Jankend zit hij op een bank in het park. Ik schat de man een jaar of zeventig, maar hij weent als een kleuter van zeven. De meeste voorbijgangers kijken even met gefronst voorhoofd naar het tafereel, het onbegrip op hun gezichten te lezen. En al blijft er soms wel iemand staan om schande te spreken over hoe een volwassen man zich toch niet zo zou moeten aanstellen, een voor een vervolgen ze snel ongestoord hun weg, gehaast als ze zijn om hun bestemming te bereiken in hun volwassen wereldje van taken en verplichtingen. Slechts een eenzame zwerfhond heeft oog voor het leed van de man, en legt jankend zijn kop op zijn knie.
Ik ben ze kwijt, snikt de man de hond toe. Zijn hemd is doorweekt van de stromen tranen. Ik ben ze verloren, hier in het park.Ik blijf staan en vraag me af wat het verhaal van deze oude man is, welk verlies hem zo verdrietig maakt. Het intrigeert me, dus stap ik dichterbij en neem ik naast hem plaats op de bank. De hond kijkt me eventjes vragend aan, maar richt zijn volle aandacht al snel weer op de snikkende man.
Wat scheelt eraan, vadertje? Waarom ben je zo triest?, vraag ik vriendelijk.
Langzaam heft de man zijn hoofd op, nog steeds hevig snikkend, en dan kijkt hij me aan met een smekende blik. Ik ben ze kwijt, herhaalt hij na even geslikt te hebben.
Maar wie ben je dan kwijt?, vraag ik.
Niet wie... Wat..., snikt hij.
Mijn... mijn geluksdobbelstenen. Ik ben ze kwijt...
Ik ben stomverbaasd, en kijk man en hond niet-begrijpend aan. Je geluksdobbelstenen?, vraag ik hem vol ongeloof.
Dan begint hij te vertellen, eerst langzaam en nog snikkend, maar al gauw komt zijn verhaal op gang. Toen hij zes jaar was had hij van zijn vader een stel dobbelstenen gekregen, en sindsdien had hij die altijd bij zich gedragen. Telkens hij op zijn levenspad voor een belangrijke beslissing stond had hij zijn dobbelstenen boven gehaald en met één worp bepaald welke keuze hij zou maken. Zo had hij zijn studiekeuze bepaald, gekozen welke job hij zou aanvaarden of welke auto hij kocht. Zelfs het meisje waarmee hij zou trouwen moest eerst de dobbeltest doorstaan. Telkens hadden de dobbelstenen zo zijn lot bepaald, en hij had er iedere keer weer op vertrouwd dat die keuze de beste was. En dat bleek ook echt zo te zijn: alles wat hij ondernam lukte, hij studeerde af met de grootste onderscheiding, zijn huwelijk was een even groot succes als zijn carrière, zijn hele leven lang hadden de dobbelstenen hem zoveel geluk gebracht dat hij ze op den duur zelfs raadpleegde om te beslissen of hij al dan niet zou gaan wandelen in het park.
En daar was het nu net misgelopen: de dobbelstenen hadden hem vandaag naar het park gestuurd, maar op de één of andere manier waren ze uit zijn broekzak geglipt. En nu was hij ze dus kwijt... en was zijn hele leefwereld ingestort. Hij wist niet eens meer of hij moest opstaan of blijven zitten, want hij had nooit geleerd ook maar iets te beslissen zonder zijn dobbelstenen te raadplegen.
Ik dacht eventjes na, en toen besefte ik dat de man in zeker opzicht nog steeds een kleuter was: zijn vertrouwen in zijn dobbelstenen was zo blindelings dat het nooit in hem opgekomen was dat hij zelfstandig een beslissing zou kunnen nemen, net zoals een kind een blindelings vertrouwen in zijn papa heeft. Hij was al die jaren compleet afhankelijk geweest van een paar stukjes beschilderd hout, en nu ze verdwenen waren was hij als een stuurloos vlot in de storm van het leven...
Ik wilde hem vertellen dat hij zou moeten leren zelf beslissingen nemen, zoals het van een volwassen man verwacht kon worden. Ik wilde hem zeggen dat hij maar eindelijk eens moest opgroeien zoals iedereen. Maar dan schoot me ineens iets anders te binnen: zijn hele leven lang had hij zich gebaseerd op een kansspel, een gok, een sprong in het duister, en hoewel hij zo ongetwijfeld niet altijd meest voor de hand liggende of verstandigste weg gekozen had, uiteindelijk was hij toch maar gelukkig geweest. Omdat hij gelóófde dat zijn dobbelstenen hem leidden en erop vertrouwde dat alles wel op zijn pootjes terecht zou komen.
Eigenlijk was hij in dat opzicht veel beter af geweest dan al die grote mensen met hun grotemensenzorgen: hij was gelukkig geweest no matter what, want hij accepteerde wat hij had als het beste wat hij zou kunnen krijgen. En hij gelóófde.
Ik stond op en wandelde langzaam weg, in gedachten verzonken. En ik nam me voor om weer wat meer te gaan geloven. Geloven dat een mens gelukkig kan zijn met wat hij heeft zonder naar steeds méér te moeten streven. Geloven dat het leven méér is dan een aaneenschakeling van verplichtingen, beslissingen en zorgen. En vooral: geloven dat het leven eigenlijk altijd wel op zijn plooi valt, zolang je maar gelóóft.
Al is het dan maar in een stel dobbelstenen...