Komt nu toch de lente, de voorbodes, staan nu ten allen kant. Verdrijven zij die winter, voor drie seizoenen uit het land.
Komen nu die vroege morgenden, met zon in elke druppel dauw, op de rode daken, komt er nu geen rook meer uit de schouw.
Krokussen sieren nu als eerste bloem mijn tuin. Solitair of tesamen dicht bijeen, Vangen met hun wijdopen kelkjes, elk straaltje zon dat door de kale takken scheen.
De sopraanmerels wekken me nu, in plaats van de mekaniek, Als je echt goed luisterd, hoor je een natuur vol muziek.
Dat gaat van een verre hond, die blaft van plezier, Een stoomfluit, die galmt over de rivier.
Lachende kinderstemmen, al vroeg op pad, Een ver kerkklokje, uit de richting Antwerpen stad.