Horus Ba
Van Horus BA werd gedacht dat hij een van deze kortstondig, mogelijks alleen in Neder-Egypte, regerende koningen, die voor Hotepsekhemoei kwamen, was. Zijn naam werd soms verward met die van Horus Vogel (Kaplony in MDAIK 20 p.3 stelt voor deze vogel te lezen als ba).
Maar recent hebben N. Swelim (1983) en J. Kahl (1994) een andere chronologische positie voor Ba voorgesteld. Op het einde van de derde dynastie na Hoeni en Qa Hedjet of anders nog als de Horus naam van een van de kortstondig te Memphis regerende koningen in het midden van de Tweede dynsatie (Oeneg, Sened, Noebnefer, Neferkasokar). Deze laatste zijn ons alleen maar bekend met hun Nebti-Nesoetbiti namen. De beste bron voor de enkele documenten, die over Horus Ba bekend zijn, is N. Swelim's "Some problems on the History of the Third Dynasty '(1983) spec. 182-3, 185 (Step Pyr. slab, Sinai + bibl.)".
Ba komt voor in een serech op een klein stukje basalt gevonden door Firth in het complex van de trap-pyramide. Het werd echter niet vermeld in de publicatie, die pas jaren later werd geschreven door Goneim (Saqqara register of antiquities n. S-10034). Het teken was samengesteld uit een mensenbeen (teken D58* met fonetische betekenis b) en een ram (hiëroglief E11 met fonetische betekenis ba). Het eerste teken b is dus te beschouwen als een fonetisch complement. Bovenop de serech komt een naar links gewende valk voor (J. Kahl 1994 corpus 3332; Kahl et al., 1995, 164). Een andere schrijfwijze met alleen het been, werd aangegeven door Ricci in 1820 en ook door Lepsius in 1858 (deze laatste echter in een serech zonder valk, Konigsbuch n.905). Kurt Sethe gaf een korte discussie over de status van deze koning in een voetnoot bij een artikel in Z.A.S. 35 (1899, p.6,7 n.4).
Daar nu ,rond de helft van vorige eeuw, M. Cerny het manuscript van Ricci teruggevonden heeft in Banks Manuscript XX A.I (over de Wadi Maghara inscripties van Sekhemkhet), vraagt Swelim zich af of de bron van Lepsius en deze van Ricci niet van elkaar verschillend zouden kunnen zijn geweest (op. cit p. 183; en ook Cerny, The inscriptions of Sinaï, 1955 p. 55-6). Want de waarschijnlijke aanwezigheid van de serech in de Sinaï verhoogt aanzienlijk de kansen dat deze Ba behoort tot de periode van Netjerikhet( Djoser), Sanakht en Sekhemkhet en dus tot het midden van de Derde Dynastie.
Het probleem wordt er niet minder om als we met J.Cerny in de publicatie van de "Sinaï inscripties" (Gardiner, Peet, Cerny), aannemen dat het been bij Ricci's inscriptie een misinterpretatie zou zijn van Ricci's ruwe schets en in feite de Horus naam van Sanakht zou voorstellen (vertikaal sa en horizontale n samen verkeerdelijk voor een b genomen)[cf. Baud, 2002, 20] zoals op reliëf dat zich nu in het Caïro museum bevindt.
Indien dit natuurlijk juist is dan is de enige getuige van het bestaan van Horus Ba het stukje basalt gevonden door Firth in het het begrafenis complex van Horus Netjerikhet (Djoser) te Sakkara. Tenzij natuurlijk Swelim's hypothese dat Lepsius ( serech zonder valk) een andere bron zou gebruikt hebben dan Ricci. Maar dit moet nog bewezen worden.
