Inhoud blog
  • Michel Onfray
  • "Naaste familie " Elsebeth Egholm hfst 22 pag.124
  • Mark Twain
  • Vergewist u van alles
  • hoe werkt indoctrinatie?
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 20/06-26/06 2016
  • 14/04-20/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 02/12-08/12 2013
  • 26/11-02/12 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 10/01-16/01 2011
  • 22/11-28/11 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 16/11-22/11 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 11/05-17/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 16/02-22/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
    Inhoud blog
  • Michel Onfray
  • "Naaste familie " Elsebeth Egholm hfst 22 pag.124
  • Mark Twain
  • Vergewist u van alles
  • hoe werkt indoctrinatie?
  • Getuigen beweerden onlangs dat ze geen connecties hadden met de V.N.
  • Godsdienstvrijheid
  • Een verondersteld klein interview
  • De Eed van Hippocrates
  • Bij de W.T.B.S mocht men vroeger bloed tot zich nemen...
  • RELIGIE is verantwoordelijk voor veel kwaad, maar...
  • Als één persoon lijdt aan waanvoorstellingen, dan heet dat “krankzinnigheid”.
  • Een nadenkertje...
  • een heel interessante site
  • Van huis tot huis, niet van deur tot deur. Een verschil
    seniorennet.be/eleuthera
    oogkleppen weg!!!
    28-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienstvrijheid
    In onze multiculturele samenleving wordt te pas en te onpas geschermd met de godsdienstvrijheid, maar in welke mate is een dergelijke keuze vrij? Als je vanaf de geboorte wordt blootgesteld aan een omgeving waarbij een bepaalde onwetenschappelijke ideologie, die bovendien onderhevig is aan verschillende interpretaties, als leidraad gaat dienen voor hoe men zijn leven moet inrichten, dan is die blootstelling een ernstige vorm van psychologisch misbruik.
    Bovendien verschaft zo'n ideologie de aanhangers niet alleen een valse identiteit, maar verdeelt ze ook mensen.
    Er bestaan geen moslimkinderen of katholieke kinderen of kinderen die "geboren worden in de waarheid", net zomin als er geen democratische kinderen of liberale kinderen zijn. Kinderen zijn kinderen en moeten zelf keuzes kunnen maken waar ze zich goed bij voelen. De grootste tekortkoming in onze huidige samenleving is het gebrek om zich te kunnen verplaatsen in de leefwereld van een ander. Het onderwijs speelt hier een cruciale rol in. Leer kinderen over het ontstaan van het universum, de miljarden sterrrenstelsels, het ontstaan en de evolutie van het leven hier op aarde. Leer ze over alle godsdiensten: natuurgoden, de goden uit de oudheid, de goden van nu. Laat ze kennismaken met de gelijkenissen en verschillen, de psychologie die erachter schuilt en de goede en slechte invloeden die ze hebben gehad op onze kunst, cultuur en samenleving. Geef aan dat het beter is iets niet te weten dan iets te geloven wat fout is.
    Kortom, leer ze kritisch maar met een open geest omgaan met hun ervaringen en met elkaar.
    We worden allemaal geboren als origineel exemplaar, waarom zouden we dan willen sterven als een kopie?

    28-11-2012 om 11:16 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een verondersteld klein interview

    Een verondersteld klein interview

    -"U zegt dat het Wachttorengenootschap haar leden de Rechten ontzegd van een vrij mens…maar hier staat tegenover dat niemand verplicht wordt om de religie te accepteren van de Getuigen. De persoon die zich bekeert, kiest hij zelf niet uit eigen vrije wil een zekere vorm van dienstbaarheid ?"

    -‘Het is eerst en vooral niet correct om te zeggen dat "niemand wordt verplicht." Bij de Getuigen, worden de minderjarige kinderen verplicht om mee te gaan naar de vergaderingen en van deur tot deur om de leer van het Genootschap te verkondigen. Wat ook eens goed is om bij stil te staan, is, dat veel verboden slechts worden "onthuld" aan de toekomstige aanhanger nadat hij heel hard "gebeten heeft in de vishaak." Wanneer een "verkondiger van het goede nieuws" een studie begint in het kader van een "bijbels onderwijzingprogramma," dan zal hij ermee oppassen om de verboden feiten uitgevaardigd door Brooklyn, te vertellen.’

    -"Andere sektarische bewegingen hebben ook verboden. Zelfs de gevestigde religies ontsnappen niet aan die regels !"

    -‘Dat is zeker. Bijvoorbeeld, bij de Mormonen mag je niet roken, geen alcohol gebruiken, alsook geen wijn, noch koffie of thee. Maar die verboden bereiken nooit het toppunt van die van de Getuigen. Wat de gevestigde religies betreft, ze zijn wel veel meer evenwichtig.

    Neem het voorbeeld van het Judaïsme die ook opname van bloed verbiedt. Nochtans, aangezien het leven bij de Joden als heel dierbaar wordt beschouwd, zullen ze geen bloedtransfusie weigeren. De grotere gezindten staan open voor een oecumenisch dialoog wat de Getuigen absoluut weigeren.’

    -"Maar ik bemerk toch dat er onder die verboden, waaronder "niet roken," "niet deelnemen aan de loterij," "niet werken in een wapenfabriek," daar toch niets op aan te merken is ! Tabak is slecht voor de gezondheid,Velen verliezen aanzienlijke sommen bij het gokken, en wat de wapenfabrieken betreft, zij leveren toestellen die de oorlog onderhouden en maken honderdduizenden slachtoffers."

    -‘Daar ben ik het volledig mee eens. Tabak, kansspelen, wapens zorgen niet voor een ontplooiing van de maatschappij. Maar wat wel de mensenrechten aantast, is de onderdrukking van de vrije wil. Een mens moet het recht hebben om te roken, om zijn geld uit te geven in een casino of aan de loterij. Een mens moet het recht hebben om te kunnen werken in een wapenfabriek. Dit zijn geen activiteiten die verboden zijn door de wet van het land. Zijn geweten moet zijn gedragsregel kunnen zijn.’

    -"Maar het schijnt toch dat alles wat de Getuigen verboden wordt, niet van de Organisatie komt, maar dat God het heeft voorgeschreven als richtlijn in zijn Woord, de Bijbel ?"

    -‘Het Genootschap interpreteert de Bijbel op haar manier, en ze gebruikt daarvoor haar vertaling. Nemen we even die drie voorbeelden die we daarnet hebben vermeld ; nooit heeft God zwart op wit verboden om een sigaret op te steken, of poker te spelen of mee te doen aan de roulette, of om bijvoorbeeld bij Dassault te werken. Door enkele Bijbelteksten te manipuleren, kan men die laten verklaren wat men ervan wil maken.’

    -"Maar waarom al die verboden ?"

    -‘Waarschijnlijk om een religie in het leven te roepen die zich onderscheidt van de andere, want, ik herhaal het, allen zijn gedoemd om vernietigd te worden. De verboden veroorzaken een zekere vorm van "reinheid," en deze reinheid brengt een "elite" voort.

    Eens heeft het Genootschap zonder te verpinken toegegeven dat de slechtste Getuige van Jehovah meer waard is dan de beste mensen van "deze wereld." ‘

    -"Maar de Getuigen staan er toch op voor dat ze een verandering hebben kunnen aanbrengen van hart en geest bij heel veel mensen. Volgens hen, hebben er miljoenen de oorlog niet meer geleerd…"

    -‘Wat de Getuigen vergeten, is dat de Rechten van Mens bestaan omdat er mannen en vrouwen zijn geweest die hun leven hebben gegeven voor de na hen komende generaties, opdat die zich in dat Recht zouden mogen verheugen. De Verklaring dateert uit 1948, bijna drie jaar na het eind van de oorlog. Gedurende 1940-1945 zijn er velen  gestorven  voor een Vrij Europa. Vergeet nooit dat het dank zij hen is dat de Verklaring van de Rechten van de Mens ontstaan zijn. Zonder hen, zouden wij zonder twijfel nu onderworpen zijn aan een dictatoriaal regime. Ik vraag me daarbij zelfs af of de Getuigen van Jehovah nog zouden bestaan zonder het offer gebracht door degenen die gesneuveld zijn op het slachtveld ?"

    07-08-2012 om 16:43 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Eed van Hippocrates

    De Eed van Hippocrates

     

    De katholieke Kerk was steeds radicaal tegen elke vorm van abortus en baseerde zich onder meer op de Eed van Hippocrates:’Nooit zal ik, om iemand te grieven, een dodelijk middel voorschrijven of een raad geven, die, als hij wordt gevolgd, de dood tot gevolg heeft’.

    Dat klopt, maar in een uitvoerig artikel *geschreven door Etienne Vermeersch in 1971 heeft hij aangetoond dat de Eed van Hippocrates niet de algemene eed was van de Griekse artsen, maar ontstaan is binnen een welbepaalde sekte van Griekse artsen- niet rond Hippocrates- die er neopythagoreïsche principes op nahielden.

    Indien men die eed tot het uiterste zou volgen, dan mag je ook niet meer opereren, want er staat duidelijk: ‘Ik zal niet snijden.’

    De Kerk is in deze zaken trouwens hypocriet. Na de Congolese onafhankelijkheid werd op vrij grote schaal abortus gepleegd op nonnen die verkracht waren en de kerkelijke oversten hebben zich daar niet tegen verzet. Nochtans wordt abortus in die periode zonder uitzondering wettelijk verboden.

    *Van Antigone tot Dolly, 40 jaar kritisch denken, Hadewijch, 1997, p. 167 ev.

     

    07-08-2012 om 16:25 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij de W.T.B.S mocht men vroeger bloed tot zich nemen...



    In “Vertroosting”  van september
    1945, blz 29 staat: “God heeft nooit bepalingen uitgevaardigd die het gebruik van medicijnen, inspuitingen of bloedtransfusie verbiedt. Het is een uitvinding van menschen, die gelijk de Farizeën Jehova’s barmhartigheid en liefde buiten beschouwing laten.  Jehova te dienen met geheel ons verstand beteekent niet ons verstand uit te schakelen; vooral dan niet, als het om een menschenleven gaat, dat Jehova toegewijd en daarom heilig is.”

    14-07-2012 om 10:29 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.RELIGIE is verantwoordelijk voor veel kwaad, maar...

    Zelfs als religie geen ander kwaad zou aanrichten, dan zou haar moedwillige en met zorg in stand gehouden zaaien van verdeeldheid - het opzettelijk gecultiveerd inspelen op de natuurlijke neiging van mensen om de eigen groep te koesteren en andere groepen te mijden - al genoeg zijn om religie te maken tot een belangrijke bron van kwaad in de wereld.

    The God delusion

    Richard Dawkins

    03-06-2012 om 12:15 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als één persoon lijdt aan waanvoorstellingen, dan heet dat “krankzinnigheid”.

    Als één persoon lijdt aan waanvoorstellingen, dan heet dat “krankzinnigheid”.

    Als veel mensen tegelijk lijden aan waanvoorstellingen, dan noemt men dat ‘religie’.

    Een Amerikaanse arts en evolutionair-antropoloog John Hartung  heeft een opmerkelijk essay geschreven over evolutie en de bijbelse geschiedenis, waarbij hij ook de keerzijde belichtte van de vijandigheid jegens niet-groepsleden.

    “Heb uw naaste lief” had een andere betekenis dan we er nu aan menen te moeten verbinden. Het betekende alleen ‘Heb andere joden lief’.

    Hartung vertelt over een ontstellende studie verricht door George Tamarin. Deze Israëlitische psycholoog legde meer dan 1000 Israëlitische schoolkinderen van 8-14 jaar het verhaal voor van de val van Jericho in het boek Jozua (6: 16-24)

    […] Alles in de stad sloegen zij met de ban, mannen en vrouwen, kinderen en grijsaards, runderen, schapen en ezels, een prooi voor het zwaard.[…] De stad met al wat erin was, staken zij in brand; al het goud en zilver en de voorwerpen van brons en ijzer voegden zij bij de schat van het huis van Jahweh.

    En[…] Jozua zei tot het volk: ‘Nu schreeuwen!’ Jahweh levert de stad aan u over. De stad en al wat er in is, moet door de ban aan Jahweh gewijd worden[…]het goud en het zilver en alle voorwerpen van brons of ijzer zijn Jahweh toegeheiligd; ze moeten bij de schat van Jahweh gevoegd worden.’

    Tamarin stelde de kinderen toen een eenvoudige ethische vraag: ‘Denk je dat Jozua en de Israëlieten goed werk deden of niet?”

    Ze moesten kiezen tussen

    A (geheel mee eens)

    B (gedeeltelijk mee eens)

    C (geheel oneens)

    De resultaten liepen tamelijk uiteen: 66% was het helemaal met Jozua eens.

    26% helemaal oneens

    Een veel kleiner percentage (8%) vormde met ‘gedeeltelijk eens’ de middenmoot.

    Hieronder volgen 3 typerende antwoorden van groep A (geheel eens):

    Volgens mij deden Jozua en de Zonen van Israël  goed werk, en wel om de volgende redenen: God had hun dit land beloofd en toestemming gegeven het te veroveren. Als ze het niet hadden aangepakt of niemand hadden gedood, dan zou het gevaar hebben bestaan dat de Zonen van Israël zouden zijn geassimileerd met de gojim.

    Volgens mij had Jozua gelijk toen hij dat deed, al was het maar omdat God hem had opgedragen die mensen uit te roeien zodat de stammen van Israël niet met hen vermengd konden raken en zo hun slechte gewoonten zouden overnemen.

    Jozua deed er goed aan Jericho te veroveren omdat de mensen die daar woonden van een ander geloof waren, en toen Jozua ze doodde roeide hij hun geloof uit.

    De rechtvaardiging van de genocidale slachting van Jozua is in elk antwoord godsdienstig van aard. Zelfs de kinderen uit de C-categorie, die het totaal met Jozua oneens waren, omkleedden hun keuze soms met verkapt religieuze redenen. Zo was er een meisje dat het niet eens was met Jozua’s verovering van Jericho omdat hij daartoe de stad had moeten binnengaan:

    Ik vind dat slecht, omdat Arabieren onrein zijn en als je een onrein land betreedt, word je zelf onrein en word je vervloekt net als zij.

    Twee andere respondentjes die het volkomen afwezen, deden dat omdat Jozua alles verwoestte, ook het vee en de huizen, in plaats van die intact te houden als buit voor de Israëlieten:

    Volgens mij deed Jozua het niet goed, want ze hadden de dieren voor zichzelf kunnen houden.

    Volgens mij deed Jozua het niet goed, want hij had  de huizen van Jericho kunnen laten staan; als hij die niet had verwoest, hadden de Israëlieten er kunnen wonen.

     

    De kinderen in Tamarins experiment waren jong genoeg om onschuldig te zijn. Vermoedelijk waren de wrede standpunten die ze ten beste gaven, de meningen van hun ouders of van de culturele groep waarin ze werden opgevoed.

    Ik neem aan dat de kans erin zit dat Palestijnse kinderen, die opgroeien in hetzelfde door oorlog verscheurde land, zouden komen met gelijkwaardige opinies van tegenovergestelde strekking. Die overwegingen stemmen me droevig.

    Ze lijken de immense macht van religie aan te tonen, en vooral van de godsdienstige opvoeding van kinderen,om verdeeldheid onder de mensen te zaaien, en om historische vijandschappen en geërfde vendetta’s in stand te houden. Ik kan er niet omheen dat twee van de drie kenmerkende antwoorden van groep A die Tamarin noemt, verwijzen naar het onheil van assimilatie, terwijl het derde het doden van mensen  rechtvaardigt om de religie van anderen uit te roeien.

    Tamarin gebruikte een fascinerende controlegroep in zijn experiment.

    Een andere groep van 168 Israëlische kinderen kreeg namelijk dezelfde tekst uit het boek Jozua voorgelegd, maar in dat verhaal had hij de naam Jozua vervangen door ‘generaal Lin’ “en in plaats van ‘Israël’ voerde hij een ‘Chinees koninkrijk van drieduizend jaar geleden’op.

    Slechts 7% keurde het gedrag van generaal Lin goed, terwijl 75% het afkeurde. Met andere woorden, als de loyale houding van de kinderen t.o.v. het Jodendom geen factor meer is in hun overwegingen, schaart de meerderheid van de kinderen zich achter het ethische standpunt dat de meeste moderne mensen zouden innemen. Het optreden van Jozua was een daad van barbaarse genocide. En dat verschil zien kinderen al jong. Het was religie die het verschil uitmaakte tussen het veroordelen en het billijken van volkerenmoord.

    Richard Dawkins   God als misvatting   pag.275-278

     

     

     

     

    27-05-2012 om 11:57 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een nadenkertje...


     "MENSEN ZEGGEN DAT ZE DE WAARHEID LIEFHEBBEN, MAAR IN WERKELIJKHEID WILLEN ZE GELOVEN DAT WAT ZE LIEFHEBBEN DE WAARHEID IS."

    26-04-2012 om 16:26 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een heel interessante site
    www.freedom4all.net

    02-04-2012 om 16:52 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van huis tot huis, niet van deur tot deur. Een verschil

    OP ZOEK NAAR
    CHRISTELIJKE VRIJHEID  (In search of christian freedom)
    Raymond Franz
    Voormalig lid van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen

    Hoofdstuk 7:


     
    VAN HUIS TOT HUIS


     
    Zonder iets achter te houden van wat u van nut kon zijn, heb ik u het evangelie verkondigd en onderricht gegeven, zowel in het openbaar als bij u aan huis.
    —Handelingen 20:20, Groot Nieuws Bijbel.
        De van-deur-tot-deurprediking is waarschijnlijk het meest opvallende kenmerk van Jehovah's Getuigen. Over de hele wereld zijn mensen eraan gewend geraakt te zien hoe zij met bijbelse literatuur en tijdschriften langs de huizen gaan, in sommige streken soms zelfs om de paar weken. Hoewel het waar is dat ook andere religies het belang van evangelisatie benadrukken en een zendingsijver hebben, is er geen enkele waarin het van-deur-tot-deurgaan beschouwd wordt, behalve dan als een manier om de boodschap te verspreiden, als een bewijs - op zich - van de echtheid van iemands christelijkheid.
        Als men het hoofdbureau van de Wachttorenorganisatie zou vragen of ieder lid (indien deze daar fysiek toe in staat is) van-huis-tot-huisbezoeken moet afleggen om een ware Getuige, ja een echte christen te zijn, zal het antwoord waarschijnlijk luiden dat dit geen absolute vereiste is. (In de praktijk zal het buitengewoon moeilijk zijn om een duidelijk en eerlijk antwoord op zo'n vraag te krijgen. Het hoofdbureau van de organisatie is opmerkelijk terughoudend in haar schriftelijke uitlatingen als het om dit soort gevoelige onderwerpen gaat. En de antwoorden die men krijgt zijn dikwijls verwoord in dubbelzinnige formuleringen en ontwijkende en indirecte redeneringen.)
        We hebben echter reeds gezien (zoals door verantwoordelijke mannen in de organisatie wordt toegegeven) dat er zwaarwegende redenen zijn om grote vraagtekens te zetten bij de bewering dat de Getuigengemeenschap als geheel deze van-huis-tot-huisbezoeken uit vrije wil aflegt, dat zij zich graag met deze activiteit zou bezighouden, zonder een gevoel van verplichting.
        Waarom doet men het dan? Uit alles blijkt dat het eigenlijk een wetsvoorschrift is geworden, met als gevolg dat het nalaten van die activiteit een schuldgevoel teweegbrengt, min of meer zoals een praktiserend Katholiek zich schuldig zou gaan voelen als hij niet geregeld de mis bijwoont. A.H. Mac Millan, die reeds lang Getuige was en deel uitmaakte van het hoofdbureau, verklaarde ronduit dat men het van-deur-tot-deurwerk is gaan beschouwen als iets dat "voortvloeit uit de verbondsbetrekking", als een "verplichting jegens God."1 Hoewel men beweert in de apostolische leer te geloven dat wij niet door werken maar door geloof gered worden, komen we in de Wachttoren regelmatig uitspraken tegen die iets anders zeggen. Om één voorbeeld te noemen, in de Wachttoren van 15 oktober 1979 wordt op bladzijde 15 beweerd:
      Door te volharden in het bekendmaken van "dit goede nieuws van het koninkrijk" kunnen wij redding verwerven.
        Voor Getuigen betekent "verkondigen van 'dit goede nieuws'" slechts één ding: velddienst; het van deur tot deur gaan met de lectuur van de organisatie.
        Het lijdt echter weinig twijfel dat de meerderheid van Jehovah's Getuigen intussen de leerstelling aanhangt dat deze bijzondere methode van het getuigenis geven van deur tot deur door God is ingesteld, dat dit de methode was die door Christus en zijn apostelen en discipelen werd gebruikt en dat het de beste en meest effectieve manier is in onze tijd om wereldwijd het goede nieuws te prediken. Hoe diep deze zienswijze geworteld is in de gedachten van velen wordt duidelijk geïllustreerd in de uitgave van 1 februari 1966 van het tijdschrift de Wachttoren, waarin de activiteit van Jehovah's Getuigen in communistisch China wordt beschreven.
        In één artikel van dat tijdschrift worden de belevenissen beschreven van Stanley Jones, die in dat land zendeling was. Hij vertelt dat na de communistische verovering van Shanghai, alwaar de Getuigen het meest actief waren, er aanvankelijk vrijheid heerste om hun werk te kunnen doen. Na ongeveer 12 maanden, in 1951, werd hun door de Chinese autoriteiten meegedeeld dat zij wel in hun koninkrijkszalen mochten prediken en bijbelstudies mochten houden in de huizen van de mensen, maar dat ze niet van huis tot huis mochten gaan. De zendelingen van het Wachttorengenootschap die geen Chinezen waren, onder wie Jones, beëindigden deze activiteit. De Chinese Getuigen daarentegen bleven van deur tot deur gaan en Stanley Jones verklaarde dat hij en de andere buitenlandse zendelingen "blij verrast" waren dit te zien.
        De Chinese beambten stonden dit een tijd lang toe. Daarna gingen ze ertoe over de Chinese Getuigen, die ondanks het verbod toch van deur tot deur gingen, naar het politiebureau te brengen. Het kwam zelfs zover, dat drie vrouwelijke Getuigen vier dagen lang werden vastgehouden. Jones zegt dat de zendelingen zich bezorgd hadden afgevraagd hoe de Chinese Getuigen hierop zouden reageren en dat zij "blij verrast" waren te zien dat zij "vastbesloten [waren] gewoon met prediken door te gaan". Hij verklaarde dat de zendelingen hun de raad hadden gegeven om moeilijkheden zoveel mogelijk uit de weg te gaan. Ofschoon de zendelingen zelf niet aan een dergelijke van-deur-tot-deuractiviteit deelnamen en zij zich kennelijk gerechtigd voelden dit niet te doen, stonden zij duidelijk achter het besluit van de Chinese leden om ermee door te gaan ondanks de officiële afkondiging en de ernstige risico's die daaraan verbonden waren. Wat waren de gevolgen? Stanley Jones vertelt:
        Toen werd zuster Nancy [Yuen] tijdens het van-huis-tot-huiswerk gearresteerd en naar het politiebureau gebracht, alwaar zij werd opgesloten. Zij had vier kinderen, van wie de jongste slechts één jaar oud was. Ik nam een advocaat in de arm, in de hoop dat hij hulp zou kunnen bieden, maar hij zei: "Wij kunnen niets doen. Als de zaak in handen van de politie is, kunnen wij niet tussenbeide komen." Haar moeder zond haar een bijbel, maar deze werd teruggestuurd. Wenu, deze zuster werd vier jaar lang vastgehouden voordat haar zaak eindelijk vóórkwam en zij werd veroordeeld. Waaruit haar straf bestond, weet ik niet. Een andere zuster, een onderwijzeres en eveneens een moeder van vier kinderen werd ook gearresteerd.
        Wat bracht moeders van kleine kinderen ertoe om ondanks de voorboden van een toenemend gevaar, het beangstigende vooruitzicht te riskeren, voor een onbepaalde tijd van kinderen, ja zelfs van een één jaar oude baby, gescheiden te zijn? Zij wisten dat de zendelingen met deze activiteit waren opgehouden, doch zij gingen ermee door. Waarom? Beschouwden zij en de andere Chinese Getuigen het van-deur-tot-deurgaan als iets volkomen vrijwilligs, als eenvoudigweg één van de vele gebruikelijke manieren om bijbelse informatie met andere mensen te delen? Of beschouwden zij het als DE manier om het goede nieuws te verkondigen, als een door God voorgeschreven methode die zij dienden te volgen? Indien het laatste het geval is, om welke reden dachten zij dan zo; wie of wat heeft ervoor gezorgd dat zij dat standpunt innamen?
        Veertien jaar na het verschijnen van het artikel over Stanley Jones verscheen er in de uitgave van 15 oktober 1979 van de Wachttoren een artikel van een persoonlijk verslag van Nancy Yuen, die inmiddels uit de gevangenis was vrijgelaten. Dit artikel bereidde de weg voor een hoofdartikel in diezelfde uitgave over het belang van de van-huis-tot-huisprediking (een artikel geschreven door Lloyd Barry, een lid van het besturende Lichaam). Nancy Yuen vertelt wat er met haar was gebeurd en hoe het zover was gekomen:
        Tegen het begin van 1956 . . . begonnen [wij] waarschuwingen te krijgen onze prediking stop te zetten en onze activiteit tot de koninkrijkszaal te beperken. Ik was echter van mening dat ik onze door God gegeven opdracht om te prediken ten uitvoer moest brengen, dus bleef ik van deur tot deur gaan.
        Ik werd herhaaldelijk gearresteerd en vastgehouden voor ondervraging, waarbij ik soms vijf uur en soms wel tot drie dagen gevangen werd gehouden. Intussen vroeg ik, omdat mijn man in 1953 naar Hong Kong was verhuisd, toestemming mij daar bij hem te voegen. De autoriteiten zeiden dat zij mij een uitreisvergunning zouden geven op voorwaarde dat ik met prediken zou ophouden. Ik weigerde ermee op te houden en bijgevolg kreeg ik de vergunning nooit.
        Alle christenen moeten weten dat ze een "opdracht van God" hebben om uitdrukking te geven aan hun geloof jegens anderen. Zij moeten bereid zijn hun vrijheid op te offeren, ja zelfs hun leven, in plaats van ongehoorzaam te zijn aan die opdracht. Dat is hier zeker niet in het geding. Ook is er geen enkele gegronde reden om de integriteit van Nancy Yuen in twijfel te trekken of om geringschattend te doen over de zelfopofferende houding die zij liet zien. Zij is duidelijk een vrouw van grote vastberadenheid. De werkelijke vraag is echter: Houdt de opdracht van God aan christenen met betrekking tot het bekendmaken van het goede nieuws ook in dat dit volgens een specifieke methode moet worden gedaan, namelijk die van het van-deur-tot-deurgaan? Wordt die methode door de Schrift aangewezen als de manier bij uitstek om het goede nieuws te verkondigen, als een identificerend kenmerk van een ware volgeling van Jezus Christus? Nancy Yuen geloofde blijkbaar van wel. Haar eigen woorden laten zien dat zij deze activiteit beschouwde als iets dat zij 'moest doen'. De vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap zeiden niets dat haar, of de andere moeder met vier kinderen, reden gaf iets anders te geloven. Dat men haar voorbeeld gebruikte als voorbereiding op een artikel door een lid van het besturende Lichaam ten gunste van de van-huis-tot-huisprediking, geeft zonder enige twijfel aan dat men haar houding voor juist hield.
        Wat gebeurde er nu met Nancy Yuen als gevolg van het standpunt dat zij had ingenomen en waarvan zij geloofde dat het bijbels was? Zij vertelt:
        Tenslotte werd ik eind 1956, na zesmaal wegens de prediking te zijn gearresteerd, opnieuw gevangen gezet toen een huisbewoner de autoriteiten ervan in kennis stelde dat ik van huis tot huis predikte. Daarna werd ik niet meer vrijgelaten.
        Toen zij, haar echtgenoot en de kinderen tenslotte weer in Hong Kong als gezin werden verenigd, waren er inmiddels drieëntwintig jaren verstreken. Haar kinderen waren nu niet klein meer; ze waren volwassen geworden, met een leeftijd van achter in de twintig, begin dertig. Gedurende het grootste deel van hun vormingsjaren was zij niet bij hen geweest. Tot aan het proces had zij eerst vier jaar vastgezeten, daarna werd zij tot gevangenisstraf veroordeeld en na enige jaren weer vrijgelaten. Ze ging daarna weer prediken, werd opnieuw gearresteerd en wederom veroordeeld. De gevangenisstraffen duurden in totaal twintig jaar.
        In een brief, die ik van een Getuige (zelf moeder van drie kinderen) uit een staat in het middenwesten van de V.S. ontving, schreef zij: "Ik weet niet hoe u over zulke dingen denkt, maar toen ik het uitgelezen had liepen bij mij de tranen over m'n wangen." Zij verklaarde verder dat wat haar dagen daarna nog het meest had dwarsgezeten de vraag was: "Had dit zo moeten gebeuren? Is het werkelijk God die dit van zijn dienaren verlangt. Is Hij het die hen ertoe aanspoort tegen een dergelijke prijs met deze van-deur-tot-deuractiviteit bezig te zijn? Of zijn het mensen?
        Nancy Yuen gaf haar overtuiging weer met de woorden:
        Om loyaal aan mijn God te zijn, moest ik alles opgeven, zelfs mijn kleine kinderen.
        Zij was er duidelijk van overtuigd dat loyaliteit aan God van haar vroeg om van deur tot deur te gaan, ondanks een wet die dat verbood—niet het prediken op zich—maar het prediken volgens die methode. Haar overtuiging was duidelijk het resultaat van wat haar uit de Wachttorenartikelen was onderwezen. In het jaar voor haar arrestatie stond er in de Watchtower van 1 juli 1955, op bladzijde 409 [In het Nederlands de Wachttoren van 15 september 1955, bladzijde 283], in een artikel over de doop, onder het opschrift "Vereisten" het volgende:
        Van degene die zich heeft opgedragen, wordt verwacht dat hij de zaak van de Vader, de zaak van de ware aanbidding, zal hooghouden, dat hij ter ere van het woord en de naam van Jehovah God zal prediken, zijn verantwoordelijkheden als een bedienaar van het evangelie, een prediker in de velddienst van huis tot huis, volledig zal dragen, en anderszins een volledig aandeel zal hebben aan de werkzaamheden van de Nieuwe- Wereldmaatschappij, ten einde bekendmaking van het koninkrijk te bevorderen en de ware aanbidding van Jehovah hoog te houden. De persoon die zich heeft opgedragen, moet, evenals Christus Jezus en de apostelen, naar zijn beste vermogen een getuige zijn die van huis tot huis predikt, en hij moet anderszins een getuige en aankondiger van het theocratische koninkrijk van rechtvaardigheid zijn.
        Dit brengt ons weer terug bij de werkelijke vraag: Is dit geloof waar? Zo ja, dan kan al het lijden in het geval van Nancy Yuen en dat van anderen die dat om soortgelijke redenen hadden ondervonden, worden beschouwd als deel uitmakend van het "lijden voor Christus", een noodzakelijk offer en een uitvloeisel van geringe betekenis in vergelijking met het loyaal zijn aan God en het trouw zijn aan zijn Woord. In dat geval ligt de volledige verantwoordelijkheid voor dat leed bij de regeringsautoriteiten die zulke harde en onderdrukkende maatregelen troffen.
        Als daarentegen de opvatting, die bij Nancy Yuen en bij de andere moeder van vier kinderen is ontstaan, alsook bij vele Getuigen in andere landen, niet duidelijk en onmiskenbaar door de bijbel wordt onderwezen, maar als deze het gevolg is van organisatorisch beleid gebaseerd op menselijke redenaties, dan kan men zich eigenlijk alleen nog maar afvragen hoezeer de grondleggers van deze leer hiervoor de verantwoordelijkheid dragen.
        Misschien zeggen sommigen dat het hier om een ongewoon geval gaat, waar ze gelijk in hebben, en dat de getoonde houding niet noodzakelijkerwijs ook de houding van de meeste andere Getuigen is. Misschien niet als het gaat over de grote mate van onvoorwaardelijkheid die aan de dag werd gelegd, of over de bereidwilligheid een zo groot verlies te riskeren, doch duizenden zijn gearresteerd en in de gevangenis terecht gekomen gewoonweg omdat zij het als hun plicht zagen deze methode van het verspreiden van hun boodschap ten uitvoer te brengen ondanks wettelijke beperkingen.2
        Zelfs in landen waar een grote mate van vrijheid heerst en de kans om gearresteerd te worden zeer klein is, moet een ieder die Jehovah's Getuige is of was, eerlijk toegeven dat hun is geleerd dat de van-deur-tot-deuractiviteit een bijzonder belangrijk onderdeel vormt van hun aanbidding, dat het een nagenoeg doorslaggevend bewijs is van het feit dat men een discipel van Christus is. Zij zijn zich er ook goed van bewust dat zij door hun mede-Getuigen als "geestelijk zwak" worden beschouwd— hetgeen bij velen in een schuldgevoel resulteert—als zij zich niet met een zekere regelmaat met deze activiteit bezighouden.
        Dit alles blijkt duidelijk uit een brief van een kringopziener aan het Wachttorengenootschap, waarin hij open en eerlijk vertelt over zijn bevindingen met betrekking tot deze activiteit. Hij zegt:
        Ik schrijf deze brief na vele maanden van grondige overdenking en na vele openhartige gesprekken met verkondigers en ouderlingen. Ik heb het probleem in gebed gebracht en hoop dat ik de omvang ervan aan het genootschap duidelijk kan maken. Van de ongeveer 25 ouderlingen, met wie ik lange en diepgaande gesprekken heb gevoerd, waren er slechts twee die te kennen gaven geen schuldgevoelens te hebben wegens het niet kunnen naleven van de doelstellingen, die hen door het Genootschap waren voorgehouden.
        In samenhang met het hen opgelegde programma voor de samenkomsten en de studie en de voortdurende vermaningen om "meer nog dan voorheen de leiding te nemen in de velddienst", stelt hij vast dat velen "zich onder een constante druk voelen staan om steeds maar weer te moeten doorgaan, zonder voldoende tijd te hebben om het ook goed te doen." Hij vervolgt dan:
        Velen hebben mij verteld dat eerdere bezoeken van kringopzieners allesbehalve bemoedigend waren. Ze zeggen dat de kringopziener altijd met de boodschap komt om telkens maar weer meer te doen. Wat voor uitwerking heeft dit alles op mensen met faalangsten en schuldgevoelens? Een broeder merkte op:
          "De kringopzieners zijn door onze gemeente gegaan zoals een motorboot die golven maakt. Als ze weg zijn is ieders leven weer iets onrustiger geworden."
        Iemand anders zei: "Hun toespraken werken dikwijls zo, alsof men probeert een goedwillig doch vermoeid en overwerkt paard vooruit te slaan." 3
        De kringopziener maakte vervolgens duidelijk dat het hier niet gewoon om klachten van ontevreden of egocentrische mensen ging met een "ontzie jezelf"-geest. Hij zei: "Enkele van degenen die zich zo uitlieten behoren tot de meest bekwame ouderlingen en verkondigers in de kring."
        Elke ouderling en "dienaar in de bediening" ("diaken") van Jehovah's Getuigen weet dat hij naast het driemaal per week bijwonen van vergaderingen (in totaal vijf afzonderlijke vergaderingen), met een zekere regelmaat ook van-deur-tot-deurbezoeken moet afleggen wil hij zijn ambtsaanstelling niet kwijt raken, omdat hij anders "geen voorbeeld" zou zijn. Vanwege hun krappe tijdschema staan ouderlingen voor de keuze dingen op te offeren of op de lange baan te schuiven waarvan zij eigenlijk het gevoel hebben dat ze voorrang behoren te krijgen, zoals: gezinsaangelegenheden, tijd voor de kinderen, ziekenbezoek en soortgelijke activiteiten. Het kan betekenen dat zij een soort geestelijke marionetten worden, die slechts reageren als er van buitenaf aan de touwtjes wordt getrokken. Ook valt niet te ontkennen dat vele vrouwelijke Getuigen zich verplicht voelen door te gaan met de van-huis-tot-huisbezoeken, ondanks hevige bezwaren van de echtgenoot die geen Getuige is, terwijl zij weten dat dit problemen in hun huwelijk met zich meebrengt of, zoals in sommige gevallen is voorgekomen, tot een echtscheiding kan leiden.
        Waarop berust dit geloof dan; een geloof dat de Getuigen het van-huis-tot-huiswerk op een vergelijkbare manier doet zien als een Katholiek het bijwonen van de mis?
     
