Enkele weken geleden vertelde een bejaardenhelpster mij dat mama het systeem gevonden had om het tafeltje los te maken van de stoel. Uren studie denk ik bij mezelf. Mama kreeg er dagen de tijd voor om dit uit te zoeken. Ik laat niets merken, maar uiteindelijk ben ik wel een beetje trots op haar. We zullen er iets anders moeten opvinden, want nu kan ze er uit als ze wilt, gaat de verplegende verder. Ik knik van ja, haar hiermee gelijk gevende. Maar in mijn binnenste schreeuw ik het uit: je gaat haar toch niet vastbinden! Ik jaag me ten onrechte verschillende dagen flink op, want ik merk dat ze dat inderdaad niet doen. Mama blijft gewoon weer braafjes zitten. Het uitbreekgedoe lijkt over.
Vandaag rij ik haar met stoel en al, vanuit de leefruimte naar haar kamer. Ik buk mij om het tafeltje los te maken, als ze verschrikt uitroept: Dat mag niet! Meteen rollen de tranen over haar kaken, ze tikt met haar vinger zenuwachtig op het tafeltje. Nogmaals herhaalt ze luid en geïrriteerd: Dat mag niet! Ik denk dat het haar flink is duidelijk gemaakt dat het tafeltje er niet af mag. Ik ben bij jou, dusdat gaat er af! zeg ik gedecideerd. Maar ze kijkt zo verschrikt en bang rond, dat ik echt met haar te doen heb. Mama,waarom zou ik dat niet mogen losmaken? vraag ik. Kunnen nu geen bloempotten op! is haar reactie.
Van de belofte dat mama enkel in de voormiddag zou worden geblokkeerd, komt niet veel in huis. Arsène en ik treffen haar dus ook deze namiddag weer triest aan in dé stoel. Er wordt wat heen en weer geknuffeld en we verlossen haar meteen. Het valt me op dat ze steeds meer moeite krijgt om er uit te geraken. Haar benen willen echt niet mee. Ze klaagt er ook over dat ze zo stijf wordt. Ze strompelt aan Arsène zijn arm naar haar kamer. We stellen voor om even de benen te strekken. Daar gaat mama direct mee akkoord: Ja, dat is goed, eens naar buiten gaan
We gaan met ons drietjes op stap, mama tussen ons in. Eens zij weer in beweging komt, is de stijfheid van het uren stilzitten weg. En mama stapt zonder problemen. Zullen we onze turbo eensopzetten mama? stel ik voor. Meteen steekt mama een tandje bij en stapt met grote passen voort. Ja,maar ma, niet te vlug hé pruttelt Arsène een beetje tegen. Ze lacht, ze babbelt. Alle stramheid is verdwenen. Gezond moe van de wandeling, leunt ze achteraf lekker tegen Arsène aan en neemt hem stevig bij de arm: t Is zo een goeie zegt ze."Wat mama, de arm of jouw schoonzoon? vraag ik lachend. Ze kijkt me glunderend aan: Alle twee! De stijve benen zijn weer even vergeten.
Mama zit in haar kamer. Plots doet ze haar hand voor de ogen, ze zit stilletjes te wenen. Wat scheelter mama? vraag ik. Ze kijkt me met betraande ogen aan: Het doet me zo zeer het doet me zo zeer Ik kan niets meer alleen doen. Met alles hulp nodig Lastig, hoor! Ik neem haar eens goed vast. En mijn pa dan je kent hem, hé? zegt ze snikkend. Haar hele lichaamshouding en haar trieste gezichtje spreken boekdelen. Ze is in de vaste overtuiging dat ze flink onder haar voeten heeft gekregen van mijn grootvader voor het feit dat ze nog zó weinig kan. Ik heb van mama nooit anders gehoord of mijn grootvader was streng, heel rechtvaardig en enorm lief voor haar. Ik, als zijn enig kleinkind, werd door hem rot verwend. Ik vond hem en nu nog, jaren na zijn dood, de liefste pepe ter wereld. Hoe ze het nu in haar hoofd krijgt dat hij bij haar is langs geweest, en denkt dat ze van hem op haar donder kreeg, begrijp ik niet. Het zalallemaal wel zo erg niet zijn, mama troost ik haar. Neen? vraagt ze onzeker. Ik kan daar toch niets aan doen, hé? smeekt ze bijna. Natuurlijk niet, mama. Een dikke knuffel doet haar tranen verdwijnen.
