Mensenoffers ?
Zoals we gezien hebben werd het graf van koning Djer omringd door 317 bijgraven. Dit verschijnsel werd ook aangetroffen bij andere graven van de de vorsten van de eerste dynastie en ook bij de grafpaleizen die deze vorsten lieten aanleggen te Abydos. Deze grafpaleizen, rechthoekige bouwwerken, lagen aan de rand van de akkers langs de Nijl in het zicht van de stad. Het was Petrie die het het eerst vermoedde dat het bij deze graven om mensenoffers zou kunnen gaan.
Individuele bijgraven naast het graf van Hor Aha
In de afbeeldingen op enkele etiketten (cfr o.a. vorig artikel over Djer, met het etiket over de processie met de mummie) zien we trouwens een typisch tafereel van een man die een dolk plant in de borst van een andere man. Hieronder wordt een deel van ander etiket afgebeeld met dezelfde offerscиne. In beide gevallen staat een kommetje om het bloed op te vangen tussen beide figuren in. De precieze betekenis is niet bekend maar anderzijds weten we dat in latere tijd het offeren van een mens (misdadiger of gevangene) soms een rol speelde bij bepaalde religieuze rituelen.
Scиne met dolksteek op een deel van een etiket.
In latere perioden was het de gewoonte dat zij, die het dichts bij de koning stonden, ook het dichts bij de koning begraven werden. In bepaalde omstandigheden was het een gunst van de farao om dicht bij hem (bv. in de vallei der koningen) te mogen begraven worden. De pyramiden van het Oude Rijk zijn dan ook omgeven door grote grafvelden van gunstelingen en ambtenaren van de koningen. Maar zij werden pas begraven nadat ze een natuurlijke dood waren gestorven. In het begin van het Egyptische Rijk was een onsterfelijk hiernamaals nog niet voor iedereen bestemd. De gewone sterveling mocht slechts in een soort onderaards hiernamaals van de voorouders op een "voortbestaan na de dood" in de gedachtenis van zijn nabestaanden hopen.Aan de koning was het vergund om een soort "verlossing van de dood" te ervaren. hij werd opgenomen in de goddelijke, aan de hemel gesitueerde, sfeer van het hiernamaals om zo zelf god te worden en onsterfelijkheid te verwerven. Het was de tegenstelling van het eeuwig wonen in de hemel tegenover het "wonen in het graf". Geen woner dus dat men zijn graf zo dicht mogelijk bij dit van de "god" wou hebben. Het is pas tegen het einde van het Oude Rijk dat door de opkomst van de Osiris religie het eeuwig leven aan elke Egyptenaar ten deel kon vallen. Wellicht begon eerst de omgeving van de farao, familie en hoge ambtenaren, en later steeds meer en meer mensen hierop aanspraak te maken. Dicht bij de koning begraven worden zou dan wellicht de kans op een eeuwig leven verhogen.
Bij de graven van de eerste dynastie echter handelt het zich om iets anders. Uit de stиles die in de bijgraven werden gevonden weten we dat het niet om hoge ambtenaren of familie maar om eenvoudige bedienden zoals concubines, dwergen en in enkele gevallen ook om huisdieren ging. Grondig onderzoek naar hun doodsoorzaak zou wellicht wat licht op de kwestie kunnen werpen. Maar helaas waren reeds voor de ontdekkingen door Petrie de graven zo dikwijls geplunderd dat de meeste skeletten verdwenen waren. Er zijn wel een paar intacte graven aangetroffen en uit niets bleek dat de overledenen levend zijn begraven zoals we wel kunnen opmaken uit andere bekende gevallen van menenoffers in het Oude Nubiл, Mesopotamiл en China waar de skeletten in een bijzonder verwrongen positie werden aangetroffen. Ook handelt het hem hier niet om massagraven maar heeft eenieder een bijzonder graf ter beschikking gekregen. Wat toch pleit voor een zekere eerbied van de slachtoffers.
Ook werden geen tekens van onthoofding of andere rituele slachtoffering aangetroffen. Allen blijken een natuurlijke dood te zijn gestorven. Maar wel eigenaaridg is dat ze allen op jonge leeftijd zijn gestorven. Bij de bedienden, bij het graf van Horus Aha begraven, leek geen van hen ouder te zijn geweest dan 25 jaar. Wat er op duidt dat ze kort na zijn dood aan hun eind zijn gelomen.
Foto van een stиle uit een bijgraf. Tekeningen van andere stиles vind je bij het tweede artikel over Djer.
Een verder bewijs hiervoor zijn de graven van de farao's Semerchet en Ka'a, op het eind van de eerste dynastie. Uit deze graven blijkt dat de bijgraven en het graf van de koning aanvankelijk door eenzelfde bouwwerk werden bedekt. Wat er op wijst dat ze allen rond hetzelfde tijdstip zijn gestorven. Toch is dit nog geen bewijs dat ze werden vermoord. Mogelijks benamen ze zich van het leven om zo samen met hun heerser meer kans op een eeuwig leven veilig te stellen. Hoe dan ook deze gewoonte zou snel afnemen. Tegen het eind van de tweede dynastie stonden de graven van de koningen er alleen bij. De Egyptenaren waren te practisch ingesteld om zich op gezette tijden van gewaardeerde en ervaren bedienden aan het hof te laten beroven. In hun plaats zouden beelden en tekeningen de rol gaan vervullen van de vorst op zijn eeuwige reis naar de sterren te vergezellen en hem te dienen. Deze beeldjes werden oesjabti's genaamd. Maar hierover later.
Het graf van koning Ka'a merk op dat de bijgraven onmiddellijk aanleunen bij het graf van de koning en de voorraadkamers.
|