Het telkens terugkerende patroon---De doop-geldig verklaard door wie?
In Search Of
Christian Freedom
Door Raymond Franz
Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen
Hoofdstuk 4:
Het telkens terugkerende patroon
De doop - geldig verklaard door wie?
(Blz. 115-124.)
De historicus Johnson heeft opgemerkt dat er in de na-apostolische periode een situatie ontstond waarin naast de bijbel ook "de sacramenten ... hun betekenis verloren wanneer ze werden gebruikt buiten de kerk". Een van de belangrijkste sacramenten was de doop. Aanvankelijk maakten de bijbelstudenten in Russell's dagen er geen punt van als iemand was gedoopt bij de verschillende christelijke denominaties. Het enige waar het hun om ging was dat men de betekenis van de doop begreep en dat deze door onderdompeling was geschied.(1) Deze situatie bleef gedurende meer dan zeventig jaar ongewijzigd. Zelfs ten tijde van de Wachttoren van 15 september 1955 (blz. 285) werd nog gezegd dat wederdoop slechts noodzakelijk was indien "de vroegere doop derhalve geen symbool was van een opdracht" of indien deze niet door onderdompeling had plaats gevonden.
Een jaar later, in de Wachttoren van 15 september 1956 werd dit standpunt verlaten. Er stond (blz. 426, 427):
ZICH VOOR DE TWEEDE MAAL LATEN DOPEN
14
"Dikwijls vraagt men of iemand die zich reeds eerder plechtig door een religieuze groep heeft laten dopen, opnieuw gedoopt dient te worden wanneer hij tot een nauwkeurige kennis der waarheid komt en zich aan Jehovah opdraagt. Op grond van het besprokene noopt een dringende reden ons hierop Ja te antwoorden, iemand moet opnieuw worden gedoopt. Het is duidelijk dat men door een dergelijk religieus stelsel in werkelijkheid nimmer werd gedoopt "in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, " want in dat geval zou men hebben ingezien met welke autoriteit deze ware Hogere Machten bekleed zijn en welke positie ze innemen.
Zou men zich reeds eerder aan Jehovah hebben opgedragen, dan zou men zich, zelfs voordat men tot de doop zou overgaan, van dergelijke God-onterende Babylonische stelsels hebben afgescheiden. De handeling van het dopen is dus niet het belangrijke, maar veeleer dat wat het symboliseert.
Dit kreeg ongeveer zes maanden later zijn vervolg in de rubriek "Vragen van Lezers" waarin werd aangegeven onder welke voorwaarden een doop "buiten de organisatie" als ongeldig moet worden afgewezen ook al was deze door onderdompeling geschied. Nu werd er gezegd dat de datum van afsluiting voor de mogelijke geldigheid van een dergelijke doop het jaar 1918 was. Waarom? Omdat "in 1918 n. Chr., ... Jehovah God vergezeld van zijn Boodschapper des Verbonds tot de tempel kwam en de Christenheid verwierp." Indien de persoon voor die datum was ondergedompeld als een symbool van opdracht aan God en Christus, en tevens zijn of haar vorige denominatie had verlaten en zich vóór 1918 had aangesloten bij de Wachttoren-organisatie, dan werd dat aan het geweten van de persoon overgelaten om te beslissen of wederdoop juist was of niet.
Voor alle anderen gold steevast:
Wanneer iemand, nu de roep om uit Babylon te komen duidelijk weerklinkt, dit hoort en desondanks toch in een religieus gedeelte van het tegenbeeldige Babylon blijft en daar wordt gedoopt, geldt deze onderdompeling niet. Hij kan namelijk niet het besluit hebben opgevat zich aan het doen van Gods wil op te dragen, omdat, aldus paragraaf 14, "men zich, zelfs voordat men tot de doop zou overgaan, van dergelijke God-onterende Babylonische stelsels [zou] hebben afgescheiden." (2)
Hij moet opnieuw gedoopt worden. Het vraagstuk werd resoluut afgehandeld omdat "paragraaf 14" van De Wachttoren het zo had afgehandeld. Schriftuurlijk bewijsmateriaal was kennelijk niet nodig. In de na-apostolische periode "verloor de doop zijn betekenis indien deze werd verricht buiten de Kerk", dat wil zeggen buiten het domein van het religieuze gezag. Datzelfde standpunt werd nu ingenomen door de Wachttoren-organisatie met betrekking tot elke doop die buiten haar domein was verricht.