    Van huis tot huis en van deur tot deur – Hetzelfde?
    De leer over de van-huis-tot-huisprediking, zoals deze wordt onderwezen door het leiderschap van Jehovah's Getuigen, is voornamelijk gebaseerd op teksten zoals Handelingen 5:42 en 20:20. In de Nieuwe-Wereldvertaling van het Wachttorengenootschap luiden deze als volgt:
        En zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken.
        Terwijl ik [Paulus] mij er niet van heb weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen.
        Hieruit wordt afgeleid dat "van huis tot huis" verwijst naar van-deur-tot-deuractiviteit, waarbij men van de ene deur naar de volgende gaat en de mensen zonder voorafgaande uitnodiging en doorgaans zonder voorafgaande kennismaking bezoekt. Kan die afleiding zondermeer gemaakt worden?
        Toen de Nieuwe-Wereldvertaling voor het eerst uitkwam, schonk het Wachttorengenootschap veel aandacht aan de oorspronkelijke Griekse uitdrukking kat'oikon waarvan "van huis tot huis" is afgeleid. Er werd beklemtoond dat het voorvoegsel kata (letterlijk: "volgens") hier gebruikt wordt in een distributieve betekenis. Derhalve werd gesteld dat de uitdrukking "van huis tot huis" dezelfde betekenis heeft als "van deur tot deur", dat wil zeggen, zoals men door een straat van de ene deur naar de volgende deur gaat.
        Doch bij nadere beschouwing en overdenking gaat deze stelling niet op. In de eerste plaats is distributief niet hetzelfde als consecutief (opvolgend). Iemand kan "van huis tot huis" gaan door van een huis in het ene gebied naar een huis in het andere gebied te gaan, precies zoals een dokter van huis tot huis gaat als hij "huisbezoeken" aflegt. Men behoeft hier zeer zeker niet te denken aan het gaan van de ene deur naar de daaropvolgende deur.
        Elke bewering dat het gebruik van het voorvoegsel kata in de distributieve betekenis, slechts op één manier juist en correct kan worden weergegeven, namelijk met "van huis tot huis", wordt in feite omvergeworpen door de Nieuwe- Wereldvertaling zelf.
        Slechts weinig Getuigen zijn zich ervan bewust dat precies dezelfde uitdrukking (kat' oikon), die in de Nieuwe-Wereldvertaling van Handelingen 5:42 met "van huis tot huis" is weergegeven, ook in hoofdstuk 2, vers 46 voorkomt.
        Hieronder vindt men de weergave van deze verzen in de Kingdom Interlinear Translation van het Wachttorengenootschap, welke in de rechter kolom de Nieuwe-Wereldvertaling bevat:
        Zoals het linker geïnterlinieerde gedeelte laat zien, verschijnt dezelfde uitdrukking met dezelfde distributieve betekenis van kata in beide teksten. Toch is de vertaling in Handelingen 2:46 niet "van huis tot huis" maar "in particuliere huizen". Waarom?
        Omdat het onlogisch is te denken dat de discipelen maaltijden tot zich namen door van het ene huis naar het daaropvolgende huis in een straat te gaan en aangezien het Wachttorengenootschap speciale betekenis wil hechten aan de uitdrukking "van huis tot huis" (ter ondersteuning van haar deur-tot-deuractiviteit) wil zij geen mogelijke vragen oproepen door hier de weergave "van huis tot huis" te gebruiken. Zoals gezegd, zijn de meeste Getuigen zich er niet van bewust dat hier omgeschakeld wordt naar een andere weergave en het Wachttorengenootschap geeft er de voorkeur aan hier geen aandacht aan te besteden of het openlijk te erkennen.
        In Handelingen 20:20 komt de uitdrukking opnieuw voor, ofschoon het woord voor "huis" of "huizen" hier in het meervoud staat (kat' oikous):
        Het is hier, opnieuw, eenvoudigweg een beslissing van de vertaler hoe deze Griekse uitdrukking weergegeven wordt. Dat de voornaamste vertaler van de Nieuwe- Wereldvertaling, Fred Franz, erkende dat dit zo is, wordt aangetoond door de voetnoot bij dit vers in de grote gezinsuitgave van de Nieuwe- Wereldvertaling. Deze voetnoot luidt:
        Of, "en in de particuliere huizen."
        Het is niet zo dat vertaling van kat' oikon (of kat' oikous) met "van huis tot huis" fout is. Het is een volkomen juiste vertaling en wordt gevonden in menig andere bijbelvertaling, zelfs bij Handelingen 2:46. Of in die teksten de weergave "van huis tot huis" of "in particuliere huizen" wordt gebruikt hangt geheel af van de persoonlijke voorkeur van de vertaler. Wat verkeerd is, is te proberen de uitdrukking een betekenis mee te geven die zij niet werkelijk heeft.
        Dat de apostelen en andere vroege christenen mensen in hun particuliere huizen opzochten is duidelijk. Dat zij, net als Jehovah's Getuigen in deze tijd, van deur tot deur gingen is beslist niet duidelijk. Men kan het beweren, maar het is een bewering waarvoor absoluut geen bewijs te vinden is.
        Het is niet zo dat het Wachttorengenootschap alleen deze teksten gebruikt in haar poging de van-deur-tot-deurprediking te presenteren als de ware christelijke en Christus-eigen manier om kennis van Gods Woord te verspreiden. Een ander schriftgedeelte dat vaak in de argumentatie wordt gebruikt is Mattheüs 10:11-14, waarin Jezus de volgende instructies gaf toen hij zijn apostelen uitzond om te prediken:
        Welke stad of welk dorp gij ook binnengaat, onderzoekt wie daarin het waard is, en blijft daar totdat gij vertrekt. Wanneer gij het huis binnengaat, groet dan het huisgezin; en indien het huis het waard is, zo kome de vrede die gij het toewenst daarover, maar indien het huis het niet waard is, dan kere uw vrede tot u terug. Als men u ergens niet ontvangt of niet naar uw woorden luistert, verlaat dan dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten.
        In Wachttorenpublikaties wordt consequent nadruk gelegd op de uitdrukking: "Onderzoekt wie daarin [in de stad of dorp] het waard is." Dit wordt dan voorgesteld alsof het betekent van deur tot deur gaan om personen te zoeken die ontvankelijk zijn voor het goede nieuws. De aandacht wordt niet gevestigd op de woorden in de omliggende context, zoals in vers 11: "Blijft daar totdat gij vertrekt." Deze woorden worden bijna nooit aangehaald in Wachttorenpublikaties omdat zij duidelijk maken dat Jezus hier niet over van-deur-tot-deurprediking sprak, maar over het vinden van onderdak.
        In het Besturende Lichaam kwamen veel van deze punten meer dan eens aan de orde. De achtergrond hiervoor was de volgende:
        In 1972, toen een nieuw organisatorisch handboek werd ontworpen onder de titel Organisatie voor de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen, werd ik aangesteld om één-derde van het handboek voor te bereiden, inclusief het hoofdstuk getiteld "Uw dienst voor God". Gedurende mijn hele leven als een van Jehovah's Getuigen was ik actief in het van-deur-tot-deurbezoek en ik ging daarmee door toen ik in het Besturende Lichaam zat en ook na mijn aftreding in 1980. Elke maand van mijn drieënveertig jaar van actieve verbintenis streefde ik ernaar aan deze activiteit deel te nemen, waarbij ik in die periode letterlijk tienduizenden huizen heb bezocht. Als er een maand was waarin ik niet aan dit werk deelnam was dat een hoge uitzondering.4
        Hoewel ik zo tegen 1972 nog steeds actief was in dat werk, was ik er echter niet langer van overtuigd dat de Schrift de gedachte ondersteunt die ik lang had gehad, namelijk dat het van deur tot deur gaan de aangewezen christelijke manier was om het goede nieuws uit te dragen. Dat christenen de verantwoordelijkheid hadden het goede nieuws met anderen te delen was overduidelijk. En bij het schrijven van het toegewezen hoofdstuk van het handboek heb ik die verantwoordelijkheid duidelijk naar voren laten komen, zoals iedereen kan zien als hij dat hoofdstuk leest. Maar ik trof niets in de Schrift aan dat een bepaalde methode voorschreef hoe dit te doen.
        Dat Christus Jezus en zijn apostelen en discipelen mensen thuis hadden opgezocht was eveneens overduidelijk. Maar dat zij hierbij van deur tot deur waren gegaan werd nergens in de Schrift aangegeven. Ik kon de teksten in Handelingen 5:42 en Handelingen 20:20, zonder mijn geweten geweld aan te doen, niet gebruiken ter ondersteuning van het gezichtspunt dat zij dit wel op die manier hadden gedaan. Daarom bracht ik in het handboek de van-deur-tot-deurbezoeken als een effectieve manier om mensen te bereiken. Ik deed geen poging het te brengen als iets dat door de Bijbel wordt aangegeven.
        Wat ik had geschreven werd aan Karl Adams voorgelegd. Karl las het, keurde het materiaal goed en stuurde het door naar de president. Het gehele handboek werd vervolgens ter bespreking voorgelegd aan het Besturende Lichaam. Langdurig werd er gediscussieerd, met alle vóórs en tegens, over de vraag of deze twee teksten op het van deur-tot-deurwerk, waarbij men van de ene deur naar de volgende deur gaat, konden worden toegepast. Het hoofdstuk werd uiteindelijk unaniem door het gehele Besturende Lichaam goedgekeurd, dat toen uit elf leden bestond.5
        Daar bleef het onderwerp voor een aantal jaren liggen en in de eerste drie jaren daarvan maakten Jehovah's Getuigen wat het ledental betreft één van hun grootste groeiperioden door.
        Begin 1976 kwam er een sterke teruggang in zowel nummerieke groei als algehele activiteit. Er was een duidelijk verband tussen deze afname en het feit dat de grootse verwachtingen die de Wachttorenpublikaties hadden gewekt betreffende het jaar 1975, niet waren uitgekomen.6 Nietemin begonnen sommige leden van de redactie druk uit te oefenen om het gebruik van de teksten in Handelingen opnieuw in te voeren ter ondersteuning van het gezichtspunt dat de van-deur-tot-deuractiviteit van "vitaal belang" was bij de prediking van het goede nieuws en dat het een fundamenteel onderdeel vormde van het christendom.7
        Sam Buck (lid van de redactionele staf) leverde een artikel af bedoeld om deze zienswijze te ondersteunen, getiteld: "Hoe predikte Jezus en zijn volgelingen?". In het redactiecomité van het Besturende Lichaam, waarvan ikzelf ook deel uitmaakte, kwam dit in een van onze wekelijkse vergaderingen ter sprake. Karl Adams, hoewel geen lid van het Besturende Lichaam, was aanwezig als secretaris van het redactiecomité. Een van de opmerkingen die Karl had was dat het artikel "een poging lijkt te doen de Schrift iets op te leggen, zodat zij aansluit bij een vooringenomen denkbeeld".
        Eerder al had ik een ander lid van de redactionele staf, die daar al jaren deel van uitmaakte, om zijn commentaar op het ingediende materiaal gevraagd.8 Hij schreef:
        De toonzetting van het artikel geeft me het gevoel dat we aan het proberen zijn de Schrift iets te laten zeggen wat we haar willen laten zeggen; we bewerken de teksten om haar te laten zeggen wat we graag willen horen.... Ik denk dat we hier een belangrijk punt over het hoofd zien. Iedereen behoort God te prijzen en te prediken. Dit doen is belangrijk, niet hoe het wordt gedaan. Als de vroege christenen niet van huis tot huis gingen, betekent dit niet dat wij dit ook niet moeten doen. Als zij het wel deden, betekent dit niet dat wij het ook moeten doen. Zij gingen naar synagogen, wij gaan niet naar kerken. Wij houden internationale congressen, er is geen aanwijzing dat zij dat ook deden.... Waarom eisen dat het op één manier gebeurt? Waarom een toetssteen maken van "van-huis-tot-huis"? Waar het om gaat is mensen te bereiken. Het hoe is niet belangrijk, zolang het een daad is van liefde en hulp aan de mensen tot wie wij getuigen.
        In de bespreking van het redactiecomité kon er onder de vijf leden geen overeenstemming worden bereikt, dus ging de zaak naar het gehele Besturende Lichaam. In de hoop dat in die bespreking de Schrift zelf in het middelpunt zou komen te staan, deed ik een poging om alle voorbeelden uit de vier evangelieverslagen alsmede uit het boek Handelingen op te zoeken die verband hielden met elke activiteit die ook maar iets met prediken of "getuigenis geven" te maken had, waarna ik mijn bevindingen samenvatte in een overzicht van 12 bladzijden lang. Ik maakte ook een vergelijkend overzicht van 27 vertalingen en de weergaven daarin van Handelingen 2:46; 5:42; en 20:20. Ieder lid van het Besturende Lichaam kreeg een kopie van beide overzichten. Het overzicht met de 27 vertalingen is hieronder afgedrukt.
        De ruimte staat niet toe om alle pagina's van het tweede overzicht op te nemen maar de eerste pagina is hier als voorbeeld afgedrukt:
        In het volledige overzicht van "Witnessing Activity" werden zo'n 150 afzonderlijke gevallen van "getuigenis geven" opgenomen (daar waar door meer dan één evangelist van dezelfde gebeurtenis melding is gemaakt, werden de tekstsaanhalingen in het algemeen bij elkaar als één gebeurtenis weergegeven).
        Van de ongeveer 150 gevallen, zoals vastgelegd in deze vijf bijbelverslagen, waren er ongeveer 34 waarin van "een huis" of "woning" sprake was. Daaronder vallen ook de 4 tekstgedeelten die zeer dikwijls in Wachttorenpublikaties worden aangehaald ter ondersteuning van de leerstelling betreffende de van-deur-tot-deuractiviteit. Het zijn de gedeelten waarin Jezus instructies geeft aan zijn twaalf apostelen en aan zeventig discipelen vóór zij werden uitgezonden om het evangelie te verkondigen, en de twee gedeelten in het boek Handelingen waar de uitdrukking "van huis tot huis" voorkomt (in de Nieuwe-Wereldvertaling). Aangezien de vraag aan de orde was wat deze vier tekstgedeelten nu precies beschrijven – met andere woorden, of we hier nu wel of niet te maken hebben met een activiteit van deur tot deur – zou men ook belang moeten hechten aan de andere dertig verslagen waar het woord "huis" of "woning" voorkomt, want deze zouden natuurlijk licht kunnen werpen op de manier waarop Jezus en zijn apostelen en discipelen te werk gingen. Wat brengen deze overige verslagen aan het licht? Zoals ik heb uitgelegd aan de leden van het Besturende Lichaam, liet het overzicht zien dat er . . .
        21 verwijzen óf naar huizen waar Jezus, Petrus of Paulus logeerden,óf naar huizen waar zij, veelal voor een maaltijd, waren uitgenodigd,waaronder de huizen van Martha, Maria en Lazarus, Zacharias, Simon de Leerlooier, Cornelius, Lydia, een gevangenbewaarder in Filippi, Aquila en Priskilla, Titus Justus, en Publius.
        7 verslagen verwijzen naar onbekende huizen, maar uit de context blijkt dat het óf een plaats betrof waar zij logeerden, óf een plaats waar zij bijeenkwamen, alwaar soms alle twaalf apostelen of zelfs een grote menigte aanwezig waren.
        2 verwijzen naar een geval waar Jezus een genezen persoon naar huis stuurt.
        In al deze verslagen is er geen enkele passage te vinden waarin Jezus of een van zijn apostelen of discipelen van de ene deur naar de volgende ging of zelfs maar van het ene huis naar het andere.
        Misschien is dit de reden waarom het overzicht, ondanks dat het volledig was, niet eens werd besproken in het Besturende Lichaam, afgezien van één of twee indirecte verwijzingen ernaar.
        In plaats hiervan richtte de discussie zich voornamelijk op het gebruik van de uitdrukking "van huis tot huis" zoals die gevonden wordt in de bekende twee teksten in de Nieuwe-Wereldvertaling van het boek Handelingen. Lloyd Barry pleitte ervoor deze teksten weer in te voeren ter ondersteuning van het van-deur-tot-deurwerk, erop wijzend dat 'dit de manier is waarop de organisatie het werk al jaren uitvoert.9 Leo Greenlees benadrukte dat 'wij op een georganiseerde manier gebieden moeten bewerken' (elke gemeente deelt het haar toegewezen gebied op in "[velddienst]-gebieden" van een paar honderd huizen elk). Albert Schroeder las een paar aanhalingen voor van het gebruik van het Griekse voorvoegsel kata en haalde ook de voorbeelden aan van openbaar getuigenis van de Lollards, volgelingen van Wycliffe. George Gangas zei dat 'de overgrote meerderheid van de mensen die de organisatie waren binnengekomen, benaderd waren door middel van het van-deur-tot-deurwerk.10 Carey Barber sprak over de houding van ouderlingen die de bijbelse basis voor het van-deur-tot-deurwerk in twijfel trokken, en zei dat 'zij het blijkbaar niet nodig vinden om ijverig te zijn in dit werk.' Hij haalde Handelingen 20:21 aan om aan te tonen dat Paulus met mensen had gesproken over "berouw" en betoogde dat dit aantoonde dat hij zijn (in vers 20 genoemde) van-huis-tot-huiswerk onder buitenstaanders had verricht, niet onder discipelen. Hij citeerde de uitlating van een vrouw, een Getuige, die over het van-deur-tot-deur-werk had gezegd, "Waarom zou ik de straat op gaan als ik niet moet prediken?" Lyman Swingle zei dat 'degene die het voorgestelde artikel had geschreven klaarblijkelijk een "gebod" wilde laten uitgaan om van deur tot deur te gaan, iets waarvan hij (Swingle) niet het gevoel had dat de Schrift dat ondersteunde.' Karl Klein stelde dat wij 'verplicht zijn de beste methode voor de prediking toe te passen,' en haalde het voorbeeld aan van de "man met de schijversinkthoorn" in het visioen van de profeet Ezechiel die op het voorhoofd van de mensen een kenteken zette.11 Hij zei dat 'de broeders die discipline weten op te brengen en liefde hebben, van huis tot huis zullen gaan.' Milton Henschel waarschuwde dat 'door sommige ouderlingen wordt beweerd dat er "voor het van-huis-tot-huiswerk geen bijbelse basis zou bestaan"' en in krachtige bewoordingen voegde hij hieraan toe dat 'hijzelf' weliswaar niet in Efeze was geweest, maar Lukas wel en dat Lukas zegt dat Paulus van "huis tot huis" ging.' Ook zei hij dat 'het onze taak is discipelen te maken en dat de broeders aangemoedigd moeten worden om van deur tot deur te gaan.' Hij stelde voor een aantal beslissingen van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten aan te halen waarin wordt gesteld dat het gebruik om zonder uitnodiging naar de huizen van de mensen te gaan, een al eeuwenoude predikingsmethode is. Secretaris-Penningmeester Grant Suiter zei dat 'als er iets wordt gepubliceerd dat afbreuk doet aan het van-huis-tot-huiswerk, er een speciale commissie aangesteld zou moeten worden die zich hiermee bezighoudt. Hij zei dat 'er uit een aantal berichten kon worden opgemaakt dat sommige Getuigen geen lektuur meenamen als zij van huis tot huis gingen. Hij zei dat 'er veel mensen zijn die Jehovah's Getuigen zouden willen worden, maar dat zij liever niet wilden getuigen' en dat ouderlingen niet van dat soort mogen zijn.12 Lloyd Barry nam nogmaals het woord, waarbij hij een katholieke priester aanhaalde die opmerkte dat Jehovah's Getuigen zo'n goed voorbeeld geven door van deur tot deur te gaan. Hij haalde een lid van het bijkantoor in Panama aan die had gezegd dat van-huis-tot-huis-werk "de ruggegraat van onze aanbidding" vormt. Leo Greenlees nam ook nog een keer het woord met de opmerking dat de meeste broeders "van nature ongestructureerd zijn" en het werk niet zouden doen als de organisatie geen regelingen voor hen zou treffen.
        Tot zo ver een resumé van de belangrijkste onderdelen van de bespreking om de algemene gang van zaken te illustreren en de houding en de wijze waarop erover gedacht werd. Gedurende de hele zitting deed ik pogingen aandacht te vragen voor de Schrift zelf, maar de discussie bleef zelden lang genoeg bij één punt stilstaan om er voldoende diep op in te kunnen gaan. Als de bijbel al ter sprake kwam dan ging het vrijwel uitsluitend over de juistheid van de weergave in de Nieuwe-Wereldvertaling van "van huis tot huis", gevonden in Handelingen 5:42 en 20:20, die in het bijzonder werd verdedigd door president Fred Franz.
        In werkelijkheid had noch ik, noch iemand anders, deze weergave bekritiseerd. De vraag waar het om ging was, wat "van huis tot huis" daar betekende. Was het synoniem met "van deur tot deur" zoals toegepast door de Getuigen? Of had het eenvoudigweg dezelfde betekenis als "in particuliere huizen", wat in de Nieuwe-Wereldvertaling de weergave is van precies dezelfde uitdrukking in Handelingen 2:46? Ik had op verschillende momenten in de discussie hiervoor aandacht gevraagd. Daar Fred Franz in feite de vertaler van de Nieuwe-Wereldvertaling was, was ik er zeker van dat hij zich ervan bewust was dat dezelfde Griekse uitdrukking (kat' oikon) nog vier keer werd gebruikt als aanduiding van de verzamelplaats van christelijke gelovigen bij bepaalde discipelen thuis. (Zie The Kingdom Interlinear Translation bij Romeinen 16:5; 1 Korinthiers 16:19; Kolossenzen 4:15; en Filémon vers 2.) In deze verzen had hij de Griekse uitdrukking met "in hun huis", "in haar huis" en "in uw huis" weergegeven. Hoewel het voorvoegsel kata in deze teksten duidelijk niet gebruikt wordt in een "distributieve" betekenis, illustreren zij niettemin dat de uitdrukking gebruikt werd om te verwijzen naar de particuliere huizen van discipelen.
        Dus in een poging het punt aan de orde te stellen dat—ongeacht hoe de uitdrukking werd weergegeven—de beslissende vraag was of deze duidelijk de betekenis heeft die men er aan had gegeven, voelde ik mij er uiteindelijk toe gedreven een directe vraag aan het adres mijn oom te stellen: "Gelooft Broeder Fred Franz echt dat de uitdrukking 'van huis tot huis' zoals deze gevonden wordt in deze verzen [Hand. 5:42; 20:20] in werkelijkheid betekent 'van-deur-tot-deur-gaan', van de ene deur naar de volgende deur? Ik zou het op prijs stellen als hij hier zelf antwoord op gaf."
        De voorzitter, Karl Klein, richtte zich tot hem en zei: "Wel, Broeder Franz?" Zijn antwoord begon met, "Ja—ik geloof dat het dat kan inhouden." (Merk op dat hij zegt "kán inhouden".) Hij vervolgde met, "Bijvoorbeeld, als Paulus naar een huis ging zou het kunnen zijn dat hij door de voordeur naar binnen was gegaan en, na afloop van zijn gesprek, weer door de achterdeur naar buiten was gegaan, en zodoende zou hij dan van deur tot deur zijn gegaan." Een aantal leden barstte in lachen uit. Maar in feite was de verklaring helemaal niet lachwekkend bedoeld—hij was in alle ernst gedaan. Dit zeg ik niet zomaar, daar ik mijn oom op dat moment al een halve eeuw kende en ik ook zijn manier van spreken ken als hij bewust humoristisch, sarcastisch of soms zelfs schertsend is. Dit was geen ondoordachte opmerking tijdens  een vluchtig gesprek. De president van het Genootschap wist dat de vraag zich toespitste op de kern van de zaak die de aanzet had gegeven tot de lange discussie. Hij sprak resoluut; op een toon die een beroep deed op de rede en hij gaf niet de minste indruk dat hij de bedoeling of verwachting had dat men zijn woorden als iets anders dan een redelijke uitleg zou opvatten. Ik was met stomheid geslagen, want het was ongelofelijk dat een dergelijk antwoord werd gegeven met de bedoeling om op welke wijze dan ook duidelijkheid te brengen in het kernpunt van een discussie die al uren had geduurd. In een gesprek merkte Karl Klein eens op, "Freddie heeft voor alles een verklaring." Toch vraag ik me nog steeds af hoe een duidelijk intelligente man zo'n ontwijkende verklaring kan geven, één die voldoende ver gezocht is om gelach bij zijn medeleden van het Lichaam op te roepen. Maar het was het enige antwoord dat ik op mijn vraag kreeg.
        Ik had de leden van het Lichaam verzocht de twaalf pagina's met bijbels bewijsmateriaal te bekijken en daarin aan te wijzen wat ook maar enigszins aangaf dat Jezus ooit, bij welke gelegenheid dan ook, een voorbeeld had gegeven door van deur tot deur te gaan. Ook dit bleef onbeantwoord.
        Kort na mijn vraag aan Fred Franz, werd bij stemming door het Besturende Lichaam besloten dat Lloyd Barry zou toezien op het schrijven van materiaal waarin de eerder genoemde bijbelteksten opnieuw zouden worden gebruikt speciaal ter ondersteuning van de van-deur-tot-deuractiviteit van Jehovah's Getuigen. De stemming was veertien voor, vier tegen.
        Ik vond de hele bespreking ontmoedigend. Niet omdat de uitslag van de stemming mij ook maar enigszins verraste. Ontmoedigend was de manier waaróp en de geest waarin de discussie zelf was verlopen—hoewel het zwalkende, hap-snap patroon dat werd gevolgd mij gezien mijn voorgaande ervaringen niet onbekend was. Na afloop nam ik de tijd om enig commentaar op schrift te stellen bedoeld om aan alle leden uit te delen, maar toen het op papier stond vroeg ik mij af of het wel zo zinvol was het nog verder te proberen. Het scheen mij toe dat ik in futiliteiten ging vervallen. Uiteindelijk heb ik slechts ongeveer vier kopieën gemaakt, die ik verzond naar de leden van wie ik dacht dat zij ze nog wel zouden lezen. De rest kwam in mijn archief. (Dit commentaar kan worden opgevraagd via Commentary Press.)
    De Schrift wordt aangepast aan een leerstelling van de Organisatie
    Toen Lloyd Barry, een lid van het Besturende Lichaam, werd aangesteld om ervoor te zorgen dat er materiaal voor de Wachttoren over het onderwerp zou worden aangemaakt, verklaarde hij vrijwillig tegenover het Lichaam dat hij zich er van zou vergewissen dat de informatie die ik in de twee overzichten aan de leden van het Lichaam had verstrekt, (het bijbelse bewijsmateriaal uit de vier Evangelieën en Handelingen in verband met getuigenis geven, en de wijze waarop kat' oikon in verschillende vertalingen werd weergegeven) gepaste aandacht zou krijgen. Hij koos ervoor het materiaal zelf te schrijven en het verscheen uiteindelijk in de Wachttoren van 15 oktober 1979 (dezelfde uitgave waarin het artikel was opgenomen over Nancy Yuen, haar van-deur-tot-deuractiviteit en haar twintig jaar gevangenschap). Er werd hoegenaamd geen aandacht geschonken aan het Bijbelse bewijsmateriaal dat was aangedragen, noch aan de betreffende grondbeginselen zoals die in de zitting van het Besturende Lichaam waren besproken.
        Voorin de artikelen was een grote tekening opgenomen van huizen, met inzetten waarin Getuigen te zien waren die langs de deuren gingen. Aan de onderzijde stonden de woorden: "Evenals Jezus' apostelen, gaan hedendaagse christenen 'van huis tot huis' om mensen te zoeken die het goede nieuws waardig zijn". Op deze manier werd al vanaf het begin "van huis tot huis" en "van deur tot deur" gelijkgesteld. Nergens in het artikel werd een bewijs gegeven dat de bijbel dit ook doet.; over dat aspect werd niet eens gesproken.
        De artikelen die daarna volgden vormen een duidelijk voorbeeld van de wijze waarop de organisatie haar leden—zorgwekkend vaak—een tendentieuze voorstelling van zaken geeft en ongunstig bewijsmateriaal achterhoudt, waardoor de leden de mogelijkheid wordt ontnomen om de zaken nog zuiver te beoordelen en een persoonlijke conclusie te trekken omtrent de juistheid van de ingenomen standpunten. Omdat geen bewijs gegeven kon worden dat Jezus ooit een voorbeeld had gegeven in het van-huis-tot-huisgaan in de zin dat hij van deur tot deur langs de huizen was gegaan, werd in plaats daarvan in het eerste artikel de nadruk gelegd op zijn instructies aan de twaalf apostelen en de zeventig discipelen. De standaardpraktijk werd gevolgd door slechts die gedeelten van de tekst aan te halen die spreken over 'zoeken naar wie het daarin waard is' en door het weglaten van de uitdrukkingen die met deze woorden in verband staan, zoals, 'blijft daar tot dat gij vertrekt', 'blijft dus in dat huis en eet en drinkt de dingen waarin zij voorzien.... Gaat niet van het ene huis naar het andere.' (paragraaf 7). Na aanhaling van slechts een deel van Jezus' woorden, vervolgt het artikel met de woorden:
        Dit zou betekenen dat zij naar de huizen van de mensen moesten gaan, waar personen 'die het waard waren', gunstig op het "goede nieuws" zouden reageren. Op deze wijze zouden die discipelen ook een plaats vinden waar zij konden overnachten.
        Merk op dat gezegd wordt, ". . . ook een plaats vinden waar zij konden overnachten." Dit moet het idee geven dat Jezus' instructies in de eerste plaats te maken hadden met de van-deur-tot-deurprediking en dat het vinden van een plaats om te overnachten iets bijkomstigs was, iets dat bijna terloops was opgemerkt. Men hoeft slechts eenvoudigweg het verslag (in dit en in de andere evangelieën) door te lezen, om te zien dat Jezus, na tot zijn discipelen te hebben gesproken over de dingen die zij nodig of dachten nodig te hebben op hun predikingstocht, namelijk, geld, voedsel en kleding, vervolgens sprak over iets anders dat zij op hun tocht nodig zouden hebben, namelijk, onderdak, en dat dit het belangrijkste punt van zorg was dat in zijn aangehaalde woorden tot uitdrukking komt. Jezus' instructie die onmiddellijk daarop volgt: "en blijft daar totdat gij vertrekt", bevestigt dit. Doordat het artikel slechts een gedeelte van het vers citeert en de zaken van elkaar losweekt, wordt de geest van de lezer gemakkelijker gemanipuleerd zodat de naar voren gebrachte ideeën geaccepteerd worden.13
        De schrijver hanteerde precies dezelfde methode in het aanhalen van Jezus' woorden tot de zeventig uitgezonden discipelen, zoals opgetekend in Lukas 10:10-16. In het artikel, werden deze woorden geciteerd:
        Waar gij ook een huis binnengaat, zegt eerst: 'Vrede zij over dit huis.' En indien daar een vriend des vredes is, zal uw vrede op hem rusten. Maar zo niet, dan zal hij tot u terugkeren.
        Jezus' woorden die onmiddellijk daarop volgen worden niet aangehaald. Waarom niet? Zij luiden:
       Blijft dus in dat huis en eet en drinkt de dingen waarin zij voorzien, want de werker is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis over naar het andere.
        Deze woorden tonen aan dat Jezus zijn discipelen duidelijk vertelde hoe zij te werk moesten gaan bij het vinden van onderdak bij geschikte personen en hoe zij moesten handelen als zij eenmaal onderdak hadden gevonden. Omdat deze woorden een totaal ander licht op de zaak werpen, kwamen zij de schrijver niet van pas en werden zij dus eenvoudigweg niet behandeld.
        Als de kwestie van vertalen aan de orde komt, erkent het artikel kortweg dat er "andere weergaven" van kat' oikon zijn dan "van huis tot huis", maar het presenteert vervolgens alleen die vertalingen die deze weergave gebruiken! Het gaat nergens in op de kwestie of "distributief" hetzelfde idee inhoudt als "consecutief."
        In een voetnoot wordt een lijst van achttien [in het Nederlands: twintig] vertalingen gegeven die in Handelingen 20:20 de zinsnede "van huis tot huis" hebben. Het vertelt de lezer niet dat er minstens evenveel vertalingen zijn die andere bewoordingen gebruiken, zoals "particulier", "in particuliere huizen", "aan huis" en andere soortgelijke weergaven. Het vertelt de lezer niet dat enkele van de genoemde vertalingen die "van huis tot huis" in Handelingen 20:20 hebben, kat' oikon weergeven met "aan huis" in Handelingen 5:42. (American Standard Version; Revised Standard Version; English Revised Version; Moffatt's Translation.) Ook de New American Standard Version werd in de voetnoot opgenomen in de lijst van vertalingen die "van huis tot huis" in Handelingen 20:20 gebruiken, maar het artikel verwees niet naar de noot in de kantlijn die luidt: "of in de verschillende particuliere huizen." Alles wat zich niet leende voor de gedachte die het artikel bedoelde uit te dragen, werd eenvoudigweg genegeerd. Toch wist de schrijver, Lloyd Barry, dat dit een ernstig en belangrijk punt van discussie was geweest in de zitting van het Besturende Lichaam.
        Het meest onbegrijpelijke is nog dat de artikelen nergens het feit vermelden dat kat' oikon in Handelingen 2:46 in de eigen vertaling, de Nieuwe-Wereldvertaling, is vertaald met de zinsnede "in particuliere huizen". Dit vers wordt in het hele verhaal nergens genoemd. Waarom niet? De reden is duidelijk.
        Het eerste artikel legde de basis waarop de andere twee voortbouwden. Men beriep zich op historici (E. Arnold en H.G. Wells, die over de evangelisatiegeest van het vroege christendom hadden geschreven), op het traditionele predikingswerk van deur tot deur zoals uitgevoerd door de organisatie zelf, op rechtszaken en ander materiaal, om het gepresenteerde standpunt te ondersteunen.
        De artikelen vormen aldus een opmerkelijk voorbeeld van het achterhouden van tegengesteld bewijsmateriaal, van het gebruik van "cirkelredeneringen" waarbij men doorborduurt op onbewezen vooroordelen als waren het feiten. Geschreven in krachtige, kleurrijke taal, met beweringen gebracht op een stellige en overtuigende wijze, geeft het artikel de lezer geen enkele aanwijzing dat het bijbelverslag, waarnaar wordt verwezen ter ondersteuning van de traditionele zienswijze, ook op een andere manier uitgelegd kan worden. Met het oog op de discussie in het Besturende Lichaam en het bewijsmateriaal dat daar naar voren was gebracht, kan men dit moeilijk anders bestempelen dan als intellectuele oneerlijkheid.
     Het verslag van de Apostel Paulus’ aangaande het predikingswerk
    Men zou nog veel meer voorbeelden kunnen aandragen van dit negeren en onderdrukken van bewijzen. Om er van de vele slechts één te noemen: De Wachttoren van 1 maart 1983 bevat een bespreking van de bediening van de apostel Paulus waarin zijn woorden uit Handelingen 20:20, 21 worden aangehaald. Opmerkelijk hierbij is de volgende bewering (op blz. 13)
        Later kon hij terecht tot de "oudere mannen" van de gemeente te Efeze zeggen: "Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen. Doch ik heb zowel aan Joden als aan Grieken grondig getuigenis afgelegd omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus" (Handelingen 20:17, 20, 21, 31; 19: 1-41) Voordat deze mannen, die nu ouderlingen waren, christenen waren geworden, had de apostel Paulus hen dus doormiddel van de "van huis tot huis"-predikingsactiviteit in de fundamentele waarheden van het christendom onderwezen.
        Paulus zelf zegt dat hij deze mannen eerst "in het openbaar" heeft onderwezen en daarna "van huis tot huis". De schrijver van het artikel draait in feite de volgorde om. Hij stelt ronduit dat de van-huis-tot-huisactiviteit het aanvankelijke middel was waardoor de ouderlingen in Efeze christenen waren geworden. Hij gaat gewoon volkomen voorbij aan Paulus' "openbare" onderwijzing met betrekking tot het onderrichten van deze mannen in de "de fundamentele waarheden van het christendom", ondanks dat Paulus dit zelf als eerste noemt. Op welke gronden zou de schrijver dit hebben kunnen doen? Waar spreekt Paulus zelfs maar over de plaats waar deze mannen tot bekering kwamen en geloof stelden in Jezus Christus, en dus christenen werden? In feite vertelt de bijbel ons juist in het hoofdstuk voorafgaande aan het aangehaalde hoofdstuk (dus in Handelingen 19) over de activiteiten van Paulus in Efeze. En omdat wij, zoals Milton Henschel het uitdrukte, ‘niet in Efeze geweest zijn, maar Lukas wel’, kan de vraag gesteld worden wat Lukas zelf (als schrijver van het boek Handelingen) te zeggen heeft over hoe en waar Paulus "zowel aan Joden als aan Grieken grondig getuigenis [heeft] afgelegd" omtrent berouw en geloof in Christus?
        Uit Handelingen 19 blijkt dat Paulus bij zijn aankomst in Efeze "enige discipelen aantrof", ongeveer twaalf, die onbekend waren met de gave van de Geest en het gedoopt zijn in de naam van Christus. Zij waren gedoopt in de doop van Johannes. Paulus doopte hen in de naam van Jezus. Er dient echter opgemerkt te worden dat deze mannen reeds "gelovigen", "discipelen" waren, toen Paulus hen daar aantrof. Hij onderwees geen onwetende vreemdelingen maar mannen die reeds discipelen waren.
        Dit geval is vergelijkbaar met dat van Apollos, van wie in het voorafgaande hoofdstuk wordt gezegd dat hij "alleen met de doop van Johannes bekend was" toen Aquila en Priskilla tot hem kwamen. (Handelingen 18:24-26) Maar nog voordat zij "hem de weg van God juister uit[legden]", had Apollos reeds "met juistheid onderwijs gegeven over de dingen die op Jezus betrekking hadden" in de synagoge. Ook al was zijn begrip onvolledig, hij was nietemin reeds een christen toen Aquila en Priskilla hem ontmoetten. Bovendien hadden zij hem niet ontmoet tijdens het van-huis-tot-huisgaan, maar tijdens hun bezoek aan de synagoge. Er is geen aanwijsbare reden om deze twaalf mannen in Efeze anders te bezien.
        Na beschreven te hebben hoe deze mensen door Paulus gedoopt werden, gaat het verslag in Handelingen 19 verder:
        Hij ging de synagoge binnen, waar hij drie maanden lang met vrijmoedigheid sprak, terwijl hij lezingen hield en overredingskracht gebruikte aangaande het koninkrijk Gods. Maar toen sommigen zich bleven verharden en niet geloofden en ten aanhoren van de menigte nadelig spraken over De Weg, trok hij zich van hen terug en zonderde de discipelen af, terwijl hij dagelijks lezingen hield in [de aula van] de school van Tyránnus.
        Dit is Lukas’ ooggetuigeverslag over de bediening van Paulus in Efeze. Hij laat zien dat sommigen van degenen die in die drie maanden naar Paulus’ toespraken in de synagoge hadden geluisterd, óf reeds discipelen waren, óf het uiteindelijk werden. Hij zegt niet dat de bekering tot het christendom van deze mensen of van wie maar ook, het gevolg was van de "van huis tot huis"-predikingsactiviteit. Een zeer breed scala aan bijbelse bewijzen duidt erop dat dit hoogst waarschijnlijk het gevolg was van het luisteren naar Paulus’ openbare lezingen in de synagoge. Laten we deze bewijzen, zoals opgetekend in Lukas’ verslag, eens nagaan: 
       

