Horus Qa'a (Qa'a hedjet)
Stèle met de naam van de koning in een serech, gevonden te Abydos.
Manetho's naam voor de laatste koning van de eerste dynastie is Bieneches, hij zou zesentwintig jaar geregeerd hebben. Deze naam lijkt helemaal niet op Qa'a. Mogelijks heeft Manetho zich in de naam vergist, hoewel hij misschien wel de lengte van de regering juist opgeeft. Mogelijks is hij een zoon van Semerchet. Zijn Horus naam was Qa'a. Kheb is dan zijn nebti of nesoebity naam waaronder hij voorkomt op de lijst van Abydos. Maar op plaatjes en zegels leest men zijn nebti naam als "sn". "khb" is vrijwel zeker een latere interpretatie.
Plattegrond van graf Q te Abydos
Het graf van de koning te Abydos (graf Q) duidt op de frappante voortuitgang in de architectuur tijdens deze periode. Het gebouw heeft duidelijk meer allure dan de graven van zijn voorgangers hier. De algemene aanleg van de ondergrondse bouw komt sterk overeen met de gebouwen uit dezelfde periode te Sakkara. Deze bestaat uit een een diepe rechthoekige put met een trap die daarin afdaalt aan de noordwestkant. Aan beide zijden van de trap bevinden zich twee magazijnen, en zowel deze als de grafkamer in de put waren oorspronkelijk voorzien van een houten zoldering. Rondom de centrale kern zijn nog meer magazijnen en bovendien zesentwintig bijgraven voor dienstpersoneel. Allemaal zijn ze iets hoger gelegen dan de trap. Er is reden om aan te nemen dat de verdwenen bovenbouw oorspronkelijk het ganse graf bedekte met een oppervlakte van 30 bij 23 meter.
Stèle in kalksteen verworven door het Louvre in 1967. Het toont de koning, Qa'a die wordt omhelsd door Horus met de valkenkop. Met enige moeite ziet men de witte kroon in de serech boven het hoofd van Horus.
Behalve door kruikzegels en naamplaatjes kon het graf door Petrie (Petrie 'Abydos I' p. 5 pl.5; H.G. Fischer 'J.A.R.C.E. 2, 1963 p. 41). worden geпdentificeerd door de ontdekking van restanten van twee stиles in basalt aan de oostkant van het bouwwerk, die allebie zijn Horusnaam Qa'a droegen. Een imposante stèle verworven door het Louvre in 1967 toont Qa'a met de Witte Kroon van Boven-Egypte. Hij wordt omhelsd door Horus met de valkenkop. Boven de twee hoofden staat de Witte Kroon ook in de serech van de koning. Zou dit willen beduiden dat het Zuiden hier een beslissende overwinning op het Noorden haalde ?
Het graf werd in 1993 door archeologen van het Duits Archeologisch Instituut te Caпro heropgegraven. Het team ontdekte dat het graf verschillende veranderingen had ondergaan en, uitgaande van de met eenvoudige baksteen bedekte grafkamer, enige malen vergroot was.
