1 In de tijd der patriotten, Toen er oorlog was ontstaan, Moest het mansvolk zonder loten, Meestendeels ten strijde gaan .......(lai tsoelala,lai tsoelalala-na iedere strofe) 2 Zeker Tist moest ook vertrekken, Schoon hij nooit in 't oorlogsvuur, Eenen sabel had zien trekken Dus scheen hem dit bliksems zuur. 3 Hij kon er niet afgeraken, Na een lang en veel beraad, Liet zich Tist zeer spoedig maken Eene groote kopren plaat. 4 Jan de snijder werd geroepen, Tist zei,meester 't gaat er wreed, 'k Moet vertrekken naar de troepen, Maak mij gauw een pak gereed 5 Op het hart of wat er neven, Moet die plaat gevestigd zijn. Jan zag algauw aan Tist zijn beven Waar hij moest geharnast zijn. 6 Jan voorziende Tist zijn daden, Naait hem volgens zijn verzoek Deze plaat met sterke draden Juist van achter op zijn broek. ; 7 Tist vertrekt, na korte dagen komt de vijand op hem af. Tist kroop achter struik en hagen, Als hij hoorde pif,poef,paf 8 Bang op 't laatste als een vogel, Koos hij ras het hazenpad. Ziet,in 't lopen treft een kogel Hem vlak achter op zijn gat 9 Hemel,roept hij, wondre stukken, Tastende naar zijne plaat, Dat wil nu precies toch lukken Dat mijn harnas daar nu staat. 10 Waarlijk, sprak hij op het leste, Toen hij wat bedaarder werd, Jan de snijder wist het beste, Waar de plaats is van mijn hert !!
|