    13-01-2011 om 05:54 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van huis tot huis, niet van deur tot deur. Een verschil(vervolg)
     In het gehele boek Handelingen wordt het ene na het andere geval genoemd van mensen die gelovig werden als gevolg van toespraken in het openbaar. De 3000 mensen die met Pinksteren in het openbaar bijeen kwamen om Petrus en de andere discipelen te horen spreken, bekeerden zich en werden op diezelfde dag gelovig. Dit was niet het gevolg van een bezoek aan hun huizen. (Handelingen 2:1-41) Hoewel het waar is dat Cornelius en zijn metgezellen de boodschap van bekering en geloof in Christus bij het huis van Cornelius hoorden, stond Petrus’ bezoek daar niet in verband met een "van-huis-tot-huis"-predikingsactiviteit. Het was een speciaal bezoek aan dat ene huis. (Handelingen 10:24-48) In Antiochië, in Pisidië, "volgden velen van de Joden en van de proselyten […] Paulus en Barnabas" na een toespraak van Paulus in de synagoge, om nog meer te horen. (Handelingen 13:14-16, 38-43) Wanneer er melding gemaakt werd van een huis, dan was dat meestal een huis waarin Paulus en Barnabas onderdak hadden gevonden. Deze geïnteresseerde mensen zochten hen dan op in dat huis, wat precies het tegenovergestelde is van een bezoek door Paulus en Barnabas aan hun huizen. (Vergelijk een soortgelijke situatie in Jezus’ bediening in Johannes 1:35-39.) De volgende sabbat werden "allen die de juiste gezindheid voor het eeuwige leven bezaten, …gelovigen", en wel in de synagoge, zoals uit alles blijkt. (Handelingen 13:44-48) In Ikónium, zo wil het verslag, spraken Paulus en Barnabas wederom in de synagoge waarop "een grote menigte van zowel Joden als Grieken gelovig werd". Zij ‘bekeerden zich en stelden geloof in Christus’ nadat zij in de synagoge in het openbaar onderricht hadden ontvangen. Er wordt niet gesproken over een "van-huis-tot-huis"-predikingsactiviteit. (Handelingen 14:1) In Filippi ‘opende Lydia haar hart en reageerde zij op de boodschap van Paulus’, doch dat gebeurde aan een rivier en Paulus ging pas daarna haar huis binnen, en dan alleen als haar gast.14 De gevangenbewaarder van Filippi, die later bekeerd werd, leerde Paulus als gevangene in zijn gevangenis kennen. Paulus ging zijn huis alleen maar binnen omdat de gevangenbewaarder meer van hem wilde weten, hij stond niet zomaar zonder uitnodiging voor zijn deur. (Handelingen 16:12-15, 25-34) In Thessaloníka redeneerde Paulus drie sabbatten achtereen met de mensen en "dit had tot gevolg dat sommigen van hen gelovigen werden en zich bij Paulus en Silas aansloten, evenals een grote menigte van de Grieken die [God] aanbaden", en weer ging het om een openbare prediking in een synagoge, zonder enige vermelding van een "van-huis-tot-huis"-predikingsactiviteit. (Handelingen 17:1-4) In Beréa gingen "zij na aankomst de synagoge van de Joden binnen" en "velen van hen werden dan ook gelovigen, evenals niet weinigen van de achtenswaardige Griekse vrouwen en van de mannen." (Handelingen 17:10-12) In Athene sloten "sommige mannen … zich bij hem [Paulus] aan en werden gelovigen", nadat hij openlijk had gesproken in de synagoge, op de marktplaats en op de Areopagus—alle drie openbare gelegenheden. In Korinthe woonde Paulus in het huis van Aquila en Priskilla en "elke sabbat placht hij in de synagoge een lezing te houden en Joden en Grieken te overreden". Toen hij door tegenstanders werd gedwongen de synagoge te verlaten ging hij een deur verder, naar het huis van Titius Justus, en gebruikte dit huis als een plaats om te onderwijzen. Het verslag zegt: "Crispus echter, de presiderende dienaar van de synagoge, werd een gelovige in de Heer, en eveneens zijn gehele huisgezin. En velen van de Korinthiërs die toehoorden, gingen geloven en werden gedoopt." (Handelingen 18:1-8) Crispus en zijn gezin hadden het goede nieuws voor het eerst in de synagoge gehoord en pas daarna in zijn eigen huis, toen dat als ontmoetingsplaats werd gebruikt. Over bezoeken van deur tot deur wordt niet gesproken.
        Al deze verslagen gaan aan het verslag over Paulus’ activiteit in Efeze vooraf. Zouden die soms geen licht kunnen werpen op de in de Wachttoren uit Handelingen 20:21 aangehaalde woorden van Paulus, dat hij "zowel aan Joden als aan Grieken grondig getuigenis [had] afgelegd omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus"? Waar had Paulus nu juist dat volgens al deze verslagen gedaan? Was dat tijdens een of andere activiteit waarin hij van deur tot deur was gegaan? Of was het daarentegen in openbare gelegenheden, hoofdzakelijk in synagogen? En wanneer het om huizen ging, was de apostel daar dan in het kader van een van-deur-tot-deuractiviteit , of was hij in al die gevallen in dat specifieke huis uitgenodigd? Hadden de mensen, "Joden en Grieken" zich bekeerd en waren zij christenen geworden door middel van het openbare onderricht in synogogen? Ja, overduidelijk. Hoe kan het dan dat de schrijver van de Wachttoren, in het licht van al deze bewijzen uit de Schrift zelf en uit het ooggetuigeverslag van Lukas, met geen enkel woord spreekt over de voor de hand liggende mogelijkheid dat wat er elders had plaatsgevonden, ook in Efeze had plaatsgevonden? Had hij hier geen onderzoek naar gedaan? Kende hij al deze bewijzen niet? Een dergelijke oppervlakkigheid zou een schrijver, die voor miljoenen lezers schrijft, onwaardig zijn. Of gaf hij er de voorkeur aan over deze overstelpende hoeveelheid bewijsmateriaal heen te stappen ten einde de Schrift kloppend te maken met de leerstellingen van de Wachttorenorganisatie? Dat zou dan zelfs nog moeilijker te verontschuldigen zijn.
        Paulus zegt dat hij mensen in Efeze had onderwezen "in het openbaar en van huis tot huis." Wanneer de eerste methode een openbare is, dan is de tweede redelijkerwijs een privé-aangelegenheid. Gezien de brede achtergrond en de gedetailleerdheid van het hele boek Handelingen is het duidelijk dat het in Efeze zo gegaan kan zijn dat Paulus gelovigen aantrof nadat hij in de synagoge en later in de school van Tyrannus had gesproken, en dat hij daarna naar de huizen van zulke gelovigen was gegaan, van het ene huis naar het andere huis, om hen daar, niet in het openbaar maar privé, op een persoonlijke manier te onderwijzen. Wanneer men eerlijk redeneert moet men op z’n minst toegeven dat dit een mogelijkheid is. En wanneer men alle voorbeelden uit de bijbel in aanmerking neemt, zou men moeten erkennen dat dit de meest waarschijnlijke verklaring is. De Wachttoren doet dat niet. Waarom niet?

        Ik denk dat op z'n minst één reden is dat men bezorgd is over de mogelijke gevolgen van een dergelijke onbevooroordeelde beschouwing van de bijbelse bewijzen. De leden van het Besturende Lichaam zijn zich er terdege van bewust dat de omvang van het van-deur-tot-deurwerk, waarin de leden van de organisatie over de hele wereld betrokken zijn, in grote mate het gevolg is van voortdurende pressie in tijdschriften, in de wekelijkse vergaderingen en in toespraken door reizende opzieners. Hoewel zij zelf vanwege hun bevoorrechte positie enigszins vrij zijn van die druk, weten ze op grond van hun eigen ervaringen uit het verleden, toen zij nog niet tot het leiderschap waren toegetreden, dat die druk wel degelijk reëel is.15 Hun eigen uitlatingen ten aanzien van bijvoorbeeld het inleveren van velddienstberichten, laten een reële angst zien dat het verminderen van de pressie tot een daling van die activiteit zal leiden. Leo Greenlees’ opmerking dat de meeste broeders "ongestructureerd" zijn en dat de regelingen van de organisatie nodig zijn om hun het het werk te laten uitvoeren, is kenmerkend voor de paternalistische houding die zo dikwijls in de zittingen van het Besturende Lichaam tot uiting kwam. Een nagenoeg soortgelijke opmerking, alhoewel dat te maken had met een ander facet van het programma van de organisatie—een voorstel om de tijdsduur van de wekelijkse samenkomsten te verkorten—kwam van Milton Henschel. Hij zei: "En wat zullen de broeders dan gaan doen als wij ze meer vrije tijd geven? Waarschijnlijk TV kijken".
        Of zij er in dit verband bewust aan denken of niet, de mannen die een positie in het leiderschap bekleden weten ook dat de Wachttorenorganisatie een uitgeversimperium heeft voortgebracht van een geweldige omvang, waar tientallen jaren over gedaan is om die op te bouwen. Dat uitgeverssysteem met zijn grote, dure bijkantoren en drukkerijen en de indrukwekkende torenflats om huisvesting te bieden aan de mensen die dat alles draaiende houden, is voor hen een bron van aanzienlijke trots en een vaak aangehaald bewijs van goddelijke zegen en voorspoed. Elke vermindering van de druk op de Getuigen om met de publicaties uit dit systeem een aandeel te hebben aan de van-deur-tot-deuractiviteit zou er uiteindelijk toe kunnen leiden dat het imperium ten onder gaat of dat het grotendeels ontmanteld moet worden. Ik geloof werkelijk, dat alleen al het idee hieraan voor velen in de leiding van de organisatie ondenkbaar is.
        Het Besturende Lichaam weet ook dat van de vele miljoenen publicaties die elk jaar uitkomen, slechts een klein gedeelte wordt gelezen. Doch louter de omvang van de produktie moet eraan meehelpen de indruk te wekken dat een geweldig "wereldomvattend getuigenis" aan de mensen wordt gegeven. Terwijl de apostel Paulus "onderwees" in het openbaar en in particuliere huizen, is het van-deur-tot-deurwerk van Jehovah’s Getuigen in de meeste landen waar zij werkzaam zijn, een zeer openbare vorm van prediken maar niet van onderwijzen. Zelfs de omvang van de "prediking" is opmerkelijk gering. In de meeste landen voert een Getuige slechts zo nu en dan eens een diepgaand gesprek; nog minder vaak passeert hij of zij daarbij de deurdrempel. In een groot percentage van de gevallen omvat het "getuigenis geven" niet veel meer dan het snel aanbieden van enkele Wachttorenpublicaties. Zelfs in die weinige gevallen waar mensen Jehovah’s Getuigen in de gelegenheid stellen meer te zeggen of hen in hun huis uitnodigen, kan men datgene wat over het algemeen gezegd wordt nauwelijks met "onderwijzen" bestempelen. Het verdient al helemaal niet de kwalificatie ‘grondig getuigenis afleggen omtrent berouw en geloof in de Heer’, daar het in de grond hoofdzakelijk bestaat uit een zeer beknopte beschouwing van één of twee bijbelverzen, gevolgd door het aanbieden van Wachttorenlektuur.16 Mocht er al werkelijk "onderwijs" worden gegeven, dan is dat in de "huisbijbelstudies", en iedereen die bekend is met de situatie in de gemeenten van Jehovah’s Getuigen, weet dat slechts een kleine minderheid van hen in een dergelijke bijbelstudie-activiteit betrokken is.
        In een artikel getiteld, "De Prediking van Huis tot Huis — een Uitdaging" uit de al eerder aangehaalde Wachttoren van 15 augustus, 1981, wordt een aantrekkelijk beeld geschetst van de voordelen die men geniet wanneer men deelneemt aan het van-deur-tot-deurwerk. Er wordt gesteld dat "er niets bestaat wat iemand zo goed helpt de vruchten van Gods Heilige Geest aan te kweken als de van-huis-tot-huisevangelisatie", en dat "van huis tot huis gaan met het goede nieuws van het Koninkrijk iemand ook [helpt] de goede eigenschap nederigheid aan te kweken", dat "men hierdoor meer medegevoel, meer empathie jegens anderen krijgt", en dat het "ook een bescherming tegen de wereld [vormt]". Het is ongetwijfeld zo dat elke activiteit waarbij men onder de mensen is, alsook allerlei vormen van sociaal werk, een positieve uitwerking kan hebben op iemands kijk op, en houding jegens mensen. Maar het geschetste beeld is meer fictie dan werkelijkheid, en ik denk dat de meeste Getuigen die geregeld in het gezelschap van ouderlingen en pioniers verkeren en contact hebben met kring- en districtsopzieners weten dat het van-deur-tot-deurwerk op zich iemand niet of nauwelijks tot een beter of sympathieker mens maakt, dat men daardoor niet opvallend meer liefde, geduld, lankmoedigheid, mildheid en soortgelijke vruchten van de Geest aan de dag gaat leggen. De gloedvolle bewoordingen van de Wachttoren vertegenwoordigen eerder een wensdroom dan de werkelijkheid, zoals blijkt uit brieven van gerespecteerde ouderlingen in de organisatie. En wat de gevoelens van empathie betreft, het feit dat de Getuigen getraind zijn om de mensen die zij bezoeken als wereldse mensen te zien, om elke verklaring van hun kant dat zij ook een geestelijk leven hebben af te doen als niet werkelijk christelijk, staat elk oprecht medegevoel in de weg. Hun interesse in mensen is grotendeels in banen geleid en is zeer beperkt. Ook al zit de persoon die bezocht wordt in ernstige moeilijkheden en is deze hulpbehoevend, zelden zal de Getuige zich met iets anders bezighouden dan met te proberen lektuur achter te laten of een bekeerling te maken. En waar zoiets niet mogelijk lijkt, handelen de meesten als de Leviet en de priester uit de gelijkenis; slechts weinigen reageren als de barmhartige Samaritaan.
        Zo geldt dit ook voor wat betreft de beweringen dat de van-deur-tot-deuractiviteit de eigenschap nederigheid en de vruchten van de Heilige Geest zou aankweken. In de jaren dat ik als bijkantooropziener in het Caribisch gebied diende, zag ik dat er opvallend veel spanningen en moeilijkheden waren in de vele zendelingenhuizen van de organisatie. Het scheen een hardnekkig probleem te zijn om deze mannen en vrouwen, die in kleine groepen in hetzelfde huis moesten wonen, naar ieders tevredenheid in harmonie te laten samenleven. Regelmatig brachten we de ene na de andere verandering aan, waarbij we mensen van het ene zendelingenhuis naar het andere overplaatsten in een poging vreedzaam klimaat van vrede te scheppen in plaats van verdeeldheid. In één gedeelte van het Caribisch gebied waar ik werkzaam was, had het bijkantoor later een speciaal huis opgericht voor bepaalde zendelingen die daar het langst hadden gediend. De reden daarvoor was eenvoudigweg dat zij niet in staat leken met de anderen overweg te kunnen. Enkelen (in die huizen waar deze zendelingen woonden) vroegen voortdurend om verlichting en zeiden dat hun leven door de houding en het gedrag van de zendelingen werd verziekt. In één Zuidafrikaans land, waar ik als zone-opziener naar toe gezonden was, was het enige overgebleven zendelingenhuis gevestigd in het gebouw van het bijkantoor. Het huis werd door mensen bewoond die tientallen jaren in de volletijddienst hadden doorgebracht. Er waren echter zoveel klachten en geschillen dat de bijkantoorcoördinator, nadat hij jaren zijn best had gedaan om met dit egocentrische gedrag om te kunnen gaan, uiteindelijk toestemming vroeg en kreeg om weg te gaan en elders te gaan wonen, hoewel hij zijn werk als bijkantoorcoördinator bleef uitvoeren. Toch ging het in al deze aangehaalde gevallen om mensen die dagelijks vijf of meer uren met het getuigeniswerk bezig waren of waren geweest, voornamelijk in de "van-huis-tot-huisevangelisatie".
        Tegen alle bewijzen in blijft men in de publicaties van de organisatie het in twijfel trekken van het van-deur-tot-deurprogramma geregeld afschilderen als een gebrek aan nederigheid, een gebrek aan geloof en liefde voor God en voor mensen. Zo verklaart de Wachttoren van 1 december 1978 (op bladzijde 20):
        . . . Voor degenen die de vrees voor Jehovah verliezen, zouden vergaderingen, velddienst [van-deur-tot-deurprediking] en andere christelijke activiteiten tot een last kunnen worden.
    Merk op hoe zulke personen in de (Engelse) Wachttoren van 1 januari 1937 werden beschreven: "Voor die ontrouwen is het voorrecht om God te dienen door voor de ogen van anderen de Koninkrijksvruchten tentoon te spreiden, zoals de Heer heeft geboden, slechts een vermoeiende ceremonie en formaliteit geworden, die hun geen gelegenheid biedt in de ogen der mensen te schitteren. Van huis tot huis gaan met de Koninkrijksboodschap in gedrukte vorm en deze aan de mensen aan te bieden, is voor zulke in hun eigen ogen gewichtige personen al te vernederend." . . . Dit kan het geval zijn als wij onze vrees voor Jehovah en tegelijk daarmee onze liefde voor Hem verliezen.
        Hiermee doet men het voorkomen alsof niemand ook maar enige geldige reden heeft vraagtekens te plaatsen bij het enorme gewicht dat aan de van-deur-tot-deurmethode wordt toegekend. Aan de mogelijkheid dat iemand dit uit oprechte en gewetensvolle motieven zou doen, gebaseerd op een studie van Gods Woord en op de gezaghebbende bewijzen die daarin opgesloten liggen, wordt volkomen voorbijgegaan. Er wordt vanuit gegaan dat zo iemand ontrouw is jegens God, dat hij zich alleen maar beijvert ‘om in de ogen der mensen te schitteren’, dat hij zichzelf erg belangrijk vindt, en dat hij de vrees voor Jehovah en zijn liefde voor hem is kwijt geraakt.
        Het is goed in gedachten te houden dat het hierboven aangehaalde artikel uit 1937 (evenals alle andere "studie-artikelen uit die tijd) door Rechter Rutherford was geschreven, die overigens zelf niet aan de van-deur-tot-deuractiviteit deelnam. Zijn eigen metgezellen verklaren dat hij het werk dat hij deed belangrijker vond. Niet alleen was zijn stem te horen op al de grammofoonplaten die destijds door de Getuigen naar de deuren werden meegenomen (de grammofoonplaat was de enige manier waarop Rutherford, in vertegenwoordigende zin, ooit van deur tot deur was gegaan), maar hij was ook degene die op een congres alle hoofdtoespraken gaf. Het was zijn afbeelding die bij zulke gelegenheden op alle advertenties stond afgedrukt, waarbij zijn naam altijd werd voorafgegaan door de titel "Rechter", en dikwijls met de vermelding dat hij de president van de corporatie was en een lid van de Newyorkse orde der advocaten.
     