Mama en ik besluiten om eens naar de bloemenwinkel in het dorp te wandelen. Ze heeft geen aandacht voor het appartementsgebouw, dat net naast de bloemenzaak ligt en waar ze bijna negen jaar woonde. Maar de chrysanten die reeds buiten staan, wil ze graag bekijken. Vooral de mooi opgemaakte bloemstukjes in de etalage krijgen haar aandacht. Ze wijst er ééntje aan: Dat vind ik het mooiste.Het zijn zijden bloemen, mama, geen echte, zeg ik. Mama met haar grote voorliefde voor de natuur en alles wat leeft, vindt het maar niks dat die bloemen niet echt zijn. Ze neemt me bij de arm: Kom we zijn weg, ze zouden ze ons kunnen geven." We proesten het samen uit en stappen vlug weg.
Ik vertel mama dat ik maandagavond, na het geven van de typeles, onze auto heb vast gereden op de speelweide van de school. Door de felle regen van zondag was de weide flink drassig geworden. Het was er niet aan te zien, maar het was wel zo. Het heeft een tijdje geduurd vooraleer ik weer, met veel hulp van lieve mensen, op het droge stond. Toch voorzichtig zijn, hé kind? zegt ze zorgelijk.
Als we terugkeren van ons wandeling en bezoekje aan de cafetaria staat het avondeten al klaar. Ik doe nog maar eens mijn verhaal aan Karoline, die al bij Marcel aan tafel zit. Ik vertel over de natte weide, de modder, het omhoog krieken van de auto om planken onder de wielen te steken en hoe een man heel traag netjes onze auto weer op de begane weg kreeg. Plots gaat mamas vinger de hoogte in: Ellen, en niet meer over water rijden hé! Karoline draait zich met een ruk in mijn richting, haar ogen wijdt open van verbazing: Ze is mee,Ellen.. ze is mee! Ik verzeker mama dat ik voorzichtig zal zijn. Ik geef haar een dikke zoen, maar haar aandacht is al weer bij haar boterhammetjes.
Mama s haar moet geknipt worden. Ik stel haar voor om samen naar het kapperssalon te gaan dat zich op de benedenverdieping van het rusthuis bevindt. Mama vindt het een goed idee: Wij samen?...Oh, kind wat zie ik jou toch graag! Kom hier, je krijgt een dikke kus We gaan arm en arm naar beneden. Maar we kunnen geen afspraak maken, de kapster is net vandaag een dag met verlof. Mama vindt het helemaal niet erg: Doen we dan wel eenandere keer, kind.
Er komt een dame bij ons een praatje maken, wiens vader onlangs is opgenomen op de afdeling van mama. En dat is jouw dochter, hé? Ik zie dat meteen! zegt ze tegen mama. Mama fronst de wenkbrauwen en schudt bedenkelijk van neen. Ze kijkt naar mij, zo liefdevol, en wrijft met de buitenkant van haar hand zachtjes over mijn kaak. Ze wendt zich terug naar de dame. Neen, maar ze kan er wel voor doorgaan!
MISSCHIEN KENT U HAAR?
en plotseling vraagt ze aan me "ken ik u misschien?" "Ja, mama, ik ben je dochter" maar ze blijkt het niet te zien
en beleefd vraagt ze nog: "waar komt u vandaan ?" "Maastricht, mama, dat weet je toch" verbaasd kijkt ze me aan
"Och", zegt ze "dat is toevallig mijn dochter, zij woont ook daar we gaan weleens naar haar toe misschien kent u haar?"
