Het ouderlijk huis, al jaren verkocht getooid door klimop en blauwe regen, niet veel veranderd, wat vervallen de ramen hadden houten luiken gekregen.
De deurbel, stuk, was een klokje aan een draad, hong schots en scheef maar nooit vervangen, zelfs de door moeder gehaakte gordijntjes, nu grijs,versleten, met gaten erin, had men laten hangen
Toen voelde ik een arm, juist beneden mijn lenden, een lichte drang of iemand mij wilde zenden.
het was geen muziek 't leek op het ruisen van het koren, wanneer je goed luisterde kon je zelfs verre zachte stemmen horen.
Ik liet me gaan volgde de gids zonder dralen, altijd maar door zonder te verdwalen.
Waar ik liep bogen de takken opzij de bloemen braken open Achter mij geen spoor alsof er nooit was gelopen
"Moeder"riep ik"ben jij dat" ze had beloofd om terugtekomen. Maar al wat ik hoorde was een lange zucht, de wind door de bomen.
En even snel zoals het was begonnen, werd alles weer gewoon, kreeg alles weer dezelfde kleur Stond ik waar ik was vertrokken, voor het ouderlijk huis, voor die zo bekende deur.
Maar er was iets veranderd, het klokje hong weer recht, het blonk in de avondzon, de gehaakte gordijntjes waren versteld, Zoals alleen mijn moeders hand dat kon.
Vrienden wat mis ik haar, vooral in minder goede tijden, waarom moest, die avond, mijn wandelpad langs mijn moeders huis leiden.
Blues.
|