J. von Becherath, in zijn handboek van koningsnamen [Handbuch der Ag. Konigsnamen (1984) p. 49)]] identificeerd koning Ba (Been + Ram), met deze die wij Horus Vogel hebben genoemd. Enkele onderzoekers hebben hem daarin gevolgd (o.a. Wilkinson, Early Dynastic Egypt), maar volgens onze zienswijze verschillen de twee serech's en is er volgens mij geen enkele reden om aan te nemen dat de vogel in Horus Vogel's serech een "ba" -vogel is. Daarvoor zijn er te weinig details. Swelim plaatst Horus Ba bij de 4 voorgangers van Djoser (Horus Netjerikhet) maar het is anderzijds weinig waarschijnlijk dat vier koningen met vrij lange regeerperiode Djoser van Khasekhemoei zouden scheiden. Aan Ba schreef hij ook de omheinde ruimte Ptahhotep, ten westen van Trap-pyramide van Djoser, te Sakkara toe. Hier komen we later op terug.
Nabil Swelin voegt hier nog een interessant gegeven aan toe over een mogelijks latere cultus van koning Ba hem ingegeven door door de naam NiankhBA, wiens graf, ten zuiden van het Djoser complex en dicht bij het graf van Nebkaoehor - Idoe, dicht bij de ingang van de gallerij van Ninetjer en ten noorden van de verhoogde weg van Oenas gelegen is. (Nabil Swelim, 'The Dry moat of the Netjertkhet complex', in Baines et al. ed., Pyramid Studies and other essays presented to I.E.S. Edwards, 1988 p. 12-22, fig. 4). In dezelfde area bevindt zich nog een ander graf waarvan de naam van de eigenaar NiankhNebka luidt. Waar dus Ba vervangen is door de naam Nebka, een koning uit de Derde Dynastie.
De site was oorpsronkleijk de koninklijke necropolis van de eerste koningen van de Tweede Dynastie (graf A, B - Hotepsekhemoei en Ninetjer). Dit zou pleiten voor de mogelijkheid dat genaamde individuen priesters zouden geweest zijn belast met de cultus van vroegere koningen begraven in deze area. Nebka en Ba dus. Ten zuiden van graf A aen B werd door een Nederlandse missie in 2002 een ander graf C blootgelegd. Dit graf werd in de Achtiende Dynastie hergebruikt door Merire, priester van Aton (van Walsem, Raven). Daarom zou Ba zelfs de Horusnaam kunnen zijn van één van de koningen van de Tweede Dynastie wiens nesoebiti-nebti namen op schaarse bronnen, afkomstig van Memphis, te vinden zijn. Met name: Oeneg, Sened, Noebnefer, Neferkasokar. Op dezelfde manier als de Horus naam Za gelinkt is aan Oeneg maar dan nog niet gelinkt aan enige nebti/nesoebiti naam. Eigenaardig is ook dat de koningslijst uit het Nieuwe rijk Ba-njetjeroe of Ba-njnetjer als cartouche naam voor Ninetjer noemt. In de lijst van Abydos wordt BA geschreven met het hiëroglief van de ram.** Nota
* De hiërogliefen werden door Gardiner ingedeeld in een aantal categorieën naar gelang hetgeen ze voorstellen ( goden, man, vrouw, delen van de mens, vogels, meubels enz)elke categorie kreeg een letter als identificatie en elk hiëroglief binnen een categorie een cijfer. D58 is dus de 58ste hiëroglief binnen de categorie D ( delen van het menselijk lichaam) en E11 de elfde hiëroglief in de categrorie E ( zoogdieren).
De staande ram (Gardiner E10/11, Khnoem / Ba) komt als hiëroglief het eerst voor op de Baviaan van Narmer in Berlijn Staatl. Mus., 22607: Kahl, 1994, Quelle 125, bibl. p. 472-473). Nadien schijnt het teken nogal frequent voor te komen vooral onder de laatste koningen van de Eerste Dynastie en deze van het midden van de Tweede Dynastie (onder Qa'a / Sneferka; onder Za en speciaal onder Ninetjer (Khnoemenjj, Khnoemhotep): cf. Lacau-Lauer, PD V, 3ff., 31ff., 47, 39).
Wij hebben dit uitgebreide artikel geschreven over een vrij onbelangrijke koning om te illustreren hoe men in de Egyptologie te werk gaat om het verleden te reconstrueren. Welke kronkels men soms volgt om tot een bepaalde conclusie te komen die dan plots door het verschijnen van een een andere archeologisch bron plots in het niet valt. ILLUSTRATIES VOLGEN
|