Voor ouders, hulpverleners, en leerkrachten, die zich zorgen maken over kinderen, met Hechtingsprobleem, Hechtingsproblemen, hechtingsstoornis, hechting, gehechtheid, ouders, babys, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen,jeugd, volwassenen, hulpverleners, onderwijs, jeugdzorg
27-03-2008
Moeder-baby unit in het RGC Apeldoorn vanaf 1 april 2008
GGNet De moeder-baby unit is een initiatief van GGNet waarbij het mogelijk is om een moeder die psychiatrisch ziek is samen met haar baby (tot 7 maanden) op te nemen.
De moeder-baby unit is tot stand gekomen in samenwerking met het Gelre ziekenhuis en Verian. Deze mogelijkheid om een moeder samen met haar baby op te nemen is nieuw in Apeldoorn, wel zijn er op dit moment opnameplekken elders die erg goed lopen (Woerden en Rotterdam).
Eén op de tien moeders krijgt na de geboorte van hun kind te maken met een depressie (en 6-8% een ander psychiatrisch probleem). In enkele gevallen kunnen de psychiatrische problemen van moeder zo ernstig zijn dat opname op een psychiatrische afdeling noodzakelijk is. Voor deze moeders is de moeder-baby unit bedoeld.
Veilige hechting
Het opnemen van de moeder met haar baby zorgt ervoor dat deze moeder haar moederrol kan blijven vervullen. De moeder wordt tijdens en na de opname deskundig begeleid bij het vervullen van deze moederrol. Goed contact tussen moeder en kind en het bieden van veiligheid staan hierbij voorop omdat dit een goede band ofwel veilige hechting bevordert. Een veilige hechting is namelijk belangrijk voor de verdere ontwikkeling van het kind. Wanneer een kind veilig gehecht is, is de kans op het ontwikkelen van latere psychosociale problemen kleiner.
Organisatie
De moeder-baby unit bevindt zich op de Kliniek Open Volwassenen van het RGC. De coördinatie ligt bij team Preventie. De zorg voor moeder en kind ligt primair bij de verpleegkundigen van de afdeling (Kliniek Open) waarbij er samengewerkt wordt met een preventiemedewerker. De verantwoordelijkheid ligt bij de afdelingspsychiater. Daarnaast wordt samengewerkt met het Gelre ziekenhuis en Verian wat betreft verwijzing, overdracht en ondersteuning.
Opening RGC Apeldoorn
Aanstaande vrijdag vindt de officiële opening van het RGC in Apeldoorn plaats. Tijdens het symposium voorafgaand aan de openingshandeling zal onder andere ook een presentatie over de Moeder-Baby unit gehouden worden door Nel Petilon, teamleider Preventie Apeldoorn & Zutphen en Marieke Paarlberg (Gelre). Wil je bij het symposium aanwezig zijn? Meld je dan aan via v.leeuwe@gelre.nl
Meer informatie over Moeder-Baby unit
Voor meer informatie over de moeder-baby unit kun je contact opnemen met Annemiek Wilbrink via het secretariaat team Preventie, GGNet, locatie Apeldoorn, telefoon: (055) 368 64 80.
Barbara Nicholson, Attachment Parenting International
Kijken naar onze vroege hechtingsrelatie met onze ouders kan ons inzicht geven in onze eigen relaties als volwassene, en dan vooral in onze echtelijke relaties. Het laat tevens zien hoe de koesterende relatie waar we nu met onze kinderen naar streven, helpt bij het scheppen van een solide basis in hun toekomstige relaties als volwassene.
Deze 'hechtingscyclus' is onder de aandacht gebracht door twee schrijvers die een samenhang laten zien tussen patronen in volwassen relaties met de vroegste relatie die we aan gaan: die van baby en ouder. In het artikel "Zal uw kind gelukkig worden in de liefde?" dat verscheen in het februarinummer 1995 van Child Magazine, stelt Robert Karen, kinderarts, klinisch psycholoog en schrijver van "Becoming Attached", dat de hechtingstheorie antwoorden biedt op deze vraag. Hij zegt: "Onderzoekers weten nu dat 'veilige hechting' tussen zuigeling en moeder (of vader, of vaste verzorger) van cruciaal belang is bij de psychologische ontwikkeling van het kind, en dat de zorg gericht op openheid, warmte en betrokkenheid de sleutel daartoe is".
Wat is veilige hechting? Voor een kind is dat het gevoel van vertrouwen dat er op een consequente, gevoelige en liefdevolle manier aan zijn behoeften wordt tegemoet gekomen. Hij weet dat hij wordt gewaardeerd om wie hij is, niet vanwege goed gedrag of andere voorwaarden.
In de meeste gezinnen is de moeder de eerste figuur aan wie het kleine kind zich hecht, maar ook de vader speelt een belangrijke rol. Kinderen die veilig gehecht zijn aan beide ouders groeien op met een voorsprong op emotioneel gebied in hun relaties die ze als volwassenen met anderen aangaan. De vader is een rolmodel voor zijn zoon, en op een onschuldige manier de eerste romantische figuur voor zijn dochter. Hij is de eerste brug naar de buitenwereld voor zijn kind, en zijn relatie met de moeder zal een krachtig voorbeeld zijn bij de keuzes die het kind zal maken bij het uitkiezen van een echtgenoot. Karen geeft in zijn artikel aan dat het waarschijnlijk is dat kinderen die veilig gehecht zijn als volwassenen in staat zijn hun partners lief te hebben en hen open en met vertrouwen tegemoet te treden. Ze kunnen zich afhankelijk opstellen en anderen van hen afhankelijk laten zijn, zonder dat ze zich er ongemakkelijk bij voelen. Ze beschikken over een hele reeks aan gevoelens en herinneringen, zowel positieve als negatieve.
Susan Johnson, Ed.D. schrijft over dit onderwerp in het mrt/apr nummer 1994 van het blad Psychology Today in het artikel: "Liefde, het onveranderlijk verlangen naar contact". Als therapeut is ze gaan geloven dat "hechting een lens is om de volwassen liefde door te bekijken". De theorie van de hechting verklaart voor een groot deel wat er mis gaat in relaties en wat je er aan kunt doen. Ze vindt dat onze behoeften in volwassen relaties vergelijkbaar zijn met die in onze kindertijd. De behoefte aan oogcontact, aanraken, strelen en vasthouden geven dezelfde gevoelens van veiligheid en troost die we bij onze ouders zochten. Ze legt uit: onze persoonlijkheid ontwikkelt zich in samenhang met contact met anderen; het komt niet gewoonweg van binnenuit. "Onze behoefte aan hechting maakt afhankelijkheid van een ander mens tot een integraal deel van ons mens zijn. Zelfstandigheid is een leugen." Ze waarschuwt ervoor dat het stereotiepe beeld van een op zichzelf staande man die niemand nodig heeft, zoals bijv. John Wayne, een mythe is. De essentie van intiem contact is kwetsbaar zijn, en contact vóór zelfbescherming kunnen stellen. In echtelijke perikelen gebeurt het tegenovergestelde: zelfbescherming komt vóór contact.
Beide schrijvers zijn hoopvol gestemd. Ook al hebben we niet de beste relatie met onze ouders, we zijn niet gedoemd het verleden te herhalen. Als we nieuwe ervaringen opdoen, en veilige relaties opbouwen als volwassenen, kunnen we groeien en veranderen. Zoals de meesten van ons weten, kan ons eigen ouderschap een zeer helende stimulans zijn in het veranderen van oude patronen. We zien vaak dat attachment parenting een verbazingwekkende diepte geeft aan onze echtelijke relatie. Als we leren over de lange termijn effecten van attachment parenting, worden we als echtpaar gemotiveerd om de korte termijn ongemakken te overwinnen die soms optreden als we deze stijl van ouderschap gaan uitvoeren. Dan groeien we in ons huwelijk door het delen van tegenspoed en beproevingen, maar ook door onze liefde en begrip.
De competente foetus en baby: op weg naar hechting
Rien Verdult is ontwikkelingspsycholoog/psychotherapeut
Inleiding.
Het beeld van de foetus en van de baby verandert snel op dit moment. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de foetus en de baby meer mogelijkheden hebben om te reageren op hun omgeving, dan ooit voor mogelijk werd gehouden. De foetus blijkt een heel actief, sensitief en communicatief wezen te zijn.
De ontwikkeling van de foetus heeft een doel, namelijk het veilig stellen van zijn overleving, en dit niet alleen in biologische zin, maar ook in psychologische zin. Grofweg staat de biologische groei in het eerste trimester in het teken van de aanleg van organen en in de volgende twee trimesters in het teken van verdere groei. Om bijvoorbeeld de opbouw van de hersenen niet te verstoren beschikt de foetus over een mechanisme dat er voor zorgt dat voldoende zuurstof naar de snel groeiende hersenen gaat, ook als de zuurstof vermindert; andere organen, zoals de lever of de huid krijgen dan minder zuurstof. Zo beschermt de foetus de snelle groei van zijn hersenen (Nathanielsz, 1994).
De foetus beschikt ook over psychologische beschermingsmechanismen. David Chamberlain (1990), die als een van de eerste psychologen met systematische foetus-observatie begon, rapporteert dat foetussen met defensieve agressie kunnen reageren op inbreuken in de baarmoeder, zoals bijvoorbeeld bij vruchtwaterpuncties. De foetus beschikt dus ook over mechanismen die ook zijn psychologisch overleven moeten beschermen.
Er moet meteen bijgezegd worden en dit is belangrijk om te benadrukken, dat de kwetsbaarheid van de foetus en de pasgeborene nog erg groot is. Zijn groei en ontwikkeling kunnen ernstig verstoord geraken, door wat in onze ogen kleinigheden zijn. De beschermingsmechanismen functioneren nog binnen zeer beperkte limieten en de foetus zal een prijs betalen als deze limieten worden overschreden.
De prenatale fase is een voorbereiding op het postnatale leven. Wil een baby kunnen overleven na zijn geboorte dan zullen zijn longen zich ontwikkeld moeten zijn zijn zuigreflexen geoefend of zijn bloedcirculatie voorbereid zijn om autonoom te kunnen functioneren (Lipson, 1994). Maar ook zal hij in staat moeten zijn om met zijn omgeving te kunnen communiceren. Zo zal hij zijn moeder signalen moeten kunnen geven over wat hij nodig heeft. Hij zal haar aandacht moeten kunnen trekken, haar liefde en geborgenheid moeten kunnen oproepen of haar zorgzaamheid moeten kunnen aansporen. De onderzoeken van Klaus, Kennell en Klaus (1995) naar bondingprocessen hebben aangetoond dat
zowel de moeder als de baby over een heel repertoire aan communicatieve signalen beschikken om onmiddellijk na de geboorte met elkaar in contact te komen: door oogcontact, door stemherkenning, door het ritmisch op elkaar afstemmen van het patroon van spreken door de moeder en het bewegen van de baby, door herkenning van het hartritme of van de geur van haar lichaam. Naast hun communicatieve vaardigheden ontwikkelen foetussen ook een emotionele radar, waarmee ze de stemming en gevoelens van hun moeder kunnen scannen, wat hen in staat stelt om daarop te anticiperen.
Prenatale programmering.
Peter Nathanielsz, gynaecoloog en wetenschapper aan de universiteit van Cambridge en van Cornell Universiteit in Amerika, doet onderzoek naar prenatale programmering van gezondheid en ziektes (Nathanielsz, 1994, 1999). Met epidemiologische onderzoeken, met experimenteel dieronderzoek en met klinische bevindingen probeert hij aan te tonen dat prenatale ervaringen van grote betekenis zijn voor de latere gezondheid. Zijn adagio is een aanpassing van het oude gezegde: je bent wat je eet.
Voor Nathanielsz wordt dit: je bent wat je moeder heeft gegeten, en wel toen jij in haar lijf woonde. Hij draagt veel overtuigend bewijs aan dat gezondheid en ziekte van de foetus, van de baby en van de latere volwassene in sterke mate bepaald worden door de kwaliteit en kwantiteit van het voedsel dat de vrouw eet tijdens haar zwangerschap.
Zo is bijvoorbeeld gebleken dat tijdens de Nederlandse Hongerwinter, de laatste winter tijdens de Tweede Wereldoorlog, vooral foetussen in het derde trimester van de zwangerschap ernstige groeibeperkingen vertoonden als gevolg van het gebrek aan voldoende en goed voedsel waaraan hun moeders leden. Verder bleek, dat als deze babys later zelf weer kinderen baarden, dat ook deze tweede generatie babys nog leed onder de gevolgen van de Hongerwinter. Deze tweede generatie babys was ook weer kleiner. Natuurlijk zegt grootte niet alles, maar het is wel een indicatie voor niet optimale condities in de zwangerschap, zoals ook met dieronderzoek is aangetoond. Op grond van deze bevindingen komt Nathaliensz (1999) tot tien principes in de prenatale programmering van de gezondheid van de mens:
1° Tijdens de ontwikkeling zijn er kritische periodes van verhoogde kwetsbaarheid voor
niet-optimale condities.
