De Witte van Mienes had het in zijn hoofd gehaald om duivenmelker te worden. Na rijp beraad en consultatie van bestaande, vooraanstaande duivenmelkers had hij een plan. Eerst een duivenhok maken op de zolder. De bakstenen had hij al gerecupereerd van het oude seinhuisje dat afgebroken was nadat er geen treinen meer reden. De cement was overschot dat jij ergens anders op de kop getikt had. Hij had een plannetje getekend hoe hij zijn constructie precies op zolder ging afmaken.
Op ne schonen dag 's morgens vroeg, hij was altijd gelijk met de zon op, is hij aan zijn duivenkot begonnen. Alles gereed gezet zodat hij niet meer naar beneden moest om iets bij te halen. Hij was echt niets vergeten en ging met onverdroten ijver aan de slag. Hij metste en metste dat het zweet langs zijn rood aangelopen gezicht afdroop.
Tegen de middag ging zijn vrouw Sie toch eens kijken, ze werd een beetje ongerust omdat ze niets meer van de Witte gehoord had sinds hij 's morgens voor dag en dauw op zijne zolder gekropen was. Ze kwamen nooit op de zolder omdat je daarvoor op een ladder moest kruipen en er toch niets te beleven viel. Maar nu wurmde Sie zich door het smalle zolderluik naar boven en is daar roerloos met open mond een tijd blijven staan. Wat zij zag was onwaarschijnlijk en ze wist niet of ze moest lachten of wenen. De Witte was in zijn ijver iets vergeten. Hij was een zeer ronde figuur en had als hij het hok vanbinnen af aan het metsen was er geen rekening mee gehouden met het feit dat hij door de smalle opening ook naar buiten moest en zat nu met de tranen is zijn ogen opgesloten in zijn nieuw bouwwerk.
Er is nooit een duivenhok op zolder gekomen.
De Witte en Sie van Mienes
|