     
    Strooibiljet uit 1937 met een aankondiging van een van "Rechter" Rutherford’s lezingen.
     

    Vertaling (gedeeltelijk):

    Oprechte personen aanschouwen met angst en beven hoe men koortsachtig voorbereidingen treft voor de oorlog onder de natiën. Haat, nijd en boosaardigheid zullen dagelijks toenemen. Dat wij voor een verschrikkelijke wereldwijde katastrofe staan lijkt wel vast te staan. Dit wordt door vrijwel iedereen aangevoeld.

    Is er nog zekerheid te vinden?

    De man die op grond van zijn wereldreizen, zijn onderzoek en kennis van Gods onfeilbare Woord der Profetie bekwaam is daarop een gezaghebbend antwoord te geven is:

    RECHTER RUTHERFORD

    Hij zal deze vraag beantwoorden tijdens een openbare lezing welke zal worden gehouden in het
    C O L I S E U M
    van de
    OHIO STATE FAIR GROUNDS
    Zondag, 19 september, om 12:00 nm.
     

     
     
    Dit nu was de schrijver die zich de vrijheid had veroorloofd om gewichtig te zijn en het verlangen had te schitteren in de ogen van iedereen die zich niet volledig inzette voor de van-deur-tot-deuractiviteit. Een activiteit waartoe hij anderen aanspoorde, maar waarvan hij zichzelf uitgezonderd zag.
        Het is mijn overtuiging dat er een zware verantwoordelijkheid rust op degenen die de eenzijdige, verwrongen uitleg hanteren om de bewering van de organisatie te ondersteunen dat de van-deur-tot-deuractiviteit door de bijbel zou worden onderwezen en bepleit, en dat dit de onderscheiden methode was van getuigenis geven in de eerste eeuw. Het gaat hier niet om een louter academische discussie of om een debat over technische punten. Het beïnvloedt het leven van mensen en de wijze waarop zij tegen zichzelf en tegen anderen aankijken.
        De door de organisatie gepropageerde van-deur-tot-deurmethode is duidelijk tot een maatstaf geworden op grond waarvan de geestelijke hoedanigheden van anderen en hun liefde tot God worden beoordeeld. Zeker, elke leer met dergelijke consequenties verdient een waarachtiger beargumentering dan die welke wordt aangetroffen in publicaties van de organisatie. Het vraagt om een bredere, eerlijker beschouwing van de bewijzen en alles wat ermee samenhangt.
        Wat volgens de Schrift werkelijk moet worden verstaan onder de prediking van het "goede nieuws van het koninkrijk" zal in een volgend hoofdstuk aan de orde komen.
     
     
     
     
    Voetnoten:
    1
    Zie blz. 191. 
    2
    Om deze reden ben ikzelf in de gevangenis geweest en nam ik het risico slachtoffer te worden van geweld. Zie Gewetensconflict, bladzijde 19, 20 en 22.
    3
    Uit een brief van kringopziener Wayne Cloutier in Connecticut Kring 2, gedateerd 11 december, 1977.
    4
    Zoals al gezegd in Hoofdstuk 6, bladzijde 200, voetnoot 17, gold dit niet voor alle leden van het Besturende Lichaam. Voor sommigen was het hoge uitzondering als zij deelnamen aan het van-deur-tot-deurwerk. 
    5
    Er moet worden opgemerkt dat in die periode alle beslissingen unaniem moesten werden gedragen. Later, in 1975, werd een twee-derde meerderheidsregel van kracht. Zie Gewetensconflict blz. 85, 86, 117-120. De enige plaats in het Organisatie-handboek waar Handelingen 5:42 en Handelingen 20:20 werden besproken was onder het onderwerp "Herders van de kudde Gods", en het gedeelte daarvan dat ging over huisbezoeken van ouderlingen aan broeders. 
    6
    Zie Crisis of Conscience blz. 198 tot 212. 
    7
    Feitelijk realiseerden slechts weinige Getuigen zich dat deze teksten niet meer op die gebruikelijke manier werden toegepast. Zelfs Karl Adams broer, Don Adams, ofschoon zelf een secretaris van het Besturende Lichaam, verklaarde dat hij zich niet bewust was van enige verandering in dit opzicht. De aanwijzing uit het veld was dat de afname onmiskenbaar verbonden was met 1975 en met niets anders. Dit wordt aangetoond door het feit dat, nadat het handboek gepubliceerd was, er een enorme toename te zien was precies tot aan dat jaar en daarna een scherpe afname.
    8
    Hij is nog steeds [1991] lid van de redactionele staf. Ik twijfel er niet aan dat hij er een probleem mee zou hebben als ik zijn naam hier zou vermelden. Ik twijfel er ook niet aan dat hij nog steeds hetzelfde standpunt inneemt als toen.
    9
    Dit is duidelijk niets anders dan zich beroepen op traditie. 
    10
    In werkelijkheid is er sterke aanwijzing dat slechts een minderheid Getuige is geworden door een bezoek aan de deur. Ik heb groepen van mensen gevraagd hoe zij Getuigen waren geworden en in alle gevallen was slechts een of twee van misschien een twaalftal personen voor het eerst op die manier geïnteresseerd geraakt. De meerderheid werd geïnteresseerd door familieleden, collega's, kennissen of vergelijkbare contacten. Verslagen van kringdienaren wezen in diezelfde richting. Een van de ouderlingen, aangehaald in Hoofdstuk 6, merkte in antwoord aan het Genootschap op, "In meer en meer gebieden kun je letterlijk uren van deur tot deur gaan zonder met iemand een gesprek te hebben.... Het schijnt steeds duidelijker te worden dat de grootste toename te danken is aan informeel getuigenis geven in plaats van aan het van-deur-tot-deurwerk." (Brief van Worth Thornton.) 
    11
    Zie Ezechiel 9:3-11. De organisatie beweert dat de enige manier waarop deze symbolische man zijn werk gedaan kan hebben was door van deur tot deur te gaan. (Zie de Wachttoren van 15 augustus, 1981, bladzijde 5 en 6.) In feite pretenderen zij hiermee te weten hoe de dingen moeten zijn gedaan zo'n 25 eeuwen geleden. De Schrift zelf zegt niets over enige methode.
    12
    In tegenstelling tot deze krachtige uitspraken, was Grant Suiter van alle leden van het Besturende Lichaam waarschijnlijk degene die het minst vaak deelnam aan de van-deur-tot-deuractiviteit. Een van de leden van de redactie, die deel uitmaakte van dezelfde gemeente als Suiter en tot dezelfde "boekstudie" behoorde, zei dat hij hem al jarenlang niet gezien had op velddienstbijeenkomsten. De vrouw van Suiter betuigde, in een persoonlijk gesprek met mijn vrouw, dat zij het zo moeilijk vond om een "geregelde verkondigster" te zijn (iets wat slechts één uur per maand kost) omdat zij zo vaak in de weekeinden ergens heen moesten voor een lezing, en dat temeer daar Grant zijn tijd (besteed aan het houden van lezingen voor de gemeenten) kon rapporteren, terwijl zij dat niet kon doen. 
    13
    Het artikel tracht tevens de aandacht van de hoofdzaak af te leiden door te stellen (bladzijde 11), "Het verslag zegt niet of zij naar de synagogen of marktplaatsen gingen. Maar zij kregen wel instructies om naar de huizen van de mensen te gaan." Dit dient om de aandacht van het wezenlijke van de zaak af te leiden, namelijk of Jezus instructies gaf hoe zij moesten getuigen of dat hij instructies gaf hoe zij onderdak moesten vinden. De discipelen wisten al hoe Jezus getuigenis gaf want zij hadden hem vergezeld en hadden zijn voorbeeld gezien. Hun eigen verslagen (zoals die van Mattheus en Johannes) zeggen niets dat er op duidt dat hij van huis tot huis ging, maar hebben het er wel over dat hij in synagogen, 
    marktplaatsen of andere openbare plaatsen sprak en dat hij uitnodigingen in particuliere huizen aannam en tot de mensen die daar aanwezig waren sprak. 
    14
    Deze situatie geeft een opmerkelijk goed voorbeeld van wat het geval zou kunnen zijn geweest met Jezus' discipelen in hun predikingstochten met betrekking tot de toepassing van het blijven in de huizen van 'waardige personen'.
    15
    Tot op zekere hoogte geldt die vrijheid in zekere mate ook voor anderen in de hogere bestuurskringen. In een brief aan het Dienstcomité gedateerd 29 december 1976 citeert Robert Wallen, de secretaris van dat comité, een voorval uit de gemeente van Woodhaven (waartoe hij behoort) waarin de kringdienaar zich had uitgesproken tegen het ouderlingschap van een man die gemiddeld ongeveer vijf uur per maand besteedde aan de "velddienst". Wallen wijst erop dat de man in een andere gemeente als ouderling had gediend, dat hij was voorgedragen door die gemeente en ook dat hij twee kinderen had onder de schoolleeftijd. Hij zei dat hij door dit geval serieus was gaan nadenken over zijn eigen situatie, aangezien de tijd die hij er gemiddeld aan velddienst besteedde "ongeveer hetzelfde was als deze broeder". Hij ging echter verder met te zeggen dat zijn kwalificatie als ouderling wegens zijn aanstelling op het hoofdbureau, volgens andere maatstaven werd beoordeeld dan die van deze man. (Zie de aanhaling van deze brief op bladzijde 199, 200.) Hoewel dit waar is voor mensen op posities met een zeker aanzien, geldt dit niet voor de doorsnee werker op het hoofdbureau. Voor hem is er geen verlichting van de druk om meer uren in de velddienst door te brengen.
    16
    De eerder aangehaalde brief van het Zuidafrikaanse bijkantoorcomité bevat verklaringen die ook voor de meeste andere landen gelden, namelijk dat "maar weinigen uit het volk onze tijdschriften lezen", "vele verkondigers betalen voor de tijdschriften en verspreiden slechts een deel van wat ze krijgen". Hij vraagt zich aan het eind af : "Wat voor zin heeft het, wanneer miljoenen tijdschriften verspreid worden zonder dat het eigenlijke doel ook bereikt wordt?"
     

    13-01-2011 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een programma van de Zwitserse televisie over echtscheiding, opvoeding van de kinderen en de pedofiliekwestie bij de getuigen van Jehovah.

    Een onlangs (11 november 2010) vertoond televisieprogramma uit Zwitserland, waarbij de problematiek bij "uitsluiting, echtscheiding, pedofilie en de opvoeding bij de getuigen van Jehovah" ter sprake komt. Het programma is voor diegenen die de Franse taal machtig zijn.

     “Grandir avec Jéhovah”

     

     

    http://www.tsr.ch/emissions/temps-present/

    U scrolt naar beneden en aan de rechterkant ziet u het programma "Grandir avec Jéhovah" staan. Klik erop 

    25-11-2010 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gelieve niet te kijken naar dit programma

    Gelieve niet te kijken naar dit programma!!!

     

    In september 2009 werd op “La Une”(RTBF) een programma getoond waarbij men heel wat informatie gaf over de gevallen van pedofilie bij de getuigen van Jehovah. Uit zeer goede bron  heb ik vernomen dat men in alle franssprekende gemeenten(van Jehovah’s getuigen) in België een brief heeft voorgelezen om te vragen om NIET te kijken naar dat programma.

    Voor diegenen die het Frans machtig zijn, gelieve te kijken op www.aggelia.be en je zakt naar Audio/Video/Télévision. “ Le monde parfait de Jéhovah (7 parties)"

    Als men zo zeker is dat men de waarheid in pacht heeft, waarom dan de raad geven niet te kijken?

    19-10-2010 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat Barbara Anderson heeft ontdekt/ deel 1

    De Ontdekkingen van Barbara Anderson

    Een voormalig Getuige van Jehovah met een ooggetuigenverslag van misleiding

     

    Introductie  In de late herfst van 2005 nam ik contact op met Barbara Anderson, die, samen met Bill Bowen, een voormalig ouderling uit Kentucky, veel kinderen van Jehovah’s Getuigen te hulp kwam die slachtoffer waren van seksueel misbruik. Mijn doel om contact met Barbara op te nemen was om te vragen wat er allemaal was gebeurd nadat ze de omgang met Jehovah’s Getuigen had beëindigd in 2002 en haar te vragen haar verhaal op te schrijven voor mijn boek. Ze stemde daarin toe en stuurde me vervolgens veel meer materiaal dan ik voor tien pagina’s kon gebruiken. We spraken af dat ik haar verhaal mocht inkorten voor mijn boek, Dommedag må Vente (Oordeelsdag Moet Wachten), maar ik beloofde dat ik de uitgebreide versie van haar verhaal zou publiceren op Gyldendal’s website. Met dat doel bewerkte Barbara het materiaal dat ze me oorspronkelijk had verschaft en voegde daar tevens informatie bij dat ze in haar eerste editie niet had meegestuurd. Dit verklaart waarom er enkele verschillen zitten tussen het volgende verslag en verhaal van Barbara in mijn boek. Oorspronkelijk, toen ik Barbara vroeg haar verhaal op te schrijven, wist ik niet veel over de problemen met seksueel kindermisbruik onder Jehovah’s Getuigen. Echter, na het verhaal van Barbara gelezen te hebben, voelde ik mij gedwongen om mijn instelling aangaande deze gevoelige zaak te herzien, en uiteindelijk besloot ik om het ooggetuigenverslag van Barbara openbaar te maken aangezien het nu een belangrijk deel geworden was van de recente geschiedenis van Jehovah’s Getuigen – ongeacht het aantal gevallen. Ik ben er van overtuigd dat het vraagstuk van pedofilie binnen de Getuigenorganisatie zeer complex is, en dat ze er, als beweging, door pedofiele personen of groepen uitgepikt zijn vanwege de patriarchale en fundamentalistische structuur van de organisatie. Niettemin, het beleid van de Getuigen ten aanzien van kindermisbruik lijkt al langer een probleem te zijn geweest, en ondanks het feit dat de leiders van de organisatie nu een andere instelling hebben en besloten hebben om hun beleid te herzien, schijnen ze nog steeds enkele problemen te hebben. Poul Bregninge

     

    Dit is Barbara’s verhaal:

    Een levensveranderende keuze: Ik werd geboren in Long Island, New York in 1940 bij Poolse Katholieke ouders. Toen ik een onervaren, ontevreden veertienjarige was, maakte ik een keuze die de volgende vierenveertig jaar van mijn leven mijn mogelijkheden om keuzen te maken zou beperken  –  ik verbond mij met een van de meest strijdlustige, controversiële groeperingen, Jehovah’s Getuigen, wat het middelpunt van mijn leven werd. Ik zette mijn hartenwens opzij, een studie archeologie, vanwege de afkeuring van de religie op het volgen van hoger onderwijs door haar leden. Evangelistische activiteiten kregen daarom hogere prioriteit dan onderwijs. Ik nam hun regels in acht voor wat betreft keuze van vrienden, alleen Jehovah’s Getuigen, en keuze van huwelijkspartner, alleen één van Jehovah’s Getuigen. Waarom zou een jongere ermee instemmen dat haar leven zo zou worden gecontroleerd? Op die jonge leeftijd was ik niet alleen idealistisch, maar ook verveeld. Ik was te jong om enige waardevolle bijdrage te leveren aan de verbetering van de wereldproblemen, maar wilde dat wel wanhopig, een instelling die me wijd openstelde voor het accepteren van een Bijbelstudie die door Jehovah’s Getuigen werd aangeboden. Uiteindelijk beweerden de Getuigen dat ze het goede en het slechte konden uitleggen, evenals andere mysteries van het leven. Spoedig omhelsde ik ijverig het Getuigengeloof. Jong, naïef en lichtgelovig, hoe kon ik weten dat mijn geest gemanipuleerd werd door vakkundig ontworpen indoctrinatiemethodes  - bijgeschaafd gedurende decennia - wat alles wat ik leerde erg overtuigend deed klinken. Alleen al het gevoel om gewild te zijn door mensen die overtuigend spraken over dingen waarvan niemand anders iets scheen te weten hield me afhankelijk en gefascineerd. En een overweldigend gevoel van “hier hoor ik thuis” gaf me de kracht om weerstand te bieden aan kritische Katholieke familieleden en vrienden. Na drie maanden van Bijbelstudie was ik blij om met de Getuigen deel te nemen aan het van-huis-tot-huis predikingwerk, en na negen maanden, samen met mijn moeder, gedoopt te worden als één van Jehovah’s Getuigen. Na twee jaar had mijn ijver minstens vijf volwassenen tot mijn geloof bekeerd. In 1956, toen ik 16 was, vroeg een Getuigenzendelinge, die tijdelijk in Long Island woonde voor de tijd dat ze moest wachten op haar toegangspapieren voor India, om haar in de “pioniersdienst”, of voltijds dienst, te vergezellen gedurende de twee zomermaanden in de buurt van Athens, Ohio. Het was in die omgeving dat ongeveer vijftien jaar eerder, gedurende de Tweede Wereldoorlog, patriottistische mensen de Getuigen insmeerden met pek en veren vanwege hun weigering om de vlag te groeten en de oorlog te ondersteunen. Het was nogal schrikken toen een boze man ons te verstaan gaf zijn erf te verlaten, want anders zou hij zijn geweer pakken en ons uit de provincie jagen zoals hij dat jaren daarvoor met Getuigen had gedaan. We lieten ons geen enkele keer intimideren en gingen gewoon door in onze dienst. Terugkeren naar school in de herfst was nogal stressvol aangezien ik in de velddienst wilde zijn, niet mijn dagen verspillend aan het leren over een wereld die ieder moment kon eindigen. Het was een moeilijke tijd voor me, maar binnen enkele maanden verhuisde mijn familie naar zuid-Florida waar we opnieuw contact maakten met de Getuigen en wederom had ik een volledige groep nieuwe vrienden.

     

    Mijn huwelijk

    In 1957, toen ik 17 was, sloot ik me aan bij twee andere meisjes uit Florida en we accepteerden een predikingtoewijzing in Columbus, Mississippi. Aangezien we geen parttime werk konden vinden in Columbus, een universiteitsstad waar alle baantjes door studenten waren ingenomen, gingen we na drie maanden platzak en ontmoedigd weg. Liever dan terug te keren naar Florida, besloten we naar New York te gaan waarvan we wisten dat er vrijwilligers nodig waren op het wereld hoofdkwartier van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn.. Daar waren de medewerkers bezig om het in 1958 te houden Internationaal Congres van Jehovah’s Getuigen voor te bereiden dat gehouden zou worden in New York’s Yankee Stadium en de Polo-Grounds. We bleven bij Getuigenvrienden in Long Island totdat we een appartement en parttime baantjes gevonden hadden; daarna reisden we, een paar dagen per week, 75 km om kantoorwerk te doen op het Brooklyn Hoofdkwartier. Ik ontmoette Joe Anderson een paar maanden voor het congres in New York. Zijn moeder, Virginia, en ik bezochten dezelfde gemeente in Hempstead, Long Island, en zij stelde ons aan elkaar voor. De grootmoeder van Joe was een Getuige, maar haar toewijding was minimaal; daarom waren haar kinderen voor het grootste deel,wat Jehovah’s Getuigen “randfiguren” noemen. De ouders van Joe verhuisden vanuit Tampa, Florida, naar Dallas, Texas, toen hij zestien was, waar zijn moeder de vergaderingen van de Getuigen begon te bezoeken in de plaatselijke Koninkrijkszaal. Zijn vader, een intimiderende alcoholicus, was volkomen ongeïnteresseerd in de Getuigen. De ijverige religieuze kameraadschap trok Joe aan en, hoewel zijn twee zusters spoedig de groep verlieten, sloot hij zich voor drie jaar aan bij andere Getuigen om deel te nemen aan het pionierswerk in de omgeving van Dallas . (in die tijd stemden pioniers erin toe om 100 uur per maand aan het spreken over de Bijbel met niet-getuigen te besteden; nu is het nog 70 uur. Pioniers hebben gewoonlijk een parttime baan om zichzelf financieel te onderhouden)

     In 1956 deed Joe vrijwilligerswerk en woonde in het Brooklyn Heights gebouw, bekend bij Getuigen als “Bethel”. Dit is de thuishaven van het wereld hoofdkwartier van Jehovah’s Getuigen, opererend onder de naam, WatchTower Bible and Tract Society, Inc., of New York [“Watchtower Society”], waar hij van 1956-59 één van de drukpersen bediende. En dit deed Joe toen ik hem ontmoette in 1958. Nadat we in november 1959 trouwden, pionierden we in West Palm Beach, Florida, totdat ik in verwachting raakte van onze zoon, Lance, die geboren werd op 14 september 1961.

     

     

    Toewijding zonder vragen

    Mijn echtgenoot diende als presiderende opziener (voorzitter van een lichaam van ouderlingen) in de gemeente die wij bezochten en legde zich erop toe om een voorbeeld voor de kudde te zijn, niet alleen door het woord, maar door de daad aangezien hij vijfentwintig jaar aan het pionierswerk gewijd heeft. Als echtpaar waren we zulke ijverige gelovigen dat we door de jaren heen meer dan tachtig mensen bekeerden tot het geloof. In 1974 verhuisde ons gezin naar Tennessee waar we, samen met enkele tientallen andere Getuigen van Zuid-Florida, een nieuwe gemeente van Jehovah’s Getuigen oprichtten. Van het begin af aan heb ik mijn vertrouwen gesteld in de theologie en invloed van het Wachttoren genootschap omdat zij Bijbelse antwoorden leken te hebben op eeuwenoude vragen over leven, dood, oorlog en vrede gedurende de tijd van intense instabiliteit en onzekerheid van de jaren 50, de “schuilkelders en koude oorlog-tijd”. Terwijl de jaren voorbij gingen was ik ervan overtuigd de juiste keuze gemaakt te hebben, aangezien er voortdurende escalatie en verontrustende condities waren over de hele aarde, waarvan de Getuigen verkondigden dat dit een duidelijk teken was dat het einde van de wereld onvermijdelijk was. Gedurende het midden van de jaren 60 kwamen er berichten, afkomstig van de leiders van onze organisatie, die zeiden dat 1975 het einde zou zien van dit huidige samenstel van dingen. Bezorgd dat we mogelijk niet genoeg voor God deden nam Joe ontslag van zijn baan bij de Florida Power and Light Company en we namen beiden een parttime baan, om terug te keren in het pionierswerk. Joe pionierde drie jaar lang en ik één jaar, hoewel ik daarna doorging met pionieren één keer om de twee maanden, telkens wanneer ik maar kon. Hoewel de datum 1975 die door Jehovah’s Getuigen was bepaald voor de komst van de Apocalyps, kwam en ging, werden we niet afgeschrikt aangezien we te veel geïnvesteerd hadden in de religie om de handdoek in de ring te gooien.

    Opwindende uitnodiging om vrijwilligerswerk te doen

    In 1982 werden Joe en ik uitgenodigd door de Watchtower Society om vrijwillige personeelsmedewerkers te worden op Bethel in Brooklyn waar we voorzien werden van een kamer en levensonderhoud alsook een kleine toelage in ruil voor werk. Het jaar daarvoor, op negentienjarige leeftijd, stelde onze zoon, Lance, zich beschikbaar voor vrijwilligerswerk op Bethel, en werd geaccepteerd. Hij was toegewezen om werk te doen in één van de vele Brooklyn fabrieken van de Watchtower Society, waar hij één van de vele hogesnelheids drukpersen bediende, die, samen met de andere drukpersen, jaarlijks letterlijk honderden miljoenen stuks religieuze Watchtower publicaties afleverden. Wegens het beroep dat mijn echtgenoot had uitgeoefend, kregen wij een uitnodiging om in Brooklyn Bethel te vertoeven. Toen we onze zoon bezochten in maart 1982, groette Joe ene Richard Wheelock, een hooggeplaatste opzichter van de Watchtower Society waar hij in de jaren ‘50 mee gewerkt had. Toen Richard vernam dat Joe loodgieter was, bracht hij het balletje aan het rollen om ons te laten uitnodigen om te komen wonen en werken op het hoofdkwartier. Acht jaar later, op 25 juli 1990, pleegde Richard Wheelock, op 75 jarige leeftijd, zelfmoord, door uit het raam van de derde verdieping te springen, toevallig in het gebouw waar wij woonden. Hij leed aan een zware depressie nadat zijn vrouw vijf jaar eerder was gestorven. Binnen enkele maanden na onze verhuis ontdekten we waarom Richard zo geïnteresseerd was in het beroep van Joe.

    Zonder dat de lokale Brooklyn gemeenschap op de hoogte was, of zelfs de meeste Watchtower medewerkers, waren er onderhandelingen bezig om een oude Brooklyn-fabriek aan te kopen direct grenzend aan de East River aan Furman Street. Dit verwaarloosde gebouw was enorm – meer dan  110.000 vierkante meter – waar gepantserde tanks werden gebouwd gedurende de tweede wereldoorlog. Liften waren zo groot dat ze met gemak een grote truck konden tillen naar de 13e verdieping. Binnen korte tijd na de aanschaf werd onze zoon overgeplaatst van de Adams Street drukkerij afdeling naar het Furman Street gebouw om te leren hoe hij liften moest bouwen en repareren (even opgemerkt - na vele jaren van renovatie door vrijwilligers, werd het gebouw in april 2004 verkocht, waarbij de Watchtower Society een enorme winst maakte). Daar komt nog bij dat in het geheim overwogen werd om het 12-verdiepingen tellende Bossert Hotel, geopend in 1928 aan de Montague Street in Brooklyn Heights, een plaatselijk historisch gebied, aan te schaffen door middel van COHI Towers Associates, een organisatie die bestond uit een aantal rijke Jehovah’s Getuigen om gebouwen aan te kopen voor gebruik door de Watchtower. Door gebruik te maken van COHI Towers Associates bij het aankopen van gebouwen werd de betrokkenheid van de Watchtower verborgen en weerhield het lokale oppositiegroepen van de wetenschap dat er wederom een gebouw in de omgeving zou worden onttrokken aan de belastingsinkomsten. Om de vermogensbelasting voor COHI op het Bossert-gebouw te verlagen, werd ik aangesteld om in de nodige informatie te voorzien om het hotel op de lijst van National Register of Historic Places te krijgen. Echter, na enkele maanden werd mijn werk beëindigd omdat, zo werd mij verteld, de COHI organisatie het gebouw overgedragen had aan de Watchtower. Op dit moment bezit de Watchtower Society bijna twintig woongebouwen in Brooklyn Heights, hoewel in 2005 een paar gebouwen te koop gezet zijn omdat de organisatie inkrimpt om haar werkzaamheden in New York meer kosteneffectief te maken. Toen we Bethel bezochten op die zaterdag ochtend in maart 1982, waren vrijwilligers hard aan het werk om enkele oude gebouwen te renoveren en waren klaar om het werk te starten aan het 12-verdiepingen tellende Standish Hotel (uit 1903) wat de Watchtower enkele jaren daarvoor had aangekocht.

    Met al die aankopen en de behoefte aan ervaren loodgieters in gedachten, is het begrijpelijk waarom Richard sollicitatie gesprekken regelde met Watchtower beambten, en tegen het eind van de ochtend waren we uitgenodigd om leden te worden van het, toen uit meer dan 2000 leden tellende, Watchtower-personeel in Brooklyn. (tegen de tijd dat we bijna elf jaar later teruggingen naar Tennessee, was het Watchtower personeel gegroeid tot meer dan 3.300 vanwege de geweldige groei van de Getuigen organisatie gedurende de jaren 80 en vroege jaren 90). Vurig uitziend naar ons nieuwe avontuur keerden we terug naar huis, maakten onze zaken in orde, en gingen terug naar New York in juni 1982. Joe werd toegewezen aan de Loodgieters Constructie Afdeling. Na enkele weken kreeg ik een ernstige allergie op de luchtwegen als gevolg van chemicaliën waarmee gewerkt werd en ik werd overgeplaatst naar de Verzendafdeling om typewerk te verrichten.

    Wereldwijde expansie Ongeveer een jaar later werd ik ingedeeld bij het secretariaat van de Construction Engineering Afdeling. De afdeling bestond uit meer dan honderd mensen- ontwerpers, technici, architecten, secretaresses en andere kantoormedewerkers- allemaal op enige manier betrokken bij het bouwen, ontwerpen en construeren van nieuwe of gerenoveerde gebouwen in gebruik door Jehovah’s Getuigen over de hele wereld, in een tijd dat de Getuigen beschouwd werden als een van de snelst groeiende religieuze organisaties. Toen ik pas op de afdeling was, kwam een enorm stuk land in Patterson, New York, in het bezit van de Watchtower Society. In het begin was het nog niet duidelijk waar dit stuk land voor gebruikt zou gaan worden, maar na verloop van tijd werd besloten om het te gebruiken als een opleidingscentrum. Het oorspronkelijke bedrag dat voor de ontwikkeling opzij gezet werd, zo werd mij verteld, was vijftig miljoen dollar. Toen ik in 1989 de Construction Engineering verliet, was er al meer dan 100 miljoen dollar besteed, en het complex is voortdurend uitgebreid, aangezien de werkzaamheden in Brooklyn aan het inkrimpen zijn. Hoewel het officiële kantoor van het Besturend Lichaam van Jehovah’s Getuigen nog steeds in Brooklyn gevestigd is, is de locatie in Patterson het centrum aan het worden van waaruit de leiders hun wereldwijde organisatie besturen.