Eerder in 1955 had De Wachttoren nog gezegd:
Een christen kan ... niet worden gedoopt in de naam van de persoon die de onderdompeling werkelijk verricht of in de naam van de een of andere mens, noch in de naam van enige organisatie, maar in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest. Hierdoor wordt onder andere aangetoond, dat het christendom geen stelsel is van denominaties....(3)
Tijdens toespraken voorafgaand aan een doopplechtigheid, was het voor de spreker gebruikelijk om de kandidaten eraan te herinneren: "jullie symboliseren niet jullie opdracht aan een werk, of jullie opdracht aan een organisatie, maar jullie opdracht aan een persoonJehovah God." (4) Een verklaring van enigszins gelijksoortige strekking stond in de Wachttoren van 1 december 1966 (blz. 732):
Wij dragen ons niet aan een religie op, noch aan een mens of een organisatie. Neen, wij dragen ons op aan de Hoogste Soeverein van het Universum, onze Schepper, Jehovah God zelf. Hierdoor wordt de opdracht een zeer persoonlijke verhouding tussen ons en Jehovah.
De twee vragen die in 1942 aan de kandidaten werden gesteld waren deze:
(1) Gelooft u in Jehovah God de Vader, dat 'redding Jehovah toebehoort' en dat Christus Jezus zijn Zoon is in wiens bloed uw zonden worden afgewassen en door bemiddeling van wie u redding van God verkrijgt?
(2) Hebt u daarom uw zonden aan God beleden en gevraagd door bemiddeling van Christus Jezus gereinigd te mogen worden, en hebt u u daarom van de zonde en de wereld afgekeerd en u zonder voorbehoud aan God gewijd ten einde zijn wil te doen? (5)
Deze vragen stonden in wezen wat inhoud betreft dicht bij de uitdrukkingen van Petrus en anderen uit de apostolische periode toen zij de mensen opriepen: "Heb berouw en laat een ieder van u zich dopen in de naam van Jezus de Messias voor de vergeving van uw zonden; en jullie zullen de gave van de Heilige Geest ontvangen."(6) De vragen die in 1956 en (met zeer geringe afwijkingen) vele jaren daarna tijdens doopdiensten van de Getuigen werden gesteld, waren deze:
20 (1) Heeft u voor het aangezicht van Jehovah erkend dat u een zondaar bent die redding behoeft, en heeft u voor hem erkend dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus tot u komt?
21
(2) Heeft u zich op grond van dit geloof in God en in zijn voorziening voor redding zonder enig voorbehoud aan hem opgedragen, om voortaan zijn wil te doen, zoals hij u deze door bemiddeling van Christus Jezus en onder de verlichting van de heilige geest door de bijbel openbaart?(7)
Zonder ook maar enig bijbels argument te noemen voor het aanbrengen van een belangrijke verandering in deze fundamentele vragen, die met ja moeten worden beantwoord om in aanmerking te komen voor de doop, werden nu in de Wachttoren van 1 juni, 1985, blz. 30 deze vragen opgesomd, die vanaf dat moment golden als de vragen waarop alle kandidaten moeten antwoorden:
Heb je op grond van het slachtoffer van Jezus Christus berouw van je zonden en heb je je aan Jehovah opgedragen om zijn wil te doen?
De tweede luidt:
Begrijp je dat je opdracht en doop je identificeren als een van Jehovah's Getuigen, verbonden met Gods door de geest geleide organisatie?
Wanneer de kandidaten deze vragen met ja hebben beantwoord, verkeren zij in de juiste hartetoestand om de christelijke doop te ondergaan.