2° Prenatale programmering heeft permanente effecten die reacties veranderen in het latere
leven en die de vatbaarheid voor ziektes kunnen beïnvloeden.
3° Foetale ontwikkeling is afhankelijk van activiteit.
4° Prenatale programmering omvat structurele veranderingen in belangrijke organen.
5° De placenta speelt een hoofdrol in prenatale programmering.
6° Voor compensatie van niet-optimale condities wordt een prijs betaald.
7° Pogingen na de geboorte om consequenties van prenatale programmering terug te draaien
kunnen op zichzelf negatieve effecten hebben.
8° Foetale celmechanismen wijken vaak af van volwassen celmechanismen.
9° De effecten van prenatale programmering kunnen van generatie op generatie worden
overgedragen.
10° Prenatale programmering heeft vaak een verschillend effect bij mannen en vrouwen.
Tijdens de prenatale ontwikkeling worden genetisch bepaalde processen beïnvloed door de
beschikbare hoeveelheid voedsel, de toevoer van bloed, veranderingen in het functioneren van de placenta en andere omgevingsinvloeden. Dit laatste is relevant, want wat is de omgeving van de foetus? Dat is het lichaam én de daarmee onlosmakelijk verbonden geest van zijn moeder. Want in de symbiotische fase van zijn ontwikkeling leeft de baby niet alleen in het lichaam van zijn moeder, maar ook in haar geest, in haar psyché.
Een voorbeeld uit mijn eigen praktijk kan dit verhelderen: een jonge moeder met een baby van enkele maanden zoekt psychotherapeutische hulp omdat ze geen gevoel heeft bij haar baby, ze zich heel gespannen voelt en zowel zijzelf als de baby regelmatig koorts maken, waarvoor de huisarts geen verklaring vindt.
De baby huilt ook veel.
In de therapeutische behandeling van de moeder bleek dat de geboorte van haar eigen baby een intens schuldgevoel had losgemaakt waarvan ze zich aanvankelijk niet bewust was. Haar eigen moeder was gestorven kort na haar geboorte en de geboorte van haar eigen kind had dit oude trauma geactiveerd.
Ik heb geen recht van leven als mijn moeder hiervoor moet sterven. Eenmaal zij zich bewust was van haar eigen traumatisch verleden en het verwerkingsproces kon beginnen, verdwenen de koortsaanvallen bij haar én bij haar baby. Het huilen verminderde tot gewone proporties.
Prenatale programmering van hechting.
Er zijn tal van bevindingen die duiden op de onlosmakelijke verbondenheid tussen moeder en foetus. Ik heb me de vraag gesteld: kunnen we Peter Nathanielszs principes van prenatale programmering van lichamelijke gezondheid en ziekte ook toepassen op de psychologische ontwikkeling van de mens? Het antwoord lijkt Ja te zijn. Lichaam en geest zijn één. Hoe vertaalt zich dit dan naar de programmering van de menselijke (foetale) psyché?
Nathaliensz geeft aan dat de twee meest fundamentele concepten van prenatale programmering zijn:
de kritische perioden en de blijvende invloed. In deze bijdrage worden deze twee hoofdprincipes verder uitgewerkt en dat voor het thema van de prenatale hechting.
1° In de ontwikkeling van de foetale psyché zijn er kritische periodes van verhoogde
kwetsbaarheid voor niet-optimale condities te onderscheiden.
Voor verschillende psychologische themas treden deze kwetsbare periodes op in
verschillende fases van de foetale ontwikkeling.
Onder hechting wordt verstaan: een universele behoefte om een hechte affectieve band aan te gaan. Er worden door Mary Ainsworth (in Cassidy, 1999), de kroonprinses van de hechtingstheorie, zes kriteria onderscheiden voor deze hechte band:
- een affectieve band is blijvend, niet tijdelijk
- een affectieve band betreft een specifieke persoon, die niet inwisselbaar is met andere
personen
- de relatie is emotioneel betekenisvol
- het individu streeft naar het handhaven van de nabijheid of het contact met deze unieke
persoon;
- het individu ervaart stress bij onvrijwillige scheiding van deze persoon
- en voor de hechtingsband het meest essentiële: de persoon zoekt veiligheid en comfort bij
deze hechtingspersoon.
Voor de relatie tussen foetus en zijn moeder betekent dit: dat de prenatale band tussen foetus en moeder niet tijdelijk is, maar blijvend en zich in het postnatale leven zal verder zetten; dat de moeder in de symbiotische fase niet inwisselbaar is voor een ander persoon; dat de relatie emotioneel betekenis vol is voor de ontplooiing van de foetus; dat de foetus de nabijheid en betrokkenheid van zijn moeder wil bewaren; dat de foetus gestresseerd geraakt als hij het contact met zijn moeder verliest én dat de foetus verwacht dat zijn moeder hem emotionele veiligheid en comfort biedt.
Er kunnen vijf kwetsbare periodes in de programmering van prenatale hechting worden aangegeven:
de conceptie, de implantatie, de ontdekkingsfase, de geboorte zelf en de eerste minuten/uren na de geboorte.
Conceptie
De conceptie is niet alleen een biologische proces van samensmelting van zaadcel en eicel. De
bevruchting vindt plaats in een biochemisch milieu en dit milieu zal zijn sporen nalaten in de
bevruchte eicel. De biochemie van de man en de vrouw die een kind verwekken is een neerslag van hun psyche, van hun gevoelsleven. De emotionele omstandigheden van conceptie lijken van belang.
De conceptie is een eerste ontmoeting en het verloop van deze ontmoeting leidt tot de vorming van een rudimentaire vorm van bewustzijn, welke de voorloper wordt van latere sensaties, emoties en zelfs van de persoonlijkheid. Conceptie is een eerste en zeer fundamenteel stap in het proces van hechting.
Dergelijke beweringen roepen de vraag op naar het hoe van deze ervaringen. Kan er wel sprake zijn
van bewustzijn voor dat de hersenen zich ontwikkeld hebben, ja zelfs nog niet in aanleg aanwezig zijn? De hersenstructuren voor leren en bewustzijn zijn toch pas ontwikkeld tegen de vijfde/zesde maand van de zwangerschap en hersenactiviteit wordt toch pas vastgesteld in het laatste kwartaal? De celbiologie heeft echter aangetoond dat individuele cellen een ervaringsgericht geheugen vormen (accumulate experience based memory), lang voordat de hersenen zich ontwikkelen. De diepste sporen van onze pijn, angst en strijd, maar ook van geluk en plezier ontstaan in de eerste dagen van ons bestaan. Volgens Bruce Lipton (2001) vormt de celmembraan en niet de celkern, de hersenen van een cel. Deze celmembraan is een organische informatieprocessor: ze neemt de omgeving waar en vertaalt dit bewustzijn in informatie die de activiteiten van proteïnen beïnvloeden en de expressie van genen controleert.
Implantatie.
Na een reis van 6 à 10 dagen komt de bevruchte eicel aan in de baarmoeder. De energie van het embryo dreigt op te geraken en het wordt tijd om zich van nieuwe zuurstof en voeding te voorzien. De reis op leven en dood zit erop. Het grote moment van het samenvoegen van twee levens staat te gebeuren: de implantatie. Het is de tweede grote uitdaging van de zwangerschap. Er moet een plaatsje gevonden worden waar het embryo zich kan hechten aan de baarmoederwand. Het baarmoederslijmvlies moet hormonen vrij maken die het afweersysteem van de vrouw onderdrukken door de vorming van proteïne EPF (early pregnanacy factor), waardoor het genetisch deels lichaamsvreemde embryo zich kan innestelen en niet wordt afgewezen. De symbiose kan tot stand komen. Dit is het tweede fundamentele hechtingsmoment uit onze geschiedenis: de eerste kennismaking met het lichaam van de moeder. Zoals in elk hechtingsproces kan het ook de ervaring
van onthechting, van afwijzing en verwerping in zich houden. Het is niet omdat de implantatie van het embryo slaagt en de zwangerschap verder kan ontwikkelen, dat er geen rudimentaire sporen van onthechting in het embryo geregistreerd zouden kunnen worden.
Ontdekkingsfase.
William Emerson (1994) heeft gewezen op het belang van de ontdekkingsfase, dit is het moment dat de vrouw ontdekt dat ze zwanger is. In deze periode krijgt een aanvankelijk vermoeden meer zekerheid, en een eenvoudige zwangerschapstest kan uitsluitsel geven. Hoe reageert de vrouw op haar zwanger zijn? Haar eerste reacties op haar zwanger zijn creëren een klimaat van verwelkoming, of juist niet. Is de implantatie een verwelkoming door haar lichaam en de in haar lichaam opgeslagen onbewuste ervaringen, dan is de ontdekkingsfase een verwelkoming door de psyché van de vrouw, waarbij zowel bewuste als onbewuste motieven een rol spelen. Haar instelling ten aanzien van haar zwangerschap zal het embryo een gevoel van welkom zijn of een gevoel van afwijzing geven.
Het zal zijn hechting aan het lichaam van zijn moeder en aan haar psyche verder versterken of ondermijnen; het zal zijn affectieve veiligheid vergroten of verkleinen. Uiteraard is hier sprake van twee polen op een continuüm. Ergens tussen de positieve en negatieve pool zal de ervaring van het embryo zich bevinden, tussen hechting en onthechting, tussen bevestiging of afwijzing, tussen contact of isolement, zit een heel scala aan ervaringsmogelijkheden.
Geboorte
De geboorte is misschien wel, samen met de dood, de belangrijkste overgang die we ooit in ons leven meemaken. Alhoewel de baby het initiatief neemt en vanuit zijn hypofyse signalen uitstuurt naar de baarmoeder, blijft de geboorte een belangrijk samenspel tussen moeder en kind. Synchroniciteit is van belang, en dit geldt niet alleen voor de biomechanica van de geboorte, maar ook voor de communicatieve aspecten. Sterke gevoelens van extatische verbondenheid kunnen door de foetus ervaren worden alsook overspoelende gevoelens van volledige verlatenheid. Dergelijke existentiële gevoelens worden ingeprent in het geheugen, in ons lichaam. Thomas Verny (2002) noemt in zijn recent boek Tomorrows baby de geboorte een transformerende psychologische gebeurtenis: hoe we in de wereld komen speelt een cruciale rol in hoe we in die wereld leven. De ervaringen tijdens onze geboorte vormen een soort geboortescript, een neerslag in onze persoonlijkheid.
Toekomstige ouders staan nu voor de keuze: hoe kunnen we ons kind in de wereld verwelkomen met de minste belasting en de minste stress, zodat er zo weinig mogelijk fysieke en psychologische schade wordt aangericht?; zodat er zo weinig mogelijk inbreuken ontstaan op de hechtingsrelatie? Het risico op traumatisering tijdens de geboorte is erg groot, omdat de foetus op dat moment in een zeer kritische fase van zijn leven bevindt (Emmerson, 1998).
Doorheen de evolutie is er een precieze cascade van hormonen ontstaan, zegt Michel Odent(2002) , waardoor er zowel bij de moeder als bij de baby een complex hormonale balans ontstaat, die niet lang aanhoudt, maar wel een diepe band kan creëren. Helaas verandert de high tech-low touch verloskunde deze subtiele hormonale mix, welke door de evolutie was voorzien om primaire hechting te bevorderen.