    Constructie van een 30-verdiepingen Gebouw aan de Waterfront

    Later werd ik toegewezen als secretaresse aan een van de architecten, een voormalig zendeling, die een 30-verdiepingen tellend woongebouw aan het ontwerpen was voor medewerkers in Brooklyn. Ergens op een middag, terwijl ik stond te wachten op een lift in het Watchtower kantoorgebouw waar ik werkte, kwam John (“Jack”) Barr, een lid van het Besturend Lichaam, naar mij toe. Terwijl we stonden te wachten op de lift vroeg Jack naar mijn werk. Ik vertelde hem hoe onze afdeling zich aan het haasten was om een EIS (Environmental Impact Statement) verklaring af te krijgen. De informatie in het enorme EIS document was vereist en gebruikt door de City of New York om ons verzoek te overwegen om het bestemmingsplan te wijzigen voor de locatie waar de Watchtower organisatie het 30-verdiepingen tellend woongebouw wilde neerzetten. Er was een aanzienlijke weerstand vanuit de gemeenschap tegen een dergelijk hoog gebouw aan de Brooklyn zijde van de waterkant met uitzicht op de East River en het lagere ManhattanWall Street gebied aangezien dit het bekende uitzicht zou blokkeren. Ik zal nooit vergeten hoe Jack op die dag tegen mij zei: “We hebben vijftig miljoen dollar voor dit project opzij gezet, en het is verbazingwekkend om te zien hoe de hoeveelheid geld dat we op de bank hebben nooit vermindert”. Hij voegde eraan toe : “Jehovah voorziet ons altijd van wat nodig is!. De hele tijd gebarend met zijn rechterhand, een denkbeeldige horizontale lijn tekenend van links naar rechts, aangevend dat het geld constant bleef. Hoe dan ook, Jehovah voorzag niet in een goedkeuring voor de verandering van het bestemmingsplan. Het woongebouw werd uiteindelijk een paar blokken landinwaarts gebouwd, naast de fabrieken van de Watchtower Society, ver van wat als een ideale locatie werd beschouwd.


    13-09-2010 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat Barbara Anderson heeft ontdekt/ deel 2

    Onderzoek en mogelijkheden

    Aangezien het Brooklyn Heights district van Brooklyn, waar de Watchtower gebouwen zijn gevestigd, aangewezen als Historisch gebied, moeten alle nieuwe en gerenoveerde gebouwen aan bepaalde criteria voldoen, zoals bepaald door de lokale Landmarks Association. Na verloop van tijd werd het een belangrijk deel van mijn werktoewijzing om lokale historische en architectonische vraagstukken op te lossen zodat we aan de vereisten konden voldoen. De restoratieregels waren zo strikt, dat we in één geval verplicht waren om de oorspronkelijke stijl van het huisnummer te gebruiken bij de voordeur van het Bossert Hotel. Het scheen veel mensen twijfelachtig of deze informatie nog gevonden kon worden, maar na een aanzienlijke hoeveelheid tijd aan dit speurwerk te hebben besteed in de Long Island Historical Society, vond ik een vroege foto van de voorkant van het hotel, in een advertentie van een oud tijdschrift. Daarop konden de nummers duidelijk genoeg gezien worden om gedupliceerd te worden. Na deze ontdekking werd mijn capaciteit om nazoekwerk te doen nooit meer in twijfel getrokken. In 1989 werd ik overgeplaatst naar de Schrijvers Afdeling en werd onderzoek assistente van Karl Adams, een hoog geplaatste schrijver. Hij was bezig met het schrijven van de geschiedenis van onze religie, wat uiteindelijk het 750-pagina’s tellende boek Jehovah’s Getuigen-Verkondigers van Gods Koninkrijk werd, uitgegeven in 1993 (Engels). Een andere hoog geplaatste schrijver, David Iannelli, was aan Karl toegewezen om hem te helpen. Op mijn eerste dag in de Schrijvers Afdeling zag David me staan, alleen in de Bibliotheek van de Schrijvers Afdeling, en kwam naar me toe om te praten. Ik herinner mij duidelijk hoe hij mij vertelde hoe bevoorrecht ik me zou moeten voelen om overgeplaatst te zijn naar de Schrijversafdeling. 'Veel Bethelieten zouden een “moord” plegen om mijn baan te krijgen', zei hij. Ik dacht dat ik begreep wat hij bedoelde, en glimlachte. Iedereen die op Bethel kwam wonen was uitgekozen om deel uit te maken van het personeel vanwege hun uitstekende “geestelijke” eigenschappen die ze getoond hadden in het deelnemen aan het evangelisatiewerk. Ik wist dat de meeste Bethelieten, als ze de keus hadden, liever hun totale werkdag besteedden aan “geestelijke” zaken, i.p.v. ondersteunende werkzaamheden. De Schrijversafdeling was het centrale punt waar heel Bethel om draaide aangezien de Watchtower lectuur de ruggengraat was van de religie; daarom wist ik dat de Schrijversafdeling de meest begeerde plaats was om te werken. David merkte mijn grijns op en herhaalde zijn woorden, deze keer met meer kracht. Hij zei: “Ik méén het, Bethelieten zouden een moord plegen voor de baan die jij hebt en vergeet dat niet!”. Ontnuchterd en een beetje verward door die woorden begon ik over wat “koetjes en kalfjes” en liep door terwijl ik mijn weg probeerde te vinden in de bibliotheek, kijkend naar de eerste vraag op mijn “te doen” - lijst van Karl. Ik zou me de woorden van David later herinneren in tijden dat ik mij afvroeg wat ik verkeerd gedaan had zodat God me strafte door me over te plaatsen naar deze afdeling. Ja, ik werkte met enkele bijzonder goede mensen, mensen die ik toen mijn vrienden noemde. Maar op de achtergrond waren er mensen die me liever “ziek” zagen en mijn werk probeerden te saboteren omdat ze mijn baan wilden; of me weg wilden hebben omdat ik ontdekte dat ze oneerlijk waren. Naïef als ik was, maakte ik excuses voor mensen die aan de buitenkant vriendelijk en hulpvaardig waren, maar een aantal keren leidde hun hulp tot stappen die tot gevolg hadden dat Karl mij terechtwees. Na bijna twee jaar op de Schrijversafdeling bijvoorbeeld, na een bijzonder moeilijke situatie die leidde tot de verwijdering van een jonge vrouw van de afdeling, vertelde Karl me dat zij niet de vriendin was die ik dacht dat zij was, maar dat ze een afkeer van me had omdat ik de baan had die zij begeerde. Ja, David had gelijk, sommige mensen zouden een “moord” hebben gepleegd om mijn baan te krijgen. Ondanks veel negatiefs was het dagelijkse werk op de Schrijversafdeling opwindend; mijn werk was gevuld met interessante en uitdagende dingen om te doen. Iedere week gaf Karl me een lijst met vragen die hij beantwoord wilde hebben, veelal over de vroege geschiedenis van de Watchtower Bible and Tract Society, een oorsprong die helemaal teruggaat tot 1879. Op deze manier leerde ik heel veel over mijn religie. Het gebeurde vaak, terwijl ik naar iets specifieks aan het zoeken was, dat ik ander belangrijk archiefmateriaal ontdekte, op vele verschillende plaatsen, lang geleden in een kast gelegd en vervolgens vergeten.

    Verrassende vondsten Een bijzondere ontdekking was dat William H. Conley, een bankier uit Allegheny, Pennsylvania – en niet Charles Taze Russell – de eerste president van de Watchtower Association was geweest in 1881. Dit was een opwindende vondst aangezien niemand op het hoofdkwartier wist dat Conley de eerste president was of dat Russell’s vader, Joseph, de vice president [voorzitter] was en Charles Taze Russell de secretaris-penningmeester. De aanstelling was gebaseerd op aandelen die voor 10 dollar per stuk waren aangekocht. Aangezien ik dit brondocument direct heb overhandigd ben ik niet zeker van het exacte aantal aandelen dat Conley aangekocht had, maar ik meen dat het er 350 waren voor 3.500 dollar. Echter, ik herinner me wél dat Joseph Lytel Russell 100 aandelen kocht voor 1.000 dollar en Charles Taze Russell 50 aandelen kocht voor 500 dollar. Toen ik op pagina 576 keek van het nieuwe Getuigengeschiedenisboek waar de informatie over Conley werd vermeld, vond ik het merkwaardig dat Karl Adams niet het feit vermelde over Joseph Russell’s vice-presidentschap [vice-voorzitterschap]. Ook werd nagelaten het aantal aandelen te vermelden die door elk van hen waren aangekocht. Deze belangrijke feiten stonden vermeld op de eerste pagina van een klein, rood, notitieboekje in boekhoudstijl met kartonnen omslag, waarin ik tevens het originele, handgeschreven, organisatiehandvest vond. Het document was twee maal gevouwen, met één zijde bevestigd aan de binnenkant van de omslag. Door het vergelijken van de handschriften ben ik er absoluut zeker van dat de echtgenote van Charles Taze Russell, Maria, dit eerste handvest opgeschreven heeft. Ik vond dit kleine notitieboek in een oude papieren map in een archiefkast in een betonnen inloop kluis in het midden van de Watchtower’s Treasury Department aan Columbia Heights 25. Gedurende één van mijn vele speurtochten door de oude archieven van het Watchtower hoofdkwartier vond ik op de bodem van een oude archiefkast in de ‘Executive Department’s ‘ [directieafdeling] archiefruimte, een oud uitziende bruine papieren groentezak met touwtjes erom gebonden. De zak bevatte een afschrift van het verslag van de bekende Canadese rechtszaak uit 1913 betreffende smaad, die Pastor Russell had aangespannen tegen Dominee J.J.Ross. Toen de zaak op 4 april 1913 voor de Hoge Raad kwam, besloot dit lichaam dat er onvoldoende “grond” was, er was niet genoeg bewijs om in een rechtszaak stand te houden, en de zaak werd afgewezen. (Brooklyn Daily Eagle, 8 juli 1916, pag. 12). Kort daarvoor was mij verteld dat de archieven van de Schrijvers afdeling vroeger een kopie bevatten van het transcript van deze zaak, maar dat het was verdwenen. Ik weet nu dat mijn ontdekking verzekerde dat de Watchtower archieven een kopie bevatten die ter beschikking stond van Karl om antwoord te geven op een belangrijke vraag waar veel onderzoekers nieuwsgierig naar waren  –  Hoe heeft Pastor Russell de vraag beantwoord toen hem door de Canadese rechtbank gevraagd werd of hij wel of geen Grieks kon lezen ? Ik gaf de zak met zijn belangrijke inhoud direct aan Karl zonder ook maar iets te lezen van het materiaal. Het is zeker merkwaardig dat Karl in die tijd nooit commentaar gaf, ook niet later in het Getuigen - geschiedenis boek, op deze opmerkelijke “smaad” rechtszaak wat de voorpagina’s domineerde van prominente Canadese kranten van die tijd. In hetzelfde archief, in een ander oud, erg broos, bruin papieren zakje, waren een paar honderd door de tijd vergeelde brieven in alle vormen en maten waarvan, bij mijn weten, niemand iets af wist. De brieven waren klaarblijkelijk geschreven als reactie op een verzoek van Rutherford aan Bible Students (zoals Jehovah’s Getuigen toen bekend stonden) om hun ervaringen te vertellen over de vervolging gedurende de Eerste Wereldoorlog. In deze brieven vertelden de Bible Students hoe hun weigering om de vlag te groeten of de oorlogshandelingen te ondersteunen tot gevolg had dat ze zwaar geslagen werden, met pek en veren waren ingesmeerd, in de gevangenis waren geworpen zonder beschuldiging of rechtszaak. (Rutherford publiceerde veel van deze brieven in het tijdschrift van de WatchTower Society, The Golden Age [Het Gouden Tijdperk], later hernoemd tot Consolation [Vertroosting] en tegenwoordig genoemd Awake! [Ontwaakt!]) In diezelfde zak trof ik belangrijke brieven, vergeten documenten en interessante krantenknipsels aan, allemaal relevant voor de gebeurtenissen van die moeilijke jaren. In vier oude bureauladen in diezelfde ruimte, vond ik stapels foto’s en ansichtkaarten. De stapels bevatten oude congresfoto’s, professionele en persoonlijke foto’s van de derde Watchtower president, Nathan Knorr ; fotoansichtkaarten gericht aan Knorr, inclusief één van zijn vrouw, Audrey, van vóór hun trouwen, en nooit eerder getoonde, originele studio portretfoto’s van Charles Taze Russell. Eén bijzonder belangrijke vondst was het beste setje van zestien foto’s dat ooit op het hoofdkwartier gezien was van zowel de binnen als buitenkant van het vroege Russell Bible House, en veel van de foto’s toonden Pastor Russell, zittend achter zijn bureau in zijn bibliotheek. In één van deze laden was de vondst van persoonlijke foto’s van de tweede president van de WatchTower Society, Joseph F. Rutherford, voor mij een van de meest onaangename en walgelijke ontdekkingen. Rutherford was gekleed in een donker gekleurd, uit één stuk bestaand zwempak zonder mouwen, strak als een tweede huid, dat hem liet zien tot aan zijn dijen, een kledingstuk dat populair was in de late jaren twintig en dertig. Hij had een enorme buik en scheen een hoop plezier te beleven aan het dartelen op een grote patio met uitzicht op de oceaan. Ik meen mij te herinneren dat er nog andere mensen waren op een paar foto’s, liggend op makkelijke sofa’s. De foto die ik nooit zal vergeten was een close-up van Rutherfords gezicht ; hij was ongeveer 30 centimeter van de camera, zijn tong uitstekend zo ver als dat maar mogelijk was. Hij maakte op mij een beschonken indruk. Dan was er ook nog de tijd dat ik een grote archiefkast doorzocht in het kantoor van de vierde president van de WatchTower Society, Fred Franz, toen hij zwak en blind was en zijn kantoor niet langer gebruikte, en brieven vond van President Rutherford aan Franz, gedateerd in de jaren dertig. Eén brief bevatte een vraag die Rutherford stelde aan Franz om te beantwoorden voor een binnenkort te verschijnen uitgave van het tijdschrift The Watchtower. Iedere Watchtower bevatte een kolom die Rutherfords antwoorden bevatten op specifieke bijbelse vragen. De brief bevestigde dat Franz, die in 1926 lid werd van de schrijversstaf als bijbelonderzoeker en schrijver voor de publicaties van het genootschap, de antwoorden schreef op die vragen, maar Rutherford nam daarvoor alle eer. De brief was heel specifiek. Het vroeg Franz niet om de vraag te onderzoeken, maar om het te beantwoorden voor een bepaalde WatchTower kolom. Dit deed mij afvragen van hoeveel van de 23 boeken en 68 brochures die Rutherford claimde te hebben geschreven het auteurschap in feite bij Franz lag.

     

    De Olin Moyle Rechtszaak In de bibliotheek van de Juridische Afdeling vond ik twee boekdelen die de transcripties bevatten van het verslag over de “smaad” rechtszaak in oktober 1940 door Olin R.Moyle, aangespannen tegen twaalf Watchtower leidinggevenden en de Watch Tower Bible and Tract Society, Inc., of Pennsylvania and de WatchTower Bible and Tract Society, Inc., of New York. Toen ik de boeken doorlas, zag ik dat Moyle deze rechtszaak gewonnen had en dat hem een schadevergoeding van $ 30.000 aan schadeclaims was toegewezen. Onbekend met deze rechtszaak, bracht ik deze boekdelen naar Karl Adams die nogal verrast reageerde toen ik ze overhandigde. Hij zei dat hij ook niets wist van de Moyle-rechtszaak uit 1943. Ik vind het nog steeds moeilijk om te geloven dat Karl niets van deze zaak afwist aangezien Karl 14 jaar was toen dit proces plaatsvond en hij zich slechts enkele jaren later aansloot bij het Watchtower personeel, toen de Moyle-uitspraak nog steeds een pijnlijk onderwerp was onder de Getuigen. Zo belangrijk als de Olin Moyle rechtszaak was in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen, en waarom het toch niet vermeld wordt in het Getuigengeschiedenis boek, kan ik niet beantwoorden. Nadat ik Bethel had verlaten werd mij deze zelfde vraag gesteld door twee prominente Getuigen ouderlingen en hun vrouwen in 1994, toen ik op bezoek was in Burbank, California. Het was mijn werk als de belangrijkste onderzoeker voor het geschiedenisboek dat hen fascineerde, en dat was de reden dat ze een dineruitnodiging accepteerden van mijn gastheer. George Kelly, een oudgediende onder de Getuigen die ik die avond ontmoette, was op Bethel de persoonlijke secretaris geweest van de welbekende Getuigenadvocaat Hayden C.Covington. (In de 138 rechtszaken die Jehovah’s Getuigen voor het U.S. Supreme Court [Hoge Raad] brachten, diende Covington in 111 daarvan als advocaat). Olin Moyle was de advocaat van de Watchtower Society van 1935 totdat Rutherford hem in 1939 aan de kant zette. Hij werd vervangen door Covington die het als advocaat overnam en het genootschap in 1940 vertegenwoordigde in de zaak Minersville School tegen Gobitis, betreffende het gedwongen groeten van de vlag op openbare scholen. De andere man die Kelly vergezelde naar de prominente ouderling in Burbank, California, waar ik logeerde, was Lyle Reusch, reeds lang een speciale vertegenwoordiger van de Watchtower Society in de Verenigde Staten wiens volletijd dienst begon in juni 1935 toen hij naar Bethel ging. Beide mannen lieten hun verbazing en ongenoegen blijken omdat de Moyle-rechtszaak niet werd vermeld in het geschiedenisboek van 1993. Zowel vóór als tijdens de tijd van de Moyle-rechtszaak waren Kelly en Reusch nauw verbonden met de Watchtower Society. Ze vertelden me dat ze nieuwsgierig waren geweest om te zien hoe de auteur van het geschiedenisboek deze meest weggemoffelde episode zou presenteren, waarin Watchtower leiders, in het bijzonder Rutherford, hun eigen Getuigenadvocaat belasterde in het tijdschrift The Watchtower. Volgens het transcript van de rechtszaak begon het probleem van Moyle nadat hij een persoonlijke brief aan Rutherford had geschreven waarin hij zijn afkeer kenbaar maakte tegen het overmatig drinken van Rutherford en zijn extreem beledigende gedrag tegenover anderen, gedrag dat hij persoonlijk had waargenomen en waarover hij klachten had gehoord. Arthur Worsley, reeds lang een Bethel-medewerker en welbekend aan Kelly en Reusch, was één van de personen die bij Moyle hadden geklaagd over de zich opstapelende vernederingen door Rutherford. Rutherford was zo vertoornd door Moyle’s kritiek dat hij Moyle en zijn vrouw ontsloeg van Bethel en hun persoonlijke eigendommen op de stoep zette. Moyle was ontzet door deze behandeling maar de feiten lieten zien dat hij op geen enkele manier terug sloeg. Niet tevreden met het verwijderen van Moyle van Bethel, begonnen Rutherford en zijn medewerkers hem als persoon kwaadaardig te belasteren in het tijdschrift van de Watchtower, hetgeen leidde tot de aanklacht wegens smaad tegen alle verantwoordelijke partijen. Ik bracht de naam van Arthur Worsley ter sprake bij Kelly en Reusch. We bespraken Arthur’s aandeel in de Moyle-rechtszaak en beide mannen waren het er over eens dat Arthur een vals getuigenis had afgelegd tijdens de directe ondervraging. Ik vertelde hen dat ik, na het Moyle-transcript gelezen te hebben, met Arthur, een goede vriend, gesproken had over zijn getuigenis ter verdediging van de WatchTower. Olin Moyle beweerde dat op een morgen in de Bethel eetzaal Arthur zonder gegronde reden terechtgewezen werd door Rutherford. Arthur klaagde bij Moyle hoe vernederend dat voorval was geweest. Echter, in de rechtszaal verklaarde Arthur dat Rutherford hem terecht had gecorrigeerd voor zijn daden. Hij zei dat de uitbrander niet misplaatst was, en, tot verbazing van Moyle, zei Arthur dat hij bij niemand geklaagd had. Niettemin vertelde Arthur ons over het eetzaalincident en veroordeelde Rutherford voor het vernederen van hem. We bespraken ook zijn onder ede afgelegde getuigenis dat hij nooit smerige taal aan de Bethel tafel had gehoord en waarom hij ontkende dat drank verheerlijkt werd aan de tafel, terwijl hij in feite precies het tegenovergestelde beweerde. Duidelijk ontdaan antwoordde Arthur verdrietig dat Rutherford hem ontslagen zou hebben van Bethel als zijn getuigenis de beschuldiging van Moyle zou ondersteunen. En omdat hij geen andere plaats had om naartoe te gaan, loog hij in de rechtbank. Hoe dan ook, na het aanhoren van de uitgebreide getuigenissen besloot de rechtbank dat Rutherford en andere Watchtower medewerkers schuldig waren aan smaad. Arthur vertelde ons dat de Watchtower medewerkers zo boos waren op Moyle dat ze hem de $ 30.000 schadevergoeding uitbetaalden in zilveren muntstukken, daarmee hem een “Judas” noemend. Door het negeren van de Moyle-geschiedenis vermeed Watchtower een bijzonder onaangename en onplezierige episode welke niet goedgepraat kon worden, één die het onbezoedelde imago dat het boek van de organisatie poogde te schetsen zou bevlekken. In niet mis te verstane woorden maakten deze Getuigen die avond hun ongenoegen kenbaar over de weglating van de Moyle-rechtszaak, alsook over de duidelijke “herziening” van de geschiedenis zoals deze door Watchtower leiders wordt gepresenteerd, - hoofdzakelijk een onbezoedeld, schuldenvrij verleden, - en niet, zoals het voorwoord suggereert “objectief en… openhartig”.

    Zoekend naar Antwoorden

     Op een gegeven moment tijdens mijn werk gaf Karl mij een deel van het transcript van de echtscheidingszaak van Russell, in het bijzonder dat van Charles Taze Russell’s kruisverhoor. Hij stelde mij niet het transcript van het kruisverhoor van Maria Russell ter beschikking, en ik vroeg toen niet waarom, maar jaren later, uit nieuwsgierigheid, las ik het. Toen werd het me duidelijk waarom Karl niet wilde dat ik de kant van het verhaal van Maria Russell zou lezen – hij wist dat ik versteld zou hebben gestaan wanneer ik zou lezen dat Mevr. Russell de echtscheiding kreeg toegewezen omdat de rechtbank geloofde dat Pastor Russell schuldig was aan de vele beledigingen die zij volgens haar over zich heen had gekregen. Ze bewees dat ze niet schuldig was aan de kwaadaardige geruchten die haar echtgenoot had verspreid ; dat ze een supportster was van de beweging voor vrouwenrechten (smerige woorden in die dagen) ; dat haar doel was om controle te krijgen over het tijdschrift The Watchtower, en dat ze van hem af wilde vanwege haar verlangen naar persoonlijk aanzien. Later, toen ik het verslag las over de dood van Charles Taze Russell in de Watchtower uitgave van 1 december 1916, ontdekte ik dat Charles Taze Russell en zijn vrouw een celibaat huwelijk hadden. Dit verraste me werkelijk. Toen ik informeerde of dit onbekende feit gepubliceerd zou worden in het nieuwe geschiedenisboek, was het antwoord, “Nee, het Besturend Lichaam heeft besloten dat deze informatie voor velen van de kudde een aanleiding tot struikelen kan zijn”. Een belangrijke leerstelling van Jehovah’s Getuigen is dat, na de dood van de apostelen rond het einde van de eerste eeuw na Christus, zich een grote afval ontwikkelde die vele namaak Christenen voortbracht en waaruit uiteindelijk de Rooms Katholieke kerk is ontstaan. Niettemin zeggen de Getuigen dat er altijd “ware” Christenen zijn geweest vanaf de dood van de laatste Christelijke apostel tot aan Charles Taze Russell en zijn medewerkers die allemaal nauw vasthielden aan de originele leerstellingen van Jezus en zijn apostelen. Eén gedenkwaardige en langdurige opdracht van Karl was het identificeren van deze ware Christenen. Mijn onderzoek was gebaseerd op vier punten of standaarden welke de “zonen van het koninkrijk” met elkaar gemeen moesten hebben om hen te verbinden met elkaar; drie van die standaarden waren verwerping van de drie-eenheid, het hellevuur en de onsterfelijkheid van de ziel. Echter, de vierde standaard was het moeilijkste  –  er moest een acceptatie zijn van het rantsoen offer van Christus, zoals gedefinieerd door Jehovah’s Getuigen. Maandenlang bracht de Schrijversafdeling relevante bibliotheekboeken uit Europa en Engeland, alsook uit de Verenigde Staten. Ik las Engelse vertalingen van belangrijke buitenlandse boeken die afscheidingsgroepen bespraken, niet-conformistische groepen van vóór en na de Orthodoxe Reformatie, inclusief groeperingen gedurende wat we tegenwoordig de Radicale Reformistische periode noemen. Op z’n zachtst gezegd, het was extreem fascinerend om met een kritisch oog de vroege Arische bewegingen te bestuderen, samen met de Lollards, Waldenzen, Socinianen en Anabaptisten. Uiteindelijk overtuigde mijn zorgvuldige analyse van de feiten Karl ervan dat er niet één generatie van ware Christenen was die gekoppeld kon worden aan een opvolgende generatie, gebaseerd op de vier punten zoals eerder vermeld. Karl sloot dit onderzoeksproject met de belofte dat deze poging nooit meer opnieuw ondernomen zou worden, maar toch is tot op deze dag de leerstelling niet herzien. Op pagina 44 van het boek Jehovah’s Getuigen  –  Verkondigers van Gods Koninkrijk, was het beste dat Karl kon zeggen in antwoord op de vraag, “Wat is er na de eerste eeuw met het ware christendom gebeurd" ? “Het ware christendom is dus nooit volledig uitgeroeid”. Vervolgens zei hij “In de loop van alle eeuwen zijn er altijd waarheidlievende personen geweest” en vervolgde met de opsomming van enkelen die bijzonder loyaal waren aan de Bijbel. Tijdens een andere opdracht die Karl me gaf onderzocht ik de volledige periode van 1917 - 18 om te zien wat leidde tot de in staat van beschuldiging stelling van President Rutherford en zijn medewerkers door de Regering van de Verenigde Staten voor, onder andere, samenzwering tot het overtreden van de Spionagewet van 15 juni 1917, en een poging om dit feitelijk te doen; alsook, het tegenwerken van de rekrutering en wervingsdienst van de Verenigde Staten gedurende de eerste wereldoorlog. Toen Rutherford vernam dat de regering bezwaar maakte tegen de pagina’s 247 - 53 van het boek The Finished Mystery, het zevende deel uit de serie Studies in the Scriptures, gaf Rutherford opdracht om die pagina’s uit alle kopieën daarvan te verwijderen. Later, toen men vernam dat de distributie van het boek een overtreding zou zijn van de Spionagewet, gaf Rutherford de opdracht om de verspreiding te staken. Ondanks al die moeite werden Rutherford en zeven van zijn naaste medewerkers veroordeeld tot lange gevangenisstraffen in de Federale gevangenis, om pas na het einde van de oorlog vrijgelaten te worden. Toen Karl en ik de woorden van Rutherford lazen in de transcriptie van het rechtbankverslag, Rutherford et al versus United States, waren we stomverbaasd over de vleierijen en de verzoenende verklaringen die hij aflegde om vrede te sluiten met de rechtbank en de regering, een regering die Rutherford frequent “Satanisch” had genoemd. Er bestaat geen twijfel over dat Rutherford op iedere mogelijke manier probeerde om de autoriteiten te kalmeren. Zoals Karl het uitdrukte, het was duidelijk dat de tweede president van de Watchtower Society zijn integriteit compromitteerde. We concludeerden dat Rutherfords schuldgevoel de reden was waarom hij, toen hij uit de gevangenis kwam, plechtig beloofde om alles op alles te zetten in het aankondigen van de Koninkrijksboodschap, ongeacht hoe zwaar de vervolging. Eén ding werd duidelijk door mijn onderzoek naar de Rutherford jaren  –  Rutherford stuurde bewust aan op moeilijkheden door het aanvallen van religies en overheden en het tergen van de geestelijkheid, waarmee hij daden van vergelding uitlokte tegen individuele Bible Students. Dit resulteerde frequent in Rutherfords uitroep, “Vervolging!”. Gedurende de twee jaar dat ik Karl Adams assisteerde, onthulde mijn onderzoekswerk verrassingen, goede en slechte, over de organisatie, hoewel zelfs de slechte ontdekkingen mijn geloof niet deden twijfelen. Uiteraard was ik teleurgesteld in gedrag dat schande bracht over de organisatie. Het zat echter niet in mijn natuur om toe te geven aan zeurende verdenkingen die ik mocht hebben over de vraag of de dingen die ik onderwezen had gekregen wel waar waren. Als toegewijd gelovige was het makkelijk om aan te nemen dat aanstootgevend gedrag door leiders van de Watchtower Society alleen maar “mensenwerk” was, en in geen geval iets zei over de waarheidsgetrouwheid van de religie als geheel.