Overgenomen uit "Spoorloos" gevoelens van een dochter bij het proces van dementie van haar moeder Annette F.C.Willems-Hendrikx
Mama is verzot op mijn T-shirt. Er staan grote citrusvruchten op afgebeeld en telkens opnieuw probeert ze die te grijpen. Mag ik er ééntje nemen? vraagt ze. Die kan je er niet afnemen, mama. Ze zijn niet echt. Ze zijn gewoon op de stof gedrukt, leg ik haar uit. Ze kijkt een beetje verbaasd: Oh ja?... maar toch is het zeer mooi! Ik vertel haar dat ik deze T-shirt kreeg van Lydia. Echt waar? Van Lydia?... t Is een zeer mooie!
Mama twijfelt er helemaal niet aan wie Lydia is, ze weet maar al te goed wie zij is. Tal van herinneringen heeft ze: hoe we toen we klein waren samen speelden, dat ik als kind zo graag bij Lydia een keertje bleef slapen, dat ze met ons na het overlijden van papa, meeging naar de camping aan zee. En dat we, eens volwassen, vriendinnen bleven. Dat weet ze nog allemaal. Maar hoe verklaar ik dat nu: als Lydia bij mama op bezoek komt, herkent zij haar niet langer meer!
We zitten buiten op het terras. Mama kijkt me aan, ze maakt met beide wijsvingers cirkelvormige bewegingen rond haar ogen en vraagt me: Waar zijn mijn ruiten?. Ik weet meteen wat ze bedoelt, want al sinds weken is haar bril zoek. Haar ganse kamer heb ik al afgezocht, maar nergens is haar bril te bespeuren. Misschien is hij op een andere kamer verzeild geraakt. Je bent jouw brilkwijt,mama. We zullen nog eens aan de verpleegster vragen of ze hem nergens hebben gevonden. Mijn antwoord stelt haar tevreden: Goed hoor!
Deze namiddag gaan we Denise en haar vriendin afhalen in Rijsel. Ze gingen een weekje naar Avignon en komen vandaag met de TGV terug. Dus deze morgen naar mama, want met dat prachtige weer zal het haar deugd doen om even buiten te zijn. Marcel staat net aan de deur van mamas kamer. Hij krijgt van mij, gewoonte getrouw, zijn begroetingszoen. Hij stapt dan ook maar meteen de kamer van mama mee binnen. Mama neemt hem met haar beide handen vast: t Is zo een brave! Marcel glimlacht eens, drentelt wat rond in de kamer, maar echt reageren of praten doet hij niet meer. Dat werd hem door zijn Alzheimerziekte al ontnomen. Terwijl ik mama in haar jas help, - zij is al opgetogen en blij met het vooruitzicht om met dit zonnig weertje te gaan stappen,- zeg ik: We gaan wandelen, Marcel. Ga je mee? Misschien zal het nog wel frisjes zijnbuiten. Voor het eerst in maanden hoor ik Marcel praten, heel traag, alsof hij over elk woord heel diep moet nadenken: Hm dat zal nog wel gaan hoor Ik vraag aan de bejaardenhelpster hem ook een warme jas aan te doen en zo gaan we met zijn drietjes het park in. Aan de ene kant mama aan mijn arm, aan de andere kant Marcel aan mijn hand. Mama babbelt weer honderd uit, Marcel stapt, weer stilzwijgend, braafjes mee. Kijk, zijn datkoeien? vraagt mama uitbundig. Neen, mama dat zijn schapen, antwoord ik. Van Marcel geen reactie, maar hij glimlacht zoals meestal. Oh, kijk al die bollen! zegt ze plotseling. Inderdaad, wat verderop staan heel wat buxusboompjes, netjes rond geschoren. We gaan wat dichterbij en mama blijft staan. Eén en al bewondering, vraagt ze: Wie heeft dat zo mooirondgeschoren?De tuinman, mama zeg ik. Vol goedkeuring blijft ze nog even kijken. Jullie mogenallemaal eens op bezoek komen! zegt ze uitnodigend tegen de boompjes. Ze bewonderen nog met hun tweetjes de goudvis, die rondzwemt bij de fontein, die aan de ingang van het rusthuis staat. Mama druk doende hoe zonde dat is voor die kleine goudvis om in dat koude water te moeten zwemmen, Marcel weer stilletjes glimlachend. We keren terug naar de afdeling. De soep staat al op hen te wachten.
