HORUS DJET
Horus Djet ( de slang). Het is de laatste koning wiens naam zuiver pictografisch geschreven wordt .
Plattegrond van het graf te Saqqara
Zijn graf te Saqqara nr 3504 is zeer groot (49,5 x 20 m) het heeft het karakteristiek profiel met afwisselend vooruitstekende en teruggetrokken delen. Een soort trede, rond het ganse gebouw, is bezet met meer dan 300 stierenkoppen in klei met echte horens.
 Rij stierenkoppen bij het graf van Hemaka door Emery toegeschreven aan Djet.Ook is hier de structuur van de inspringende panelen duidelijk te zien
Buiten de ringmuur (56,45 x 25,45 m) aan de westelijke, zuidelijke en oostelijke kant vindt men 62 kleine satellietgraven met gebogen dak. De onderbouw van het graf bestaat uit een grote put, uitgehouwen in de rots en door dwarsmuren in vijf kamers verdeeld, waarvan de middelste, de grafkamer, oorspronkelijk houten panelen, ingelegd met stroken bladgoud, bezat. Deze vijf kamers hebben aan de oost- en westzijde een reeks magazijnen en de hele ondergrondse bouw, grafkamer en nevenvertrekken, had een houten plafond. De gehele bovenbouw was hol en verdeeld in vijfenveertig magazijnen en de buitenzijde zoals gezegd was verfraaid met het gewone type inspringende panelen. Zoals bij andere graven van de eerste dynastie waren de grafkamer en de andere onderaardse vertrekken totaal verbrand, maar in dit geval was het verbrande gedeelte hersteld door koning Ka'a. Men nam aan dat dit het noordelijk graf van koning Djet was maar het veelvuldig voorkomen van de naam van een hoge ambtenaar Sechem Ka wijst op de mogelijkheid dat het diens graf is en niet dat van de koning; alhoewel het dubbel zo groot is als het graf van de koning te Abydos. Deze mening heeft momenteel de overhand.
In dit graf werden verscheidene voorwerpen van grote artistieke waarde gevonden vooral gebeeldhouwde houten en ivoren meubelen en spelfiguren.
Zijn werkelijke graf zou dan graf Z te Abydos zijn. Het is veel kleiner dan dit van Saqqara (19 x 21 m) maar er zijn echter meer satellietgraven nml 174. In deze graven werden ongeveer twintig ruw bewerkte stèles gevonden. Ook op een lager gelegen terrein te Abydos had Djet een groot carré van graven van dienstpersoneel, 161 in totaal.
Plattegrond van het graf et Abydos
Het graf bestaat uit een grote put waarin men de restanten van een houten grafkamer heeft gevonden. Deze werd aan drie zijden geflankeerd door magazijnen uit tichelsteen. Er werden verscheidene stèles gevonden waaronder de beroemde stèle met zijn naam in een serech, 1,45 m hoog, die zich momenteel in het Louvre bevindt.
Dit werk kan beschouwd worden als het eerste grote Egyptische kunstwerk. Het vertoont een volmaaktheid van ontwerp en van vakmanschap dat in latere tijden nauwelijks werd geëvenaard. De grafkamer bevindt zich ongeveer 3m onder het maaiveld. Uit recente Duitse opgravingen in Oem el Qa'ab is naar voorgekomen dat in centrale gedeelte van de superstructuur onmiddellijk boven de grafkamer er zich een tumulus van bakstenen bevond1.

Een ander groot graf uit Djet's regering bijna evengroot als dat te Saqqara maar zeer sterk geschonden werd ontdekt te Gizeh (mastaba V). Het was eveneens met satellietgraven omringd. Volgens Emery kan het toebehoord hebben aan een niet bij naam gekende gemalin van Djet.
Het begrafenispaleis van Djet te Abydos bevindt zich ten oosten van dit van Djer en ten noorden van dit van Mer-Neith.
Koning Djet is de koning uit de eerste dynastie waarvan het minst gekend is. Volgens zijn zegels veronderstelt men dat hij de korste regeringsperiode heeft gehad uit de eerste dynastie: ongeveer vijf tot tien jaar.
Hij leidde een expeditie naar de Rode zee waarschijnlijk met het doel de mijnen in de Oostelijke Woestijn te ontginnen. Men heeft inderdaad zijn naam gevonden op een ruwe rots in de Oostelijke Woestijn ten zuiden van Edfoe. Naast hoger genoemde Sechem Ka kennen we, uit zegels gevonden te Abydos, nog een van zijn hogere ambtenaren Hetepsechemwy (Petrie R.T.I .19).
Cartouches en serech van Djet
Djer zou als nebti naam Ita of Iteti gevoerd hebben dit blijkt uit een naamplaatje gevonden te Saqqara. Kenkenes en Oeënephes zijn de twee namen bij Manetho die het meest kans maken om met Djet geïdentificeert te worden. Volgens Manetho regeerde de vierde koning (Oeënephes) drieentwintig (bij Africanus) of tweeënveertig jaar (bij Eusebius). Manetho vertelt dat tijdens de regering van deze koning er en hongersnood zou hebben geheerst in Egypte en dat hij een piramide bouwde bij Kochimi, een plaats die men tegenwoordig met het moderne Saqqara identificeert.
(1)Dit kan gezien worden als een voorloper van graf S 3038
|