreven van binnenuit de zijnden!

    Waarom verga ik toch ? Omdat mijn zijnstekort fundamenteel is, constitutief, niet te compenseren. Zeker niet te compenseren door zelf contingente zijnden. Blinden die blinden leiden! Hoe kan een contingent zijnde het zijnstekort van enig ander contingent zijnde compenseren en aanzuiveren ? Niet.

    Zo probeer ik me nu, voorlopig, met het netzakje ‘tijd’ ter verzoenen.

    18-05-2006 om 12:06 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.16. Zijn en Ego

     

                 16. Zijn en Ego

    Zijn is ons nooit gewoon gegeven. Zijn is nooit botweg aanwezig. Al wat er is, reikhalst gespannen naar méér Zijn voor zichzelf. Zijn is steeds een opdracht méér te zijn. We hebben te zijn. Wij zijn steeds onderweg. We blijven nomaden, steeds zoekend naar graziger hellingen.

    Dat Zijn wordt pijnlijk en moeizaam veroverd. Zijn staat altijd in het harnas, klaar voor de strijd. Altijd in het gareel. Altijd aangespannen, altijd geharnast. Altijd sabbelend op het bit. Zijn is een rijdend atelier dat zichzelf een baan hakt door het Niets. Zijn is het resultaat van de massale worsteling van miljarden zijnden die samen strijdend elkaar boven water houden. Zijn is een nooit bevestigde, nooit beklonken ontworsteling aan het Niets.

    Zijn vlucht elk ogenblik naakt weg uit de greep van het Niets, zijn kleed achterlatend, en snellend naar een elders met geborgenheid wenkende cape.

    Zijn is nooit los verkrijgbaar. Nooit puur en onversneden uit voorraad leverbaar of beschikbaar. Nooit solitair, maar steeds in veelvoud. Steeds ondergedoken en als schuilend in gezelschap. Zonder ononderbroken wederkerige zijnstransfusie van alle zijnden verzwelgt de Grijns van het Niets alle zijnden. Elk zijnde is steeds maar de voorlopige resultante van vele samen naar Zijn strevende krachten om zijnsmogelijkheden te realiseren.

    En in die opvallende worsteling houden Ego's zich staande, als Ego's. Pretentie? Holle pretentie van holklinkende vaten? Hoe houden Ego's zich als Ego's staande in die massale wederzijdse en wederkerige zijnstransfusies? Is dat geen probleem? Zijn en Ego?

    "EN"?

    Want geen enkel Ego is. Elk Ego wordt moeizaam in stand gehouden met en door ontelbare andere efemere zijnden.

    Elk Ego voelt zich gedragen.

    Elk Ego voelt zich in het bestaan geworpen.

    Elk Ego voelt zich gedreven om te overleven.

    En toch wil elk Ego zelf gloeien, zelf vonken slaan, zelf oplichten, zelf schitteren en stralen in de duisternis. Elk zijnde wil een Zelf zijn, een Ego. Als Ego (h)erkend en gewaardeerd worden. Als Ego overleven. Als Ego duren.

    Maar, alleen, solitair kan ik niet overleven, kan ik mezelf niet in het bestaan houden, mezelf enige bestendigheid verzekeren. Ik kan als Ego enkel vergaan. Ten ondergaan. Ophouden. Naamloos, spoorloos in het Niets wegglijden.

    Alleen mijn atomen duren zonder problemen. Alleen zij hebben verstand van probleemloos overleven.

    Ego kunnen zijn, uitsluitend dankzij vele anderen. En toch"Ego!"willen uitschreeuwen. Opmerkelijk!

    Nochtans, al wat Ego als Ego kan, is verdwijnen.

    En toch, enkel in een Ego komt Zijn tot zichzelf.

                                                                                                      ·

    16-05-2006 om 10:42 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. 15. EGO - RELIGIE

                       15.  EGO  -   RELIGIE

    Is enige levensvorm überhaupt mogelijk zonder een Ego? Zonder een aanzuigend, ordenend, coördinerend, structurerend en sturend centrum? Waarom dan die miljarden aanzuigende centra, die, mét en door het leven gedoemd zijn, als centrum, als Ego te verdwijnen? Hoe rijm je dat samen? Hoe verklaar je dat leven er wel in slaagt Ego's te creëren, maar het niet klaarspeelt die Ego's als Ego's te bestendigen?