Na onze wandeling gaan mama en ik zalig nog wat profiteren van het najaarszonnetje op het terras van de cafetaria. Mama heeft zoals meestal wel zin in een snoepertje. Er worden pannenkoeken besteld. Omdat ik weet dat het haar zelf niet meer lukt, begin ik alvast boter en suiker op de pannenkoeken te doen. Als ik de boter en de suiker er voor jou opdoe, dan mag ik even proeven, hé? gebruik ik als excuus. Ze is akkoord en wacht geduldig tot de twee pannenkoeken zijn opgerold en in stukjes zijn gesneden.
Het is een plezier om te zien hoe ze met zoveel smaak netjes de eerste pannenkoek naar binnen werkt. Plots gaat ze de overgebleven stukjes tellen. Ik ben benieuwd of haar dat nog lukt. En ze begint: één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht Het gaat goed zit ik bij mezelf te denken, want er liggen ook precies nog acht stukjes op haar bord. Maar dan gaat mama gewoon door met tellen: negen, tien, elf, twaalf. De reeds getelde stukjes worden er nog maar eens bij opgeteld. Oh, ik heb er nog veel hé? zegt ze glunderend. Ja mama, ze geven hier wel echtreuze pannenkoeken. Tevreden eet ze verder tot alles op is.
Vandaag, precies 56 jaar geleden werd ik geboren. Gisteren sprak ik erover met mama. Ze kan er zich niets meer van herinneren, geen dag, geen maand, geen jaar. Ik weet het niet meer gaf ze grif toe. Toen Denise nogmaals duidelijk maakte dat ik morgen jarig ben, strekte mama haar armen naar mij uit. Echt waar? Kom hier en ik kreeg een klinkende zoen. Maar meteen was ze ook weer vergeten waarom ze mij had gezoend.
Ze krijgt ook steeds meer problemen om mij te herkennen. Enkele weken geleden deden we samen gek. Al plagend zei ik: Ja, als ik jou kan duvelen dan doe ik dat! Lachend keek ze me aan: Jij spreekt juist met de taal van ons Ellen. Zondagavond zwaaiden Arsène en ik nog even naar haar, toen we na ons bezoek terug naar huis gingen. Ik stond slechts enkele meters van haar vandaan. Maar ze zat me onbegrijpend aan te staren. Karoline, die bij Marcel en mama aan tafel zat, zei: Marcella, dat is toch Ellen. Waarop mama ter verdediging een beetje bitsig antwoordde: Ja?... maar zo heb ik ons Ellenniet in mijn ogen!
Mama vindt in die 56 jarige vrouw haar dochter niet meer terug. Ik leef gewoon verder in haar herinnering als dat kleine meisje van vroeger.
Is mama veroordeeld om de rest van haar dagen door te brengen, opgesloten in de stoel?
Ik weet het: als ze vrij mag rondlopen, doet ze heel wat rare dingen. Zo stopte ze onlangs een bloempot in het toilet, dat hierdoor natuurlijk verstopte.
Zulke toestanden kan men niet hebben in het rusthuis. Men zou haar voortdurend in de gaten moeten houden, haar begeleiden bij alles wat ze doet. Maar daar is niet genoeg personeel voor.