In de Wachttoren van 15 april, 1987, (blz.12, voetnoot) staat de volgende ongewone uitleg van de reden voor deze verandering:
"Onlangs werden de twee vragen die tot de doopkandidaten worden gericht vereenvoudigd, zodat de kandidaten die zouden kunnen beantwoorden met een volledig begrip van wat erbij betrokken is om in een intieme verhouding met God en zijn aardse organisatie te geraken." Deze veronderstelde "vereenvoudiging" deed slechts één ding: het vroeg van elke kandidaat een verklaring van onderwerping en verbintenis aan een aardse organisatie. Als wij de Christelijke Geschriften lezen, zien wij dat voor de geldigheid van de doop in elke situatie de beslissende factor was, dat degenen die die stap namen, "in de Heer Jezus geloofden", die hen als Gods Messias en hun Verlosser kon redden. (8) Zij werden "gedoopt in Christus Jezus".(9) Dit was "eenvoudig" genoeg, zodat mensen het in één dag, in een paar uur konden begrijpen, en dat deden zij dan ook. De "geladen" woorden van de Wachttorenorganisatie over deze kwestie hebben niets wat apostolisch genoemd kan worden, want de apostelen hebben nooit het concept aangevoerd van een "aardse organisatie", waarmee men, zoals duidelijk is aangetoond, niets anders dan een menselijke gezagsstructuur bedoelt.
Christus had zijn discipelen verteld dat zij mensen moesten dopen "in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest."(10) In de tweede doopvraag van de Wachttoren wordt in feite Gods Heilige Geest door de "door de geest geleide organisatie" vervangen. Hoewel het woord "Geest" wordt genoemd, worden wij hier opnieuw geconfronteerd met de situatie waarin de organisatie een door God toegewezen rol voor zichzelf opeist. Heel duidelijk wordt het idee naar voren gebracht dat Gods Heilige Geest niet zal werken op iemand die gedoopt wordt tenzij hij in verbinding staat met de Wachttorenorganisatie. De nadruk wordt gelegd, niet op de wijze waarop de persoon die wordt gedoopt voortaan door Gods Geest zal worden geleid, maar op de "door de geest geleide organisatie". Het is haast niet te geloven dat de Wachttoren dit vervolgens een "vereenvoudiging" noemt. Zijspreekt van een "intieme verhouding met God" maar maakt dit vervolgens inhoudsloos door de aardse organisatie erin te betrekken, waardoor het niet meer gaat om een intieme verhouding met God maar met "God en zijn aardse organisatie." Waar Jezus slechts spreekt van "de Vader, de Zoon en de Heilige Geest," kent de organisatie zichzelf zomaar een plaats toe in dit heilige beeld alsof zij hiervan een onmisbaar onderdeel vormt. Dit lijkt op een slaaf die mensen vertelt dat zij in kontact kunnen komen met hun meester en met hem een relatie kunnen hebben, uitsluitend wanneer de slaaf daar zelf ook aanwezig is als intermediair, woordvoerder, manager en besluitvertolker. Zo'nhouding kan alleen maar worden bestempeld als arrogant.
Negentien eeuwen lang zijn er mensen gedoopt zonder dat dergelijke woorden aan hun doop voorafgingen. Meer dan honderd jaar lang zijn er mensen in de gemeenschap van de Wachttoren gedoopt zonder dergelijke bewoordingen. Hebben zij niet begrepen wat hun doop eigenlijk betekende? Waarom was, na meer dan honderd jaar, deze "vereenvoudiging" nu nodig ten einde mensen een "volledig begrip" te geven van wat hun doop betekende?
Ik denk dat de verandering van 1985 moet worden gezien als een poging om mensen zover te brengen dat zij hun formele banden met de organisatie erkennen en zich verbinden aan een religieuze gezagsstructuur. Op die manier onderwerpen zij zich ook indirect aan haar bestuur. Zij erkennen dat de organisatie het recht heeft kerkelijke rechtscolleges samen te stellen om "recht te spreken" over diegenen die volgens haar in strijd handelen met haar regels en voorschriften.