In een graf te Abydos, uit dezelfde periode, werd ook nog een monument van een edelman, een zekere Sabef gevonden
Plattegrond en doorsnede van graf 3505 te Sakkara
De graftombe (nr 3505) door Emery in 1954 te Sakkara gevonden met nog drie andere monumenten werd door Emery aan Qa'a toegeschreven. Nu denkt men over het algemeen dat dit graf toebehoorde een een priester-edelman, Mercha, een priester van de godin Neith. Dit gebouw bestaat uit een rechthoekige bovenbouw van tichelsteen aan de buitenzijde op de gebruikelijke manier voorzien van inspringende panelen. Hierop werden, nog in goede staat, veelkleurige fresco's met geometrische patronen in de vorm van een vlechtwerk aangetroffen. Een afdalende gang leidt naar een grafkamer, uitgehouwen in de rots, en op soortgelijke wijze als in Abydos, aangelegde magazijnen. Rondom de bovenbouw loopt een massieve ringmuur waarbinnen, aan de noorkant van het graf, een dodentempel, bestaande uit een netwerk van gangen en kamers, ligt. In deze dodentempel werden de resten van de voeten van twee houten standbeelden van ongeveer natuurlijke grootte gevonden. Men kan dit grote gebouw beschouwen als het prototype van het latere pyramidencomplex .We komen hier echter nog op terug. Het totale oppervlak beslaat 65 bij 37 meter. Men vond geen bijgraven en men neemt aan dat de barbaarse praktijk van mensenoffers werd opgegeven, althans in het beschaafde Noorden, waar het ook trouwens laattijdig (ten tijde van Djet) werd ingevoerd. In het zuiden zou deze gewoonte pas bij het einde van de tweede dynastie ophouden te bestaan. De twee laatste koningen van deze dynastie, Peribsen en Khasekhemwoey, hadden geen satellietgraven meer bij hun tombe maar slecht de lijken van een klein aantal gesacrifiëerde(?) personen in het graf zelf. Tombe 3505 schijnt hiervoor niet ingericht te zijn geweest (Emery 1961)
Aan de zuidzijde van de ingang van de mastaba werd nog een bijbehorend graf van enig formaat ontdekt dat door Emery toegeschreven werd aan de edelman Mercha. In de nabijheid werd inderdaad een stèle van hem gevonden*
Een ander groot graf te Sakkara (nr 3500) is ook te dateren tijdens Qa'a's regering en kan mogelijks van zijn gemalin of van een ander voornaam lid van de koninklijke familie geweest zijn. Hier vond men vier bijgraven aan toegevoegd. Ze vertoonden allen tekenen van gelijktijdige verbranding.
Zoals bij zijn twee voorgangers werd er geen begrafenispaleis gevonden ten noorden van Oemm el Kab (Tombs of the Courtiers); in deze area ligt er nochtans een sector waar er zekere tekenen op wijzen dat hier een gebouw heeft gestaan in dezelfde traditie en waarvan de constructie mogelijks aan Qa'a kan worden toegeschreven. Met name ten noorden van de voornaamste groep bij Deir Sitt Damiana (Kaiser- MDAIK 25 e 38; O'Connor - JARCE 26).
Recente Duitse opgravingen te Oemm el Kab hebben toch nog nieuw materiaal aan het licht gebracht op deze plaats die reeds zoveel maal werd onderzocht in de vorige eeuw. Ondermeer afdrukken van zegels van Hotepsekhemwoey afkomstig uit het graf van Qa'a. Dit, als het niet om een "vervuilde" vondst gaat, toont aan dat, ondanks de afwezigheid van graven uit het begin van de tweede dynastie te Abydos - de drie eerste koningen begraven zijn te Sakkara, ten zuiden van het complex van Djoser. Er schijnt dus geen volledige breuk te zijn opgetreden tussen Memfis en Abydos en tussen de eerste en de tweede dynastie in de periode volgend op de regering van Qa'a. Dus zal men de status van de 2 of 3 kortstondig regerende koningen die hem opvolgden opnieuw moeten onderzoeken.
Uit de opschriften van de stèles van Mercha en Sabef blijkt dat het schrift reeds veel verder ontwikkeld was en dat de titulatuur van de edellieden reeds de conventionele vorm bezat die in later tijden (derde, vierde dynastie) regel werd. Behalve Mercha en Sabef bekleedde ook Henoeka nog steeds zijn ambt onder deze regering.
De vraag naar de ware begraafplaats van de farao's uit de Archaïsche Periode is hoe dan ook helemaal niet opgelost : alhoewel men tegenwoordig neigt om de opinie van Kees, Weill, Edwards, Kemp, Kaiser, Kaplony te volgen die om verschillende reden Abydos verkiezen, blijven verschillende punten die de basis vormen van de hypothese van Emery, Lauer, de meest bekende supporters van de Memphitische (Sakarra) localisatie, hierdoor onverklaard. Om een voorbeeld te noemen: tombe 3505, door de voorstanders van Abydos aan Mercha toegeschreven kan bezwaarlijk de begraaf plaats genoemd worden van deze edelman aangezien hij de eigenaar was van een klein bijgraf (het enige), aan de zuidkant van de toegangsweg van deze mastaba, waarin zich en stèle met zijn naam bevond, |