Is de énige haalbare oplossing voor zulke patiënten dan maar het beknotten van hun bewegingsvrijheid? Dat is erg voor mama en mij! Moeten we opnieuw, - machteloos voor de zoveelste keer -, verplicht weer een stap achteruit doen? Zullen we er ons noodgedwongen moeten bij neerleggen dat mama zomaar wordt vastgezet?
Het is een vreselijk ongelijke strijd. Wint mijnheer Alzheimer weer?
De manier waarop ik mama zondagnamiddag vind, - wéér rustig opgesloten in haar zetel, - daar heb ik geen woorden meer voor. Wat haar en mij rest, zijn tranen.
Vergelijk maar met deze foto van zaterdagnamiddag, toen ze vrij was, gelukkig, opgewekt en vrolijk kon rondlopen.
Mama zit gezellig in de leefruimte, babbelend met een medebewoonster. Nu ze vandaag niet opgesloten is in dé zetel lijkt ze een stuk gelukkiger. Ze zwaait meteen naar mij, gaat rechtstaan: Ons Ellen is hier! We gaan naar haar kamer, ze maakt uitbundige vreugdepasjes, haar armen en benen gaan alle kanten op. Denise komt ook toe en met zijn drieën gaan we naar de cafetaria. Mama is enorm goed gezind en is vandaag een echte spraakwaterval. Terwijl we een drankje drinken zegt ze plots, wijzend op haar nieuw bloesje: Mooi hé? Het is gesneeuwd. Ik kijk, en Denise ook, haar een beetje onbegrijpend aan. Mama blijft op het bloesje kijken, maar vraagt toch wat onzeker: Ja, hé ik zeg het toch juist? Het isgesneeuwd? Denise antwoordt meteen: Ja hoor, dat is goed. Ik zag deze week op televisie dat het is nu in is om nieuwe woorden te gebruiken. Dus jij mag dat dan ook doen. Mama glundert. Na onze gezellige babbel keert ze tevreden terug naar de afdeling.
Een schoolvoorbeeld hoe Denise met Alzheimerpatiënten omgaat. Je hoeft hen niet steeds te verbeteren of hen voortdurend op hun fouten te wijzen. Laat hen maar gelukkig zijn met hun eigen taaltje!
Ziekte van Alzheimer: wat doen als de patiënt ronddwaalt?
Patiënten met de ziekte van Alzheimer dwalen vaak rond. Dat probleem van het steeds heen en weer lopen van Alzheimerpatiënten die verward zijn wordt gezien bij 65% van de patiënten die in een instelling verblijven en bij 36% van de patiënten die nog thuis wonen.
Naarmate de ziekte verergert, neemt de desoriëntatie in tijd en ruimte toe: het verlangen om zich te verplaatsen wordt dan opgewekt door allerlei impulsen zoals een bekende gaan bezoeken, onveiligheidsgevoel, verveling, angst, pijn, enz. Bij een opname in een rust- en verzorgingstehuis verliest de patiënt zijn familiale referentiepunten. Dat brengt hem uit evenwicht en beangstigt hem. Angst verergert het ronddwalen en zou de risicos op verdwalen en vallen nog verhogen.
Het risico dat de patiënt loopt, is voor het verplegend personeel in een rusthuis een zeer belangrijke bron van stress. Als iemand niet ter plaatse blijft op zijn kamer of de gemeenschappelijke leefruimte, de gangen op en af gaat, dichtbij u blijft staan, u overal bij volgt, verdwaalt op andere kamers, enz. kan dat erg vermoeiend zijn. Nochtans speelt de omgeving een doorslaggevende rol: de omgeving moet constant informatie geven zodat de patiënt zich in tijd en ruimte kan oriënteren, en dat heeft een geruststellend effect.
· Rust, ruimte... Zorg voor een weinig lawaaierige, goed maar niet overdreven verlichte, goed aangeduide en veilige plaats.
· De patiënt wil wandelen? Wel, wandel wat mee en profiteer ervan om de persoon te helpen de weg terug te vinden. Regelmatige, gerichte wandelingen volstaan vaak om aan hun behoefte tegemoet te komen en de atmosfeer te ontspannen.