In de afgelopen jaren hebben een aanzienlijk aantal mensen de organisatie van de Getuigen verlaten zonder daarvan een officiële mededeling te doen. Zelfs wanneer zij verder een moreel leven leiden, maar vervolgens iets doen of zeggen dat niet volkomen in overeenstemming blijkt te zijn met al de leerstellingen en gedragslijnen van de organisatie, worden zij dikwijls door de ouderlingen bezocht, ondervraagd en opgeroepen voor een "rechterlijke hoorzitting". Sommigen hebben te kennen gegeven dat zij geen reden zagen om zo'n verhoor bij te wonen en dat zij zichzelf niet onderworpen achtten aan het kerkelijke gezag van de organisatie. Enkelen hebben zelfs via een advocaat een brief aan het lichaam van ouderlingen gestuurd waarin ze hun standpunt uiteengezet hebben en zij het verzoek deden om af te zien van verdere onderzoeken, ondervragingen of dagvaardingen. In nagenoeg al dit soort gevallen [in de Verenigde Staten, -vert.] heeft de wettelijke afdeling van het Wachttorengenootschap de persoon (of eventueel zijn advocaat) een dik pakket gestuurd in de vorm van een pleitnota met vele bewijsstukken van vergelijkbare gevallen waarin de organisatie een zaak gewonnen heeft. Talloze rechtzaken worden daarin aangehaald ter ondersteuning van het recht om tegenover personen die door de Getuigen gedoopt worden, als religieuze "overheid" en "kerkelijk rechtscollege"op te treden. In feite wordt in het materiaal gesteld dat de betrokken persoon of personen slechts twee alternatieven hebben: óf ze wonen de "rechterlijke hoorzitting" bij, óf ze laten officieel weten dat ze de gemeenschap verlaten.(11)Als voorbeeld wordt in het materiaal een beslissing van het Hooggerechtshof aangehaald waarin onder meer staat:
Het recht om op vrijwillige basis religieuze gemeenschappen te vormen ter bevordering van de beleving en de verbreiding van een religieuze leer, het recht om tribunalen op te zetten welke beslissen in controversiële geloofsvraagstukken binnen de gemeenschap, alsmede het recht op een kerkelijk bestuur over alle individuele leden, gemeenten en beambten binnen de gemeenschap, is onaantastbaar. Allen die zich bij een dergelijk lichaam aansluiten stemmen daarmee indirect in met dit bestuur en dienen zich aan haar te onderwerpen.
Het "recht" waarover hier gesproken wordt is het wettelijke recht van een "kerkelijk bestuur" om op de beschreven wijze te handelen. Zo worden dan ook in de samenvatting van de door de advocaat van het Wachttorengenootschap verstuurde nota de "wettelijke aspecten" benadrukt:
C. Relatie tussen de Gemeente en Haar Leden Het is een vast gegeven dat het wezen van de relatie tussen een
religieuze gemeenschap en haar leden door rechtscolleges wordt gezien als zijnde de overeenkomst van beide partijen, en in het algemeen, een belijdenis van het geloof, een onderschrijven van de leer van de religieuze gemeenschap en een onderwerping aan haar bestuur. (76 C.J.S 755, artikel 11) Een partij die op vrijwillige basis heeft ingestemd lid te worden van een gemeente onderwerpt zich daarmee aan de bestaande regels en procedures van voornoemde gemeente en mag het bestaan ervan niet loochenen. Allen die zich aansluiten bij een dergelijke vrije religieuze organisatie stemmen daarmee indirect in met dit bestuur en dienen zich aan haar te onderwerpen. Aldus de zaak Morrow v. Hill, 364 N.E.2d 1156 (Ohio 1977), Watson v.Jones, 80 U.S. 679, 729 (1872), 13 Wallace 679.
Aangezien uw cliënten de gemeente niet hebben verlaten, hebben zij volgens de wet indirect ingestemd met
haar bestuur en zich onderworpen aan de bestaande regels en procedures. Zij zijn wettelijk verplicht zich daaraan te houden. Het theocratische bestuur van de gemeente waaraan uw cliënten zich volgens de wet hebben onderworpen omvat in het bijzonder het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen, haar wettelijke instrument, bekend als het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap van New York, inc., en al hun rechtmatig aangestelde vertegenwoordigers, daarbij inbegrepen de ouderlingen van de gemeente waaraan zij zijn verbonden. Tot de regels en procedures waaraan uw cliënten zichzelf hebben onderworpen behoren ook die welke zijn opgesteld door het daartoe ingestelde rechterlijke comité en welke hierboven in detail worden besproken.