Een jonge moeder vertelde mij het volgende verhaal over de geboorte van haar dochtertje Anja. Op het moment dat de voorweeën zich aankondigden kreeg ze een enorme nesteldrang: Ik moest iets doen Toen de weeën intenser werden raakte ze in paniek: Ik probeerde met mijn hoofd kalm te blijven en in het proces mee te gaan, maar in mijn gevoel lukte dat niet. Het leek wel alsof alles in mij tegenwerkte. Het klikte niet met de verloskundige; ze voelde geen steun. Ik had het gevoel dat ik heel de tijd mijn weeën heb lopen inhouden, bang om over te geven aan mijn eigen kracht, bang om nog meer te paniekeren. De synchroniciteit, het subtiele samenspel tussen moeder en boreling, leek ver zoek, zeker emotioneel. In het ziekenhuis vorderde de ontsluiting niet. Er werd een infuus aangelegd. Op het moment dat ik eindelijk mocht persen voelde het heel goed; ik had weer contact met de kracht in mijn lichaam. Maar dan ging het voor haar helemaal fout. De uitdrijving stagneerde,
de gynaecoloog knipte in en besloot uiteindelijk tot een vacuümverlossing. Plots ging het voor mij veel te snel; ik voelde me uiteen gereten. Ik zag die metalen klok en de gynaecoloog trok daar met alle macht aan. En toen ben ik volledig geflipt. Ik raakte helemaal buiten mezelf. Toen de baby op mijn buik werd gelegd, wist ik niet meer wat ik moest doen. Zij zag helemaal paars. Toen zij weggehaald werd hoorde ik haar huilen, maar ik had geen gevoel meer voor Anja. Ik was afgesloten, in mijn hoofd, niet meer bij enig gevoel. Ik heb het gevoel dat ik haar volledig in de steek heb gelaten. Ze wordt gehecht en naar een ziekenhuiskamer gebracht. Toen ik boven kwam wist ik niet eens welk kind ik gebaard had; ik wist niet of het een jongen of meisje was. Drie dagen na de geboorte van Anja heeft deze vrouw een ernstige shock-ervaring doorgemaakt. Ze heeft me dit verhaal in diepe pijn en met veel tranen verteld en dat voor het eerst na 4,5 jaar.
Onmiddellijk na de geboorte
Uit de onderzoeken van Klaus, Kennell en Klaus (1995, 1998) over hechting onmiddellijk na de geboorte, blijkt dat hoe meer de vrouw zich gesteund voelt tijdens de arbeid, des te beter kan ze zich volledig laten gaan in het geboorteproces, des te beter zal ze in contact blijven met haar eigen lijf en daardoor met haar kind, des te beter zal ze zich kunnen hechten aan haar kind onmiddellijk na de geboorte. Interventies, hoe noodzakelijk soms ook, verstoren dit proces en leiden tot een onthechting.
Er kan een geweldige kracht uitgaan van het eerste contact tussen moeder en baby. Zonder
tussenkomst van buitenaf zal de baby, teruggeplaatst op de buik van zijn moeder, onmiddellijk zijn weg zoeken naar haar borst en met zuigen beginnen. Dit wordt self-attachment-behavior genoemd en blijkt reeds prenataal, in onderdelen, geoefend te zijn. Hun onderzoeken tonen ook aan dat dit moment direct na de geboorte, met recht een kritische periode genoemd kan worden, want hun vervolgonderzoek toonde aan dat deze eerste minuten en uren samen voor zowel de moeder als voor het kind bepalend zijn voor hun hechtingsrelatie. Dit moment, dat ook wel het inprentingsmoment wordt genoemd, is het cumulatie moment van de opgebouwde prenatale hechtingsrelatie. Geen wonder dat het echtpaar Klaus en hun collega Kennell zich verzetten tegen het routinematig weghalen van de
pasgeboren baby bij de moeder.
Dit brengt ons bij het tweede punt van de prenatale programmering van de psyche:
2° Prenatale ervaringen hebben een blijvend effect op de menselijke psyché
De ontwikkeling van prenatale hechting in vijf kritische fasen roept de vraag op: hoe kunnen
dergelijke vroege hechtingservaringen onthouden worden? Nieuwe bevindingen uit de
neurowetenschappen, de celbiologie en de prenatale psychologie tonen aan dat de mens beschikt over meerdere vormen van geheugen. Naast het expliciete bewuste geheugen beschikken we ook over een celgeheugen, dat zich cumuleert in een lichaamsgeheugen.
Het voor ons meest vertrouwde geheugen is het corticale geheugen, waarin de hippocampus een sleutelrol vervuld. Dat is het geheugen waarmee we herinneringen kunnen ophalen, terug tot ongeveer ons tweede levensjaar (Schacter, 1997).
Daarnaast zijn we ook in staat om op andere niveaus van de hersenen informatie op te slaan. Het proces van imprinting kan plaats vinden op het niveau van de hersenstam, van het limbisch systeem en van de cortex. Zogenaamde primitieve informatie, die opgeslagen wordt in lagere hersengebieden, speelt altijd een rol in ons geheugen. Sterker nog primitieve sensaties en emoties domineren onze gedachten. Lang voordat we op het idee komen Oei dat is een gevaarlijke hond want het is een pitbull, heeft ons emotionele brein ons al gealarmeerd via de amygdala en is ons lichaam al geactiveerd door stresshormonen.We slaan al op de vlucht voordat we het ons goed en wel beseffen (Ledoux, 1998). We moeten ons goed realiseren, dat het meest ontwikkelde deel van onze hersenen, de cortex of hersenschors, vaak het minst weet over onszelf en anderen. Bovendien zijn onze emoties
ouder dan onze gedachten én gedachten kunnen onze gevoelens niet veranderen. Ook in de
psychotherapeutische praktijk wordt dit zichtbaar: inzicht brengt geen heling (Janov, 2000).
Imprints, als neerslag van belangrijke ervaringen, kunnen dus op verschillende niveaus in de hersenen worden opgeslagen, afhankelijk van het gewicht van de ervaring en van het moment waarop ze optreden. Prenatale ervaringen worden hoofdzakelijk in de hersenstam opgeslagen en geboorte- ervaringen meer in de hersenstam en het limbisch systeem; latere ervaringen in het limbisch systeem en de cortex. We kunnen de evolutie van de menselijke soort niet ontkennen; onze hersenen zouden dat niet toestaan. Indrukken worden van beneden naar boven verwerkt: van de hersenstam over het limbisch systeem naar de cortex. Idealiter werken deze drie systemen goed samen, maar bij traumas worden de verbindingen tussen deze drie systemen geblokkeerd.
Vroege traumas leiden tot een blokkade van het ene niveau naar het andere om te voorkomen dat de hogere niveaus overspoeld worden. Helaas treedt hier een diabolisch aspect op: traumas, ook in de baarmoeder, die hoge niveaus van inhiberende neurohormonen vragen om de emotionele pijn draaglijk te houden, leiden tegelijkertijd juist tot een vermindering van die inhiberende hormonen. Dat wil dus zeggen: vroege traumas kunnen zon sterke invloed hebben dat ze het onderdrukkende systeem levenslang kunnen beschadigen. Daardoor kan de cortex belemmerd worden om zijn werk te doen in het plannen, regelen, controleren en uitvoeren van ons dagelijkse leven. Imprints van een laagniveau kunnen zo sterk zijn dat ze door de beschermende grenzen heen breken en dan angst geven.
In het algemeen geldt: hoe ouder de ervaringen die in het geheugen wordt opgeslagen, des te ouder is de betrokken hersenstructuur. De conclusie kan niet anders zijn dan dat er een vorm van prenataal geheugen bestaat en dat we als mens in staat zijn om heel vroege ervaringen, reeds vanaf de conceptie, in een of andere vorm op te slaan in ons lichaamsgeheugen. Hoe deze mechanismen allemaal precies werken moet nog nader uitgeklaard worden, maar het prenataal geheugen bestaat.
Wat betekent dit voor het thema van de prenatale hechting?
Hechtingservaringen worden prenataal geregistreerd, op verschillende niveaus in de hersenen.
Daarmee vormen ze een rudimentair basispatroon voor hechting, waarop latere hechtingservaringen voortborduren. Is het prenatale hechtingspatroon een veilig patroon dan zullen latere hechtingservaringen zich ook eerder in deze richting ontwikkelen. Is het hechtingspatroon onveilig dan zullen latere hechtingservaringen ook eerder als onveilig geïnterpreteerd worden. De hechtingservaringen zoals die in de lagere hersenstructuren zitten opgeslagen geven blijvend richting aan latere affectieve relaties. Of om het technischer te zeggen: de prenatale hechtingservaringen leiden tot wat Bowlby, de geestelijke vader van de hechtingstheorie, heeft genoemd interne werkmodellen, waarmee naar alle relaties kijken.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Een zwangere vrouw zoekt contact met onze praktijk omdat ze gehoord heeft over ons werk rond prenatale hechting. Ze is in blijde verwachting, opgetogen over haar zwangerschap. Tegelijkertijd voelt ze iets knagen, iets dat heel diep zit en ongrijpbaar is. Na enkele sessies komen we op een spoor: ze begint steeds meer op te zien tegen de bevalling, al hoewel ze met haar verstand weet dat ze dit gaat aankunnen. Elke sessie eindigen we met een kort gesprekje met haar baby: Het is niet omdat ik bang ben dat jij er niet mag zijn, dat jij niet mag groeien en dat jij er niet mag uitkomen als je er klaar voor bent.
Zo worden haar angstgevoelens gedifferentieerd van de baby; het is haar angst, niet die van de baby. Zo hopen we dat de baby niet belast met haar emoties.
Haar angst lijkt samen te hangen met haar eigen geboorte, die niet zonder complicaties bleek te zijn verlopen. Haar eigen geboorte-ervaringen hadden een levensscript gevormd met ongeveer de volgende onbewuste inhoud: stressvolle gebeurtenissen zijn altijd gevaarlijk, ze ondermijnen je kracht, bedreigen je leven en er is niemand die je erbij helpt, je bent dan aan je lot overgelaten. Haar eigen hechtingservaringen tijdens het geboorteproces waren opgeslagen in haar lichaam en ze werden geactiveerd door de op handen zijnde geboorte van haar baby-tje. Door contact te maken met deze ervaringen en deze door te werken voelde ze zich een stuk bevrijd van haar angst. Ze voelde zich sterker worden.
De geboorte van haar kindje verliep vlot, zonder ogenschijnlijke complicaties. Ze kon goed in haar kracht blijven, blijven vertrouwen op haar lichaam en in contact blijven met haar kindje. De eerste minuten en uren waren voor haar en haar kindje magische momenten van intens geluk.
De conclusie uit verschillende onderzoeken op dit gebied is: de emotionele toestand van de moeder tijdens het prenatale leven van haar kind is van grotere betekenis dan haar emotionele toestand in het eerste jaar na de geboorte. De hechtingsrelatie tussen moeder en foetus is van grote invloed op de ontwikkeling van de hersenen en daarmee op het later functioneren van haar kind. De emotionele afstemming tussen moeder en baby, alsook de verstoringen in deze afstemming leiden tot een woordenloze blauwdruk van het emotionele leven van de baby. Liefde, warmte, betrokkenheid, verbondenheid, kortom veilige affectieve hechting, bevorderen de ontwikkeling van de hersenen, en daarmee van het emotionele leven en van de persoonlijkheid. Andersom geldt helaas ook, vroege traumas en een gebrek aan liefde zet de ontwikkeling van de hersenen onder druk en dit kan leiden tot emotionele problematiek in het latere leven.
Prenatale programmering van hechting heeft dus een blijvend effect.
Aanbevelingen: bewust ouderschap Het mag duidelijk zijn: de bevindingen van de neurowetenschappen, de celbiologie en de ontwikkelingspsychologie maken het (toekomstige) ouders niet gemakkelijk. Als we het beste willen voor toekomstige kinderen en voor de toekomst van onze planeet, dan moeten we optimale condities voor prenatale ontwikkeling durven benoemen en ouders ondersteunen in bewust ouderschap.
In navolging van Verny (2002) kunnen vijf aanbevelingen geformuleerd worden voor bewust
ouderschap.
Ten eerste, kijk als ouder naar het kind in jezelf.
Ideale ouders bestaan niet, wel ouders met heel veel goede bedoelingen. Er is echter een fundamenteel probleem in opvoeding, namelijk de wonden die ouders zelf opgelopen hebben in hun kindertijd zullen onvermijdelijk doorwerken. Ons kindbewust zijn is een krachtige factor, zeker in een emotioneel kwetsbare periode als zwangerschap is. Eerste aanbeveling is dan: kijk naar het kind in jezelf als je verantwoordelijkheid draagt of gaat dragen voor een kwetsbaar kind (Stroecken,2001) .
Ten tweede, verwerk oude innerlijke conflicten.
Zwangerschap en geboorte zijn voor de vrouw en de man emotionele ervaringen, waardoor oude onverwerkte problemen geactiveerd kunnen worden. Deze negeren heeft geen zin. Besteed er aandacht aan en probeer ze te verwerken. Gevoelens die niet geuit en gedeeld kunnen worden gaan woekeren in ons onbewuste.
Ten derde, maak keuzes.