· Verplicht de persoon niet te blijven zitten en bind hem of haar vooral niet vast: dat zal de behoefte om zich te verplaatsen alleen maar aanwakkeren.
· Zorg voor regelmaat: opstaan, toilet, maaltijden, activiteiten.
· Zorg voor speelse of artistieke activiteiten, laat de persoon helpen bij het huishouden (linnen plooien, de tafel afruimen), bestrijd verveling.
· Behandel angst en depressie. Gedragsstoornissen zijn vaak het gevolg van angst en depressie. Er bestaat geen geneesmiddel tegen ronddwalen. Kalmeermiddelen verhogen de kans op slaperigheid en dus op vallen!
· Handhaaf het waak-slaapritme (opwekkende activiteiten s morgens, relaxatie in de late namiddag).
De oudjes zitten deze namiddag rond de tafel, er wordt samen gezongen. Ook mama zit, - op een gewone stoel -, in de groep. Ze heeft me niet zien aankomen en als ik vooroverbuig om haar een zoen te geven, kijkt ze me verwonderd aan: wie zijde gij? Het hoofd uit veiligheidsoverweging iet wat achteruit, je laat je immers niet zoenen door een wildvreemde: ik ken u niet! Maar van zodra mama mijn stem hoort, weet ze het weer: t is ons Ellen. Ze lacht en er mag meteen gekust worden!
Ik denk bij mezelf: wat mama, als je ook mijn stem niet meer zult herkennen?
Deze namiddag tikken de minuten langzaam weg. Voortdurend kijk ik op mijn uurwerk. Ik wil naar mama, maar omdat ik haar niet opgesloten wil zien in haar zetel, moet ik zeker wachten tot de klok drie uur aanduidt. Want zoals afgesproken met de hoofdverpleegster, wordt mama pas s namiddags ná het koffie drinken vrijgelaten uit de zetel. Dus eindelijk, twintig over drie vertrek ik naar het rusthuis. Van zodra ik de lift uitkom, zie ik mama zitten. Wenend, geblokkeerd in haar rollende zetel, zit ze aan tafel bij Marcel en de twee mensen die bij hem op bezoek zijn. Van koffie drinken merk ik niks meer op, de andere oudjes zitten verspreid in de leefruimte of zijn al terug op hun kamer. Het is ondertussen half vier. Teleurgesteld mama terug zó te moeten vinden, tracht ik haar maar weer te troosten. Ik krijg van een vriendelijke bejaardenhelpster te horen dat de oudjes ijscrème hebben gegeten, en dat daardoor mama nog steeds in de zetel zit. Ik wil zeker met haar niet in discussie gaan, want de afspraken waren gisteren gemaakt met de hoofdverpleegster. Maar ze merkt waarschijnlijk wel mijn teleurstelling op. Ze tracht me met de beste bedoelingen uit te leggen waarom mama nog gevangen zit: We doen het ook om haar tebeschermen. Af en toe heeft ze het hier aan de stok met een andere bewoonster. Jouw mama kan zich helemaalniet tegen haar verweren, dus ja we doen het echt om haar te beschermen.
Ik ga met mama naar haar kamer. Ik droog haar tranen, slik de mijne weg. Mama klaagt dat ze zo stijf wordt: mijn knieën willen nietmeer mee kind! We gaan met zn tweetjes lekker het park in. Plots hangt er een dreigende regenbui boven ons hoofd: Als we droog willen blijven, zullen we flink moeten doorstappen, mama. Ze neemt mijn arm wat steviger vast en met grote passen stappen we naar binnen. Weg, die stijfheid!