Sommigen die zich hebben teruggetrokken en niet wilden dat de ouderlingen hen ondervroegen en over hen "recht spraken", hebben erop gewezen dat zij zich ten tijde van hun doop in de periode van vóór 1985, hebben opgedragen 'aan God en niet aan een organisatie'. Met de huidige, gewijzigde vragen wordt de doopkandidaat ronduit gezegd dat zijn "opdracht en doop" hem 'identificeren als een van Jehovah's Getuigen, verbonden met Gods door de geest geleide organisatie.' Daarmee heeft hij inderdaad elk "wettelijk" recht verspeeld om nog te kunnen zeggen dat hij niet aan het bestuur en de kerkelijke rechtscolleges van de organisatie onderworpen is. Voor de wettelijke afdeling van de organisatie is dit inderdaad een "vereenvoudiging" van de zaak. Dat de organisatie de heilige en zeer persoonlijke stap van de doop aangrijpt als gelegenheid om haar gezag te laten gelden in het leven van de dopeling, vind ik een droevig bewijs van het streven naar macht.
Evenals de religieuze leiders uit de eerste eeuwen de klok terug draaiden en weer terugkeerden tot Oudtestamentische denkbeelden van een speciale priesterklasse, waarmee zij alle christenen die niet tot die klasse behoorden ondergeschikt achtten in hun verhouding tot God, zo poogt de Wachttorenorganisatie regelmatig haar leden in datzelfde Oud Testamentische licht te bezien. Tijdens de jaarlijkse "districtscongressen" staan er dikwijls drama's op het programma, waarin de houdingen tegenover mannen zoals Mozes, de middelaar van het wetsverbond, Aäron de hogepriester, koning Saul, Koning David of andere mannen in een bijzondere, unieke en voorname positie, worden uitgebeeld. Zonder schaamte vergelijkt de organisatie zichzelf en haar positie dan met deze personen en stelt nadrukkelijk dat men haar met dezelfde achting en onderdanigheid tegemoet dient te treden. Het is alsof de komst van Christus niet heeft plaatsgevonden en alsof deze helemaal geen radicale verandering met zich mee heeft gebracht, waardoor een dergelijk onderscheid is weggevallen en allen in dezelfde positie voor hun hemelse Vader en in dezelfde verhouding tot hun Hoofd en Meester, Christus, zijn geplaatst.
In een artikel in het tijdschrift Christianity Today van 21 oktober, 1980, werd gewezen op de bezorgdheid van de Reformatoren, die zagen hoe de gevestigde Kerk een doel was geworden in plaats van een middel. Er werd verder gezegd:
Waar zij tegen streden was een kerk die zichzelf een leergezag aanmatigde, waarmee zij zichzelf buiten elke correctie van de Schrift plaatste. De kerk was niet meer een middel om de mensen de kennis van God in te prenten. Zij was een doel in zichzelf geworden, waarbij iedereen aan haar leerstellingen onderworpen was.
Minder dan honderd jaar heeft de Wachttorenorganisatie nodig gehad om het gehele grondpatroon uit het verleden te vervolmaken. In dit relatief korte tijdsbestek heeft zij haar gematigde, pretentieloze en tolerante houding ingeruild voor een dogmatische, waarbij zij haar haar aanhangers opzadelde met wat zijzelf omschrijft als haar "grote verzameling waarheden": de door haar ontwikkelde traditionele leerstellingen, haar officiële geloofsbelijdenis. Was er aanvankelijk sprake van een toestand van betrekkelijke vrijheid, waarbij de broeders werden beschouwd als gewone leden van een universele priesterschap onder Christus, nu maakte zij voor haar leiders niet alleen aanspraak op apostolisch gezag, maar oefende via een gecentraliseerd bestuur ook macht uit over anderen. Hiermee kende zij zichzelf een positie toe die de apostelen nooit hebben ingenomen tegenover hun broeders, aangezien zij zichzelf zagen 'niet als meesters over andermans geloof, maar als medewerkers tot hun vreugde.'(12) Het was vooral in de jaren '20 en '30 dat deze gedachtegang en houding binnen de organisatie van de Getuigen vorm kreeg. Het is droevig dat men dit zo heeft gelaten en dat het tot op vandaag overeind is gebleven. De toenmalige leiding is niet in staat geweest om van de starheid van dat concept los te komen. Betekent dit nu dat de mannen die binnen de organisatie verantwoordelijke posities bekleden, allen op "macht beluste", dictatoriale mensen zijn? Zo zie ik hen zeker niet, en op grond van mijn eigen ervaring weet ik dat velen zo ook niet zijn. In de eerste eeuwen waren er mannen die, zoals de "wolven" voor wie Paulus waarschuwde, zich ten doel stelden de mensen zover te brengen dat zij hen als leiders gingen volgen, en die, om dat doel te bereiken, menselijke autoriteit verheerlijkten. Daarnaast waren er ongetwijfeld ook andere christelijke mannen die, geconfronteerd met teleurstellende situaties waarin zij zagen hoe mensen heen en weer werden geslingerd door wat in hun ogen valse leringen waren, toch meewerkten aan de opbouw van menselijke autoriteit, in de verkeerde veronderstelling dat het doel de middelen heiligt, en aldus bezweken voor de aantrekkingskracht van autoriteit. Dezelfde invloed is ook vandaag werkzaam.