    13-09-2010 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat Barbara Anderson heeft ontdekt/ deel 3

    Onvergetelijke mensen

     Toen ik hoorde dat ik een deel van de Schrijversafdeling zou worden, geloofde ik dat het een voorrecht zou zijn om dagelijkse omgang te hebben met de meest spirituele mannen op Bethel, de mannen die de kudde voorzagen van up-to-date geestelijke inzichten uit de Schrift. De leidinggevenden van de Schrijversafdeling waren drie leden van het Besturend Lichaam, Lloyd Barry, Jack Barr en Karl Klein. Lloyd Barry had hoger onderwijs gevolgd en was het brein achter de werkzaamheden van de afdeling. (het was Barry die, vanaf 1992, verantwoordelijk was voor de meer meegaande houding ten aanzien van het volgen van hoger onderwijs door jonge Getuigen, welke houding veranderde in november 2005). Ik mocht Lloyd erg graag. Op een dag vertelde ik hem hoe fijn ik het vond om de oude correspondentie te lezen van het genootschap met het bijkantoor in Nieuw Zeeland. Hij wilde onmiddellijk weten hoe het kwam dat ik “ingewijd” was in het lezen van vertrouwelijke stukken. Hij vergat even dat het, als Karl Adams onderzoeker voor het nieuwe geschiedenisboek, mijn taak was om zulk materiaal te lezen. Toen ik hem herinnerde aan dat feit moest hij lachen. Lloyd kwam uit Nieuw Zeeland en ik had gelezen over Watchtower zendeling Frank Dewar, een Nieuw Zeelander, en hoe zijn evangelische avonturen in Indonesië in de jaren dertig mij deed denken aan een filmcharacter, Crocodile Dundee. Er was geen berg te hoog of rivier te diep om Frank te weerhouden van het prediken tot afgelegen volken met de Getuigenboodschap. Lloyd vertelde me dat Dewar zijn favoriete zendeling was en de films van Crocodile Dundee zijn favoriete films, dat wil zeggen, totdat de acteur die Dundee speelde zijn vrouw verliet en zijn co-star trouwde. In het nieuwe geschiedenisboek op pagina 446 onthulde Karl Adams dat, toen Frank Dewar naar Siam ging, “hij zijn reis onderbrak in Kuala Lumpur totdat hij genoeg geld bij elkaar had voor de rest van de tocht, maar tijdens zijn verblijf daar kreeg hij een verkeersongeluk  – hij werd door een vrachtauto gegrepen en van zijn fiets geslingerd. Na zijn herstel,” schreef Karl, “met slechts vijf dollar op zak, stapte hij op de trein die van Singapore naar Bangkok ging. Maar met geloof in Jehovah’s vermogen om voor hem te zorgen [cursivering is van mij], ging hij door met het werk.” Wat was weggelaten uit het verslag in het geschiedenisboek, was een erg menselijk ingrediënt  –  tijdens het ongeluk was Frank bewusteloos geraakt en werd later wakker in bed in wat een vervallen hotel leek, maar wat in werkelijkheid een huis van lichte zeden was, waar hij verzorgd werd door vriendelijke prostituees totdat hij beter was. Indien de auteur tevens dit deel van Franks ervaring had vermeld zou het verhaal inderdaad “openhartig” zijn, hetgeen de uitgevers hadden beloofd te doen. Echter, omdat dit voorval niet paste in de manier waarop de auteur het Getuigen - historisch - verslag aanpaste, werd het niet vermeld. Het was duidelijk voor mij dat in 1989 de beste jaren van Karl Klein achter hem lagen. Hij was afgeleefd, humeurig en nogal kinderlijk, een man die door mensen gemeden werd vanwege zijn eigenaardige manier van spreken en zijn duidelijke excentriciteit als gevolg van zijn leeftijd. Regelmatig zag ik Karl niets doen wanneer hij klaar was met het lezen van de laatste proefteksten van Watchtower boeken of tijdschriften die hem ter goedkeuring voorgelegd werden. Hongerend naar aandacht vertelde Karl Klein mij en andere Schrijvermedewerkers, op een dag in 1992, opgewonden over de suggestie die hij aan de rest van het Besturend Lichaam had gedaan, hetgeen “Nieuw Licht” zou worden die ochtend, ondanks dat hij wist dat Bethel procedures zulke onthullingen verboden. Aan de ontbijttafel hoorden 6000 Bethelmedewerkers in gemeenschappelijke eetzalen, verspreid over drie locaties in New York, de mededeling dat het niet nodig was dat Jehovah zijn naam rechtvaardigde, maar dat zijn belangrijkste voornemen de rechtvaardiging van zijn soevereiniteit was. De Getuigen leerden voorheen, sinds 1935, dat Jehovah’s belangrijkste voornemen niet was de redding van de mensheid, maar de rechtvaardiging van zijn eigen naam. En Karl Klein zorgde ervoor, 57 jaar later, dat we wisten dat hij Gods visionair was in deze aangelegenheid, zoals hij iedereen die maar wou luisteren uitdrukkelijk vertelde dat deze verandering aan hem te danken was. Jack Barr, die we beschouwden als een persoonlijke vriend, was een vriendelijke man maar wandelde in de schaduw van Barry en deed wat hij zei. Helaas was hij zwak  –  niet de spreekwoordelijke “ijzeren vuist in een zachte handschoen”, maar een “kreupele vuist…”. Barr’s zwakke karakter werd duidelijk op een moment dat Lloyd Barry de stad uit was en er waren drie schrijvers van aanzien voor nodig om genoeg druk op Barr uit te oefenen, als tweede verantwoordelijke, om te voorkomen dat de drukpersafdeling zou capituleren voor Ted Jaracz’s order om de Ontwaakt! uitgave van 8 april 1992 niet te drukken, hetgeen materiaal bevatte dat niet door Jaracz ondersteund werd, hoewel hij zijn boekje te buiten ging door het geven van die opdracht. De werktoewijzing van elk lid van het Besturend Lichaam was duidelijk omschreven en hij had geen beslissingsbevoegdheid voor de Schrijversafdeling, net zoals beslissingen voor de Service Department [Dienst afdeling], onder leiding van Jaracz, buiten de bevoegdheden waren van Barry, Barr of Klein. Dan was er nog de tijd dat ik klaagde bij Jack over een beruchte, ondraaglijke, medewerker van de Schrijversafdeling die zojuist was aangesteld als een assistent voor het Besturend Lichaam. De man had me bedreigd omdat hij dacht dat ik zijn betrokkenheid onderzocht i.v.m. de verdwijning van een zeer kostbaar archiefstuk, uitgeleend aan het Genootschap. Ik dacht dat de situatie een onderzoek waard was om te zien of dit onethische gedrag reden was om de man van zijn positie te verwijderen. Nadat Jack me had aanhoord vertelde hij me dat zijn aanstelling onomkeerbaar was omdat “hij was aangesteld door Heilige Geest” wat Jacks manier was om te vermijden wat hij zou moeten doen, namelijk het juiste. Een van de meest gedenkwaardige vriendschappen op de Schrijversafdeling was met Harry Peloyan, een leidinggevende schrijver en coördinator (editor) van het tijdschrift Ontwaakt ! Harry was afgestudeerd aan Harvard en was een deel van de Bethel-staf sinds 1957. Er zat een scherpe geest onder het grijze haar van Harry en zijn intelligentie scheen niet minder te worden door zijn leeftijd. Deze getalenteerde en charismatische persoon, bekeerd tot het Getuigengeloof als jonge volwassene, ondanks dat hij, zo vertelde hij, een hoge prijs had betaald door een goed betaalde carrière op te geven en naar Bethel te komen en omdat zijn zeer rijke vader hem zou onterven als hij het Getuigengeloof niet zou verlaten. Tot op deze dag is Harry nog steeds stevig overtuigd dat alleen de Getuigen de “waarheid” hebben. Echter, door onze gesprekken zag ik dat zijn meningen en geloofspunten niet “in steen” waren gegraveerd want hij was snel om te opteren voor een verandering van gezichtspunt als hij geloofde dat een theologische leerstelling niet Schriftuurlijk was of een organisatorische regel aanstootgevend was. Het was altijd plezierig om met Harry te converseren over onderwerpen waar we beiden gepassioneerd over waren, of het nu religieus was of werelds, maar hoewel we het niet altijd eens waren behandelden we elkaars mening met respect. Regelmatig waren zijn knokkels paars omdat hij zijn handen zo stevig in elkaar greep op zijn bureau als hij een punt beargumenteerde tijdens een stimulerende discussie. Zijn boosheid tegenover degenen die de veranderingen naar een meer meedogende organisatie in de weg stonden was altijd kokend onder zijn uiterlijke kalmte en kon snel exploderen wanneer iets hem kwaad maakte. We spraken over het grootbrengen van kinderen met de daarbij behorende vreugden en ergernissen, hoewel Harry en zijn lieve vrouw, Rose, die stierf in 2005, geen kinderen hadden. In de jaren negentig was een deel van het Ontwaakt ! formule een serie artikelen die demonstreerde hoe het toepassen van Bijbelse raad leidde tot betere levens. Toen, als gevolg daarvan, onze zoon een vriendelijke brief schreef met waardering voor zijn fantastische Getuigenopvoeding, liet Harry dit afdrukken op de achterpagina van Ontwaakt ! van 8 augustus 1993, als een voorbeeld van het succesvol opvoeden door ouders die Bijbelse adviezen hadden gevolgd. Er was altijd een behoefte aan verse ideeën om de mensen geïnteresseerd te houden om de Watchtower literatuur te lezen. Ik merkte daarom op dat Harry sprak met een grote cirkel van vrienden op het hoofdkwartier alsook met buitenstaanders over huidige problemen en onderwerpen die interessant waren. Hij was een van de velen op de Schrijversafdeling die stilletjes klaagde dat teveel mensen die de touwtjes in handen hadden bij Watchtower, inclusief de meesten van het Besturend Lichaam, waren blijven steken in de jaren vijftig wat hun instelling betrof. Het viel mij op dat de decennia van een beschermd bestaan op Bethel de Watchtower leiders belemmerden om bekend te zijn met de druk en complexiteit van sociale problemen die de kudde ondervond ; echter, deze zelfde naïeve mensen geloofden dat verlichting alleen via hen kwam. Gedurende de tijd dat ik in antwoorden voorzag op onderzoeksvragen voor Karl Adams, las Harry wat van mijn materiaal en merkte op dat ik een beetje aanleg voor schrijven had. Onder zijn leiding en dat van en Colin Quackenbush, schreef ik zeven delen of complete artikelen voor Ontwaakt !. De meeste van deze artikelen waren onderzocht en geschreven nadat mijn gewone werkdag erop zat. Na verloop van tijd realiseerde ik mij dat veel Ontwaakt ! artikelen geschreven werden door mannen en vrouwen buiten de Schrijversafdeling en bewerkt werden door stafmedewerkers. Harry, wiens bureau altijd verschoont leek van werk, gebruikte regelmatig auteurs van buiten voor artikelen die aan hem waren toegewezen, welke hij dan door het systeem liet gaan onder zijn eigen naam. Tot op de dag van vandaag vraag ik mij af of hij zelf wel de auteur was van de vele boeken en brochures waarvan hij me zei dat hij ze geschreven had. Zelfs als Harry het materiaal niet zelf schreef, heeft hij dan ooit de aangehaalde bronnen gecontroleerd om te zien of ze inderdaad de verklaringen ondersteunden ? Of was Harry verantwoordelijk voor tekstuele oneerlijkheid door uit hun verband getrokken aanhalingen ? Alan Feuerbacher, een Watchtower theologische criticus, documenteerde vele aanhalingen die uit hun verband waren gerukt in publicaties die Harry geschreven zou hebben. Ik zou willen geloven dat Harry een verantwoordelijke schrijver was en zich niet bewust was van aangehaalde bronnen die uit hun context gerukt waren door degenen die hem het artikel hebben overhandigd.

    Respect voor vrouwen

     Harry kwam op tegen de beledigende dominantie en tirannie over vrouwen en kinderen door onbuigzame, dominerende, patriarchale mannen in het geloof die Bijbelteksten gebruikten als een zweep. Wij beiden hadden toegang tot vertrouwelijke informatie over teveel ongelukkige Getuigenvrouwen die klaagden over het misbruiken van de autoriteit van hun echtgenoten als hoofd van het gezin. Ik herinner me de tijd dat ik in Harry’s kantoor, in januari 1992, aan hem en een andere belangrijke schrijver, Eric Beveridge, vertelde wat ik had gehoord van Getuigenvrouwen tijdens mijn vakantie. Volgens hen waren er teveel mannen in de organisatie die vrouwen respectloos en als inferieur behandelden. Een boze vrouw vertelde me over een Getuige die beweerde dat ze was verkracht door een man die ook een Getuige was, toen ze het huis van die man schoon maakte. Toen ernaar gevraagd werd gaf hij aan de ouderlingen toe dat ze seks hadden gehad, maar hij zei dat het met wederzijdse instemming was en bracht berouw tot uitdrukking. Zij ontkende dat het met wederzijdse instemming was en zei dat ze was verkracht. Zij werd uitgesloten wegens liegen ; hij werd niet uitgesloten omdat hij toegaf en zijn zonde betreurde. Getuigenvrouwen die de beschuldigde kenden waren woedend omdat de man geen goede reputatie had en ze geloofden dat hij onbetrouwbaar was. (Niemand rapporteerde de verkrachting bij de autoriteiten). Harry en Eric waren niet gelukkig met mijn verhalen. De discussie leidde ertoe dat Harry Eric autoriseerde om een Ontwaakt ! -serie te schrijven over het “vrouwenprobleem” en wees mij aan om het onderzoekwerk te doen. Het resultaat was de Ontwaakt ! van 8 juli 1992, een 15 pagina’s tellende serie van artikelen, waarvan de voorpaginatitel was: “Vrouwen verdienen respect”. Nadat deze Ontwaakt ! was gepubliceerd werden er veel brieven vol waardering van vrouwen ontvangen. Zeer verontrustend voor ons was het feit dat 75% van al die brieven niet ondertekend waren omdat de vrouwen zeiden dat ze bang waren voor vergelding thuis of in de gemeente indien de Watchtower hun brief naar het lichaam van ouderlingen in hun woonplaats zou sturen ter opvolging.

    Ontwaakt! Artikelen Bespreken Misbruik

    De organisatie heeft een vertrouwelijkheids richtlijn die vereist dat Getuigen die betrokken zijn bij een juridische zaak uitsluitend spreken met het juridische comité (thans een religieus comité) of anders zwijgen over de zaak. Als gevolg daarvan hoorde ik pas rond 1984 voor de eerste keer over seksueel misbruik van kinderen in de organisatie. Een jonge vrouw waar ik mee werkte op de Construction Engineering Department vertelde per ongeluk aan onze groep over een prominente ouderling in de gemeente die ze bezocht in New York voordat ze naar Bethel verhuisde, die was gearresteerd wegens pedofilie. Later ontdekte ik dat de misbruiker was veroordeeld en een straf van drie jaar achter de tralies uitzat. Deze populaire en charismatische ouderling misbruikte zijn dochter en vele andere jonge meisjes in zijn gemeente gedurende vele jaren, hen bang makend niets te vertellen, iets dat door een persoon met autoriteit makkelijk bereikt kan worden bij jonge kinderen. In die tijd dacht ik dat dit een uitzondering was, maar later ontdekte ik hoe ik mij vergist had. Het bewijs dat er meer dan alleen het hierboven beschreven geval was van kinderen van Jehovah’s Getuigen die misbruikt waren en zich stil hielden onder het misbruik, was de autorisatie van een serie artikelen in Awake ! Van 22 januari 1985, [Nederlands – 8 mei 1985 pag.3] waarvan de titel luidde, “Seksueel misbruik van kinderen, De nachtmerrie van elke moeder

    Door mijn voorgaande ervaringen op de Schrijversafdeling wist ik dat het twijfelachtig was dat het genootschap een serie hoofdartikelen zou wijden aan een probleem tenzij het aantal gevallen van seksueel misbruik van kinderen dat aan het licht kwam aan het toenemen was binnen de organisatie en de Getuigenleiders wisten dat ouders instructies nodig hadden hoe ze hun kinderen tegen misbruik konden beschermen en hoe de signalen van misbruik te herkennen. Treurig genoeg werd er in de artikelen die werden verschaft vrij weinig informatie gegeven om de hulpverleners en slachtoffers te helpen omgaan met de gevolgen van misbruik; noch werd er een richtlijn gegeven om direct rapport uit te brengen bij de autoriteiten. In het hiervoor genoemde geval van misbruik in New York was het uiteindelijk een schoolmedewerker die de autoriteiten op de hoogte stelde van het seksueel misbruik van een van de kinderen. Kort voordat ik mijn werk aan het Getuigengeschiedenisboek afsloot verscheen er een serie artikelen in Ontwaakt ! van 8 oktober 1991, opnieuw handelend over kindermisbruik. De titel op de omslag was: “Seksuele kindermishandeling – De wonden genezen”. Deze Ontwaakt ! bevatte informatie die specifiek geschreven was om slachtoffers van seksueel misbruik te helpen herstellen van de verwoestende nasleep van daarvan. Bovendien werd er informatie verschaft om familieleden en vrienden te helpen begrijpen waarom het gedrag van veel slachtoffers van misbruik zo verwoestend was. Mijn reactie op deze artikelen was waarschijnlijk dezelfde als die van de meeste Jehovah’s Getuigen  –  ik geloofde dat dit informatie was die de lange termijn gevolgen zou helpen verzachten van wat we allemaal als een afschuwelijke misdaad beschouwden. De meeste van ons veronderstelden dat de reden achter deze artikelen de groeiende media aandacht in de jaren tachtig was die de goed verborgen geheimen over seksueel kindermisbruik in kerken en andere organisaties aan het licht hadden gebracht. Uiteindelijk was de rationele gedachte dat vele volwassenen vóórdat zij zich tot het Getuigengeloof hadden bekeerd, seksueel misbruikt konden zijn, en dat zij de personen waren die de behulpzame informatie uit Ontwaakt ! nodig hadden. Na de uitgave van deze Ontwaakt ! ontving het hoofdkwartier duizenden brieven en telefoontjes vol waardering voor het Besturende Lichaam voor de nuttige serie artikelen die het bevatte. Met uitzondering van het emotioneel geladen artikel “Dier Proeven, Juist of onjuist" ? in Ontwaakt ! van 8 juli 1990, ontving Watchtower meer brieven met waardering voor Ontwaakt ! van 8 oktober 1991, dan voor enig ander artikel in haar geschiedenis.

    Problemen rond Seksueel Kindermisbruik bij Watchtower

    Tegen het einde van 1991 vertelde Harry mij de details die tot het schrijven van de serie artikelen in Ontwaakt ! hadden geleid en wie het geschreven had. Ik vernam dat Harry aan schrijver Lee Waters jr. de opdracht had gegeven om het schrijfwerk te doen, met goedkeuring van Lloyd Barry. Lee stond bekend als een meedogend man, bijzonder gevoelig voor de behoeften en rechten van minderheidsgroepen. Harry zei dat hij samen met Lee een verhandeling las getiteld, “VOORWAARTS GAAN, Hulp voor Getuigen die Zaken Behandelen van Misbruik en Uitbuiting van Slachtoffers”,

    ( http://www.silentlambs.org/education/movingforward.htm  ) wat tussen de Getuigen circuleerde rond 1989-90. Ik weet niet hoe deze verhandeling zijn weg vond naar de Schrijversafdeling, maar het maakte een diepe indruk. Het was geschreven door een Getuige, Mary Woodard, die de gevolgen van seksueel misbruik bij zichzelf en andere Getuigenvrouwen besprak. Er werd via een ouderling in Florida contact met Mary opgenomen en ze werd uitgenodigd om op de Schrijversafdeling het onderwerp te bespreken met Harry en Lee, en haar bijdrage was de basis voor de serie artikelen over misbruik in Ontwaakt ! van 8 oktober 1991. In 2003 had ik een uitgebreid gesprek met Mary (Harry had mij verteld dat zij al in 1992 een poging tot zelfmoord had gepleegd), over de uitnodiging die ze aannam om naar de Schrijversafdeling te komen. Ze toonde me ook persoonlijke correspondentie van Lee aan haar toen hij de artikelen voorbereidde. Wat niet besproken werd in het Ontwaakt ! artikel, maar van groot belang was, waren beschuldigingen van seksueel misbruik begaan door daders die Jehovah’s Getuigen waren, een te groot aantal om te negeren. Ik ontdekte later dat het een uitzondering op de regel was voor Jehovah’s Getuigen in onze gemeenten om de autoriteiten op de hoogte te stellen van beschuldigingen van seksueel geweld. Hoe dan ook, niemand die ik kende op de Schrijversafdeling bracht zijn ongenoegen tot uitdrukking over het niet rapporteren van misbruik, inclusief mijzelf, omdat we er in onze geest van overtuigd waren dat “Gods organisatie” veel betere oplossingen voor dit probleem had dan enige overheidsinstelling. Buiten dat, we wisten dat als we naar de autoriteiten gingen om onze vuile was buiten te hangen, we de reputatie van Jehovah’s Getuigen zouden bevlekken. Deze beschuldigingen werden hoofdzakelijk behandeld door juridische comités binnen de gemeente. (Wanneer gemeente ouderlingen horen van een vermeende overtreding door een van hun leden, komen ze bij elkaar en stellen drie of meer uit hun midden aan als juridisch comité om de zaak te behandelen). Echter, als de beschuldigingen van het slachtoffer twijfelachtig gevonden werden, en de pedofielen niet gestraft werden, waren de ongelukkige Getuigen verplicht om hun mening voor zichzelf te houden want anders zouden zij zelf gestraft worden. Als gevolg daarvan werden sommigen verbitterd, maar behielden het stilzwijgen in de overtuiging dat hun misbruik een uitzondering was binnen de Watchtower organisatie. Tegen ontevreden leden werd gezegd, “Wacht op Jehovah”, want Hij zal iedere traan wegwissen in het toekomstige aardse paradijs. Zodra ik tegen het einde van 1991 mijn werk aan het Watchtower-geschiedenisboek had voltooid, werd ik overgeplaatst om onderzoekwerk te doen voor de Art Departement [Grafische afdeling], maar, binnen enkele maanden kwam Jack Barr mijn kantoor binnen en vertelde mij dat Harry en andere schrijvers voor Ontwaakt ! hadden gevraagd of ik hen wilde helpen met speurwerk. In de loop van 1992 vernam ik steeds meer over de serieuze problemen betreffende seksueel geweld tegen kinderen binnen de gemeenten van Jehovah’s Getuigen wereldwijd. Spoedig autoriseerde Lloyd Barr een ander artikel over dat onderwerp in Ontwaakt ! van 8 april 1992. De titel was, “Ik huilde van vreugde”. Dit artikel bevatte aanhalingen uit brieven die het genootschap had ontvangen waarin slachtoffers en hun vrienden en families diepe waardering uitten voor het Besturend Lichaam voor Ontwaakt ! van 8 oktober 1991. Veel lezers onder de Getuigen dachten dat de informatie in Ontwaakt ! van 8 oktober 1991 als een frisse wind was die door de organisatie stroomde, echter, in werkelijkheid opende dit de Doos van Pandora toen duizenden overlevenden van seksueel kindermisbruik hulp gingen zoeken bij professionals in de geestelijke gezondheidszorg en bij Getuigen die zij vertrouwden en openbaarde wie in de organisatie hen aangerand had.

    13-09-2010 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat Barbara Anderson heeft ontdekt /deel 4

    Hoe staat het met Professionele Hulp?

    De bedoeling van de Ontwaakt ! artikelen was om slachtoffers te helpen omgaan met de nasleep van seksuele kindermishandeling door het aanbieden van behulpzame suggesties, waarvan er één was om, indien nodig, professionele hulp te zoeken, of een luisterend oor te zoeken in de gemeente. 
    Echter, de meerderheid van het Besturend Lichaam, en in het bijzonder Ted Jaracz, was vierkant tegen het zoeken van hulp bij adviseurs of therapeuten in de geestelijke gezondheidszorg, in de overtuiging dat hun raad van Satans wereld kwam. 

     Het Besturend Lichaam, samen met veel andere hooggeplaatste Watchtower medewerkers, geloofden dat het toepassen van de Bijbelse raad zoals die in de Watchtower literatuur stond, kon resulteren in psychologische stabiliteit, zelfs als je leed onder het trauma van seksueel kindermisbruik. Over het algemeen was het advies van zogenoemde “rijpe” Jehovah’s Getuigen altijd hetzelfde, ongeacht wat de Getuige mankeerde: lees de Bijbel, ga naar de vergaderingen en neem deel aan het van-huis-tot-huis werk van Jehovah’s Getuigen. Aangezien Getuigen met kinderen die slachtoffer waren van seksueel misbruik ontmoedigd werden ten aanzien van het zoeken van externe therapie, schreeuwden ze om hulp bij de ouderlingen, hetgeen vaak een nachtmerrie scenario werd voor zowel slachtoffers als ouderlingen. Als slachtoffers van misbruik het gevoel hadden dat de ongevoelige houding van de organisatie tegenover hen na de Ontwaakt! van 8 oktober 1991 zou veranderen, dan zouden ze van een koude kermis thuiskomen, aangezien in werkelijkheid slechts weinig veranderde aan de kant van veel ouderlingen. Ingesleten instellingen bleven feitelijk hetzelfde vanwege het idee dat alleen het toepassen van de schrift iemand kan genezen, niet de adviezen uit “wereldse” boeken, waaruit de Ontwaakt ! van 8 oktober zo royaal aanhalingen deed (dit is de reden waarom nog steeds veel leiders onder de Getuigen gekant zijn tegen de informatie die in die Ontwaakt ! stond)

    Hoe staat het met “Onderdrukte herinneringen” en MPS ?

    Een ander onderwerp dat ter sprake kwam in Ontwaakt ! was een vreemd verschijnsel dat algemeen bekend staat als “onderdrukte herinneringen” en dat onderwerp viel niet goed bij veel invloedrijke Getuigen. 
    Zoals Lee zei, en ondersteund werd door persoonlijke brieven van overlevenden van misbruik en van hun therapeuten, berichtten veel Getuigenslachtoffers van herinneringen die ze hadden van momenten van misbruik die jaren daarvoor in hun kindertijd hadden plaatsgevonden.  De afhankelijkheid van deze “herinneringen” vormde het middelpunt van het debat en er waren veel tegengestelde meningen onder de professionals in de geestelijke gezondheidszorg, alsook binnen de Watchtower organisatie.

    Op het hoofdkwartier staan de gemeenten onder leiding van de Dienst Afdeling. Het waren mannen van deze afdeling, geïnstrueerd door Ted Jaracz, lid van het Besturend Lichaam, die zich over het algemeen in negatieve bewoordingen uitlieten over onderdrukte herinneringen tegenover ouderlingen die hier naar informeerden. Mij werd verteld dat Jaracz een voorstander was van de organisatie “Tegen Onderdrukte Herinneringen”. 
    Pas nadat Harry had bewezen dat deze organisatie “Tegen Onderdrukte Herinneringen” door onderzoekers in diskrediet gebracht was, werd er niets meer over dit onderwerp gezegd.
    Meervoudige Persoonlijkheid Stoornis (MPS  [Engels : MPD]) hetgeen tegenwoordig Dissociatieve Identiteit Stoornis (DIS  [ Engels : DID]) wordt genoemd, werd ook een vurig besproken onderwerp van gesprek.
    Hoewel het MPS syndroom nooit in enige Watchtower publicatie genoemd was, noch gevonden werd in enige schriftelijke richtlijn gericht aan de lichamen van ouderlingen, werden ouderlingen in het hele land geconfronteerd met dit fenomeen door slachtoffers die leden onder het trauma van seksueel kindermisbruik, die het moeilijk hadden in de gemeente, soms zelfs bestempeld als “bezeten door demonen”.
    Hoe konden deze lijdende mensen geholpen worden wanneer sommigen op de Dienst Afdeling MPS/DIS en onderdrukte herinneringen beschouwden als “nep” en dat ook zeiden tegen degenen die daarover belden. 
    Er was zoveel verwarring en ongeloof onder de Watchtower leiders over MPS dat Harry aan mij vroeg om hier een artikel over te schrijven. Helaas moet ik zeggen dat, vanwege de voortdurende herrie over de uitgave van Ontwaakt ! van 8 oktober 1991, Lloyd Barry het onderwerp MPS niet meer wilde aanraken uit angst om nog meer strijdpunten te veroorzaken, dus het publiceren van dat artikel was van de baan.

     

    Verwarrend Advies van het Hoofdkwartier

    Uit het voorgaande kunt u zien dat de rechtlijnige Dienst Afdeling geen troost gaf aan de slachtoffers van misbruik. Over het algemeen zeiden de medewerkers van de Dienst Afdeling tegen mensen die opbelden “lees meer in de Bijbel en kijk vooruit naar de Nieuwe Wereld waar er geen problemen meer zullen zijn”. Dit was geen oplossing voor dergelijke complexe problemen. Het ongevoelige advies dat hen werd gegeven om “je er maar overheen te zetten !” werd niet gewaardeerd door slachtoffers, noch door de meer vrijdenkende mensen op de Schrijversafdeling. Wanneer slachtoffers opbelden en spraken met personeel op de Schrijvers Correspondentie afdeling, werden ze met mededogen behandeld en geadviseerd met up-to-date informatie over hun probleem. Dit alles veroorzaakte een doolhof van tegenstellingen met als gevolg dat de slachtoffers bijna opnieuw slachtoffer werden, en ouderlingen die opbelden totaal verward waren. Tegen het einde van december 1991 bezochten alle gemeente ouderlingen de lokale Koninkrijks Bediening School voor training en updates van organisatie richtlijnen. Spoedig daarna werd de brief van 23 maart 1992 ontvangen door alle lichamen van ouderlingen in de Verenigde Staten. Het gaf een nabeschouwing van wat was onderwezen op de school over de serieuze problemen die slachtoffers van kindermisbruik ondervinden, en in de brief werd professionele therapie niet veroordeeld zoals in het verleden maar het lesmateriaal van de school verwees over het algemeen naar de informatie in Ontwaakt ! De meedogende brief herhaalde dat als een Getuige een behandeling wenste door een psychiater, psycholoog of therapeut dit een persoonlijke beslissing was, hoewel enige voorzichtigheid geboden was. Een ding dat duidelijk werd gemaakt in de brief was dat ouderlingen geen therapie methoden moesten bestuderen om vervolgens een rol als die van een therapeut in te nemen, wat enkele ouderlingen feitelijk deden. Ook werden er enkele suggesties in vermeld over wat je kunt zeggen om een slachtoffer van misbruik te helpen. De zaken leken werkelijk beter te gaan, maar niet voor lang. In het binnenste heiligdom van gemeenten en kringen, bleven de goed verborgen geheimen bestaan, en, voor een of ander onbekende reden bleef bescherming van de misbruikers de praktijk van alle dag. Een bijzonder goed verborgen geheim betrof de persoonlijke instructies die in 1992 door een lid van het Besturend Lichaam (waarvan Harry zeker was dat het Ted Jaracz was) gegeven werd aan een paar zeer bekende kring en districtsopzieners om met slachtoffers van misbruik bijeen te komen en hen te verplichten zich stil te houden over dit misbruik op straffe van uitsluiting. In het kantoor van Harry Peloyan, in 1994, bladerde ik samen met mijn echtgenoot, Joe, door een archiefmap vol met klaagbrieven die uit het hele land aan het genootschap gestuurd waren over deze situatie. Het is interessant om op te merken dat één van de veelvuldig genoemde namen, de naam van een zeer intimiderende kringopziener was die nu een lid is van het Besturend Lichaam. “Gooi niet de baby weg samen met het badwater”, was de verklaring die velen van ons hoorden van Harry als hij het laatste ergerlijke nieuws gaf over de voortdurende rechtlijnigheid van de leiding op de Dienst Afdeling, die nog steeds de harde lijn volgden. Hij was bezorgd over hoe we met deze dagelijkse kroniek van informatie over seksueel misbruik omgingen, hopende dat het niet zou veroorzaken dat we de organisatie zouden verlaten. Hij was terecht bezorgd.