Het is koffietijd als ik vanmiddag bij mama kom. Ik zie haar niet op haar vertrouwde plekje aan tafel zitten bij de vaste gasten. Ik kijk even rond. Wat verderop zit mama, zoals trouwens altijd sinds haar terugkeer uit het ziekenhuis op 1 juli, weer opgesloten in haar rollende zetel. Het tafeltje vóór haar vast geklikt op de leuningen van de zetel, zodat ze er niet uit kan. De kop koffie binnen handbereik op het tafeltje. Zielig, het eerste wat ze snikkend zegt als ik bij haar kom is: Ohkind, mijn zoete, wat ben ik blij dat je er bent. Ze weet dat ze door mij wordt vrijgelaten en ze kijkt al wat gelukkiger.
Deze week heb ik een e-mail gestuurd naar de hoofdverpleegster van mamas dienst. Ik stelde haar voor om het probleem dat mama nog steeds gevangen zit in haar stoel, - ondanks het feit dat ze terug kan stappen -, eens te bespreken. Ik zie haar toevallig tijdens mijn bezoek aan mama. Ze zegt dat ze net bezig is mijn mailtje te beantwoorden. En rechtstaande in de gang beginnen wij ons gesprek. Ik vertel haar dat we zo ons best hebben gedaan om mama na haar thuiskomst uit het ziekenhuis weer te leren lopen. Dat bijna elke dag mama zonder problemen, met mij of met Denise een grote wandeling maakt in het park. Maar dat ze toch op de afdeling ganse dagen in die zetel blijft opgesloten. En dat we vooral bang zijn dat mama binnenkort het stappen totaal zal verleerd zijn. Volgens de hoofdverpleegster is dit probleem net, op de briefing met het personeel, besproken. Er is besloten om mama vanaf vandaag, s middags ná het koffiedrinken niet meer op te sluiten in haar zetel: Maar het is ons opgevallen dat je ma veel rustiger is geworden sinds ze in haar zetelzit. Je moet ook helemaal geen schrik hebben dat ze binnenkort niet meer kan lopen. Er wordtvoldoende met haar gestapt. En - nu komt het denk ik - je weet ook als ze hier kan rondlopen, ze overal loopt, ook op anderekamers. We zouden de deuren wel moeten sluiten En echt hoor, ze is veel rustiger in die zetel Ja, het is mij ook wel opgevallen, dat er meer rust is in mamas kamer: het bed wordt niet meer afgehaald, de fotokaders blijven netjes op hun plaats staan, de schilderijen blijven aan de muur hangen, want mama kan nergens meer aan of bij.
Beroofd van haar vrijheid is ze noodgedwongen blijkbaar tot rust gekomen. Maar of mama nu gelukkiger is, dat betwijfel ik!
Ik kom nog maar net de kamer van mama binnen, of ze wrijft zich al blij in de handen, haar gezichtje straalt. Ik zie het al, mama heeft een goede dag vandaag.
- Mama (echt bezorgd): Kind, ben jij daar nu weeral? Ze herkent me, denk ik meteen. - Ik: Ja, t is vrijdag, dus ik kom je haar doen. Is dat niet goed? - Mama: Ja, hoor, ik ben zo blij dat je er bent!
Gewoontegetrouw zit mama, terwijl ik haar haar in de krulspelden draai, in een stoel vóór de televisie. Wij weerspiegelen alle twee op het zwarte scherm. - Mama: Kijk, je zit op televisie! - Ik: Ja, en jij ook mama. Kijk maar, ik ben degene die recht sta, jij zit in de zetel. Je ziet deweerspiegeling van ons op het scherm van de televisie." Deze uitleg is iets teveel, want meteen is de interesse weg. Ze tracht mijn arm te pakken te krijgen, ze wil geknuffeld worden, daarna hoor en zie ik dat ze zit te snikken. - Ik: Waarom, ween je nu? - Mama: Ik heb er al zoveel moeten achterlaten , mijn ma en pa Ze is een beetje mis met het kiezen van het woordje achterlaten, maar ik begrijp wat ze bedoelt. - Ik: Dat is het leven, mama. Maar bonma en pepe zijn toch heel oud geworden. Pepe was bijnanegentig toen hij stierf! - Mama: Ja, hij was oud De tranen zijn al weer opgedroogd.