Het autoritaire klimaat dat zich op het bestuurlijke niveau van de Getuigen ontwikkeld heeft, is niet noodzakelijkerwijs een weerspiegeling van de hartetoestand van alle leden van het Besturende Lichaam. Feitelijk is er voor een man geen enkele doeltreffende wijze waarop hij door "campagne te voeren" lid zou kunnen worden van dit selecte gezelschap. Uitnodigingen om lid te worden, zijn het gevolg van geheime vergaderingen van het Lichaam en komen voor de genodigden in het algemeen als een verassing. Enkele van de mannen zijn eerder zachtmoedig te noemen en hebben niet de neiging anderen te overheersen. Ze nemen zelden het woord in de besprekingen; ze schijnen een zekere eerbied voor bepaalde leden te hebben en stemmen bijna altijd zoals deze ook stemmen. Anderen, die op uitnodiging van het Lichaam lid zijn geworden schijnen daarna op de een of andere wijze de smaak te pakken hebben gekregen: het bevalt hen wel om deel uit te maken van de gezagsstructuur en daar afstand van doen zou hen zwaar vallen. Zij zouden misschien wel voor een meer tolerante en minder dominerende benadering zijn, maar zij doen denken aan degenen over wie Jezus in Johannes 12:42, 43 sprak. Zij laten wel van zich horen, maar ze gaan niet zover dat er moeilijkheden van komen. Dan zijn er nog degenen die laten zien dat het hun wel degelijk om macht te doen is, zowel ten aanzien van de organisatie als ten aanzien van henzelf. Doch zelfs hier aarzel ik om tegenover hen als individuele personen een oordelende houding aan te nemen. Het is vaak moeilijk te doorgronden wat de oorzaken voor een bepaalde opstelling zijn. Het uitoefenen van macht over anderen is eerder een teken van zwakheid en onzekerheid, dan van kracht. Het geduldig omgaan met mensen, het redeneren met hen, vertrouwen te hebben in de kracht van waarheid, te proberen ondanks een afwerende houding de juistheid van een standpunt aan te tonen, door woord en daad mensen op te bouwen in geloof, liefde en begripdat is een heel wat moeilijker en zwaardere taak dan eenvoudigweg mensen te gebieden dingen te doen, wetten uit te vaardigen en regels voor te schrijven, en vragen te onderdrukken door het laten gelden van autoriteit.(13) Dat laatste is de weg van zwakheid. En evenals echtgenoten, ouders, werkgevers en anderen hier maar al te vaak aan toegeven, soms uit een gevoel van geïrriteerdheid of machteloosheid, geven ook mannen in religieuze systemen hieraan toe. En wat in dit opzicht geldt voor de gezagsstructuur van de Wachttorenorganisatie, geldt ook voor andere religieuze organisaties. Zoals ik ook al in Gewetensconflict heb geschreven, is het mijn overtuiging dat het fundamentele kwaad is gelegen in het concept of de voorstelling dat de Wachttorenorganisatie door God met exclusieve autoriteit is bekleed, alsook in de opvatting dat uitsluitend door het uitoefenen van een dergelijk gezag, eenheid, orde en productiviteit bereikt kunnen worden. In ieder geval zijn zeker enkele van de mannen van het Besturende Lichaam van dat concept het slachtoffer geworden en in de val gelokt door de aantrekkingskracht van een dergelijke vleselijke denkwijze. Hoe bedrieglijk deze aantrekkingskracht van autoriteit ook is, het ontslaat ons echter niet van onze verantwoordelijkheid. Hoewel veel van wat thans bestaat, zoals aangetoond, een erfenis is van het verledenen zelfs van een ver verleden, voordat de Wachttorenorganisatie en haar verschillende presidenten en leiders op het toneel verschenenis het nog steeds een erfenis die men niet hoeft te accepteren. Het zal duidelijk zijn dat de