De keuze voor een baby zal het leven van ouders voorgoed veranderen. Keuzes maken betekent ook verantwoordelijkheid opnemen. Zoals roken en zwangerschap niet samengaan, zo gaan stress en zwangerschap ook niet samen. Zoals je een pasgeborene niet zonder eten kunt laten, zo kun je hem ook niet zonder liefde laten (Stroecken, 2003).
Ten vierde, hou er rekening mee dat je kinderen weten wat je voelt.
Het symbiotische kind leeft niet alleen in sterke verbondenheid met het lichaam van zijn moeder, maar ook met haar geest. Het heeft een emotionele radar om haar gevoelens te scannen. Haar gevoelens worden zijn gevoelens.
Ten vijfde, je kinderen zijn uniek.
Of er een hechte band tot stand komt tussen ouders en kind hangt ook sterk samen met de
verwachtingen die ouders hebben. Het kind zichzelf laten zijn en geloven in zijn eigen
ontwikkelingsmogelijkheden is beter dan vooruit gestippelde verwachtingen proberen op te dringen .
Conclusie.
Naast de prenatale programmering van gezondheid bestaat er ook een prenatale
programmering van hechting. Deze programmering is gebaseerd op concrete ervaringen in de baarmoeder, die we in ons lichaam kunnen opslaan en die daardoor een blijvende invloed op ons leven hebben. Een veilige, onbelaste hechting is de beste garantie voor een goede ontwikkeling van de foetus en de baby. Een veilige hechtingsrelatie is belangrijk voor een gezonde ontwikkeling van onze hersenen, voor onze relaties, en misschien wel het allerbelangrijkste, voor onszelf.
Geraadpleegde literatuur.
Cassidy, J., The nature of the childs ties. In: Cassidy, J. en Shaver, Ph., The handbook of attachment. Guilford Press, Londen, 1999.
Chamberlain, D., Goed geboren worden. Ankh-Hermes, Deventer, 1990.
Emerson, W. R., The vulnerable prenate. In: Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and
Health, 3, 1994.
Emerson, W. R., Birth trauma: the psychological effects of obstetrical interventions. In: Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and Health, 3, 1998.
Janov, A., The biology of love.Prometheus Books, New York, 2000.
Klaus, M., Klaus, Ph. En Kennell, J., Bonding. Addison-Wesley, Reading, 1995.
Klaus, M. en Klaus, Ph., Your amazing newborn. Perseus books, Massachusetts, 1998.
Lipson, T., From conception to birth. Millenium Books, Newtown, Australië, 1994.
Lipton, B., Nature, nurture and human development. In:Journal of prenatal and perinatal psychology and health, 16, 2001.
Ledoux, J., The emotional brain. Simon and Schuster, New York, 1998.
Nathaliensz, P., Leven voor de geboorte.Forum, Amsterdam, 1994.
Nathaliensz, P., Life in the womb. Promethean Press, New York, 1999.
Odent, M., Primal health. Clairview, Londen, 2002.
Schacter, D., De kunst van het geheugen. Anthos, Amsterdam, 1997.
Stroecken, G., Het miskende kind in onszelf; invloeden van de kindertijd op het latere leven. MOM, 2001.
Stroecken, G., De stem van het jonge kind. MOM, 2003.
Verny, Th., Tomorrows baby. Simon&Schuster, New York, 2002.
In zijn werk als behandelingscoördinator bij een jeugdhulpverleningsinstelling heeft Ben van Berkel veel te maken met ouders die opvoedingsproblemen hebben. In de loop der jaren zijn behandelaars steeds meer gaan onderkennen dat veel van die opvoedingsproblemen voortkomen uit een niet - of onvoldoende tot stand gekomen - hechtingsrelatie tussen ouders en kind. Hechtingsproblemen hebben te maken met een breuk in de relatie tussen moeder/ouder(s) en kind, meestal ontstaan in de eerste jaren van het leven. Ben van Berkel geeft in dit uitgebreide artikel achtergrondinformatie over deze stoornis, maar ook tips met betrekking tot contact en leren.
De theorie In de gehechtheidstheorie van Bowlby (1988) en Ainsworth (1978) wordt onderscheid gemaakt tussen veilige en onveilige gehechtheid.Veilig gehechte kinderen laten een goede balans zien tussen exploratiegedrag (het onderzoeken van de omgeving of speelgoed) en gehechtheidsgedrag (het naar de ouder toegaan voor troost of hulp). Bij onveilig vermijdend gehechte kinderen is de balans doorgeslagen naar exploratiegedrag: zij zoeken te weinig steun bij de ouders, ook in situaties waarin dat wel zou moeten. Bij onveilig ambivalent gehechte kinderen is de balans juist doorgeslagen naar gehechtheidsgedrag: zij klampen zich vast aan hun ouders en durven (te) weinig te ondernemen. Een veilige gehechtheid in de eerste kinderjaren is belangrijk voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling, ook ná de eerste kinderjaren (Van IJzendoorn 1994).
Onderzoek van IJzendoorn c.s. wijst uit dat 25-30% van de Nederlandse kinderen in feite meer of minder onveilig gehecht is. Mijn visie is dan ook dat heel veel gedragsproblemen van kinderen in feite voortkomen uit het feit dat deze kinderen een hechtingsrelatie met hun ouders hebben ontwikkeld die onvoldoende tot niet veilig is (was). In plaats van van het geven van opvoedingsadviezen richten we ons in onze behandeling op het werken aan herstel van de relatie tussen ouders en kind(eren) waardoor, als de relatie weer hersteld is, opvoeden weer vanzelf gaat.
Het belang van hechting De "Moedertaal" van de baby begint bij de geboorte. Als het kind huilt dan communiceert het, stelt het een vraag, namelijk "Ben ik belangrijk?" Daar begint het.
De meeste baby's vormen een gehechtheidband in eerste instantie met, laten we zeggen, de moederfiguur. Deze band heeft in de eerste plaats de biologische functie om bescherming te bieden tegen de gevaren die het nieuwe leven bedreigen maar ook de emotionele functie om vanuit vertrouwen de wereld te kunnen verkennen.
Van de moeder uit is het gedrag complementair aan dat wat de baby vraagt, dus verzorgend en beschermend. De aard van de interactie bepaalt of de gehechtheid het kind geborgenheid geeft. Geborgenheid kan slechts tot ontwikkeling komen als het kind de moederfiguur ervaart als werkelijk beschikbaar. Dat houdt in dat de moeder bereikbaar is en dat zij bereid en in staat is om op een adequate manier op de fundamentele behoeften van het kind in te gaan.
De mate van beschikbaarheid van de moeder bepaalt of het kind zichzelf gaat zien als iemand die de moeite waard is of niet. Een veilig gehecht kind heeft geleerd dat die opvoeder te vertrouwen is, dat zij er is als je haar nodig hebt en dat zij je spanningen kan verlichten. Het voornaamste kenmerk van deze opvoeder is haar responsiviteit. Zij reageert snel en adequaat op de signalen die het kind uitzendt.
Werkmodel en hechting In het zoeken naar verbanden tussen de problematiek van kinderen en de jeugdervaringen van hun ouders zien we ook het verband tussen de levenservaringen van ouders en de gehechtheidontwikkeling van hun kinderen. De representatie van jeugdervaringen van ouders (dus de manier waarop ze nu nog denken en voelen over die jeugdervaringen) is van invloed op de manier waarop ze hun kinderen benaderen en dus van invloed op de gehechtheid van hun kinderen. Een veilige hechting vormt de basis van een evenwichtige uitgroei naar volwassenheid. Voor een veilige hechting is nodig dat belangrijke hechtingsfiguren (meestal de ouders) gevoelig zijn voor de fundamentele behoeften (geborgenheid, veiligheid) die het kind heeft en de signalen die deze behoeften vertegenwoordigen adequaat weten te beantwoorden. Op deze manier verwerft het kind op zijn beurt, als toekomstige ouder, een referentiekader (WERKMODEL) dat hem of haar in staat stelt een al dan niet veilige hechtingsfiguur te zijn voor zijn of haar kinderen.
Uit de anamnestische gegevens van bij ons aangemelde kinderen blijkt dat in de zwangerschap en/of de baby- of peutertijd van het kind heel vaak gebeurtenissen voorkwamen die een responsieve benadering door de ouders bemoeilijkten of belemmerden. Ook kan het zijn dat het hechtingsgedrag van het kind zo onduidelijk is dat ouders hier geen raad mee weten. Bijvoorbeeld, een kind dat veel huilt en, als de ouders hem proberen te troosten, zich overstrekt, lijkt te vragen: "laat me los" terwijl dit allerminst de eigenlijke vraag is. Ook de mate van veilige of onveilige hechting van ouders met hun ouders (de grootouders dus) heeft grote invloed op het WERKMODEL van waaruit ouders een relatie met elkaar en met hun kind aangaan. Immers, een mens leert in principe relaties te leggen op de manier waarop hij als kind geleerd heeft relaties te leggen en te onderhouden. Een chronisch tekort aan responsiviteit mondt uit in een ernstig hechtingsprobleem.
In ons behandelingsprogramma wordt gewerkt aan herstel van de hechtingsrelatie als die relatie verstoord is. Daarbij wordt altijd aandacht besteed aan twee wezenlijke, onlosmakelijk aan elkaar verbonden, factoren, namelijk:
a. herstel van de lichamelijke en emotionele aansluiting tussen moeder (ouders) en kind, d.m.v. Ouder-kindtherapie. Dit is een vorm van regressieve therapie waarin, om de relatie tussen ouders en kind te herstellen, feitelijk teruggegaan wordt naar de fase van lichamelijke aansluiting.
b. beïnvloeding van het werkmodel van de ouders d.m.v. gezinsbehandeling. Hierin komen, voor zover nodig, de volgende onderwerpen aan de orde: - geven van informatie en advies over gehechtheid en de implicaties voor de aanpak van een onveilig kind, - verwerking van "oude pijn" die de ouders als kind hebben opgedaan in hun relatie met hun ouders, - bevorderen van ouderlijke samenwerking/communicatie en - indien mogelijk, herstel van de relatie tussen ouders en grootouders.
Naast deze intensieve behandeling van het gezin bieden we meestal ook ondersteuning of coaching aan de leerkracht op school. Immers het problematische gedrag in de thuissituatie komt meestal ook voor op school.
I. Hoe manifesteert onveilige gehechtheid zich in een kind? Het kind: * voelt zich van binnen onrustig en onveilig * heeft geen vertrouwen in zichzelf en in de mensen om zich heen * heeft het gevoel nergens bij te horen * heeft het gevoel waardeloos te zijn * heeft gedragspatronen ontwikkeld om zichzelf te handhaven (zie kenmerkend gedrag). * heeft nooit ervaren dat je je naar bepaalde regels kunt gedragen omdat degene die om jou geeft dat fijn vindt. Daardoor heeft het zich waarden en normen niet eigen gemaakt. Daar kun je als leerkracht dus ook niet op terugvallen.
Doordat het kind niet of onvoldoende is gehecht is het volgende niet of te weinig ontwikkeld: * een gevoel van waardevol te zijn als mens, * een gevoel van trots zijn op wat je kunt, * een gevoel van vertrouwen in jezelf, in je eigen mogelijkheden, * een gevoel van vertrouwen in de mensen om je heen, dat ze het beste met je voor hebben en om je geven, * patronen van 'normaal' gedrag, bijvoorbeeld hoe je omgaat met je eigen lijf, hoe je omgaat met anderen, hoe je om gaat met je eigen gevoelens van boosheid en angst. Daardoor lijkt ook besef van waarden en normen, van wat goed en niet goed is, te ontbreken. Vaak blijkt dat besef er wel te zijn, maar is het niet geïnternaliseerd en handelt het kind er niet naar. Voor hem is relevant om het hoofd boven water te houden, niet om zich aan regels te houden.
Handhavingspatronen Een kind met te weinig gevoel van basisveiligheid of zonder gevoel van basisveiligheid heeft zich gedrag eigen gemaakt om zich te kunnen handhaven met de angst, het wantrouwen en de afweer die in hem zit. Het kind rent bijvoorbeeld weg voor contact om niet nog eens gekwetst te worden. Het kind houdt geen rekening met de leerkracht en andere leerlingen, omdat het zich geen positieve waarden en normen heeft eigen gemaakt. Het kind weet niet hoe het op volwassenen kan vertrouwen en nog minder hoe het vertrouwen in zichzelf, in eigen vaardigheden en capaciteiten kan krijgen.
