Ga eens op pad, voor't krieken van de dag, wanneer de dauw het gras met parels bekleed, weg al die twijfels, lach, open je zinnen, alzo je zorgen vergeet.
Trap eens in't mos, laat je voeten zinken, in 't zacht tapijt, van dode blaren, de lucht is als nectar, hier kun je klinken, nu is de tijd om, goede voornemens te vergaren.
Stoppen met roken, dat hebben al vele gezworen, meer luid op zingen, das meer voor echte tenoren.
Ik hou het maar bij, blijf gezond, de rest kun je gissen, dat hoop ik voor U, al mijn vrienden, want ik kan U niet missen.
Witte duif, waar vlieg jij naar toe, neem me mee, ik ben zo moe.
Moe van alle rotzooi, op dees aardbol rond, moe van alle leugens uit menig mensenmond.
Ken jij die plek, nabij Agoren, naar't schijnt, word daar elke morgen, een nieuwe zon geboren.
Jij moet dat toch kunnen zien, hoog in de blauwe lucht, het ligt juist voorbij, lelieland een klein gehucht.
Ik vlieg met je mee, in mijn geest, hoger, hoger hier is nog geen mens geweest.
Ikaros achterna, ik voel de zon, verbrand? ontwaak uit mijn droom, met een witte veer in mijn hand.
Blues
( er is echt meer op deze wereld vrienden, dat kan niet anders, aanschouw elke morgen dat nieuwe wonder de zon. Iemand of iets moet dat toch allemaal regelen, iemand houdt die spreekwoordelijke touwtjes in handen,
Weegt en wikt, stapelt en schikt, kleurt de einder rood, beslist ook over onze dood. Laat kinderen lachen, blij gezind, laat een pluimpje dwarrelen in de wind, Laat mij denken aan jullie allemaal, al spreken we niet dezelfde taal. Blank zwart of geel, god had geen voorkeur voor die of deze, Hoe ik dat weet, Ik heb even in zijn boek mogen lezen.
Hier stond hij nu, wind in de rug, handen in de zakken. Even moest hij terrugdenken, aan zijn legerdienst, waar hij eens op een te vroege maandagochtend, door een slecht uitgeslaapen sergeant van week, zijn beide broekzakken had moeten dichtnaaien, omdat daarin, op die koude wintermorgend, zijn verkleumde handen zaten. 's Avonds, in't "Grenadiereke", de place to be, in die tijd, heeft diezelfde sergeant van week, op dat ogenblik tamelijk zwaar aangeschoten, met een keukenmes, dat hij van rosse Olga, van achter den toog had gekregen, de grote steken in kaki garen, terug losgepeuterd. Bij het zingen van allerlei dronkemans- en andere liederen, hangend met eene arm rond zijn nek, herhaalde hij steeds dat het hem zo speet. Maar, hij staat hier nog altijd met zijn rug in de wind, met zijn handen in zijn zakken, naar de opkomende roodoranje zon te kijken. Ze kon zeker niet tippen aan die griekse zon die hij ooit eens op Santorini, samen met enkele tientallen andere toeristen, had zien ondergaan. Terwijl ze daar zo stonden, te genieten van dat fenomeen, in de nauwe wit blauwe straatjes, deden de zakkerollers hun werk. Hij hoorde daarna vertellen door de plaatselijke bevolking dat het zigeuners waren geweest. De avond daarvoor hadden zij de toeristen vergast op enkele mooie wervellende dansen, daar waren de klachten al begonnen. Mensen die hun geldbeugel misten, auto's die waren opengebroken. Naar het schijnt mag een zigeuner in elk dorp waar hij komt voor een bepaald aantal eurocenten stelen, omdat hij vroeger toen moeder Maria op de vlucht was haar eens heeft geholpen, daar hebben ze daar op Santorini wel van geprofiteerd. Wat een herinneringen er zoal bij een mens bovenkomen, wanneer hij met zijn rug in de wind, met de handen in de zakken, de zon ziet op of ondergaan.