    Terug naar Tennessee

     Vanwege gezondheidsproblemen van mijn bejaarde ouders besloten we in augustus 1992 om ons verblijf op de Watchtower faciliteit in Brooklyn te beëindigen en aan het einde van het jaar weg te gaan. Echter, voordat ik wegging besteedde ik tijd aan nog één onderzoek project. Harry gaf me de opdracht om een pakket aan informatie samen te stellen voor het Besturend Lichaam om hen attent te maken op, en te bewijzen dat ze een serieus probleem hadden met seksueel kindermisbruik binnen de organisatie. In januari 1993, een paar weken nadat ik het hoofdkwartier had verlaten, gaf Harry Peloyan aan elk lid van het Besturend Lichaam een enorm pakket met gedocumenteerde informatie, dat door mij verzameld was. Tien en een half jaar wonen met duizenden mensen in de “Bethelfamilie” was nogal een ongewone ervaring. Toen we teruggingen naar onze woning in Tennessee lieten we letterlijk honderden vrienden achter, alsook onze zoon en schoondochter. Gedurende de dagen voor ons vertrek ontvingen we honderden tot-ziens-briefjes. Ik bewaar nog steeds een door mijn collega’s op de Schrijversafdeling met de hand gemaakte brochure vol met uitdrukkingen van liefde alsook van spijt dat we niet meer samen zouden werken, en ons veel goeds voor de toekomst wensend. Als ze toen toch hadden geweten wat de toekomst in petto had ! In de brochure bracht Harry zijn vreugde tot uitdrukking om met mij te hebben samengewerkt, en vertelde hoe mijn hulpvaardigheid, vastberadenheid, en compassie gemist zouden worden. En Lee zei dat hij niet wist hoe hij moest beginnen met uit te drukken hoe erg ik gemist zou worden. Hij voegde eraan toe dat mijn ondersteuning, inbreng en onderzoek onbetaalbaar waren geweest. Een andere schrijver, Jim Pellechia, bedankte me voor het “opschudden” van de dingen. Al die opmerkingen waren specifiek gericht op mijn werk achter de schermen om ons Besturend Lichaam ertoe te bewegen veranderingen in gang te zetten om de organisatie procedures betreffende seksueel kindermisbruik te veranderen. En ik zal nooit vergeten, op mijn laatste werkdag op de Schrijversafdeling, dat David Iannelli me vaarwel zei en me warm bedankte voor de ontdekking wat niemand in de organisatie wist  –  dat William H.Conley, en niet Charles Taze Russell de eerste president van de Watchtower organisatie was. Ik ging weg zonder spijt. Zolang ik in het centrum, de spil van de Getuigenwereld, was, gaf ik alles wat ik had. Hoewel ik van de mensen hield, stond ik voor een dilemma. Zou ik, na New York verlaten te hebben, mijn “compassie”onder de duim weten te houden, en me stil houden over alles wat ik te weten was gekomen over verborgen seksueel kindermisbruik schandalen binnen de Watchtower organisatie?

    Ik wist dat als ik mijn “compassie” zou toestaan om de zaak “op te schudden” buiten Bethel, ik uitgesloten kon worden. Toen ik New York verliet wist ik dat ik de compassie in mijn hart voor de slachtoffers van misleidende “wolven” die zich voordeden als “schapen” in de Getuigenorganisatie, niet kon uitschakelen, maar wat kon ik eraan doen ? De volgende paar jaren waren, op z’n zachtst gezegd, stressvol. Nadat we een paar maanden terug waren in Tennessee werd er een brief, gedateerd 3 februari 1993, ontvangen door alle lichamen van ouderlingen in de Verenigde Staten, wederom over seksueel kindermisbruik. Het was duidelijk dat het werk dat ik gedaan had resultaten begon af te werpen aangezien de brief feitelijk de informatie besprak die ik had gestopt in het informatiepakket voor het Besturend Lichaam. Er werden suggesties gegeven hoe personen te helpen die herinneringen rapporteerden van misbruik, lang nadat het had plaatsgevonden. Dit leek te betekenen dat de houding van het Besturend Lichaam wat zachter werd ten aanzien van de realiteit van onderdrukte herinneringen. De brief herhaalde voorts dat een Getuige die professionele hulp zocht, en misbruik aan de autoriteiten meldde, niet afkeurend mocht worden toegesproken door de ouderlingen. En dat was nog niet alles. In Ontwaakt ! van 8 oktober 1993 werd nog een goed geschreven artikel gepubliceerd dat ondersteunde om “deskundige professionele hulp [te] zoeken – om zulke ernstige jeugdwonden te helen”. (blz. 12 rechtsonder). Ik ging door met onderzoekswerk voor de Schrijversafdeling vanuit mijn woning. Ik bestudeerde het seksueel kindermisbruik probleem in andere religies en in de maatschappij als geheel. Op die manier, dacht ik, kon ik nog nuttig zijn voor degenen op het Watchtower hoofdkwartier die wilden dat het Besturend Lichaam de beleidsregels ten aanzien van seksueel kindermisbruik veranderden. Echter, hoe voldoening gevend het ook was om enig resultaat van mijn werk te zien, ontdekte ik na een paar maanden tot mijn verschrikking dat in onze lokale gemeente er een ongebruikelijk hoog aantal beschuldigingen van seksueel geweld alsook van bekentenissen waren in het recente verleden, en geen van die gevallen was gemeld aan de autoriteiten. Hoe verontrustend dit op zich al was, het was ronduit beangstigend te weten dat deze gevallen van seksueel kindermisbruik behandeld werden door mannen waarvan ik wist dat ze weinig of geen idee hadden hoe met de complexiteit van seksueel misbruik situaties om te gaan.

    Trage reactie

     In mijn plaatselijke gemeente was een ouderling die bekende de dochter van een Getuige te hebben aangerand. Vanwege de commotie die de vader van dat kind maakte (hij was geen Getuige) toen hij aangifte deed bij de politie, werd hij als ouderling ontheven. Binnen een paar jaar probeerde de aanrander opnieuw om opzieners-voorrechten te krijgen in de gemeente. Hij had de opzieners overtuigd van zijn berouw, hoewel er aanwijzingen waren dat hij het van-huis-tot-huis werk gebruikte om alleenstaande vrouwen met kinderen te ontmoeten en de Bijbel met hen te bestuderen, om vervolgens enkele van die kinderen aan te randen. Ik zond een algemene brief over de situatie naar de Watchtower organisatie, alsook een indringende brief op 21 juli 1993 aan het Besturend Lichaamlid Lloyd Barry ( inmiddels overleden). In mijn brief bracht ik mijn bezorgdheid tot uitdrukking over misbruikers die deelnamen aan het van-huis-tot-huis werk, gebaseerd op de manier waarop de pedofiel in onze lokale gemeente deze activiteit gebruikte om kinderen te vinden en dat ik dacht dat de deelname aan dit werk voor misbruikers aan banden gelegd moest worden. Hierbij kwam nog een andere situatie die van groot belang was. Binnen de gemeente werden de namen van de pedofielen  –  inclusief degenen die berouw tot uitdrukking brachten  –  nooit openbaar gemaakt, en velen werden uiteindelijk, na verloop van een aantal jaren, weer in verantwoordelijke posities met autoriteit aangesteld. Als gevolg daarvan waren ze in een positie om meer kinderen aan te randen, wat velen ook hadden gedaan. Lloyd Barry heeft nooit de ontvangst van mijn brief bevestigd, hoewel ik hem kort sprak toen ik het Watchtower hoofdkwartier bezocht in 1994. In plaats van de lang gehoopte verandering van beleid in de zaak van aanranders die deelnamen aan de prediking, en hun herstel in posities met autoriteit in de gemeente als ze berouwvol waren, gebeurde er niets. Ik begreep echter dat een beslissing in deze zaak moeilijk was, en verregaande uitwerking had. De omvang en complexiteit van de hele seksueel kindermisbruik situatie binnen de organisatie waren enorm. Dat mocht dan wel zo zijn, maar ik wist dat er voortdurend kinderen misbruikt werden door daders die Getuigen waren en ik wilde die situatie veranderen. Ik was blij dat het zoeken van professionele hulp voor de pijnlijke gevolgen van seksueel kindermisbruik niet langer met afkeuring werd bezien in 1992 en ’93, maar tegen december 1994 was er een terugkeer naar een meer star gezichtspunt, zoals werd onderwezen gedurende de Koninkrijks Bediening School in 1994. Op de school werd ouderlingen verteld dat beschuldigingen die door een Getuige gemaakt werden op grond van onderdrukte herinneringen ontoelaatbaar waren voor een juridische actie. Ze werden er aan herinnerd dat als er geen twee getuigen waren van de aanranding, en de beschuldiging ontkend werd, er geen sancties of uitsluiting op kon volgen. Ik herinner me hoe ik, gedurende 1993-97, bezorgd was over de vertrouwelijkheidregel. Ik drukte mij in alle vrijheid uit tegenover vrienden op de Schrijversafdeling over de opbiechtende, schijnbaar berouwvolle aanrander in mijn lokale gemeente die kinderen op zijn schoot liet zitten of baby’s op zijn arm hield ; maar de ouderlingen deden niets, zelfs geen waarschuwing aan de ouders. Vanwege mijn tot uitdrukking gebrachte bezorgdheid drong de brief van 1 augustus 1995 aan alle lichamen van ouderlingen erop aan om de voormalige kindermisbruiker te wijzen op de “…gevaren van het knuffelen of kinderen op schoot houden en dat hij nooit in de aanwezigheid van een kind moest zijn zonder dat een andere volwassene daarbij was”. Ik wist dat Harry en de anderen nog steeds hoopten er iets aan te kunnen doen. Uiteindelijk maakte de Watchtower Society in 1997 bekend, in de uitgave van De Wachttoren van 1 januari 1997 in het artikel “Laten wij een afschuw hebben van wat goddeloos is” (blz. 29) dat “een man van wie bekend is dat hij kinderen heeft aangerand, niet in aanmerking [komt] voor een verantwoordelijke positie in de gemeente”. De mededeling zei ook dat de gemeente hem niet zou beschermen tegen maatregelen waar hij van Staatswege mee te maken krijgt. ( blz. 28 ). Kort daarna sprak ik met Harry via de telefoon en hij was bijzonder dankbaar dat vijf jaar van vasthoudendheid geresulteerd had in een nieuw beleid waarin voorkomen werd dat een berouwvolle aanrander wederom in aanmerking kon komen om in de gemeente te dienen in een verantwoordelijke positie. Hoe blij ik in het begin ook was met dit nieuwe beleid, ik was toch bezorgd toen ik de volgende woorden las: “Als hij [de aanrander] berouwvol lijkt te zijn, zal hij worden aangemoedigd geestelijke vorderingen te maken, [en] aan de velddienst [het van-huis-tot-huis- werk van Jehovah’s Getuigen] deel te nemen…”, wat precies het tegenovergestelde was van mijn verzoek.

     

     

    Een Maas in de Wet en de “Twee Getuigen Regel”

     Op het eerste gezicht leek het dat het Besturend Lichaam vooruitgang geboekt had door te bepalen dat iedere man die bekend stond als een misbruiker geen positie van autoriteit in de organisatie kon hebben. Eindelijk, er was erkenning dat als een man in het verleden een misbruiker was geweest er een grote kans bestond dat hij opnieuw zou misbruiken. Het leek dus dat als zo’n man nu een positie van autoriteit bekleedde in de gemeente, hij daar nu uit verwijderd zou worden. Getuigen reageerden enthousiast op dit nieuwe beleid, in de veronderstelling dat door het niet toestaan van een bekende misbruiker in een verantwoordelijke positie in de gemeente, hun Besturend Lichaam scherpe aandacht had voor de misbruik schandalen die de kerken in het hele land geteisterd hadden. Toen werd het duidelijk dat er een lek zat in het nieuwe beleid, een maas in de wet. Deze eenvoudige maar duidelijke verklaring dat “een man van wie bekend is dat hij kinderen heeft aangerand, niet in aanmerking [komt] voor een verantwoordelijke positie in de gemeente”, was misleidend en gevaarlijk. Waarom ? Het sleutelwoord bekend was de manier waarop misbruikers hun positie van autoriteit konden behouden. Dit werd duidelijk gemaakt in een volgende brief aan alle lichamen van ouderlingen, gedateerd 14 maart 1997, waarin de vraag werd beantwoord, “Wie is een ‘bekende kindermisbruiker’?” Merk deze verklaring op: “Een persoon waarvan ‘bekend’ is dat hij een voormalige kindermisbruiker is verwijst naar de manier waarop hij in de gemeenschap en in de Christelijke gemeente bezien wordt”. Volgens deze beleidsverklaring zou de man, als de gemeente of de gemeenschap wist dat hij een voormalige misbruiker was, niet in aanmerking komen voor een verantwoordelijke positie, noch als zodanig gehandhaafd blijven na deze nieuwe beleidsregel. Echter, de voornaamste reden waarom een man in de gemeenschap bekend kwam te staan als een misbruiker, was als de zaak bij de politie was gemeld, iets dat zelden door de Getuigen werd gedaan. Verder maakte de vertrouwelijkheids regel het onmogelijk voor de gemeente te weten wie een misbruiker was als een slachtoffer onder druk van een juridisch comité het stilzwijgen behield. Bijgevolg bleef de beschuldigde in een verantwoordelijke positie omdat de ouderlingen aannamen dat hij niet bekend stond als misbruiker. Uiteraard waren weinig gewone Getuigen zich bewust van het woord “bekend”, zoals hierboven toegepast  –  en vele gemeente ouderlingen misten de volledige impact van die Wachttoren van 1 januari 1997 en de brief van het genootschap van 14 maart 1997  –  maar hoe zouden de gemeenten hebben gereageerd als ze hadden geweten dat kindermisbruikers in het verleden door het Genootschap waren aangesteld terwijl ze zich volledig bewust was van hun schuld ? Zonder dat zij zich daar van bewust waren bevatte de brief van 14 maart 1997 aan alle lichamen van ouderlingen een instructie die dat uitdrukkelijk toegaf : “Het lichaam van ouderlingen dient het Genootschap te rapporteren over iedere persoon die nu dient, of in het verleden heeft gediend in een door het Genootschap aangestelde positie in jullie gemeente van wie bekend is dat hij in het verleden schuldig was aan kindermisbruik”. [vet en cursivering is van mij]. Dit ondersteunt dat het Genootschap bewust aanranders aanstelde in verantwoordelijke posities. Deze verhelderende brief vervolgde door te zeggen: “Anderen waren mogelijk schuldig aan kindermisbruik voor ze gedoopt werden. De lichamen van ouderlingen zullen deze personen niet hoeven te ondervragen”. [door mij gecursiveerd] In een tijd dat zowel wereldse als religieuze organisaties de achtergronden van personeel en vrijwilligers die regelmatig met kinderen in contact kwamen onderzochten, wilde het Besturend Lichaam zelfs niet dat de ouderlingen het verleden onderzochten van mogelijke kandidaten voor posities met autoriteit. Het is, op z’n minst, onverantwoordelijk, misschien zelfs misdadige nalatigheid, en, indien onderzoekende autoriteiten hierin duiken, mogelijk nog veel erger. Als voorbeeld van de officiële houding van Watchtower, luister naar wat woordvoerder J.R.Brown tegen de Duitse media zei in juni 2002, “Als een persoon schuldig wordt bevonden aan kindermisbruik, kan hij onder geen enkele omstandigheid [door mij gecursiveerd] dienen als ouderling”. Echter, merk op wat er staat in een brief van 1 juli 2002 aan alle lichamen van ouderlingen in het Verenigd Koninkrijk, over een uitzondering op die regel: “Indien het bijkantoor heeft besloten dat hij [voormalig kindermisbruiker] aangesteld kan worden of kan voortgaan te dienen in een vertrouwelijke positie omdat de zonde vele jaren geleden plaatsvond en hij sindsdien een voorbeeldig leven heeft geleid, dan zou zijn naam niet op de lijst moeten verschijnen, noch is het noodzakelijk om informatie over de in het verleden begane zonde van de broeder door te geven aan een andere gemeente indien hij verhuist, tenzij het bijkantoor andere instructies heeft gegeven”. (De lijst wordt samengesteld door de gemeente en is getiteld, “Kinder Bescherming  –  Psalm 127:3. “De lijst bevat informatie over misbruikers die het hebben opgebiecht, hen die door de gemeente schuldig zijn bevonden op basis van twee of meer getuigen, en zij die door rechtbanken veroordeeld zijn). De brief gaat verder door te zeggen : “Er zijn echter vele andere situaties die in verband staan met misbruik van kinderen. Bijvoorbeeld, er zou slechts één ooggetuige kunnen zijn, doch de broeder ontkent de beschuldiging (Deuteronomium 19:15; Johannes 8:17) Of er zou een onderzoek door wereldse autoriteiten gaande kunnen zijn wegens vermeend kindermisbruik, maar het onderzoek is nog niet afgerond. In deze en vergelijkbare gevallen zal er geen vermelding worden gemaakt op de Kinder Bescherming lijst”. Toen ik mij voor het eerst bewust werd van seksueel kindermisbruik in de Watchtower organisatie, wist ik niet dat de Bijbelse richtlijn die twee getuigen vereiste om een zaak te bevestigen, van toepassing was op aanranding. Het was pas na 1997 toen ik ontdekte hoe pedofielen beschermd werden door de vereiste twee getuigen van een aanranding, dat ik begreep hoe groot het gevaar was dat dit beleid vormde voor kinderen. Zoals aangetoond door de hierboven genoemde brief van 1 juni 2001 zou een beschuldiging van aanranding in het niets verdwijnen, zelfs niet op de lijst Kinder Bescherming komen, als het misbruikte slachtoffer haar beschuldiging niet kon ondersteunen met twee getuigen, en de beschuldigde de beschuldiging ontkent. Dan treed de vertrouwelijkheidregel in werking. Slachtoffers worden op het hart gedrukt niet te spreken over de beschuldiging op straffe van uitsluiting van henzelf. Dit was en is nog steeds de manier waarop misbruikers verborgen worden gehouden en kinderen “vogelvrij” blijven. Het is de toepassing van het “twee getuigen” beleid en de vertrouwelijkheids regel die nog steeds belangrijke leerstellingen zijn die herzien moeten worden.

    13-09-2010 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat Barbara Anderson heeft ontdekt/laatste gedeelte

    Uiteindelijk Gedesillusioneerd

     Ik behoorde tot een organisatie van wie de leden niet anders bleken te zijn dan de maatschappij in haar geheel. Echter, onder het oppervlak zijn ze totaal verschillend in hun benadering van het leven omdat zij geloven dat God hun organisatie leidt. Het zijn de leiders van deze Getuigen-Theocratie die de regels maken voor de kudde die ieder aspect van het leven omvat, inclusief regels om de leden te beschermen tegen bedreigende invloeden. Ongeacht hun goede intenties zijn de leiders van de Getuigen geworden als de Farizeeën die regels verschaften voor vrijwel iedere sociale omstandigheid. In de complexe situatie van seksueel kindermisbruik  –  de twee getuigen regel, de nieuwe beleidsregel in de Wachttoren van 1 januari 1997 met zijn “maas in de wet”, toepasbare adviezen in het ouderlingenboek Schenk Aandacht Aan Uzelf En Aan De Kudde, de brief van 14 maart 1997 aan alle lichamen van ouderlingen, alle andere zakelijke brieven, en de instructies op de Koninkrijks Bediening School  –  ze zijn allemaal problematisch. Deze richtlijnen werden verondersteld te zijn geschreven met de intentie de gemeente te beschermen, maar bleken achteraf de pedofiel te beschermen. Ik kan alleen maar hopen dat dit niet opzettelijk met dit doel gedaan is. Vanaf 1992 was ik zo bezorgd over de problematische procedures van de Watchtower Society betreffende seksueel kindermisbruik, dat ik niet zag waar het echte probleem lag  -  de leiders van de Getuigen behandelden beschuldigingen van seksueel kindermisbruik niet anders dan de zonde van overspel of alcoholisme. Ik realiseerde me dat ouderlingen in het geheel geen onderzoek moesten doen naar beschuldigingen van seksueel kindermisbruik, maar alle misbruik gevallen zouden moeten doorverwijzen naar de autoriteiten, aangezien seksueel kindermisbruik een misdaad is  –  een vorm van verkrachting  –  een punt dat het genootschap nog steeds niet volledig schijnt te bevatten. Politie behandelt misdaad, ouderlingen behandelen zonden ! Indien ouderlingen procedures nodig hebben om iemand uit te sluiten voor kindermisbruik, dan moet het duidelijk gemaakt worden dat die instructies alleen dáár voor zijn. Indien er twee getuigen nodig zijn om de schuld te bepalen om de beschuldigde uit te sluiten, prima, maar alleen zolang de autoriteiten door de betrokkenen op de hoogte worden gesteld van de beschuldiging. In 1998 verliet ik officieel de organisatie, hoewel ik me al een jaar langzaam had teruggetrokken. Ik probeerde mijn bezorgdheid aan de kant te zetten en ging naar de lokale schoolgemeenschap en legde enkele tests af, waarop ik een studiebeurs ontving, een gift die me heeft geholpen om verder te gaan zonder mijn Jehovah’s Getuigen vrienden van over de hele wereld (ik wist zeker dat ze me de rug zouden toekeren als ze zich realiseerden dat ik niet langer een van hen was). Door het bezoeken van de colleges ontdekte ik dat er nog leven was na de Watchtower. In die tijd waren mijn man en ik 39 jaar getrouwd. We hadden nooit geheimen voor elkaar. Vertrouwen en respect waren de ruggengraat van ons succesvolle huwelijk. Daarom accepteerde mijn echtgenoot, Joe, mijn vertrek van de religie omdat hij zich ervan bewust was dat ik het heel moeilijk had om een goed geweten te behouden en tevens deel te zijn van de Getuigenorganisatie, wetende wat ik wist over het beleid van de Watchtower Society betreffende seksueel kindermisbruik, dat ik als zeer slecht beschouwde. Als vrouw moest ik het stilzwijgen bewaren over deze slechtheid, of uitgesloten worden. Mijn woede en frustratie waren een last die ik niet langer kon dragen, wetende dat ik onmachtig was om kinderen te beschermen tegen aanranders. Mijn directe Getuigenfamilie en goede vrienden lieten me toen niet in de steek. In het begin waren ze onthutst dat ik de organisatie had verlaten, maar respecteerden mijn recht om dat te doen. Twee van hen verlieten uiteindelijk zelfs de organisatie. In 1997 verliet mijn zoon, die 16 jaar op Bethel geweest was, en zijn vrouw het hoofdkwartier omdat ze graag kinderen wilden hebben. In 1999 werd onze kleinzoon, Luke, geboren, en ze bleven, samen met de baby, ons huis bezoeken omdat ik niet was uitgesloten. Mijn echtgenoot was nog steeds een ouderling en de andere ouderlingen hadden geen idee waarom ik de religie had verlaten en ze leken terughoudend te zijn om ons daar vragen over te stellen. Hoe dan ook, ik zei niets negatiefs over de Getuigenorganisatie, dus werd ik niet beschouwd als een bedreiging.

    Bill Bowen en “Silentlambs” Tegen het einde van 2000 zag een vriend van mij, een oud-kringopziener van de Watchtower, op een website waar veel Getuigen kwamen, een bericht van een ouderling waarin hij vroeg of andere ouderlingen een situatie hadden meegemaakt als hij, toen hij ontdekte dat de presiderende opziener in zijn gemeente toegaf een aantal jaren daarvoor schuldig te zijn geweest aan misbruik. Omdat zowel de gemeente als de gemeenschap hiervan niet op de hoogte was (hoewel twee ouderlingen het wisten) bleef de man in zijn positie. De schrijver van het bericht bracht zijn bezorgdheid tot uitdrukking voor de kinderen in de gemeente, inclusief die van zichzelf. In eerste instantie correspondeerde mijn vriend met deze ouderling en daarna deed ik dat. Wat ik hem vertelde over seksueel kindermisbruik binnen de organisatie was een enorme openbaring. Spoedig waren we ervan overtuigd dat we iets moesten doen om de wereld erop attent te maken dat de Watchtower organisatie, vanwege haar onverantwoordelijke en crimineel nalatige beleid, schuldig was aan het internationaal verhullen van de MISDAAD van seksueel kindermisbruik, en het Besturend Lichaam ervan te overtuigen dit beleid te veranderen. Maar hoe moesten we dit voor elkaar krijgen ? Spoedig besloot deze ouderling, Bill Bowen, om zijn aanstelling neer te leggen en de zaak betreffende het misbruik wereldkundig te maken. Dit vond plaats op 1 januari 2001. De media aandacht in Kentucky, waar Bill woonde, over zijn terugtreden als ouderling vanwege de seksueel kindermisbruik zaak was enorm. Daar komt nog bij dat Bill en ik op het idee kwamen voor een internet website, die vervolgens door Bill werd gemaakt onder de naam Silentlambs.org. Hier konden Jehovah’s Getuigen die het slachtoffer waren van seksueel kindermisbruik door Getuigendaders hun verhaal opschrijven. Binnen enkele weken waren er 1000 verhalen. Na vijf jaar waren dat er meer dan 6000. Ik onthulde mezelf niet publiekelijk toen Bill dat deed, maar binnen enkele weken zaten Bill en ik in een vliegtuig richting New York City om door NBC producenten geïnterviewd te worden omdat ze geïnteresseerd waren in het maken van een documentaire over het Watchtower seksueel kindermisbruikprobleem voor hun nationale televisieprogramma Dateline. Nadat de producers uitgebreid onderzoek hadden gedaan, hetgeen onze claims bevestigde, werden we ingepland voor het filmen van interviews voor TV. Rond die zelfde tijd besprak een producent de beschuldigingen met Watchtower vertegenwoordigers die dit alles categorisch ontkenden. Het programma stond gepland om op TV te verschijnen in november 2001, maar ten gevolge van de terroristische aanval op de World Trade Center gebouwen in New York City op 11 september, werd de uitzending uitgesteld.

    Uitgesloten

     Na NBC keer op keer gebeld te hebben met de vraag wanneer het programma uitgezonden zou worden, werd de Watchtower organisatie eind april 2002 verteld dat het programma vertoond zou worden op 28 mei 2002. Onmiddellijk gaven de Watchtower vertegenwoordigers opdracht aan onze lokale ouderlingen om een juridische hoorzitting voor ons te organiseren. Begin mei bewees ik aan de ouderlingen dat ik niet schuldig was aan het mij ten laste gelegde. Binnen enkele dagen regelden de lokale ouderlingen een nieuwe juridische hoorzitting met nieuwe beschuldigingen toegevoegd. Ik zag af van het bezoeken van die bijeenkomst omdat het mij nutteloos leek  –  als ik deze aanklacht zou weerleggen was het duidelijk dat ze weer met volgende beschuldigingen zouden komen. Als gevolg hiervan werd ik uitgesloten op 19 mei 2002 op grond van het veroorzaken van verdeeldheid. Enkele andere Getuige-klokkeluiders die in het programma verschenen werden ook rond die zelfde tijd uitgesloten. Uitgesloten leden worden gemeden als onberouwvolle zondaars en moeten niet geloofd worden, wat een gewiekste zet was van de Watchtower. Het was me duidelijk dat ik kort voor de uitzending van Dateline uitgesloten werd zodat de Getuigen onder de kijkers niet zouden geloven wat ik zei. Toen gebeurde er iets dat me werkelijk verbaasde. De Watchtower Society stuurde een brief, gedateerd 24 mei 2002, aan alle gemeenten in de Verenigde Staten die een week vóór de uitzending van Dateline aan haar leden moest worden voorgelezen. Nadat mijn echtgenoot Joe de brief hoorde voorlezen, en meende dat het gevuld was met halve waarheden over de zaak, leverde hij zijn sleutels van de Koninkrijkszaal in en legde zijn positie als ouderling neer. Hem werd gevraagd een ontslagbrief te schrijven, hetgeen hij een paar dagen later deed. Joe gaf elke ouderling een kopie en zond een kopie aan Dan Sydlik en Jack Barr, leden van het Besturend Lichaam. Hij zond ook een kopie aan een vriend, Robert Johnson, op de Dienst Afdeling. In een telefoongesprek met Rob, een week later, werd Joe verteld dat hij zijn vrouw onder controle moest krijgen en dat ze het beleid van het Genootschap verkeerd begreep. Toen Joe vragen stelde over dat beleid, antwoordde Rob dat die informatie vertrouwelijk was. Hij was bijzonder ontsteld omdat Joe hem opbelde en het gesprek eindigde onplezierig. Joe werd vervolgens uitgesloten in juli 2002 omdat hij verdeeldheid veroorzaakte. Door mij te verdedigen en zijn persoonlijke kijk op de seksueel kindermisbruik situatie te geven, die beslist niet hetzelfde was als die van Watchtower, hoorde Joe er niet langer bij. Net als Bill Bowen en ik, werd Joe kritisch op het traject dat ouderlingen moeten doorlopen wanneer seksueel kindermisbruik aan hen wordt gemeld. Hij vindt dat Getuigenouderlingen geen beschuldigingen van seksueel kindermisbruik moeten onderzoeken omdat het een misdaad is die door ouderlingen gerapporteerd moet worden aan de autoriteiten, ongeacht in welk land zij wonen, zelfs als de wet van dat land dit niet van geestelijken verlangt. Voor dat Dateline werd uitgezonden benaderden verslaggevers de Watchtower met de vraag of het waar was dat we verzocht waren om juridische hoorzittingen bij te wonen vanwege onze onthullingen in het programma. Watchtower vertegenwoordiger J.R.Brown ontkende deze beschuldiging en verslaggevers haalden zijn woorden aan, zeggend dat de juridische verhoren lokale aangelegenheden waren en dat ze bijeen kwamen omdat we zondaars waren, niet vanwege onze komende opkomst in Dateline. Brown ging zelfs zo ver te zeggen dat de Watchtower leiders zich niet bewust waren wie er in het programma zouden verschijnen  –  ik wist dat dit niet waar was. Toen verslaggevers vroegen welke schriftuurplaats de religie gebruikte om leden uit te sluiten, haalden Watchtower vertegenwoordigers 1 Kor.5:11,12 aan, waarin de kerk geboden wordt "de goddeloze man uit hun midden te verwijderen die hebzuchtig, overspelig was, afgoderij pleegde, een beschimper, een dronkaard of een afperser is." Aangezien ik sinds midden 1998 niet meer in de gemeente was geweest, noch mij schuldig had gemaakt aan deze grove zonden, spande ik in november 2002 een rechtszaak aan tegen de Watchtower wegens smaad, welke langzaam zijn weg vindt door het juridische systeem. Sindsdien zijn Bill en ik vele keren geïnterviewd door de pers omdat we doorgaan met het bewust maken van het publiek van het Watchtower beleid ten aanzien van het beschermen van pedofielen. In Ontwaakt ! van augustus 1993, prees de brief van onze zoon onze ouderlijke vaardigheden ; echter, nog geen tien jaar later, veranderde hij volledig van standpunt en besloot ons volledig te mijden nadat we uitgesloten waren vanwege het openbaren van het verborgen probleem van seksueel kindermisbruik binnen de organisatie. Hij vertelde de pers dat mijn poging om Getuigenkinderen te beschermen “nobel” was, maar dat hij niet geloofde dat het juist was om dit openbaar te maken. (klaarblijkelijk overtrad ik het elfde gebod, het meest belangrijke bij Jehovah’s Getuigen: “Gij zult geen slechte publiciteit brengen over de organisatie”). Kort na de uitzending van Dateline op 28 mei 2002 reisden mijn zoon en zijn vrouw naar New York om persoonlijk de Watchtower vertegenwoordigers naar hun kant van het verhaal te vragen. Er werd hem verteld dat ik het beleid van het Genootschap verkeerd begreep en dat mijn acties veroorzaakten dat duizenden mensen de organisatie verlieten, de Bijbel verlieten en God verlieten. Daarom zouden deze “weggelopen” Jehovah’s Getuigen sterven in Armageddon en ik zou verantwoordelijk zijn voor hun dood. Hij verkoos te geloven wat hem werd verteld, en heeft nooit meer met mij gesproken. Al meer dan drie jaar hebben we onze zoon, onze schoondochter en hun kind, ons enige kleinkind, niet meer gezien. Iedere post die wij hen zenden, inclusief cadeautjes voor ons kleinkind, wordt ongeopend teruggezonden.

