Het graf van Djer te Abydos werd later vereerd als cenotaaf van Osiris. Het bevatte turkoois meegebracht van expedities naar de Sinaï. De begrafiskamer bevond zich ongeveer drie meter onder de begane grond, dus lager dan deze van Aha. Deze put is bezet met tichels en vertoont onregelmatig gevormde magazijnen aan drie zijden. De eigenlijke grafkamer was waarschijnlijk van hout en het hele graf was oorspronkelijk bedekt met houten balken en planken. Er is geen spoor van deze bovenbouw overgebleven. De afmetingen zijn 21 x 20 m (420 m²). Het is dus minder groot dan het graf te Saqarra
Het graf werd omringd door 317 ( 338 volgens Emery) satellietgraven van hovelingen waarvan enige voorzien van houten sarcofagen en nogal ruw afgewerkte steles . Het waren voornamelijk vrouwen. In elk geval is het niet zeker dat al deze satellietgraven behoorden aan personen die geslachtofferd werden tijdens het begrafenisfeest van de koning. Deze praktijk om zich met een groot gevolg te laten begraven werdt opgegeven tegen het eind van de tweede dynastie (over dewelke we trouwens opmerkelijk weinig weten). Kleine beeldjes (oesjabti's) en afbeeldingen op de wand van het graf moesten sindsdien het gevolg, dat de koning in het hiernamaals moest dienen, vervangen
Stèles uit de bijgraven te Abydos
In tombe 0 te Abydos vondt Petrie een vrouwenarm met vier armbanden met parels van goud, amethist, turkoois en lapislazzuli; één daarvan toonde 27 miniatuur serekh's met daarboven een valk. Afwisselend 14 in turkoois en 13 in goud. Verborgen en nooit gerecupereerd in een inham door enkele grafrovers was de arm ontsnapt aan de aandacht van Amélineau maar werd in 1901 door Petrie teruggevonden.
Andere ondergeschikte graven omringen het begrafenispaleis van Djer, gelegen nabij Sjoenet ez Zebib; Het is een van die gebouwen die men later forten zou noemen. Misschien voerde DJER ook campagne in Libië want op een ruw besneden palet uit zijn graf te Saqarra zien we de koning in de geijkte houding van "het neeslaan van de vijand". De gevangene is duidelijk een Lybiër.
Zeker is echter dat hij de Wadi Halfa in Nubië bereikte, waar zijn naam in de rots gegraveerd werd in de nabijheid van een scène waarbij een schip de vijand tegemoet vaart met een gevangene aan de boeg vastgebonden. Of dit gedenkstuk verhaalt van een strafexpeditie of van een echte verovering valt niet te zeggen maar in Noord-Nubië werden voorwerpen gevonden van onmiskenbaar Egyptische oorsprong uit deze periode. Maar uiteindelijk zijn de meeste onderzoekers geneigd deze scène toch toe te schrijven aan de periode van de dynastie "0".
Djer liet een koninklijk paleis oprichten te Memphis. Hij leidde het land met een stevige militaire en godsdienstige politiek naar een periode van ongekende welvaart. Hiervan getuigen de rijkdom en de afmetingen van de grafmonumenten van de adel en de hoge functionarisssen.
Graf 2185 (Quibell) en graf 3471 (Emery), dat meer dan 620 m² ( 41,30 x 15,15 m) groot is, beiden te Saqarra, worden eveneens aan Djer, of althans aan zijn regeerperiode, toegeschreven. Het graf 3471, dat bijna even groot is als dat van Horus Aha, is echter meer bewerkt en vertoont een verder ontwikkeling in de architectuur. Dieper uitgegraven met zeven magazijnen. Omringende muren of bijgraven werden echter niet ontdekt maar die kunnen eventueel later vernield zijn.
HERNEITH, aan wie de tombe 3507 te Saqqara (circa 38 m x 15 m) toebehoord, is waarschijnlijk zijn gemalin. . MERNEITH, begraven te Abydos, zou daarentegen zijn dochter zijn die werd uitgehuwelijkt aan zijn opvolger DJET aan wie ze een zoon DEN, de vierde souverein van de dynastie, zou hebben geschonken. Zij zou ook enkele jaren de regering hebben waargenomen na het voortijdig overlijden van haar echtgenoot en voor de intronisatie van haar zoon. Manetho beweert dat pas onder BINOTHRIS, de derde koning van de tweede dynastie het ook aan de vrouwen werd toegestaan om te regeren. Hoe dan ook het zou hier toch gaan gaan om de eerste betrouwbare vermelding van een regentieperiode door een vrouw; gezien deze toegeschreven aan NEITHOTEP toch op minder vaste gronden berust.
Op een fragment van de Palermosteen, bewaard te Caпro, is de naam van de moeder van Djer, KHENTHAP, bewaard gebleven. |