Leerontwikkeling De emotionele spanning die dit alles met zich meebrengt belemmert ook de cognitieve ontwikkeling van het kind. Vaak is het door de spanning ongeconcentreerd, heeft moeite met opletten, moeite met bijvoorbeeld rekenen en andere taken waarbij in een bepaalde volgorde een aantal deeltaken moet worden volbracht. Alle energie wordt 'verbruikt' voor de zelfhandhaving; het kind is bijvoorbeeld steeds alert op wat er om hem heen gebeurt of een kind is steeds bezig zich te bewijzen in de groep door clownesk gedrag.
Verschillende gradaties Vaak zie je bij kinderen een combinatie van verschillende type gedragingen (zie 'kenmerkend gedrag') en het gedrag kan voorkomen in verschillende gradaties. Er is sprake van kinderen die niet voldoende gehecht zijn tot kinderen met een ernstig hechtingsprobleem. Met een weloverwogen pedagogische aanpak en veel inzet van de leerkracht kan het kind wellicht voldoende veiligheid geboden worden om op school tot bevredigende sociale contacten en tot leren te komen.
Behandeling Behandeling van hechtingsproblematiek moet in het gezin plaatsvinden. Daar moet gewerkt worden aan het herstel van de band tussen ouders en kind. Als de behandeling succesvol is dan zal dat zeker in de klas te merken zijn. Anderzijds zal het bieden van veiligheid en structuur in de klas de behandeling thuis natuurlijk sterk ondersteunen. Voor leerkrachten die te maken krijgen met - meer of minder - onveilig gehechte kinderen op school (en die zal je elk jaar wel tegenkomen) wil ik hier kort een aantal kenmerken en tips geven om ze in de benadering van deze kinderen te ondersteunen.
II. Benadering van kinderen die niet veilig gehecht zijn Algemene opmerkingen Als er sprake is van een hechtingsprobleem dan is er bij het kind veel wantrouwen naar volwassenen en er is angst om gekwetst te worden. Het kind schrikt terug voor het praten over gevoelens, voor het maken van contact. Ook kan het zijn dat het gedrag van het kind bij jou negatieve emoties oproept omdat het kind je kwetst of omdat je je, door wat hij zegt of doet, afgewezen voelt. Probeer te voorkomen dat je het gedrag ervaart als tegen jou, als persoon, gericht maar zie het gedrag als voortkomend uit handhavingspatronen.
Kenmerkend gedrag Een kind dat onveilig gehecht is en dus een gevoel van basisveiligheid mist: * Vertoont zelfbepalend gedrag * Probeert alles in de gaten te houden * Maakt slecht contact * Doet vaak stoer * Is snel boos en verongelijkt * Vindt aanval de beste verdediging * Kan moeilijk stil zitten, is beweeglijk * Is druk en onrustig * Maakt een gespannen, soms zenuwachtige indruk * Heeft angstige fantasieën * Faalt vaak bij taakjes
Achter dit zelfbepalende, stoere gedrag zit een onzeker, angstig en zich onveilig voelend kind, dat met dit gedrag zijn gevoelens probeert te overbluffen. Het rent weg voor contact om niet nog meer gekwetst te worden. Het faalt voortdurend, terwijl het wel zijn best doet om dingen goed te doen. Het weet niet hoe je op volwassenen moet vertrouwen en nog minder hoe je vertrouwen in jezelf moet krijgen. De spanning die dit met zich meebrengt belemmert zijn ontwikkeling.
Tips Plaats in de klas Probeer bedreigende situaties te voorkomen of te verminderen, zodat het kind zich beter kan ontspannen en daardoor meer gewenst gedrag kan laten zien. * Houd hem dicht bij je, bijvoorbeeld naast je * Zet hem in de buurt van rustige kinderen * Geef hem een eigen tafel en stoel (bijvoorbeeld met een sticker erop) * Plaats zo mogelijk geen kinderen achter hem (bijvoorbeeld met zijn rug richting muur)
Contact Het is heel belangrijk dat het onveilig gehechte kind zich begrepen voelt en dat het ervaart 'gehoord' te worden. Positieve interactie met hem is dan ook essentieel. Schenk hem vertrouwen, opdat hij ook vertrouwen in zichzelf kan krijgen. Wijs het kind niet af als persoon, maar benoem zijn ongewenste gedrag en bied daarvoor een alternatief aan. Bouw een relatie met hem op en versterk die. Geef hem het gevoel: 'jij bent belangrijk voor mij. Ik wil dat het goed gaat met ons en dat jij je prettig voelt in de klas'. Verwoord dit bijvoorbeeld door: * 'Ik wil je helpen, daar ben ik voor' * 'Grote mensen zijn er om kinderen te helpen met grootgroeien, dus roep maar als je me nodig hebt' * 'Je hoeft niet alles te kunnen of alleen te doen'
Het is belangrijk om actief naar het kind te luisteren en zijn gevoelens te verwoorden. Als het hoort dat het best bang, boos of verdrietig mag zijn, voelt het zich begrepen en zal de spanning van hem af vallen. * 'Je vindt het moeilijk hè' * 'Je wilt het zo graag goed doen en dan lukt het toch niet, ook niet als je zo je best doet' * 'Je hoeft nog niet alles te kunnen, grote mensen kunnen ook niet alles'
Vertel ook de andere kinderen waarom het kind soms moeilijk doet, bijvoorbeeld: 'Hij vindt het erg spannend en wordt daardoor druk en giechelig'.
Leren Probeer het leren voor het kind weer leuk te maken door: * Lage eisen te stellen (onder zijn niveau) * Veel complimenten te geven * Waar mogelijk visuele ondersteuning te bieden * Zitten en bewegen af te wisselen (zoals bij heel jonge kleuters) * Bij overgangssituaties te helpen, zodat hij niet overspoeld wordt * Eventueel een beloningsysteem in te voeren (uiteraard met opdrachtjes die haalbaar voor hem zijn) * Extra 'leuke' taakjes te geven (bijvoorbeeld planten water geven e.d.) * Zijn gevoelens te verwoorden * Actief naar hem te luisteren
Probeer de dag altijd positief af te sluiten met het kind, zo mogelijk met hem alleen. 'Het ging goed met ons hè. Fijn dat je morgen weer komt'.
Het kan nodig zijn hulp te vragen van iemand die jouw aanpak observeert en je zonodig coacht in deze benadering. Schakel daar een VIB-er (video-interactie-begeleider) voor in met ervaring op het gebied van hechting of informeer bij mij over de mogelijkheden!
Als we leerkrachten, die te maken hebben met problematische onveilig gehechte kinderen, begeleiden of coachen horen we van hen vaak terug dat deze manier van werken ook voor de andere kinderen goed werkt. Vaak ontstaat er veel meer rust en een beter werkklimaat in de klas en dit is logisch. Immers: een onveilig gehecht kind heeft behoefte aan een klimaat van veiligheid en geborgenheid en hebben niet alle kinderen behoefte aan een dergelijk klimaat? Ben van Berkel Behandelingscoördinator : IAK de Molenhorst te Utrecht (Intensieve Ambulante Kind- en Gezinsbehandeling). Contactpersoon voor: Bebeth, praktijk voor kinderen met gedrags- en/of hechtingsproblemen
In dit artikel heb ik, met toestemming van de auteurs, gebruik gemaakt van informatie uit de brochures: Omgaan met kinderen met een hechtingsstoornis van drs. C. Penninga-de Lange, Grote mond - Klein hartje van Betty Smit, Ouder-kindtherapeut.
Drs. C. Penninga-de Lange is adviseur van 'De Knoop'. 'De Knoop' is een algemene landelijke vereniging voor ouders/verzorgers en (jong)volwassene met hechtingsstoornissen/Geen-Bodem-Syndroom. Tel.: 0527-614504 / Website: http://www.deknoop.org
Emoties bevatten een irrationele component waarop wetenschappers en opvoeders slechts moeizaam greep krijgen. Dat neemt niet weg dat de menselijke interactie altijd op een samenspel tussen denken en gevoel gebaseerd is. Een gebrek aan aandacht voor de emotionele component kan daarom verstrekkende gevolgen hebben. Dit boek verschaft de lezer een theoretisch perspectief op de emotionele ontwikkeling (en de daarmee samenhangende morele ontwikkeling) van kinderen en adolescenten. Maar daarnaast wordt vooral ook aandacht geschonken aan een aantal kenmerkende problemen die tot afwijkend gedrag leiden. Ook de rol van de opvoeder binnen en buiten het gezin wordt expliciet in deze beschouwing opgenomen. Met deze opzet is het boek niet alleen belangwekkend voor wetenschappers en studenten, maar ook voor hulpverleners of beleidsmedewerkers binnen de jeugdzorg en geïnteresseerde leken. Mark Meerum Terwogt is universitair hoofddocent aan de afdeling Ontwikkelingspsychologie van de Vrije Universiteit te Amsterdam en Hans-Joachim Schulze is als hoogleraar verbonden aan de afdeling Pedagogiek van dezelfde universiteit. Ook voor de overige auteurs geldt dat ze allen op de een of andere wijze aan deze twee afdelingen verbonden zijn. Al decennia lang neemt het onderzoek naar emoties binnen dit cluster een centrale positie in.
Hechtingsproblemen. Het herstellen van een verkeerde start
Hechtingsproblemen. Het herstellen van een verkeerde start
Vrijwel elk kind lokt van nature hechtingsgedrag uit. En in principe beantwoordt elke ouder die lokroep intuïtief. Zo groeit vertrouwen, wat essentieel is voor een stabiele ontwikkeling. Toch ontbreekt die veilige basis door uiteenlopende oorzaken bij één op de drie kinderen. Hoe bouw je zon band alsnog op?
Hoe herkent een ouder een onveilig gehecht kind? Beantwoord ?bijvoorbeeld eens de volgende vragen. Was uw kind een huilbaby? Apatisch of angstig? In zichzelf gekeerd als peuter of verschrikkelijk dwars als kleuter? Gaat het gebukt onder faalangst, of overschat het zichzelf op het gevaarlijke af? Kan het niet tegen frustraties? Concentreert het zich slecht? Is het manipulatief of leugenachtig? Verveelt het zich vaak of is het extreem goeiig tegen vriendjes?
Al deze eigenschappen zijn slechts enkele kenmerken van een hechtingsprobleem en waarschijnlijk heeft iedere vader of moeder er wel eens een paar bij zijn of haar kind gesignaleerd. In de meeste gevallen zal het om momentopnames gaan, om fases die voorbij gaan. Maar de ouder die langdurig het gevoel heeft: hier klopt iets niet, maakt zich misschien wel terecht zorgen.
Om dan te erkennen dat er sprake kan zijn van een hechtingsprobleem is niet gemakkelijk. Want het betekent in feite dat de relatie tussen ouder en kind niet in orde is. En dat leidt tot ontkenning of schuldgevoel. Wat in het eerste geval tot gevolg heeft dat de verwijdering tussen ouder en kind onherstelbaar groot wordt en in het tweede geval aanleiding kan zijn tot enorm verwennen. Bij kinderen met een hechtingsprobleem zijn volgens Truus Bakker, psychotherapeute en orthopedagoog bij een Riagg Kinder- en Jeugdzorg, onzekere ouders die zich vragen kunnen stellen over hun eigen gedrag, eigenlijk te prefereren boven starre ouders die het allemaal zeker weten: Twijfelende ouders voelen aan dat er iets niet in orde is met hun kind. Ze weten alleen niet wàt maar zijn wel in staat om hulp te zoeken. Rationaliserende ouders zijn daarvoor vaak te star, ze gaan te weinig op hun gevoel af. Voor meer lezen ga dan naar de bijgevoegde link: http://www.jmouders.nl/Nieuwsartikelpagina/Hechtingsproblemen.HetHerstellenVanEenVerkeerdeStart.htm
Separatieangst, separatieangststoornis of verlatingsangst is een psychische aandoening die zich bij kinderen (meestal tussen zeven en negen jaar oud) en soms jongvolwassenen (tot achttien jaar) kan ontwikkelen. In het DSM-IV is de aandoening ingedeeld bij de ontwikkelingsstoornissen.
Kinderen in de leeftijd van achttien maanden tot drie jaar ervaren meestal angst of spanning als hun ouders de kamer verlaten. Vaak zijn kinderen bang voor verlating als ze voor het eerst naar school gaan. Normaal gesproken verdwijnt deze angst snel als hun aandacht wordt verlegd of als ze hun omgeving gaan verkennen. Vanaf de leeftijd van vier hebben kinderen meestal geleerd om enige tijd alleen te zijn.
Als de angst of spanning echter niet op een normale manier verdwijnt, kan er sprake zijn van separatieangst. Het kind is dan overmatig gespannen of angstig als de ouders er niet zijn of heeft erg veel heimwee in een onbekende omgeving. Soms projecteren kinderen hun spanning en maken zich zorgen om het welzijn van hun ouders of verzorgers.