    Toewijding aan iets anders

    Wanneer ik terugkijk op mijn leven vanaf de tijd dat ik als 14 jarige gedoopt werd als Jehovah’s Getuige, ben ik eenvoudigweg verbaasd waartoe die eerste stap geleid heeft. Toen was mijn enige verlangen om mensen te helpen de mysteries van het leven te begrijpen, zoals die door Jehovah’s Getuigen onderwezen werden. Inmiddels ben ik verheugd om niet langer de illusie te hebben dat de mysteries van het leven uitgelegd kunnen worden, noch dat Jehovah’s Getuigen een welwillende religie is. Hoewel mijn ooit geliefde vriend, Harry Peloyan me een “Judas” noemde vanwege het publiceren van het Seksueel kindermisbruik probleem binnen de organisatie, heb ik nu de rest van mijn leven gewijd aan het delen van mijn “Insider” ooggetuigenverslag. Hopelijk zullen mijn woorden mensen helpen de verborgen geheimen van deze religieuze organisatie in te zien, een religie die sinds 1881 zeer vindingrijk en slim geleid is door haar Besturend Lichaam. Op deze manier maak ik de waarheid bekend, en, de waarheid zoals ik die ervaren heb, zou andere oprechte personen ervan kunnen weerhouden dezelfde ongelukkige keuze te maken als ik deed, hetgeen ertoe leidde dat ik ooggetuige werd van misleiding.


    Barbara Anderson, 1 mei 2006

     

    De “twee getuigen”- regel is nog steeds effectief in de gemeenten van Jehovah’s Getuigen. Als er in de Verenigde Staten een beschuldiging van aanranding wordt gerapporteerd aan de ouderlingen, wordt één ouderling aangewezen door de rest van het Lichaam van Ouderlingen om te bellen met de Juridische Afdeling van de Watchtower Bible and Tract Society in New York. Dit is sinds 1989 een vereiste. Een vertegenwoordiger van de Juridische Afdeling zal de ouderling vragen in welke Staat hij woont. Als het een Staat is waarin geestelijken aangifteplichtig zijn, waarmee wordt bedoeld dat de ouderlingen (of geestelijken) zowel een volmacht als een verplichting hebben om beschuldigingen van aanranding te melden bij de autoriteiten, dan wordt hem dat verteld. Als de aanranding plaatsvindt in een Staat waarin geestelijken aangifte-plichtig zijn, vereist de Juridische Afdeling dat de ouderlingen eerst de ouders, of het slachtoffer van de aanranding, aanmoedigen deze misdaad bij de autoriteiten te melden. Voordat de uitzending van de TV documentaire Dateline het seksueel kindermisbruik probleem binnen de organisatie op 28 mei 2002 aan de kaak stelde, rapporteerden ouderlingen, die in een Staat woonden waarin geestelijken verplicht waren aangifte te doen, gewoonlijk niet aan de autoriteiten, als de ouders of slachtoffers dat ook niet deden. Als de aanranding plaats vindt in een Staat waarin geestelijken niet verplicht zijn aangifte te doen, betekent dit dat geestelijken geen volmacht hebben om aangifte te doen. Daarom krijgen ouderlingen de instructie om aan zorgverleners of slachtoffers van seksueel kindermisbruik te vertellen dat ze in een Staat wonen waarin geestelijken geen volmacht hebben om aangifte te doen. De ouderlingen wordt  verteld om neutraal te blijven en het aan de zorgverlener of slachtoffer van misbruik over te laten om de beschuldiging te melden bij de autoriteiten. De instructies van Watchtower zijn er bijzonder duidelijk in dat ouderlingen de Getuigenleden niet mogen aanmoedigen noch ontmoedigen om aangifte te doen van het misbruik. Indien zorgverleners of slachtoffers van misbruik ervoor kiezen om niet naar de politie te gaan, dan wordt er verder niets aan gedaan, tenzij de ouderling in het geheim aangifte doet. Vaak is de dader echter tevens de vader van het slachtoffer, dus het overlaten van die beslissing aan de ouders is belachelijk. Voor de uitzending van Dateline rapporteerden de Getuigen-ouders geen gevallen van aanranding omdat ze “geen schande over de organisatie” wilden brengen. Deze houding was meer de regel dan de uitzondering. Bill Bowen maakte een opname van een gesprek met een gevolmachtigde op het Getuigen hoofdkwartier die hem vertelde dat hij woonde in een Staat waar geestelijken niet verplicht zijn om aangifte te doen. Hij vertelde Bill om neutraal te blijven en de beschuldiger niet aan te moedigen noch te ontmoedigen om naar de autoriteiten te gaan. Aanvullend gaf de vertegenwoordiger van de Watchtower Society het advies de situatie in Jehovah’s handen te leggen en dat HIJ het zou regelen. Het wonen in een Staat waar geen verplichting tot aangifte bestaat, beschermt een pedofiel die dit toegegeven heeft en ogenschijnlijk berouwvol is, tegen “bekend” worden, als zorgverlener of slachtoffer ervoor kiest niet naar de autoriteiten te stappen. De vertrouwelijkheidregel garandeert vervolgens dat de beschuldiging van aanranding verborgen blijft voor de gemeente. Te veel keren is het gebeurd dat ogenschijnlijk berouwvolle pedofielen opnieuw daders werden in dezelfde gemeente waar ze waren beschermd door de vertrouwelijkheidsregel. Ongeacht of ouders ervoor kiezen om wel of geen aangifte te doen van de misdaad van misbruik, gaan de ouderlingen door met het toepassen van de “twee getuigen” regel om te beslissen of de beschuldigde moet worden uitgesloten. Als de beschuldigde ontkent, en er zijn geen twee getuigen van de aanranding (twee getuigen zijn, het slachtoffer plus één ooggetuige), dan wordt de beschuldigde niet uitgesloten. Uitsluiting wordt alleen toegepast als aan de “twee getuigen”-regel naar tevredenheid is voldaan. Echter, als “oprecht berouw” wordt getoond, zal de aanrander niet worden uitgesloten. In ieder geval is het aan de ouders en het slachtoffer niet toegestaan om andere gezinnen te waarschuwen omtrent de aanranding. Sinds de uitzending van Dateline zijn Getuigen-ouders meer geneigd om aangifte van aanranding te doen bij de autoriteiten. Indien de ouders aangifte doen van misbruik bij de autoriteiten en de beschuldigde is gearresteerd en schuldig bevonden, dan wordt hij/zij mogelijk toch niet uitgesloten uit de gemeente indien het slachtoffer niet in staat is om een ooggetuige van de aanranding te presenteren. Onlangs werd een aanrander na vijf jaar vrijgelaten uit de gevangenis, maar was nooit uitgesloten omdat het slachtoffer niet kon voldoen aan de “twee getuigen”- regel. Gedurende de detentie van de aanrander en ook daarna, werd hij door de leden als een onschuldig man behandeld. In deze situatie zouden ze niet hebben meegewerkt aan een politie onderzoek omdat dit in strijd zou zijn met de bevindingen van het ouderlingen-comité betreffende de onschuld van de beschuldigde. In de Verenigde Staten wordt aanranding beschouwd als een misdaad. Ouders zouden in het geheel niet naar de ouderlingen moeten gaan, maar direct naar de autoriteiten omdat onder de United States Federal law iedereen verplicht is aangifte te toen van aanranding, ongeacht of plaatselijke wetten dit wel of niet vereisen. Merk op wat er in de Wachttoren van 1 augustus 2005 staat op pagina 14 : “In onze tijd is verkrachting ook een ernstig misdrijf waar zware straffen op staan. Het slachtoffer heeft het volste recht de zaak bij de politie aan te geven. Op die manier kunnen de bevoegde autoriteiten de dader straffen. En als het slachtoffer minderjarig is, zullen de ouders misschien tot deze stappen willen overgaan.” [door mij gecursiveerd] Het is duidelijk dat deze Watchtower beleidsregel duidelijk maakt dat aangifte doen optioneel is, zelfs als er een misdaad is begaan. .

    .

     

    13-09-2010 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De "beleidvolle slaaf", een zelf verworven titel of een illustratie?

    “De beleidvolle slaaf”: een zelf verworven titel of een illustratie?

    (Ik benadruk door een groter lettertype, tussen (haakjes )of in kleur te schrijven)

    In Mattheus 24: 45-47 staat: “Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt! Voorwaar, ik zeg u:’ Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.

    Wanneer men beroep wil doen op loyaliteit en onderwerping, dan is er maar één tekst die het meest gebruikt wordt door het Besturend Lichaam van Jehovah’s getuigen en dat is de hier boven aangehaalde.

    Laten we het eens heel duidelijk maken: in Mattheus 24 staan er tenminste zes illustraties of parabels. Zie zelf maar eens naar de verzen 27, 28, 32, 43, 45 en 48.

    Toen Russell leefde hebben sommigen hem die titel van beleidvolle slaaf toegewezen In het boek “Jehovah’s getuigen- verkondigers van Gods koninkrijk” (uitgegeven door de Wachtower) staat dit op blz. 142  §4 en §6: ”De allereerste uitgave van de Watch Tower zinspeelde op Mattheüs 24: 45-47 door te verklaren dat het doel van de uitgevers van dat tijdschrift was attent te zijn op gebeurtenissen in verband met Christus’ tegenwoordigheid, en het huisgezin des geloofs geestelijk ’voedsel te rechter tijd’ te geven. Maar de redacteur van het tijdschrift beweerde zelf niet dat hij de getrouwe en beleidvolle slaaf of de „getrouwe en verstandige dienstknecht” (volgens de weergave in de King James Version) was.

    Meer dan tien jaar later gaf broeder Russells echtgenote (eerste schuldige) echter in het openbaar uiting aan de gedachte dat Russell zelf de getrouwe en verstandige dienstknecht was. De zienswijze die zij ten aanzien van de identiteit van de ’getrouwe dienstknecht’ kenbaar maakte, werd zo’n dertig jaar lang algemeen door de Bijbelonderzoekers (wie is hier de schuldige?) overgenomen.

    Broeder Russell verwierp hun zienswijze niet, maar hij persoonlijk vermeed het de schriftplaats op die manier toe te passen, terwijl hij beklemtoonde een tegenstander te zijn van de gedachte van een klasse van geestelijken die de opdracht zou hebben om Gods Woord te onderwijzen, in tegenstelling tot een klasse van leken die zo’n opdracht niet had.

    Velen (tweede schuldige) die in die tijd werden uitgezift, hielden vast aan de zienswijze dat één enkele man, Charles Taze Russell, de „getrouwe en verstandige dienstknecht” was die door Jezus in Mattheüs 24:45-47 (KJ) was voorzegd, welke dienstknecht geestelijk voedsel zou uitdelen aan het huisgezin des geloofs.

    Vooral na zijn dood werd in The Watch Tower (derde schuldige) zelf deze zienswijze een aantal jaren gehandhaafd. Gezien de belangrijke rol die broeder Russell had gespeeld, scheen het de Bijbelonderzoekers destijds toe dat dit zo was. Hij heeft deze gedachte persoonlijk niet gepropageerd, maar hij erkende wel dat de argumenten van degenen die deze gedachte koesterden, redelijk leken

    In de Wachttoren 1 juni 1981 pag.24 staat: “Jehovah’s Getuigen geloven dat deze gelijkenis betrekking heeft op de ene ware gemeente van Jezus Christus’ gezalfde volgelingen. Te beginnen met Pinksteren, in 33 G.T., en door alle negentien eeuwen die sindsdien zijn verstreken heen, heeft deze met een slaaf te vergelijken gemeente haar leden geestelijk gevoed, en wel op een getrouwe en beleidvolle wijze. De identiteit van deze „slaaf” is vooral in de tijd van Christus’ wederkomst of tegenwoordigheid duidelijk geworden. De „slaaf” is herkenbaar aan zijn waakzaamheid en aan het feit dat hij op getrouwe en beleidvolle wijze geestelijk voedsel verschaft in de mate dat allen in de christelijke gemeente dit nodig hebben. Ja, deze „slaaf” of door de geest gezalfde gemeente is het enige goedgekeurde kanaal dat in de „tijd van het einde” Gods koninkrijk op aarde vertegenwoordigt (Dan. 12:4). Zoals Jehovah’s Getuigen het begrijpen, is de „slaaf” samengesteld uit alle gezalfde christenen als groep zoals zij zich op elk gegeven moment gedurende de negentien eeuwen sinds Pinksteren op aarde hebben bevonden. Vandaar dat de „huisknechten” deze volgelingen van Christus als individuele personen zijn.”

    Soms zal het Genootschap melding maken van groepen zoals de Waldenzen, de Lollarden, de Paulisenzen of overeenkomstige bewegingen en ze zouden aldus verwijzen naar hen als ware christenen uit die tijd. Maar deze groeperingen waren afkomstig uit een gebied in een bepaald land. Nergens is er trouwens een bewijs dat ze een Kanaal vormden. Daarbij komt nog dat deze groeperingen nog steeds geloofden in de onsterfelijkheid van de ziel, de drie-eenheid, en dergelijke “valse” leerstellingen.

    Wanneer men de geschiedenis leest van Russell’s opkomst, dan kan men een jonge man onderscheiden, zoekende naar waarheid, (Jehovah’s getuigen - verkondigers van Gods koninkrijk) pag. 43, § 4 en 5 en pag.44, § 1

    “Op een avond in 1869, toen Charles nog steeds naar waarheid zocht, vond er iets plaats waardoor zijn wankelende geloof werd hersteld. Toen hij in de buurt van de winkel van de Russells in de Federal Street liep, hoorde hij uit een zaaltje in een souterrain de klanken van religieuze liederen komen. Naar zijn eigen verslag is dit wat er gebeurde:’Schijnbaar toevallig stapte ik op zekere avond een stoffig en vuil zaaltje binnen waar, zoals ik had gehoord, religieuze diensten werden gehouden, om te zien of het handjevol dat daar bijeenkwam iets redelijkers te bieden had dan de geloofsbelijdenissen van de grote kerken. Daar hoorde ik voor de eerste maal iets over de opvattingen van de Second Adventists, en de prediker daar was dhr. Jonas Wendell … Ik moet dus zeggen dat ik dank verschuldigd ben aan de adventisten alsook aan andere denominaties. Hoewel zijn uiteenzetting van de Schrift niet geheel duidelijk was, … was ze voldoende om onder Gods leiding mijn wankelende geloof in de goddelijke inspiratie van de bijbel te herstellen en om aan te tonen dat de verslagen van de apostelen en de profeten een onverbrekelijke eenheid vormen. Wat ik hoorde, bracht mij ertoe de bijbel ter hand te nemen teneinde die ijveriger en zorgvuldiger dan ooit tevoren te bestuderen, en ik zal de Heer altijd danken voor die leiding; want hoewel het adventisme mij niet heeft geholpen ook maar één enkele waarheid te ontdekken, heeft het mij ten zeerste geholpen dwalingen af te leren, waardoor het mij op de Waarheid heeft voorbereid.’

    Die bijeenkomst hernieuwde het vaste besluit van de jonge Russell om naar schriftuurlijke waarheid te zoeken. Ze leidde hem terug naar zijn bijbel om die ijveriger dan ooit te bestuderen. Russell kwam al gauw tot de overtuiging dat voor degenen die de Heer dienden de tijd nabij gekomen was om tot een duidelijke kennis van Zijn voornemen te komen. Hij en enkele van zijn kennissen in Pittsburgh en het nabijgelegen Allegheny kwamen in 1870 derhalve enthousiast bijeen en vormden een bijbelstudieklas.”

     

    Russell geeft zelf toe dat “hoewel het adventisme hem niet heeft geholpen ook maar één enkele waarheid te ontdekken” hij de man was die de bijbel weer van de planken haalde, die ijverig begon te studeren.  Eerst alleen en in privé, op een onafhankelijke wijze. Tegenwoordig zou dat verwaand, ondoeltreffend genoemd worden, een verwerping van het Kanaal

    In de Wachttoren van 15 januari 1968 pag.43 staat: “De bijbel is daarom een boek van organisatie dat aan de christelijke gemeente als organisatie, niet aan individuele personen toebehoort, ongeacht hoe oprecht zulke personen ook mogen geloven dat zij de bijbel kunnen uitleggen. Om deze reden kan de bijbel niet op juiste wijze worden begrepen zonder Jehovah’s zichtbare organisatie in gedachten.”

    Wanneer dus Russell begon met zijn studie, op een onafhankelijke wijze, dan zou die zogezegde beleidvolle slaaf al 1800 jaar bestaan hebben; Nu rijst de vraag: hoe kon Russell de waarheden van Christus en zijn apostelen weer nieuw leven inroepen, onafhankelijk van een bestaand KANAAL? Een Kanaal dat al eeuwen van generatie op generatie het geestelijk voedsel uitdeelde?

    Wat doen we met de tekst uit Spreuken 4:18 waar staat: “Maar het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd wordt.”?

    Deze tekst wordt gebruikt om aan te tonen dat er een soort voortdurende toename van leerstellige en schriftuurlijke kennis is d.m.v. de organisatie.

    Maar in werkelijkheid zeggen ze aan de ene kant dat het licht steeds helderder wordt en aan de andere kant vertellen ze je dat de afval gedurende eeuwen lang voortdurende duisternis heeft voortgebracht.

    Om eens terug te komen bij het begin van het artikel: als “de beleidvolle slaaf” letterlijk moet genomen worden, wat doe je dan met al die andere illlustraties zoals je ze kunt lezen in Mattheus 18:23-35, (de vergevensgezindheid illustratie ), 20:1-16 (de illustratie van de werknemers van één uur), 22:1-14 (illustratie van het bruilofsfeest),

    25:1-12 (de dwaze en beleidvolle maagden), 25:14-30 (vijf talenten, twee talenten en één talent illustratie), 25: 31-46 (illustratie van de schapen en de bokken).

    In Markus 12: 1-9 (de illustratie van de wijngaardenier).

    In Lukas 10: 30-37 (de barmhartige samaritaan), 13:6-9 (vijgeboom die geen vruchten had), 14: 16-24 (illustratie van feestmaal waar niemand naartoe kwam), 15: 11-32 (illustratie van de verloren zoon) 16:1-13 (illustratie van de onrechtvaardige beheerder), 16:19-31, (illustratie van Lazarus en de rijke man) 18:1-8 (illustratie van de weduwe en de rechter), 19:12-27 (illustratie van de 10 minen), 20:9-16 (illustratie van de zoon van de wijngaardenier die gedood werd).

    In Johannes 10: 1-18(illustratie van de Herder) en 15: 1-7 (illustratie van de ware wijnstok). 

    Indien er sprake is van een klasse of een groep van mensen die nauw verbonden zijn, goed verenigd onder elkaar, hoe moet je dan de andere vergelijkingen van Jezus begrijpen waar hij ook spreekt over slaven? Is het nodig dat ze bestaat uit een klasse van mensen? Of deel moet uitmaken van een menselijke organisatie? Bestaat er dan ook een "10 minen klasse", een "klasse van 5 minen", "een klasse van 10 talenten", of "van 4 talenten"? Indien ja, wie zijn ze?

     

    In plaats van een klasse van personen die als "getrouwe en beleidvolle slaaf" is aangesteld, de anderen voedend met bijbelse literatuur, zei Petrus klaar en duidelijk dat elke christen zijn eigen beheer moest uitvoeren en een ander moest voeden met woorden van aanmoediging. (1 Petrus 4 : 10,11) : "Gebruikt de gave, naarmate een ieder die heeft ontvangen, om elkaar ermee te dienen als voortreffelijke beheerders van Gods onverdiende goedheid, die op velerlei wijzen tot uitdrukking wordt gebracht.  Indien iemand spreekt, [hij spreke] als het ware [de] heilige uitspraken Gods; indien iemand dient, [hij diene] als afhankelijk van de door God verschafte sterkte; opdat in alle dingen God verheerlijkt wordt door bemiddeling van Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid. Amen."


     

    19-08-2010 om 00:00 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De grote leugen

    De grote leugen

     

    In 2008 werd een boekje (Blijf in Gods liefde) uitgegeven door de Wachtower Society waarin men kan lezen hoe men tegenover een uitsluiting bij de Getuigen van Jehovah moet staan.

    Kijk eens wat er op pag. 207,208 en 209 staat:

    Hoe we een uitgeslotene moeten behandelen

    (ik benadruk door een ander kleur te gebruiken of te cursiveren of door het heel klein te schrijven)

    Er zijn maar weinig dingen die ons meer pijn kunnen doen dan het verdriet dat we hebben wanneer een familielid of een goede vriend als een onberouwvolle zondaar (vgl. noot 1)uit de gemeente wordt gesloten. Uit de manier waarop we met de Bijbelse instructies over deze kwestie omgaan, kan blijken hoe sterk onze liefde voor God en onze loyaliteit aan zijn regeling is.(Lees liever hoe sterk onze liefde voor het Genootschap is) Laten we eens een paar vragen over dit onderwerp bekijken.

    Hoe moeten we een uitgeslotene behandelen? De Bijbel zegt ons „niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten” (1Korinthiërs 5:11).(Maar iemand die uitgesloten is, is geen broeder meer) Over een ieder die „niet blijft in de leer van de Christus” lezen we: „Ontvangt hem nimmer in uw huis en richt ook geen groet tot hem. Want wie een groet tot hem richt, heeft deel aan zijn goddeloze werken” (2 Johannes 9-11).(Heel veel mensen bij de Getuigen van Jehovah worden uitgesloten en blijven nochtans in de leer van Christus, ze zijn hun geloof in de Bijbel en in Christus daarom niet kwijt) We hebben geen geestelijke of sociale omgang met uitgeslotenen. De Wachttoren van 1december 1981, blz.19, zei: ’Een eenvoudig „Hallo” dat tot iemand wordt gezegd, kan de eerste stap zijn die tot een gesprek en misschien zelfs tot een vriendschap leidt. Zouden wij die eerste stap willen doen met betrekking tot iemand die uit de gemeenschap is gesloten?’

    Is het echt nodig om elk contact te mijden? Ja, om verschillende redenen.

    Ten eerste is het een kwestie van loyaliteit aan God en zijn Woord. We gehoorzamen Jehovah niet alleen als het makkelijk is, maar ook als we het heel moeilijk vinden. Liefde voor God beweegt ons ertoe al zijn geboden te gehoorzamen, in het besef dat hij rechtvaardig en liefdevol is en dat zijn wetten voor ons bestwil zijn (Jesaja 48:17; 1Johannes 5:3).

    Ten tweede is het mijden van elk contact met een onberouwvolle kwaaddoener voor ons en voor de rest van de gemeente een bescherming tegen geestelijke en morele verontreiniging, en het houdt de goede naam van de gemeente hoog (1Korinthiërs 5:6,7). (Pardon, door niet meer te spreken met de uitgeslotene kan men de waarheid over bepaalde zaken niet meer te weten komen)

    Ten derde kan ons krachtige standpunt voor Bijbelse beginselen zelfs de uitgeslotene tot voordeel strekken. Door de beslissing van het rechterlijk comité te steunen, raken we misschien het hart van een kwaaddoener die tot dusver niet positief heeft gereageerd op de pogingen van de ouderlingen om hem te helpen. Het gemis van kostbare omgang met dierbaren kan hem helpen „tot bezinning” te komen, de ernst van zijn zonde in te zien en stappen te nemen om tot Jehovah terug te keren. —Lukas 15:17.(En keert hij dan terug omdat hij ECHT berouw heeft of is het opdat hij terug met zijn of haar familie of vrienden weer contact kan hebben?)

    En als er een bloedverwant wordt uitgesloten? In zo’n geval kan de hechte band die er tussen verwanten bestaat, een ware beproeving op onze loyaliteit zijn. Hoe moeten we een uitgesloten bloedverwant behandelen? We kunnen hier niet elke situatie bespreken die zich kan voordoen, maar laten we twee fundamentele situaties onder de loep nemen.

    In sommige gevallen woont de uitgesloten bloedverwant misschien nog thuis en maakt hij deel uit van de gezinskring. Aangezien zijn uitsluiting de gezinsbanden niet verbreekt, kan de normale dagelijkse gang van zaken in het gezin gewoon doorgaan. (Leg mij maar eens uit hoe dat kan!!!)Maar door zijn gedrag heeft hij ervoor gekozen de geestelijke band tussen hem en de gelovige gezinsleden te verbreken. Loyale gezinsleden kunnen dus geen geestelijke omgang meer met hem hebben.(waarover moet dan nog gesproken worden, aangezien het geweten is dat de getuigen in gezinskring over niets anders kunnen praten dan over “geestelijke dingen”) Als de uitgeslotene bijvoorbeeld aanwezig is wanneer het gezin gezamenlijk de Bijbel bestudeert, zal hij niet aan de studie deelnemen. Maar als de uitgeslotene minderjarig is, hebben de ouders nog steeds de verantwoordelijkheid om hun kind te onderwijzen en streng te onderrichten. Liefdevolle ouders kunnen dus een Bijbelstudie met hem leiden. —Spreuken 6:20-22; 29:17.

    In andere gevallen woont de uitgesloten bloedverwant misschien niet in hetzelfde huis en maakt hij geen deel uit van de gezinskring. Hoewel het een heel enkele keer misschien nodig zal zijn om contact te hebben in verband met een noodzakelijke familieaangelegenheid, moeten die contacten tot een minimum beperkt worden. Loyale christelijke verwanten zoeken niet naar excuses om omgang te hebben met een uitgesloten bloedverwant die niet thuis woont. Loyaliteit aan Jehovah en zijn organisatie beweegt hen ertoe de Bijbelse (menselijke) uitsluitingsregeling te ondersteunen. Hun loyale handelwijze is in het belang van de kwaaddoener en kan hem helpen voordeel te trekken van het strenge onderricht dat hij heeft ontvangen. —Hebreeën 12:11.

    [Voetnoten]

    -Bijbelse beginselen over dit onderwerp zijn ook van toepassing op iemand die zich uit de gemeente terugtrekt.(vergelijk dit met noot 1)(waar staat dat in de Bijbel)

    -Meer informatie over uitgesloten minderjarigen die thuis wonen, is te vinden in De Wachttoren van 1oktober 2001, blz. 16,17, en 15november 1988, blz.20.

    -Zie voor meer informatie over de manier waarop uitgesloten bloedverwanten behandeld moeten worden, de Bijbelse raad in De Wachttoren van 15 april 1988, blz. 26-31, en 1december 1981, blz. 20-26.

                                                                   --------------------------------------------------------------

    Zie nu eens wat het bijkantoor van België schrijft op 07-06-2001 als verdediging ten aanzien van wat er een week voordien in de krant “HET LAATSTE NIEUWS” stond:

    “Dat uitgetreden leden hun familie niet meer mogen zien, is beslist niet het geval. Logischerwijs veroorzaakt het verdriet indien een familielid verkiest ermee op te houden een Getuige te zijn, maar de meeste Getuigen die zich in een dergelijke situatie bevinden hebben een normale verhouding met hun familie.”(is dit geen manier om de schone schijn op te houden ten aanzien van niet-getuigen?)

                                                                   ----------------------------------------------------------------

    Nu, ziehier de reactie op die fameuze paragraaf uit de krant (van de Christelijke gemeente van Jehovah’s getuigen uit Kraainem, waar het bijkantoor van Jehovah’s getuigen staat) in een brief gedateerd, 22-01-2002

    “Zelfs ingeval een familielid wordt uitgesloten is de bewering van de Heer L. dat wij zo iemand niet meer mogen zien niet juist. Wij blijven bijvoorbeeld op liefdevolle wijze hulp bieden aan onze bejaarde en hulpbehoevende uitgesloten ouders. Wij blijven onze uitgesloten minderjarige kinderen op liefdevolle wijze bejegenen en zenden hem/haar niet weg uit het ouderlijke huis. Daarbij komt dat wij passende hulp bieden aan uitgesloten meerderjarige kinderen als zij hulpbehoevend zijn. Ouderlingen zullen hierover geen corrigerende raad geven, noch zullen zij maatregelen treffen om iemand ertoe te bewegen deze hulp te staken. Zelfs indien opgedragen en gedoopte Getuigen een mate van omgang hebben met hun uitgesloten familieleden (terwijl deze niet hulpbehoevend zijn) zullen ouderlingen hier niet automatisch handelend tegen optreden….

    Ouderlingen erkennen dat zij niet de meesters over het geloof van hun broeders en zusters zijn (2 Kor 1:24; Rom. 14: 12). Zij hebben niet de autoriteit om specifieke regels te stellen of omgang met uitgesloten familieleden te verbieden.4

    Kleine lettertjes onderaan de brief

    4 Natuurlijk zullen ouderlingen het voorbeeld geven in het toepassen van Bijbelse beginselen (1 Pet. 5:2,3). Het feit dat iemand omgang blijft hebben met een uitgesloten familielid zou daarom van invloed kunnen zijn op iemands dienstvoorrechten in de gemeente.


    Kent u de uitdrukking: een kat valt steeds op zijn poten of zo glad als een paling?

     

    31-05-2010 om 17:18 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Socrates en de drie

    DE DRIE FILTERS VAN SOCRATES

    Op een dag kwam Socrates een kennis tegen die zeer opgewonden was en zei:

    “Socrates, weet je wat ik gehoord heb over één van je studenten”?

    ”Wacht even”, zei Socrates, "voor je het me vertelt, zou ik je eerst een testje van drie willen afnemen. De eerste test is de waarheid. Is wat je me wilt vertellen echt de waarheid”?

                 “Dat weet ik niet, “ zei de kennis, “want ik heb het alleen gehoord.”
    "
     Zozo ‘”, zei Socrates, "en is wat je me over de student wilt vertellen iets goeds “?

    “Neen, integendeel”.

    “Dus, je wilt me iets slecht vertellen waarvan je niet eens weet of het waar is”?

    De kennis reageerde een beetje verlegen, maar Socrates vroeg hem in de derde test:

    “En is datgene wat je me wilt vertellen nuttig voor me”?

    “Niet echt”, zei de kennis.

     “Dus je wilt me iets vertellen dat niet waar noch goed is en dat ik niet kan gebruiken”?

    De kennis voelde zich verslagen en beschaamd en dat is de reden

    waarom men Socrates zo hoog achtte en het verklaart ook

    waarom

    Socrates er nooit achter kwam dat Plato een relatie had met zijn vrouw.

     

     

     

     

    25-04-2010 om 18:21 geschreven door francine.hollevoet  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)


    Archief per week
  • 20/06-26/06 2016
  • 14/04-20/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 02/12-08/12 2013
  • 26/11-02/12 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 10/01-16/01 2011
  • 22/11-28/11 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 16/11-22/11 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 11/05-17/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 16/02-22/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008

    edufraboho@hotmail.com

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Laatste commentaren
  • Wandelgroetjes uit Borgloon (Johnny en Christiane)
        op Socrates en de drie
  • Pas croyable !!! (plumefragile)
        op Schreeuwt ! Schreeuwt ! Schreeuwt ! meisjes uit Afrika...deel 1
  • Me revoici... (plumefragile)
        op dumbo
  • Laatste commentaren
  • Wandelgroetjes uit Borgloon (Johnny en Christiane)
        op Socrates en de drie
  • Pas croyable !!! (plumefragile)
        op Schreeuwt ! Schreeuwt ! Schreeuwt ! meisjes uit Afrika...deel 1
  • Me revoici... (plumefragile)
        op dumbo
  • E-mail mij

    Druk onderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!