    Dat vind ik een groot probleem. Groter zelfs dan het probleem, dan het mysterie van het naakte leven. Is leven, is het onmisbare, complexe, gestructureerde geheel van compensatoire interacties wel mogelijk zonder de actief centraliserende aanwezigheid van een superviserend Ego? Zonder een centrum, dat de samenstellende delen verbindt, op elkaar afstemt en in evenwicht houdt? Zonder overkoepelend, coördinerend en sturend Ego? Zonder aanzuigend Ego?

    En hoe functioneert dan zo'n Ego, zo'n aanzuigend centrum? Wat kan dit Ego anders doen dan wagenwijd openstaan naar de wereld om al wat het zelf tekort heeft gulzig de schuur binnen te mennen? Wat moét zo'n Ego anders doen dan intens interageren met zijn milieu, met de buitenwereld, met de vele andere zijnden in zijn Umwelt? Omwille van het eigen behoud. Om te ontkomen aan de dreiging van het Niets. Ego, spagaat tussen multiversum en subatomaire deeltjes. Efemere vonk, flits, genster tussen millennia, tussen twee oneindigheden van duisternis.

    Als bedreigd Ego ben ik een gevaar voor mijn omgeving. Ik wil leven. Ik wil de Grijns overleven. Ten koste van heel veel. Zonder pardon voor wat dan ook.

    Ik ben onverbiddelijk met de dingen en de andere levenden, omdat het leven gebonden aan de kosmos mij zo onverbiddelijk behandelt. Omdat de omgevende kosmos zonder respijt voor mijn Ego zonder mededogen zijn wetmatigheden doorzet. Omdat de Grijns mij als Ego, als individu niet respecteert. Ik kan geen seconde vakantie nemen van mijn eigen leven. Ik kan geen hiaat in mijn leven toestaan. Ik kan niet even uit het leven stappen, mijn leven even op sterk water zetten tot de onheilsbui overgewaaid is, het voorlopig op non-actief zetten of wachtend op betere tijden in de koelbox wegbergen. Niet voor een paar uren, niet voor een paar dagen, niet voor een paar maanden. Kan niet. Zonder enig hiaat zit ik vast aan de onverbiddelijke kosmische eisen van het leven. Ik ben aan het leven, aan de fysica en de chemie van de kosmos en het leven onverbiddelijk uitgeleverd. Hoe verticaal ik ook gericht ben, ik ontkom nooit aan de zwaartekracht. Ik kan nooit lang zonder zuurstof, zonder water, zonder voedsel. Ik kan geen voorraad aan leven in me opslaan of stiekem ergens een reserve aanleggen. Geen kluis kan voor mij een kluif voor later in reserve houden. Ouders kunnen b.v. niet een paar dagen zonder kinderen eropuit trekken, hun kinderen als voor een wijle niet bestaande beschouwend, want ouder ben je altijd, op elk moment, zonder onderbreking, zelfs over het graf heen.

    Zò ervaar ik mijn eigen inhalige en onverzadigbare zijnstekort. Alleen elders is meer te halen. Elders kan ik halen wat ik tekort heb aan Zijn. Het leven dicteert me dat er elders méér is dan in mezelf. Het drijft me naar buiten. Op jacht naar roofbuit in de wereld. Ik moet onverbiddelijk andere zijnden van buiten ter compensatie van het eigen zijnstekort de schuur binnenmennen.

    Wat is er voor de mens, als levend Ego, normaler dan te aanvaarden dat hij afhankelijk is, niet alles in eigen handen heeft; dat hij nooit voldoende voorraad aan Zijn in huis heeft? Dat hij steeds afhankelijk is, van elders, van andere zijnden, van vele anderen? Dat hij voortdurend gebrek lijdt en bedelt om een bete brood, en méér? Dat 'The sky is the limit!' maar een ijle kreet van een overmoedige yuppie is? Wat is normaler dan te aanvaarden dat er méér is dan het eigen Ego, dan het eigen zelf? Dat misschien een groot Zijn ons ver te boven gaat?

    Wat is normaler dan te aanvaarden dat je diep in je Ego afhankelijk bent? Dat je maar een beperkt Ego bent, als een bedelaar met het knuistje open in de wereld staat? Dat afstand doen van de pretentie op totale autonomie bij het mens-zijn hoort en normaal is?

    De stap naar meer dan brood en spelen is niet groot. De stap naar een god is nooit groot voor een mens. Een god is elke mens steeds nabij; hij wacht je op om elke hoek of bocht of ontmoeting.

    Religie!

    ·

    15-05-2006 om 11:27 geschreven door Ramulus

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/07-29/07 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 18/12-24/12 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 01/05-07/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek
  • Heidegger

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!