Separatieangst kan optreden tot het achttiende levensjaar. Als deze niet geheel is verwerkt, kan deze nog optreden als symptoom van bredere ziektebeelden, bijvoorbeeld bij de borderline-persoonlijkheidsstoornis.
In de fase van ontwikkeling ongepaste en overmatige angst over separatie van huis of mensen waarmee een sterke binding bestaat. Dit blijkt uit drie of meer van de volgende criteria:
herhaalde overmatige spanning bij (anticipatie van) verlating van huis of mensen waarmee een sterke binding bestaat.
aanhoudende en overmatige zorg over het verliezen van mensen waarmee een sterke binding bestaat of zorgen over hun welzijn.
aanhoudende en overmatige zorg dat een onverwachte gebeurtenis tot separatie leidt (bijvoorbeeld verdwalen of gekidnapt worden).
aanhoudende terughoudendheid of weigering om naar school of ergens anders heen te gaan uit angst voor separatie.
aanhoudende en overmatige angst of terughoudendheid om alleen te zijn of belangrijke mensen te thuis missen of belangrijke volwassen op andere plaatsen.
aanhoudende terughoudendheid of weigering om te gaan slapen zonder een belangrijk persoon in de buurt of om uit logeren te gaan.
herhaalde nachtmerries over vormen van separatie.
herhaalde fysiologische klachten (bijvoorbeeld hoofd- en maagpijn, misselijkheid, braken) als een belangrijke persoon weggaat of als dit wordt verwacht.
De duur van de stoornis is minimaal vier weken.
De stoornis treedt op voor het achttiende levensjaar.
De stoornis veroorzaakt klinisch duidelijk lijden in de sociale omgang, op school of op andere belangrijke terreinen.
Hechting is het gedrag van pasgeborenen en jonge baby?s gericht op het vinden van een veilige basis in het leven.. Dit basisgevoel van veiligheid ontwikkelt een kind in de eerste ervaringen met zijn moeder. Veiligheid betekent dat het kind een beroep kan doen, dat het zichzelf kan zijn zonder afgewezen te worden, weten waar het aan toe is doordat de ander voorspelbaar is. Veiligheid heeft dus in de eerste levensfase te maken met vertrouwen op een ander. Wanneer de ander die veiligheid kan geven kan het kind zelfvertrouwen ontwikkelen. Het pasgeboren kind kan signalen geven maar is voor de vervulling van fysieke en affectieve behoeften volledig overgeleverd aan de omgeving. Het repertoire van signalen van een jonge baby is nog zo beperkt, dat er gevoelige volwassenen nodig zijn om die signalen op te merken en te beantwoorden.
John Bowlby, die zich op het eind van de jaren veertig al verdiepte in gehechtheidsgedrag van jonge kinderen, heeft eens geschreven dat " mensen van alle leeftijden zich het gelukkigst voelen en het beste in staat zijn hun talenten te ontplooien wanneer zij zich verzekerd weten van de steun van een of meer vertrouwde personen bij wie ze in geval van moeilijkheden terechtkunnen?(Bowlby, 1983, pag.115). Deze vertrouwde personen kunnen beschouwd worden als personen die baby?s een veilige basis verschaffen van waaruit zij kunnen opereren?. Hierbij gaat Bowlby uit van? gehechtheid als een voorkeur voor bepaalde personen?.
Gehechtheid vormt dus de basis voor vertrouwen in de omgeving, in de eerste plaats in de veiligheidbiedende moeder. Op basis van deze veiligheid kan het kind zich ontwikkelen, ontdekken hoe de wereld in elkaar zit en de eigen mogelijkheden exploreren. Het vertrouwen van / in zijn moeder dat het kind in de eerste periode ervaart, vormt de grondslag voor het zelfvertrouwen in het verdere leven. In de eerste ervaringen van een kind zijn er in principe twee mogelijkheden: veilig of onveilig. Dit zijn de eerste, fundamentele concepten die gevormd worden in het leven. Verder onderscheid van ervaringen is nog niet aan de orde. Tederheid draagt bij aan het beleven van een veilige ervaring. Dus een tedere moeder is een veilige moeder en een ongeïnteresseerde of bruuske moeder draagt bij aan een onveilige hechting.
De baby is in staat om signalen te geven als een behoefte onvervuld is. Er is een responsieve volwassene nodig die op de signalen ingaat. Voldoende en op het juiste moment de behoeften van het kind vervullen is een van de belangrijke taken van de vertrouwde gehechtheidspersoon. Voor ieder mens is de vervulling van fysieke behoeften primair en voor een baby betekent vervulling van fysieke behoeften gelijktijdig vervulling van de veiligheidsbehoefte. Want een onvervulde fysieke behoefte voor een baby is allesomvattend en een baby kan niet omgaan met uitstel. Uitstel is bedreigend, onveilig. Het enige zinvolle, veiligheid biedende, moment om te voeden is wanneer de baby aangeeft er behoefte aan te hebben. Moeten wachten, of ook: te vroeg gevoed worden, is onveilig, want het maakt dat de baby machteloos is overgeleverd aan anderen. En het voeden is ook direct lichamelijk contact met de moeder, wat het basisgevoel van veiligheid en geborgenheid versterkt.
Een andere fysieke behoefte van een kind in het eerste levensjaar is de behoefte aan rust, gelegenheid om indrukken te verwerken. Overstimulering, een te groot aanbod aan prikkels, leidt tot angst en afsluiting. Rust betekent in dit verband dus rust in samenzijn, rusten in de armen van mama. Wakker en alleen in bed is onbegrijpelijk, onveilig. De baby is in staat om zelf aan te geven wanneer hij behoefte heeft aan slaap. Een kind kan een zekere invloed op zijn gedrag wel verwerken, als er maar ingegaan wordt op de mogelijkheden van het kind van dat moment.
Nog een belangrijke taak van de gehechtheidspersoon, het accepteren van de gevoelens van het kind, is ook van essentieel belang voor de ontwikkeling van een veilige gehechtheid . Het accepteren van gevoelens staat los van beoordeling van de moeder, los van de opvatting of het positieve of negatieve gevoelens betreft, of ze prettig of onplezierig overkomen. Gevoelens leiden tot uitdrukking van een beleving. Het opkroppen van gevoelens leidt tot ontwikkeling van onecht gedrag. Acceptatie draagt bij tot een gezonde ontwikkeling van positief zelfbeeld. Om deze acceptatie mogelijk te maken wordt er veel gevraagd van de responsiviteit en zelfwaardering van de gehechtheidspersoon. Responsiviteit betekent dat de signalen van een kind worden opgemerkt, begrepen en beantwoord. Zelfwaardering wil zeggen dat de ouder met de gevoelens van het kind om kan gaan zonder aan zich zelf te gaan twijfelen, zonder zich afgewezen te voelen. Een moeder met een goed gevoel van eigenwaarde is niet bang voor de gevoelens van haar kind, want ze is in staat om met haar eigen gevoelens om te gaan.
Het ongeboren kind heeft gewaarwordingen . Het leert de stem van de moeder kennen, haar bewegingen en haar hartslag. Er bestaat een band tussen moeder en ongeborene. Het kind reageert op de moeder en zij reageert op haar beurt op het kind. Dit wordt het duidelijkste als het kindje begint te bewegen, maar ook in de periode daarvoor is er interactie. In de baarmoeder wordt de basis gelegd voor het latere bestaan van het kind. Hierbij valt onder andere te denken aan een basisgevoel van vertrouwen en veiligheid . Als de moeder zich gelukkig voelt met haar zwangerschap, zich goed voelt als vrouw, voor zichzelf een basisgevoel van veiligheid heeft, zich gesteund weet door een liefdevolle partner en familie, zal ze haar kind prenataal al een liefdevolle relatie met een veilige basis verschaffen. Deze relatie is eindeloos in die zin dat voor de ongeborene er geen besef is van begrenzing.
Wanneer er geen verstoringen zijn ervaart het ongeboren kind de ideale omstandigheid van bescherming, veiligheid en behoeftebevrediging. Als de moeder zich voor haar ongeboren kind afsluit leidt dit tot het uitblijven van de noodzakelijke prenatale hechting. De kwaliteit van de interactie is ook dan reeds bepalend voor de kwaliteit van het contact.
Gehechtheid en gehechtheidsproblemen bij mensen met een verstandelijke beperking.
Gehechtheid en gehechtheidsproblemen bij mensen met een verstandelijke beperking.
E. De Belie & F. Morisse (Red.)
Over het boek: De ontwikkeling van een veilige gehechtheid staat bij personen met een verstandelijke beperking onder druk. Dit is een ernstige situatie, want onveilige gehechtheid kan leiden tot gedrags- en relationele problemen als aantrekken en afstoten, het leegzuigen van de begeleiding, het vermijden van (dieper) contact, impulsief en agressief gedrag enz. Dit belast de kwaliteit van hun leven en maakt het hulpverleners en familie vaak moeilijk.
Het boek wil met theoretische situering en concrete casussen een kader bieden om de problemen te plaatsen en een houvast om ermee om te gaan.
De eerste hoofdstukken bespreken het ontstaan van gehechtheidsrelaties en gehechtheid-onder-druk.
Dan volgen casussen omtrent levensverhaal, symptomen, beeldvorming en dynamiek, behandeling en ondersteuning.
De laatste hoofdstukken gaan over de impact van al deze problemen op de hulpverleningsrelaties en teamwerking en over de organisatorische voorwaarden om duurzame zorg te realiseren.
Een professionele dialooggericht aanbod voor ambulante werkers in de jeugdzorg en ouder
Giel Vaessen
Als hechten moeilijk is gaat over kinderen met hechtings-problemen. Het boek is geschreven voor ambulante werkers in de jeugdzorg zoals IOG, IAG, ITB, Familys first, MFA, HEO, deeltijdbehandeling, semi-residentiële behandeling, gezins(dag)behandeling, Boddaert-centra, bureau jeugdzorg, pleeggezinnen .
Jongeren met hechtingsproblemen worden met grote regelmaat opgenomen in residentiële indelingen. Daar krijgen zij regelmatig bevestigd dat hun visies op relaties juist zijn, omdat ze onophoudelijk van de ene instelling naar de andere, van het ene pleeggezin naar het andere verhuizen. De kans is groot dat het hechtingsprobleem zo evolueert tot een hechtings- of persoonlijkheidsstoornis.
Giel Vaessen beschrijft stap voor stap een professionele en dialooggerichte methodiek voor het begeleiden van jongeren met hechtingsproblemen, en voor hun ouders, in hun eigen thuissituatie of pleeggezin. Hij benadrukt: - psycho-educatie over hechtingsproblemen; - het in kaart brengen van de gezonde en de minder florissante ontwikkeling van het kind; - het in kaart brengen van de krachten en de zwakten van het kind en van het gezinssysteem en - het maken en het uitvoeren van een begeleidingsplan, in dialoog met de ouders en de jeugdigen.
Veel van deze ouders hebben in hun eigen jeugd een moeilijke relatie met hun ouders gekend. Uitvoerig beschrijft de auteur het vakkundig begeleiden van deze ouders, zodat zij meer adequaat sensitief gaan opvoeden en de geschiedenis zich niet meer herhaalt. Grote delen van het boek zijn zo geschreven dat ze aan de ouders kunnen meegegeven worden. Dit helpt de ambulante werker in het geven van de ingewikkelde psycho-educatie over veilige hechting, onveilige hechting en het opvoeden vanuit onveilige hechtingsherinneringen van de ouder zelf.
Giel Vaessen is behandelcoördinator en gezinstherapeut in de kinder- en jeugdpsychiatrie van de Mondriaan Zorggroep in Heerlen, waar hij veel werkte met ouders en jongeren met hechtingsproblemen. Daarnaast doceert hij post-HBO-opleidingen aan de Hogeschool-Zuyd in Maastricht.