verheven beweringen van de Wachttorenorganisatie en haar schending van de Goddelijke autoriteit onschriftuurlijk zijn en dat dit een zekere verantwoordelijkheid legt op de schouders van zowel de promotors als de ondersteuners ervan. Dat men het niet ziet, omdat men het niet wil zien, is geen excuus om zich aan die verantwoordelijkheid te onttrekken. Het is intussen zover gekomen dat velen, zoniet de meesten, het luisteren naar de organisatie gelijkstellen met het luisteren naar God en het verwerpen van haar boodschap en leringen beschouwen als minachting voor God. Zelfs wanneer men aarzelt om haar uitleggingen aan te nemen of, nog veel erger, wanneer men ze in twijfel trekt, geeft men blijk van een gebrek aan geloof in God en twijfelt men aan hem. Ook moet niemand menen dat zijn of haar mentale vermogens in staat zijn de Schrift te begrijpen zonder de leiding van de organisatie vanuit Brooklyn. Wie met haar gaat, waarheen dat ook moge zijn, gaat met God. Wie inziet dat zij de verkeerde weg is ingeslagen en haar derhalve niet meer volgt, geeft blijk van een onafhankelijke en opstandige geest. Wie de juiste betekenis van iets inziet, voordat de organisatie het inziet, en wat het ergste is, er ook nog over praat, is aanmatigend en loopt verder vooruit dan God. Ik kan niet anders concluderen dan dat de geest van de "mens der wetteloosheid" hier aan het werk is geweest, op de wijze zoals hij zich ook in het verleden heeft gemanifesteerd.
Het gelijkstellen van de organisatie met God zoals dat onder Jehovah's Getuigen gebeurt, is overduidelijk en ligt diep verankerd in de gedachtewereld van de meeste leden, veel dieper nog dan zij zich wellicht realiseren. Ik weet dat niet allen die gelijkschakeling maken, want ik ken personen, van wie zelfs enkele op belangrijke posities, die hebben laten weten dat zij geen geloof schenken aan dergelijke verheven beweringen. Maar ik ben er ook vrij zeker van dat zij, om een dergelijke gelijkschakeling te vermijden, de gepubliceerde beweringen in hun eigen gedachten voortdurend moeten "bewerken" en de extreme opvattingen moeten ombuigenwat neerkomt op het bijstellen ervan waardoor zij een andere betekenis krijgenom ze daarmee voor zichzelf te kunnen rechtvaardigen. Voortdurend zoeken zij naar verstandelijke argumenten voor het feit dat zij telkens maar weer gehoor geven aan de oproep van de leiders om volgzaam en loyaal te zijn. En met dit alles moeten zij voortdurend op hun hoede zijn om ervoor te zorgen dat anderen niets merken van hun werkelijke gevoelens. Dit is beslist geen christelijke vrijheid te noemen.
Voetnoten:
(1)
Ik herinner mij dat mijn oom, Fred Franz, die toen inmiddels vice-president van de Watch Tower was, tegen mij zei dat als zijn doop in de Presbyteriaanse Kerk door onderdompeling zou zijn geschied (in plaats van door besprenkeling), hij deze nog steeds als geldig zou hebben beschouwd.
(2)
De Wachttoren van 15 maart 1957 blz. 143
(3)
De Wachttoren van 15 september 1955 (blz. 284 § 15)
(4)
Voorzover ik mij kan herinneren, stond dit zelfs in de samenvattingen die de Watch Tower had opgesteld voor degenen die dooptoespraken gaven.
(5)
Deze doopvragen staan in de Engelstalige Watchtower van 1 okt 1942, blz.302. [Ze staan eveneens vermeld in de Nederlandse Wachttoren van 15 juni 1964, blz 359, 360,-vert.]
(6)
Handelingen 2:38, New English Bible; 1 Petrus 3:21,22.
De redenen waarom velen hun verbintenis niet op een dergelijke formele wijze wensen te beëindigen, worden besproken in de hoofdstukken 10, 11 en 17 van dit boek (In Search of Christian Freedom)