- Mama: Ellen, ik ga dit hier wat verzetten Ze neemt het toilettasje met de krulspelden dat naast haar op tafel staat, en verplaatst het een paar centimeters. Terwijl zij druk bezig is het tasje op de, voor haar, juiste plaats te krijgen, geniet ik stilletjes van het horen van mijn naam. Ik krijg een goed gevoel van binnen. Nadien wordt er door mama nog heel wat onzin verteld, waar ik even onzinnig op antwoord. Maar we hebben weer plezier met ons tweetjes. Ik ben hier zó blij om, dat ik haar veel te stevig vast neem als ik wegga.
- Mama (lachend): Pas op dat ik niet in twee val! Ze voelt inderdaad zó broos aan, en ze bedoelt waarschijnlijk dat ik moet oppassen dat ze niet breekt. Nog een laatste knuffel en een dikke zoen. - Mama (steeds lachend) : Ik wil nog één! - Ik (lachend): Ik ook.
Ik heb de indruk dat die laatste zoenen het gehele gebouw doorklinken, maar wat kan het ons schelen.
Sinds onze thuiskomst van reis, twijfel ik er sterk aan of mama mij nog herkent. De eerste begroeting was al heel koeltjes, en er zit geen betering in. Heel de week is mama toch wel héél erg verward. Zondag heeft ze Kattekermis bij Yvonne en Robert moeten missen. We hadden er haar niets over verteld, want zoals elk jaar, waren mama en wij uitgenodigd. Vorig jaar genoot ze er nog van. Maar haar meenemen voor een ganse namiddag en avond lukt nu niet meer. Wij gingen, maar mama bleef thuis.
Dus dan maar maandagnamiddag trachten voor mama, ten opzichte van onszelf, het goed te maken met een extra traktatie: koffie en een goed gevuld dessertbord. Maar mama weet geen raad met al dat lekkers op één bord: ijscrème, chocolademousse, slagroom, een aardbei, een trosje rode bessen en twee stukjes taart. Ze begint dan ook maar meteen, met de lepel in de rechterhand en met de vingers van de linkerhand van alles te proeven. Zonder mijn hulp wordt het één grote knoeiboel. Als ik vraag of ik een hapje mag nemen, is mama direct akkoord: Twee ook! . Als ik met de vork een stukje taart neem, kijkt ze me boos aan, haar hand klaar om mij te slaan: Zal ik jou eens een draai geven? Nooit, ook niet toen ik kind was, heeft mama mij geslagen. Ik kijk haar in de ogen en vraag: Waarom zou je mij slaan, mama? Haar hand zakt weg, en ze begint heel ongecontroleerd luidop te lachen. Ze reageert er niet op dat ik haar 'mama' noem. Ik zeg maar niets meer en help haar verder met het oplepelen van al die heerlijke zoetigheden.
Donderdagnamiddag ben ik mama aan het klaarmaken voor een wandelingetje als Denise de kamer binnenkomt. Zij wordt door mama begroet als tante Margriet. Dat is niet de eerste keer, en Denise is dat blijkbaar al gewoon, want ze reageert niet op die verkeerde naam. Ze wijst echter wel in mijn richting en vraagt mama: En wie is dat? Door de reactie van mama zou je denken dat ze best nog bij de pinken is: ze gaat voor Denise staan, en wijst verwijtend met haar vinger: Weet jij niet wiedat is! Weet jij niet wie dat is!!!" Denise lacht een beetje schuchter en zegt: Ja, t is Ellen. Mama kijkt vol ongeloof naar mij: Hm, ja Als ze even later, buiten op het terras aan mij vraagt: Waar is Urbain? , weet ik dat ze mij niet herkent. Want Urbain was mijn papa, en nooit zou mama zijn voornaam gebruiken als ze tegen mij over hem praat. Dan hebben wij het samen altijd over papa.