Hoofdstuk 4 Hechtingsherinneringen 4.1 Ouders met veilige hechtingsherinneringen 4.2 Ouders met ambivalente hechtingsherinneringen 4.3 Ouders met gereserveerde hechtingsherinneringen
Hoofdstuk 5 Systeemdenken 5.1 De contextuele visie van Nagy 5.2 De cognitieve relatie en gezinstherapie 5.3 De structurele visie van Minuchin
Hoofdstuk 6 Het doorbreken van de homeostase
Hoofdstuk 7 Een professioneel en dialooggericht aanbod 7.1 De professionaliteit 7.2 De dialoog
Hoofdstuk 8 De probleemanamnese en de hulpvraag 8.1 De voorbereidende condities 8.2 De probleemanamnese
Hoofdstuk 9 De individuele taxatie
Hoofdstuk 10 De ontwikkeling in kaart brengen 10.1 Voorwaarden om de ontwikkeling in kaart te brengen 10.2 De ontwikkelingsanamnese
Hoofdstuk 11 Het gezinsfunctioneren in kaart brengen 11.1 De overeenkomsten en de verschillen tussen de kinderen en de beleving hiervan 11.2 De interacties tussen de kinderen onderling 11.3 De opvoedingsstijl 11.4 De gezinsstructuur 11.5 De herinnering van het stamgezin en de effecten op de huidige opvoeding 11.6 Het netwerk van de ouders en de kinderen 11.7 De interacties tijdens het gesprek 11.8 De mening van de kinderen over hun ouders als ouder
Hoofdstuk 12 Het dialooggestuurde begeleidingsplan 12.1 Het dialoogmodel (ID-model), de algemene uitleg voor de ouders 12.2 De bevindingen uit de probleemanamnese, de individuele taxatie en de ontwikkelingsanamnese 12.3 De aanpak van de emotionele en de relationele zwaktes bij kinderen met hechtingsproblemen 12.4 De aanpak op gedragsniveau 12.4.1 De B&L-aanpak 12.4.2 De definities van belangrijke en lastige problemen 12.5 De aanpak op lichamelijk en cognitief niveau 12.5.1 De aanpak op lichamelijk niveau 12.5.2 De aanpak op cognitief niveau 12.6 De aanpak op relationeel en emotioneel niveau
Hoofdstuk 13 De begeleiding van de ouders 13.1 Meerzijdige partijdigheid 13.2 De begeleiding van de ouder met de ambivalente opvoedingsstijl 13.2.1 De begeleiding bij belangrijke problemen 13.2.2 De begeleiding bij lastige problemen 13.3 Het herstel van de gezinsstructuur 13.4 Hulp bij het ontwikkelen van sensitieve responsiviteit 13.5 Het genogram 13.6 Nieuw samengestelde gezinnen en eenoudergezinnen 13.6.1 Het nieuw samengestelde gezin 13.6.2 Het eenoudergezin
Een gewoon leven: gezin, familie, vrienden, werk. Toch kun je, volkomen onverwacht, het spoor in je leven helemaal bijster raken. En wat je ook probeert, het lijkt of niets helpt, of niets meer lukt. De auteur van dit boek kwam in zo'n situatie terecht. Haar zoektocht naar herstel bracht haar na enige tijd tot de conclusie dat er een onderliggend probleem was, dat haar hele leven op de achtergrond een rol had gespeeld, en dat nu opeens op de voorgrond was beland: een primaire hechtingsstoornis, ook wel geen-bodem-syndroom genoemd.
De diagnose alleen bood nog geen perspectief op genezing. Hechtingsstoornissen lijken, zeker bij volwassenen, zeer moeilijk te behandelen. Mariëtte merkte dat er voor hen eigenlijk geen therapie bekend is. Noodgedwongen ging ze dus haar eigen weg. Het lukte haar om via nieuwe liefdevolle relaties en met behulp van de haptonomie, alsnog een bodem in haar bestaan te leggen. Deze zoektocht naar genezing bracht haar in contact met de meest basale emoties in het leven van een mens: geborgenheid, liefde, vertrouwen, wederkerigheid, autonomie. Het lukt haar relaties alsnog op een gezonde manier in te vullen.
Het verslag van het genezingsproces geeft inzicht in de wereld van iemand met een hechtingsstoornis en is daarom interessant voor ieder die te maken heeft met mensen bij wie de eerste levensfase niet harmonieus verlopen is, zoals bij couveusekinderen, adoptiekinderen, of kinderen van verslaafde ouders. Het boek werpt tevens een ander licht op sommige "etiketten in de hulpverlening, zoals depressief, te weinig assertief, borderline, etc. in plaats van "hechtingsstoornis". Daarmee wordt de achterliggende oorzaak van het gedrag, en de daarbij behorende noodzakelijke behandelingsrichting, vaak niet onderkend.
De bedoeling van het boek is vooral lotgenoten richting te geven aan hun eigen zoektocht. Bovendien hoopt Mariëtte dat het boek zal leiden tot erkenning van de problematiek door de mensen die om volwassenen met een hechtingstoornis heen staan, zoals hulpverleners, familie en vrienden.
Niet geborgen geboren - genezen van een hechtingsstoornis - Mariette van Assen 1e druk september 2005 Uitgave in eigen beheer, informatie per e-mail: nietgeborgengeboren(ED)home.nl
1 In de meeste situaties opmerkelijk verstoorde en niet aan de ontwikkeling aangepaste sociale relatievormen, optredend voor het 5e jaar en duidelijk zichtbaar in: * een voortdurend mislukken om op een aan de leeftijd aangepaste wijze sociale interacties te stellen of erop te antwoorden, zoals duidelijk door overdreven geremde, overalerte of erg ambivalente en tegenstrijdige reacties; * een gebrek aan duidelijke bindingen, wat blijkt uit en onvermogen om in sociale relaties een onderscheid des persoons te maken, met een duidelijk onvermogen om op die verschillende personen passend te reageren.
2 De stoornis mag niet te wijten zijn aan een algemene ontwikkelingsstoornis zoals een mentale handicap, of een symptoom zijn van een pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals het autisme.
3 Er moeten sporen zijn van een vroegkinderlijke verwaarlozing:
* voortdurende veronachtzaming van emotionele basisbehoeften (koestering, troost, aanmoediging van het kleine kind); * verwaarlozing van de fysieke basisbehoeften (verzorging, voeding); * herhaaldelijke wisseling van basisverzorgers, waardoor geen stabiele hechtingen mogelijk waren.
4 Men mag veronderstellen dat de verwaarlozing onder punt 3 verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag, dat ook volgde op die verwaarlozing.
⢠onder te verdelen in: * het geremde type * het ontremde type
De afkorting DSM-IV staat voor: -Diagnostic -Statistical -Manual (of mental disorders) -IV, vierde versie
Historische achtergrond De DSM is een publikatie van de American Psychiatric Association. De eerste versie verscheen in 1952; de tweede in 1968 en de derde versie in 1980. Van de derde versie kwam in 1987 een herziene versie uit: de DSM-III-R. Een vierde, huidige versie verscheen in 1994. In 2000 verscheen een text revision de DSM-IV TR. De doelstellingen van waaruit het handboek werd samen gesteld waren de volgende: -een diagnostisch model dat niet gebaseerd is op een (etiologisch) verklaringsmodel -eenduidige en betrouwbare diagnostische categorieën Het diagnostisch systeem is inmiddels internationaal aanvaard, ondanks de (terechte) kritiek die op een aantal punten mogelijk is.
De werkwijze De DSM-IV is een diagnostisch systeem waarbij patiënt op vijf assen beoordeeld wordt en op grond van deze beoordeling een code of een score op desbetreffende as krijgt. As I: Klinische syndromen en/of andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn As II: Persoonlijkheidsstoornissen; Zwakzinnigheid; zwakbegaafdheid As III: Lichaamlijke ziekten of aandoeningen As IV: Psychosociale en omgevingsfactoren As V: Algemene beoordeling van functioneren Toelichtingen bij de assen. As I - klinische syndromen en/of andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn. Deze bevat de classificatie van psychi(atri)sche stoornissen Het systeem werkt met: -insluitingscriteria -uitsluitingscriteria -in een aantal gevallen duur en/of beloop van de verschijnselen Tevens worden op As-I aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn gecodeerd, behoudens zwakegaafdheid(As-II).
As II - Zwakzinnigheid, zwakbegaafdheid en persoonlijkheidsstoornissen Met persoonlijkheid bedoelen we een voor elke persoon kenmerkend ('karakter')patroon van interactie met de wereld en zichzelf (een soort ' levensstijl'). Gezien de uitgebreide variëteit aan persoonlijkheidstrekken en hun diverse accentueringen, mede gekleurd door socioculturele factoren, is het moeilijk hier een beperkende ordening aan te brengen en normaliteit van stoornis te scheiden. Vandaar dat deze as het meest ter discussie staat. Persoonlijkheidstrekken en afweermechanismen kunnen ook op deze as vermeld worden (geen code) As III - lichamelijke stoornissen en aandoeningen Deze as biedt de mogelijkheid een lichamelijke stoornis (ziekte, aandoening, handicap; gecodeerde volgens de ICD-9`CM indeling van somatische stoornissen) te vermelden wanneer deze belangrijk wordt geacht voor het gestoord functioneren en/of de behandeling van de patiënt. Het kan dan gaan om een aandoening (b.v. een neurologische ziekte) die oorzakelijk samenhangt met de psychische stoornis (b.v. dementie, vermeld op as I). In andere gevallen heeft de lichamelijke aandoening geen etiologische betekenis, maar wel een therapeutisch belang (b.v. suikerziekte bij een kind met een gedragsstoornis). As IV -Psychosociale en omgevingsfactoren Op de As-IV worden psychosociale en omgevingsfactoren vermeld, die van invloed zijn op de behandeling van een as I of as II-stoornis. Ook positieve gebeurtenissen (nieuwe baan, verhuizing e.d.),die een stress factor vormen die van invloed zijn op de behandeling van AS-I en/of As-II kunnen hier vermeld worden. As V - globale beoordeling van het functioneren. Men gebruikt hiervoor de GAF-schaal. Hier wordt het psychisch, maatschappelijk en beroepsmatig functioneren globaal beoordeeld volgens een hypothetisch continuum, gaande van geestelijke gezondheid (heeft men slechts alledaagse probleempjes, dan krijgt men een cijfer tussen 81 en 90) tot ernstige stoornis (een suïcidepoging met duidelijke bedoeling van zelfdoding wordt gecodeerd tussen 1 en 10). Men kijkt enerzijds naar hoe patient sociaal functioneert anderzijds naar zijn symptomatologie. De laagste score in een van beide is de GAF-score Naast een niveau van functioneren op het tijdstip van beoordeling moet men ook een schatting maken van het hoogste niveau in het afgelopen jaar. Ook hier kan men kritiek uiten op het gebruik van een schaalcodering. Toch is (de basisgedachte toe te juichen: het laat toe (samen met as IV) beoordeling in een ruimer kader en tijdsperspectief te plaatsen en rekening te houden met 'gezonde' aspecten in het psychosociaal functioneren. Zo krijgt een bepaalde stoornis op as I (b.v. een depressie) meer genuanceerde betekenis of vorm, wanneer men deze 'figuur' plaatst tegen de 'achtergrond' van het dagelijks leven in het afgelopen jaar assen IV en V).
Kinderbeschermingsmaatregelen kunnen diep ingrijpen in het leven van kinderen en ouders, zeker als er sprake is van plaatsing in een pleeggezin of een tehuis. Maar waarop zijn deze ingrepen gefundeerd? Beschikken kinderbeschermers en kinderrechters over genoeg informatie om de gevolgen van maatregelen die leiden tot verbrekingen van gehechtheidsrelaties te overzien? Is er duidelijkheid te krijgen over gehechtheid van kinderen aan (pleeg)ouders? Hoe kan in het begeleiden van pleegouders en in het beleid van tehuizen het beste rekening gehouden worden met de gehechtheid van kinderen aan hun ouders, met het ontstaan van gehechtheid aan nieuwe opvoeders, en met de onvermijdelijke verbrekingen van nieuw aangegane gehechtheidrelaties? Praktijk en onderzoek leren (van) elkaar de goede vragen te stellen en kritisch te zijn op elkaars antwoorden. Deze bundel is van beide een voorbeeld.
Deze bundel probeert bij te dragen aan een eenduidig en actueel begrippenkader waarin vraagstellingen worden geformuleerd voor diagnose, indicatiestelling, interventie en beleid. Ook komen concrete aandachtspunten naar voren voor interventie en beleid, gebaseerd op Nederlands en buitenlands onderzoek. De bundel is interessant voor werkers binnen de kinderbescherming, maar ook voor juristen, beleidsbepalers en studenten (ortho-)pedagogiek.
De samenstellers Carlo Schuengel, Wim Slot en Ruud Bullens zijn als hoogleraar verbonden aan het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies (ACK) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het ACK is een interfacultair onderzoeksinstituut voor psychologen, pedagogen, juristen en psychiaters
Dit boek is een geactualiseerde en sterk uitgebreide versie van het eerder bij Van Gorcum verschenen Hechtingsstoornissen. Orthopedagogische behandelingsstrategieën van Dr. G. de Lange. De titel van het boek is gewijzigd om het relationele aspect van de hechtingsstoornis te benadrukken. De auteur heeft als orthopedagoog jarenlang met fundamenteel relatiegestoorde kinderen gewerkt. Op basis van zijn ervaringen heeft hij de in dit boek beschreven opvoedingswijzen ontwikkeld om ouders, onderwijsgevenden en hulpverleners toe te rusten om deze kinderen te helpen uit hun isolement te komen. De eerder door de auteur geïntroduceerde opvoedingswijzen zijn inmiddels toegepast en in dit boek wordt daarvan verslag gedaan.
Relatiegestoorde kinderen is onder meer bedoeld voor medewerkers van de eerstelijnsgezondheidszorg, voor diagnostici en voor hulpverleners die kinderen met gedragsproblemen in hun praktijk krijgen. Ook is het bedoeld voor onderwijsinstellingen, zowel basis- als speciaal onderwijs, waar het van groot belang is dat fundamenteel relatiegestoorde kinderen adequate begeleiding krijgen. Tevens is het boek belangrijk voor iedereen die met de pleegzorg of de adoptie van deze kinderen te maken krijgt en voor diegenen die verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van deze kinderen in tehuizen en inrichtingen.
Hechting en therapeutische pleegzorg Een behandelmethodiek voor kinderen met een bedreigd perspectief
Most van der G.H.F., Bax H., Horn ten G.H.M.M., Hoogwater A., Trooster B.M. (red.) ISBN 90 232 3644 0
Jantiene is agressief naar leeftijdgenootjes, ze pikt en ze liegt op een manier dat het lijkt of ze haar eigen verhalen gelooft. Tijdens de zwangerschap tien jaar geleden was haar moeder verslaafd en werkzaam in de prostitutie. Aanvankelijk werd Jantiene ernstig verwaarloosd en mogelijk ook mishandeld. De komst van de stiefvader bracht rust in het leven van moeder, maar met Jantiene ging het steeds slechter. Uiteindelijk wordt met moeder een ondertoezichtstelling en een plaatsing in een therapeutisch pleeggezin overeengekomen.
Therapeutische pleegzorg als revaliderende en resocialiserende behandelvorm ontstond vijftig jaar geleden en is tot op de dag van vandaag een waardevolle aanpak gebleken voor kinderen met psychiatrische problemen en een tekortschietende opvoedingsomgeving. De ontwikkeling van deze vorm van (pleeg)zorg, die zich beweegt op het grensvlak tussen kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdzorg, wordt geschetst tegen de achtergrond van de veranderingen in de maatschappelijke context. Probleemkinderen als Jantiene staan daarbij centraal. De problematiek wordt vanuit uiteenlopende invalshoeken beschreven, de multidisciplinaire en multimethodische zorg wordt uiteengezet en ook de juridische haken en ogen komen aan bod. Op basis van de concrete, praktische ervaringen van betrokkenen de kinderen, hun ouders en pleegouders beoogt dit boek de lezer een kritische beschouwing van de aanpak te bieden, waarbij er tevens aandacht is voor de positionering ten opzichte van andere zorgprogrammas. Een therapeutisch pleeggezin kan, zo blijkt, een uitkomst zijn voor kinderen die graag zo gewoon mogelijk leven, ondanks hun problemen en problematische levensstart.
Hechting en therapeutische pleegzorg is als methodiekboek bij uitstek geschikt voor medewerkers in de jeugdzorg en in de kinder- en jeugdpsychiatrie, en voor studenten aan HBO- en universitaire opleidingen tot functies als maatschappelijk werker, (ontwikkelings)psycholoog, orthopedagoog en (kinder- en jeugd)psychiater.
Het eerste deel van Verbinding verbroken beschrijft de volgende aangrijpende fase in de geschiedenis van Isabel en haar familie en is uiteraard gelijkgebleven aan de eerste druk. Het tweede deel van het boek bestaat uit een uitgebreid theoretisch deel onder de titel Het Geen - Bodem - Syndroom II. De essentie van het syndroom wordt hierin verder uitgediept. Ook wordt uitvoerig ingegaan op eventuele overeenkomsten en/of verschillen met andere ontwikkelings- en gedragsstoornissen bij kinderen en jeugdigen die tegenwoordig vaak bodemloos worden genoemd. Verder bevat dit deel praktische ideeën en tips voor allen die met deze handicap worden geconfronteerd. Deze inzichten kunnen ouders, leerkrachten, hulpverleners en (opgroeiende) kinderen nu en later helpen om beter te leren leven en omgaan met het Geen-Bodem-Syndroom. Tenslotte formuleert Geertje van Egond haar visie op een verantwoorde wijze waarop adoptie zou kunnen plaatsvinden.
Geertje van Egmond: 2001, Tweede herziene druk. Uitgebreide editie met nieuw theoretisch deel, Ambo, Amsterdam ISBN 90 263 1702 6
Geertje van Egmond: Bodemloos bestaan, Problemen met adoptiekinderen Vijfde herziene druk, Ambo, Amsterdam ISBN 90 263 1703 4
Het Geen-Bodem-Syndroom I
Bodemloos bestaan bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat het indringende verhaal van een gezin met een buitenlands adoptiekind, Isabel. In de loop van de tijd wordt steeds duide-lijker dat zij emotioneel diep beschadigd is en niet meer in staat om een gezonde hechting aan te gaan. Isabel vertoont ernstige gedragsstoornissen die een ontwrichtend effect hebben op het dagelijks leven in het gezin.
Deze handicap heeft van Egmond benoemd als het Geen-Bodem-Syndroom. Deze term heeft inmiddels overal ingang gevonden. Het gezin komt door Isabel onder grote druk te staan en wanneer de gebeurtenissen plotseling in een stroomversnelling raken moet Isabel worden opgenomen in een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Toch houdt het gezin het contact met haar in stand, en langzamerhand gloort er een spoortje hoop.
In het tweede deel wordt het Geen-Bodem-Syndroom theoretisch uitgewerkt en worden de uitingen ervan systematisch verklaard. Het richt zich met name tot ouders, hulpverleners en leerkrachten. Sinds zijn verschijnen in 1987 heeft Bodemloos bestaan veel losgemaakt, zowel bij ouders als in de hulpverlening.
Ook de ouders van biologisch eigen kinderen met hechtings-, gedrags- en ontwikkelingsstoornissen herkennen veel in de beschrijving van het syndroom. In deze vijfde herziene druk is alleen het hoofdstuk Het ideale adoptiegezin? herschreven. Verder is deze druk in grote lijnen identiek aan de vorige.
De duivel had zich deze week, volgens een chargerende gerechtspers, in menselijke gedaante aan het publiek getoond, via Luc en Maggy. Maggy had in een hotelkamer in Aalst een kwartier lang op haar drie maanden oude baby gezeten om het te verstikken. Luc had een kappersschaar in de rug van zijn zevenjarige zoon geploft. De daders kregen donderdag levenslang. De vraag is of de twee niet reeds hun hele leven lang zaten opgesloten in een syndroom dat zich 'bodemloos gedrag' laat noemen. Steeds meer kinderen en jongeren met die problematiek melden zich in instellingen of in de psychiatrie.
* Er is geen bodem in het bestaan (geen affectieve banden in de allereerste levensfase)
* Er is geen lijn in het leven, daardoor weinig gevoel voor tijd en ruimte, de wereld blijft ongestructureerd. Er ontstaan hierdoor vaak specifieke leerproblemen: geen of weinig getalbegrip, niet kunnen abstraheren, slecht woordbeeld, leerstof beklijft niet.
* De gewetensontwikkeling is niet opgang gekomen.
* Er is geen ik, daarnaast geen basaal vertrouwen in volwassenen, met als gevolg onvermogen en / of diepgewortelde angst om relaties aan te gaan.
* Er is een sterke neiging tot het leggen van oppervlakkige, inwisselbare contacten. Hierdoor is de problematiek van het gezin voor anderen slecht invoelbaar. Die anderen, inclusief hulpverleners, zien niets of weinig.
* Het kind vertoont survivors gedrag. Schijnaanpassing. Het probeert zich staande te houden door de wereld om zich heen voortdurend onder controle te houden. Het is geniaal in het observeren, taxeren en manipuleren van de mensen om zich heen. Het besteedt hieraan een groot deel van zijn energie, waardoor bijvoorbeeld leerprestaties en creativiteit achterblijven.
* De intieme emotionele banden binnen het gezin worden als bedreigend ervaren. Het appèl van de gezinsleden op een vertrouwensrelatie is voor het kind slecht invoelbaar en verwarrend. Het geeft het kind soms ook een gevoel van anders-zijn, tekortschieten en eenzaamheid.
* Het vroegste ervaren misschien reeds voor de geboorte van ontkend, niet gewenst, afgewezen en weggedaan te zijn, is onvoorstelbaar vernietigend. De basale pijn zoekt vaak een uitweg in vernietigingsdrang die zich richt tegen zichzelf (automutilatie), maar vaak ook tegen anderen (moeder). Andere bekende uitingen van agressie zijn fysiek geweld, uitingen van wreedheid jegens dieren, (dwangmatig) vreten, stelen, vernielen, slapeloosheid, provocerend seksueel gedrag en weglopen. Meestal ziet men een onverzadigbare honger naar aandacht.
* Bij zijn handelen gaat het kind meestal te werk volgens het lustprincipe, het heeft nauwelijks remmen en drempels.
* Uitingen van het geen-bodem syndroom zijn niet of nauwelijks gebonden aan bepaalde landen van herkomst, leeftijd, huidkleur, culturele achtergrond, enz.
'Eén wereld' over tienervaders, dinsdag 11 maart om 21.30 uur op Eén.
'Eén wereld' over tienervaders 9 maart 2008
In onze moderne samenleving is het de norm dat mensen wachten met kinderen krijgen tot ze volwassen zijn. Jongeren moeten eerst een carrière uitbouwen, van het leven genieten, de wereld verkennen, en rationeel een partner kiezen. En toch zijn er meer en meer tieners die kinderen krijgen.
De samenleving veroordeelt deze jonge ouders, en sommige gezagsdragers twijfelen zelfs of deze geboortes plaats zouden mogen vinden. In Tienervaders maken we kennis met de jonge ouders Lisa en Jack, en Jess en Ross.
Tienervaders vertelt het verhaal van een aantal tieners zien die het proberen waar te maken als ouders, en vraagt zich af of ze geschikt zijn voor het ouderschap. Moet de samenleving deze mensen tegen zichzelf beschermen? Of moet de maatschappij haar mening veranderen? Of de zwangerschappen gepland waren of niet, is het terecht om van tienerouders sociale parias te maken? Deze documentaire wil een eerlijk beeld geven van tienerzwangerschappen. Zijn tieners echt klaar voor kinderen, en is het ouderschap wel wat ze ervan verwachten?
Lisa is 14 en zwanger. Haar geheim is dat ze deze baby heel erg graag wilde. Eigenlijk wil ze al jaren een kind. Haar vriend Jack, 17, was heel erg geschokt toen hij ontdekte dat Lisa zwanger was, maar hij staat achter haar. Ondanks hun optimisme worden ze geconfronteerd met het feit dat ze geen geld hebben en dat ze in een veel te kleine kamer boven een lawaaierig huis wonen. Jack heeft geen diploma en Lisa is te jong om te gaan werken. Om te overleven, moet hij uit werken gaan. Jack moet volwassen worden, en snel.
Ross is 16 en houdt ervan om met zijn vrienden op straat rond te hangen. Hij heeft ook al problemen gehad met de politie, en op school wilde het nooit lukken. Jess kwam op haar twaalfde op het verkeerde pad. Ze spijbelde vaak, en begon te experimenteren met drugs. Jess geeft toe dat ze nu al dood had kunnen zijn, en Ross geeft toe dat hij in de gevangenis zou kunnen zitten. Maar toen Jess 15 was werd ze zwanger, en dat veranderde haar leven volledig. Het jonge koppel vecht tegen de offers die ze moeten brengen om voor hun kind te zorgen. Ross wil nog altijd op stap met zijn vrienden, maar Jess wil niet alleen gelaten worden met de baby. Kan Ross een goede vader worden en is het moederschap wel wat Jess ervan verwachtte?
'Een wereld',tenervaders,dinsdag 11 maart om 21.30 uur op Eén.
Iedere ochtend een actueelnieuwsoverzicht in je mailbox? Schrijf je dan nu in voor 'TV-Visie extra' via dit invulformulier zie de link http://www.tv-visie.be/?pagina=mailinglist endagelijks bijzonsopgangzittenwijin je mailbox. Een aanrader!